De monumenten in de voormalige baronie van Breda
(1973)–Jan Kalf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. I]
| |||||||||||||||||
Kaart I.
DE VOORMALIGE BARONIE VAN BREDA. | |||||||||||||||||
[pagina I]
| |||||||||||||||||
Voorbericht der rijkscommissie.Bij Koninklijk besluit van 7 Juli 1903, No. 44, werd eene Rijkscommissie ingesteld, met de opdracht ‘op te maken en uit te geven een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst.’ De Rijkscommissie stelt zich voor aan de beschrijving der monumenten in elke provincie één deel te wijden, gesplitst en uitgegeven in zóóvele stukken als de omvangrijkheid der stof zal noodig maken. Van het eerste deel, de provincie Noordbrabant, verschijnt thans het eerste stuk, dat de monumenten in de voormalige Baronie van Breda beschrijft. Bij de uitgave van dit stuk wenscht de Commissie over de door haar gevolgde werkwijze het volgende mede te deelen. Als doel van haren arbeid heeft zij beschouwd: het bijeenbrengen van materiaal voor de kunstgeschiedenis door het leveren van beschrijvingen der in Nederland bestaande monumenten, met aanwijzing van hunne architectonische en historische ontwikkeling en van de feiten, die daarop onmiddellijken invloed hebben geoefend. Zij heeft zich beperkt tot de monumenten, ontstaan vóór 1850, omdat omstreeks dat jaar op het gebied der bouwkunst het begin valt waar te nemen van eene herleving, welker ontwikkeling nog voortduurt en omdat het haar wenschelijk voorkwam geene werken op te nemen, waarvan de makers nog leven, daar de waardebepaling van zulke werken, noodzakelijk voor de beslissing of zij al dan niet als artistiek monument behooren te worden vermeld, haar in strijd scheen met den retrospectieven aard van haren werkkring. Voor de inrichting der door haar uit te geven monumentenbeschrijvingen ontwierp de Rijkscommissie eenen ‘leiddraad’, die is medegedeeld bij haar zesde jaarverslag (blz. 24 vv.). Eene uiteenzetting van de redenen, die haar tot de vaststelling der in dezen leiddraad geformuleerde bepalingen hebben bewogen, schijnt der Rijkscommissie overbodig, omdat hare voorschriften zich grootendeels aansluiten bij het program voor de inrichting van monumentbeschrijvingen, in 1902 opgemaakt door eene vergadering van Duitsche kunsthistorici, architecten en ‘Provincial-conservatoren’Ga naar voetnoot1), wier veeljarige ondervinding wel als de beste aanbeveling hunner denkbeelden kan gelden. Ten aanzien van twee belangrijke punten echter heeft de Rijkscommissie afwijking van het Duitsche werkplan geraden geacht, nl. voor de behandeling der z.g. volkskunst en voor de opgave van archivalisch materiaal. Wat het eerste punt betreft, stelden de Duitsche deskundigen voor niet alleen de traditioneele bouwwijze der boerenwoningen, doch ook de aan bepaalde streken eigene meubelen, voor- | |||||||||||||||||
[pagina II]
| |||||||||||||||||
werpen van huiselijk gebruik, werktuigen en kleederdrachten, uitvoerig te behandelen. Voor een groot deel is deze stof meer van ethnografisch dan van kunsthistorisch belang; wil zij dus naar den eisch worden bewerkt, dan vordert zij allerlei kennis, waarover de Commissie niet beschikt. Bestond er reeds daarom reden van de behandeling dezer stof af te zien, te eer kon hiertoe worden besloten, omdat aan belangrijke onderdeelen der Nederlandsche volkskunst eene monografie is gewijd en zoowel de zuiver ethnografische als de bouwkundige kant van dit onderwerp de aandacht van specialisten vondGa naar voetnoot1). Ten aanzien der archivalia verlangen de Duitsche voorschriften: ‘so weit als möglich sind Hinweise auf die archivalischen Quellen der Geschichte des Orts und seiner Denkmäler zu geben’. Zal zulke aanwijzing echter eenige waarde bezitten, dan vereischt zij een langdurig onderzoek, en de vertraging in het werk, die daarvan het gevolg zou zijn, is niet evenredig aan het van de opgave te verwachten nut. De Rijkscommissie heeft daarom bepaald, dat de archivalia niet zouden worden vermeld, en de opgave en bewerking der bronnen voor de plaatselijke en de monumentengeschiedenis dus beperkt tot hetgeen gedrukt isGa naar voetnoot2). Aan het beginsel, dat de monumentenbeschrijving alleen het ‘bijeenbrengen van materiaal’ voor de kunstgeschiedenis ten doel heeft, is streng vastgehouden. Samenvattende kunsthistorische beschouwingen over dit materiaal, gelijk die in nieuwere Duitsche inventariswerken - het stelselmatigst in de Oesterreichische Kunsttopographie - plegen te worden gegeven, zullen dus in de uitgaven der Rijkscommissie niet voorkomen. Zij zouden trouwens weinig doelmatig zijn, daar de deelen des lands, die in ieder stuk dezer uitgaven worden beschreven, te klein zijn om ze, kunsthistorisch, als afgesloten geheelen te mogen beschouwen. Met het oog op dit bezwaar, is het zelfs noodig gebleken de vóór- en vroeg-historische en de Romeinsche oudheden, die voor een goed deel alleen in hunnen onderlingen samenhang van belang zijn, te doen behandelen in overzichten, welke zich niet beperken tot het in een enkel stuk der monumentenbeschrijving voorkomende materiaal, doch een geheele provincie samenvatten. Zulke overzichten zullen worden bewerkt door specialisten en opgenomen in het stuk, dat de beschrijving eener provincie afsluit. Overigens worden deze oudheden bij de beschrijving der plaatsen, waarin zij gevonden zijn, alleen vermeld, met verwijzing naar de bestaande literatuur.
Ter vergemakkelijking van het gebruik van dit boek mogen de volgende aanwijzingen dienen. | |||||||||||||||||
[pagina III]
| |||||||||||||||||
De verschillende in één stuk behandelde gemeenten zijn gerangschikt naar de alfabetische volgorde van hare namen, bij welker spelling, evenals voor de overige nog gebruikelijke geografische namen, de schrijfwijze der door het Aardrijkskundig Genootschap uitgegeven ‘Woordenlijst’ is aangenomenGa naar voetnoot1). De beschrijving eener gemeente bestaat uit: den naam en het wapen der gemeente en de beschrijving der plaatsen (dorpen, gehuchten), die haar samenstellen, in alfabetische orde. Elk dezer plaatsbeschrijvingen begint c.q. met eene opgave der voor de locale geschiedenis belangrijke literatuur en geeft vervolgens eenige korte aanteekeningen betreffende de historische feiten, die op het lot der monumenten van invloed kunnen zijn geweest. Daarna volgt eene korte vermelding der vóór- en vroeg-historische en Romeinsche oudheden in de plaats gevonden; indien daartoe aanleiding bestaat, een overzicht der ontwikkeling van den plattegrond der plaats, en ten slotte de eigenlijke beschrijving der monumenten, ingedeeld in de volgende groepen:
Bij gebouwen, die in verloop van tijd voor verschillende doeleinden hebben gediend, geeft voor de plaatsing in een dezer groepen die bestemming den doorslag, welke uit hun karakter het duidelijkste spreekt. Om deze reden is b.v. de Kloosterkazerne te Breda bij de kerkelijke gebouwen ingedeeld, het Wapenmagazijn daarentegen, hoewel gebouwd voor Tuchthuis, bij de Militaire gebouwen. Elk van de bovengenoemde groepen wordt c.q. besloten met een korte vermelding der daartoe behoorende verdwenen gebouwen. De beschrijvingen der gebouwen bestaan uit eene opgave der literatuur, een beknopt overzicht van hunne geschiedenis, en de eigenlijke beschrijving, in de volgorde van grondplan, uiterlijk en inwendig. Zij worden besloten met eene opgave der tot het gebouw behoorende voorwerpen. Aan iedere beschrijving is daarenboven de dateering van het gebouw of voorwerp toegevoegd, in den regel aangegeven door een eeuwcijfer, gevolgd door A of B ter aanduiding van de eerste of tweede helft eener eeuw, of door a, b, c, of d, om een der vierendeelen van die eeuw aan te wijzen. De plaatsaanduiding der onderdeelen van een gebouw geschiedt zooveel mogelijk door aanduiding der windstreek, waarop zij gelegen zijn, bij | |||||||||||||||||
[pagina IV]
| |||||||||||||||||
kerken echter steeds als waren zij zuiver geörienteerd. De woorden ‘rechts’ en ‘links’ worden gebruikt in objectieven zin, als in de liturgie en de heraldiek. Alfabetische klappers op de behandelde zaken, de plaats- en de persoonsnamen, met een naar de verschillende bedrijven geordend register van de kunstenaars, kunstnijveren en ambachtslieden, wier namen in het boek voorkomen, worden aan elk stuk toegevoegd. Een chronologisch overzicht der behandelde monumenten vindt men op hunne soortnamen in het zaakregister.
Aan de afbeelding der monumenten heeft de Rijkscommissie bijzondere zorg gewijd. Bij de teekeningen heeft als beginsel gegolden, dat zij steeds, zonder eenige verandering of toevoeging, den toestand zouden weêrgeven, die tijdens de opname werd gevonden en dat, indien door bijzondere omstandigheden een oorspronkelijker staat dan de bestaande met zekerheid kon worden vastgesteld, afzonderlijke teekeningen dien zouden weergeven (zie in dit stuk b.v. op blz. 219 de reconstructie der kerk te Etten). De vanwege de Rijkscommissie gemaakte opmetingen zijn alle, zonder onderscheid, geheel gebaseerd op driehoeksmeting, zoodat voor hare volledige nauwkeurigheid kan worden ingestaan. Van twee belangrijke gebouwen, de Groote kerk en de Militaire Academie te Breda, bestonden opmetingen, vroeger gemaakt voor het Departement van Binnenlandsche Zaken, onderscheidenlijk door de heeren Ad. Mulder en Tetar van Elven. De Commissie heeft gemeend, dat het niet aanging deze gebouwen opnieuw te doen opmeten, en dus gaarne gebruikt gemaakt van de gelegenheid deze bestaande teekeningen in dit werk op te nemen. Uit den aard der zaak kan zij echter voor de nauwkeurigheid van deze opnamen zich niet geheel verantwoordelijk stellen. De opmetingen zijn alle gemaakt op de schalen 1:50 of 1:100 en moesten dus voor de reproductie in dit boek sterk worden verkleind. De fotografische opnamen, welke de Commissie deed maken (in de formaten 18 × 24 en 13 × 18), zijn in dit boek niet alle gereproduceerd. Alle foto's, evenals de oorspronkelijke teekeningen der opmetingen, kunnen in het Bureau der Commissie te 's-Gravenhage worden geraadpleegd. Dit eerste stuk is bewerkt door den Secretaris der Rijkscommissie. Alvorens de tekst ter perse werd gelegd, zijn de meeste beschrijvingen der monumenten door een der leden van de Commissie met den schrijver ter plaatse nagegaan. Aan dit werk werd deelgenomen door de heeren Jos. Cuypers, J.A. Frederiks en J.J. Weve. Elk van hen bezorgde deze revisie voor een deel der gemeente Breda; voorts bezocht de heer Jos. Cuypers voor dit doel: de gemeenten Chaam, Oosterhout, Prinsenhage, Rozendaal, en de kapellen te Galder en te Strijbeek (onder Ginneken); de heer Frederiks bezocht de gemeenten Etten, Rijsbergen, Rukfen en Sprundel, Teteringen, en Zundert; de heer Weve: Alfen | |||||||||||||||||
[pagina V]
| |||||||||||||||||
en Baarle-Nassau. De overige gemeenten werden door den schrijver alleen herzien. Ook in de enkele gevallen, waarin, bij deze herziening, over de dateering van een monument aanvankelijk verschil van meening bestond tusschen den bewerker en het met de revise belaste lid, is ten slotte overeenstemming bereikt kunnen worden. Wat overigens den inhoud van dit boek betreft, heeft de Commissie zich ertoe bepaald toe te zien, dat de schrijver zich hield aan de door haar gegeven voorschriften. De registers zijn bewerkt door den vroegeren assistent der Commissie, den heer A.A. van Rijnbach, litt. docts., thans leeraar aan het gymnasium te Alkmaar. De illustraties zijn, voor zoover het tegendeel niet wordt aangegeven, alle naar opmetingen en foto's van den architect-teekenaar der Commissie, gemaakt in voortdurend overleg met den schrijver van den tekst. De clichés der afbeeldingen 20, 21, 23, 26 en 42 zijn aan een ander boek ontleend (vermeld op blz. 28); de foto's die ten grondslag liggen aan de afbeeldingen 48, 49, 52, 53, 68, 71, 72, 76, 90, 92, 128, 299, 306 en 307 zijn van beroepsfotografen betrokken, die voor de afbeeldingen 191 en 219 werden onderscheidenlijk gemaakt door de heeren W. Scheepens en Ad. Mulder, teekenaar en architect bij het Rijksbureau voor het toezicht op en de herstelling van de monumenten.
Het maken der boekdruk-clichés en de druk van het boek werden bezorgd door de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, de kaartjes I en II zijn gemaakt door de firma J. Smulders en Co. te 's-Gravenhage. De keuze der voor dit boek te bezigen papiersoort heeft de Commissie veel zorg gekost. Voor den goeden druk der clichés was eigenlijk een met een krijtlaag bedekt papier noodig, maar de bekende ondeugdzaamheid van dit z.g. kunstdrukpapier maakte het ongeschikt voor een boek, dat niet licht herdrukt zal kunnen worden en bestemd is ook het nageslacht over den toestand der Nederlandsche monumenten in te lichten. Ten slotte is door de Koninklijke Papierfabriek te Maastricht een lompenpapier vervaardigd, dat voldoet aan zeer hooge eischen van duurzaamheid - welwillend opgesteld door wijlen Prof. P. van der Burg te Delft - en dat toch zoo goed mogelijk voor clichédruk is geschikt gemaakt. Niettemin leverden de clichés op dit papier afdrukken, die in scherpte belangrijk achterstaan bij de drukken op krijtlaagpapier. Om hieraan tegemoet te komen, is, ten behoeve van hen, die meer waarde hechten aan een goeden druk der afbeeldingen dan aan de duurzaamheid van het boek, een deel der oplage op kunstdrukpapier gedrukt.
De Commissie kan met voldoening verklaren, dat hare ambtenaren steeds de grootst mogelijke tegemoetkoming hebben mogen ondervinden van de Gemeenteen kerkbesturen en de particulieren, wier hulp zij voor de uitvoering van hunne | |||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||
taak behoefden. En zij kwijt zich ten slotte van een aangenamen plicht met dank te betuigen aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, die door de beschikbaarstelling van een crediet de uitgave van dit boek mogelijk maakte, en aan den raadsman van Zijne Excellentie, den heer J.A. Royer, Administrateur, Chef der Afdeeling Kunsten en Wetenschappen aan het Departement, wiens voortdurende medewerking haar in staat stelde deze uitgave geheel in te richten volgens hare wenschen.
De Rijkscommissie voornoemd, De Voorzitter: P.J.H. CUYPERS. De Secretaris: JAN KALF. 's-Gravenhage, 18 November 1911. |
|