| |
| |
| |
Eerste bijvoegsel. De ontdekking van de planeet Victoria en van eene nog onbenoemde door de Gasparis.
Toen, na eenen stilstand van acht-en-dertig jaren, de Berlijner sterrekaarten, in de groep van kleine planeten, welke hare loopbanen tusschen die van Mars en Jupiter hebben, nevens het toen bekende viertal, in eenen zeer korten tijd, nog eenige andere hadden doen ontdekken, was het waarschijnlijker geworden dan te voren, dat zich nog steeds een veel grooter getal dan de reeds bekende, aan het oog der sterrekundigen onttrokken had. De Berlijner sterrekaarten maakten het opsporen dier ligchamen, voor zoo ver zij redelijk helder waren, tot een' ligten arbeid, voor elk die slechts eenen kijker van middelmatig vermogen, en daarbij vrijen tijd te zijner beschikking had, en kon men reeds daarom verwachten, dat de volgende jaren zeer vruchtbaar in nieuw ontdekte kleine planeten zouden wezen, die verwachting werd nog aanmerkelijk vergroot, toen het gebleken was, dat men, aan drie sterrewachten van Europa, zich niet alleen met het stelselmatig opsporen van kleine planeten bezig hield, maar, om in zijne poging des te beter te slagen, zells
| |
| |
den daarvoor meest belangrijken gordel van den hemel, met eene nog veel grootere uitvoerigheid dan die der Berlijner sterrekaarten afbeeldde. Men is in zijne verwachting niet te leur gesteld, en in de weinige maanden, die wij voor het schrijven en drukken van dit ons boek behoefden, zijn niet minder dan drie nieuwe planeten ontdekt geworden. De eerste, Parthenope, verscheen nog in tijds, om, op hare behoorlijke plaats, in ons boek te worden opgenomen, doch de beide andere werden eerst ontdekt, toen het hoofdstuk reeds was afgedrukt, waarin zij anders vermeld hadden moeten worden. Misschien zullen, in de eerstvolgende jaren, nog vele kleine planeten aan de nu reeds bekende worden toegevoegd, en ofschoon daardoor zekerlijk eenige cijfers in ons boek veranderd zouden moeten worden, zoude het toch, om zich ook over de toekomstige ontdekkingen van planeten uit te strekken, eene niet dan zeer geringe wijziging behoeven te ondergaan. Wij hebben, omtrent de wijze waarop planeten in het algemeen ontdekt kunnen worden, en omtrent de voorbereidende maatregelen, om op het spoor der nog onbekende te geraken, zoo veel medegedeeld, dat wij, zonder eenigen twijfel, ook de geschiedenis der toekomstige ontdekkingen van planeten, reeds voor het grootste gedeelte in ons boek hebben opgenomen. Inderdaad heeft men geene ontdekkingen van planeten te wachten, langs andere wegen, dan die wij met uitvoerigheid hebben beschreven, en, wat de toekomst daaromtrent moge opleveren, onze lezers zullen, buiten den naam des ontdekkers en de loopbaan der planeet, niet veel kunnen vernemen, dat hun
| |
| |
vreemd of nieuw zal moeten schijnen, terwijl zij niet meer dan korte berigten zullen behoeven, om tevens in vele bijzonderheden te worden ingewijd. Wij willen echter niet nalaten de geschiedenissen, die wij te vermelden hebben, tot op den tijd der uitgave van ons boek aan te vullen, en voegen het daarom de volgende korte berigten toe, omtrent de twee ontdekkingen van planeten, die volbragt zijn geworden, terwijl wij het laatste hoofdstuk bearbeidden.
Nadat hind, de bestuurder van het observatorium van bishop te Londen, de vervaardiging had ondernomen van uitvoerige sterrekaarten, welke, met elkander, den gordel des hemels zouden voorstellen, die vroeg of laat door alle planeten bezocht moest worden (bladz. 253, 313 en elders), voerde die arbeid hem al spoedig tot de ontdekkingen der planeten Iris en Flora, van welke de eene slechts een paar maanden na de andere had plaats gegrepen. Hoezeer hij zijne taak met ijver heeft voortgezet, mogt hind, na vele duizendtallen van sterren met aandacht beschouwd te hebben, eerst drie jaren later andermaal een hemellicht bespeuren, dat zich, door zijne beweging, als eene nog onontdekte planeet deed kennen. Hind ontdekte zijne derde planeet in den avond van den 13den September des jaars 1850, en gaf daarvan weldra kennis aan schumacher, die, op den 20sten September, eene circulaire, met het berigt dier ontdekking aan de sterrekundigen afzond,
| |
| |
in hetwelk hij tevens mededeelde, dat hind zijne nieuwe planeet den naam Victoria gegeven had. De nieuwe planeet vertoonde zich in het sterrebeeld Pegasus, met een licht, een weinig helderder dan dat der sterren van de 9de grootte. Reeds den 16den en den 17den September werd die planeet in Groot-Brittanje, te Cambridge, Liverpool en Markree, waargenomen, en op het vaste land van Europa kon men, te Hamburg en te Berlijn, waar men door een tijdig berigt begunstigd was, de waarnemingen reeds op den 20sten September aanvangen. Terwijl wij dit schrijven, zijn waarnemingen omtrent Victoria, aan een tiental sterrewachten in Europa volbragt, bekend gemaakt. Tijdens hare ontdekking bevond zij zich bijna lijnregt tegen over de zon, en alzoo in den meest gunstigen stand voor hare waarneming. Gedurende een' vrij geruimen tijd zal zij nog vóór den ondergang der zon, zigtbaar blijven, zoo dat het eerste tijdperk van hare zigtbaarheid nog vrij lang zal aanhouden en nog vele waarnemingen zal kunnen opleveren. De loopbaan van Victoria werd het eerst berekend door den jongeren rümker, uit drie waarnemingen, tot den 26sten September volbragt, en die berekening werd door hem hervat, toen de planeet tot den 13den October was waargenomen. Hind en rümker merkten spoedig op, dat Victoria niet de planeet kon wezen, die in het jaar 1835 onder de aandacht van cacciatore is gekomen. De loopbaan der planeet is nog berekend door breen te Greenwich, door fearnley tijdelijk te Bonn, door den Hamburger zeeman sieveking, door den Hoogleeraar goldschmidt te Göttingen en door den sterrekundige yvon villar- | |
| |
ceau te Parijs. Goldschmidt vestigde zijne berekeningen op de waarnemingen van den 13den en 14den September, van
den 30sten September en den 20sten October, vergeleek zijne berekende loopbaan bij een 25tal waarnemingen, die reeds waren bekend gemaakt, en gaf de vooruit berekende plaatsen, welke de planeet, tot de eerste dagen van het jaar 1851, aan den hemel zal innemen. De onderzoekingen van yvon villarceau, die den 3den December 1850 in de Astronomische Nachrichten zijn uitgegeven, berusten op de waarnemingen te Londen en te Liverpool, van den 13den tot den 17den September en op elf meridiaan-waarnemingen, volbragt op het observatorium te Parijs. Deze onderzoekingen zijn zeer merkwaardig, nademaal villarceau, door haar, op meer dan eene wijze, voor de eer van het observatorium te Parijs gearbeid heeft. Reeds sedert lang betoonde hij zich den vlijtigsten der aldaar geplaatste sterrekundigen, en vooral maakte hij zich veel naam, door zijne uitgebreide verhandeling, in het Fransche sterrekundig jaarboek voor het jaar 1852, over de bepaling van de loopbanen der dubbele sterren en der planeten, op eenige dubbele sterren en op de planeet Iris toegepast. Nu gaf hij weder eene belangrijke bepaling van de loopbaan der planeet Victoria, en maakte daarbij eenige waarnemingen bekend, op het observatorium te Parijs, omtrent die planeet ondernomen, hetgeen als eene groote bijzonderheid beschouwd kan worden. Vroeger heeft men, in de verslagen der Academie te Parijs, wel eens berigt, dat arago haar waarnemingen ter bezigtiging had aangeboden, die op het observatorium te Parijs waren volbragt geworden,
| |
| |
maar zelden of nimmer werd iets van die waarnemingen openlijk medegedeeld. Het elftal meridiaan-waarnemingen op Victoria door villarceau bekend gemaakt, kenmerkt zich door eene buitengewone naauwkeurigheid. Villarceau heeft de schijnbare plaatsen der planeet, voor elken dag, van den 13den September 1850 tot den 1sten Januarij 1851, berekend, en de door hem bepaalde loopbaan, welke met die van goldschmidt vrij goed overeenkomt, schijnt de voorkeur boven alle overige te verdienen. De gemiddelde afstand van Victoria tot de zon valt tusschen die van Flora en Vesta, en hare loopbaan is alzoo, op ééne na, de kleinste onder die van de groep der planeten, tot welke zij behoort. De loopbaan van Victoria is vrij langwerpig, zoo dat zij, in dit opzigt, alleen door die van Juno, Pallas en Iris overtroffen wordt. Hare helling houdt omtrent het midden tusschen die der loopbanen van Vesta en Ceres.
Op den 14den November 1850 werd door schumacher eene circulaire afgezonden, het berigt inhoudende, dat de gasparis te Napels, op den 2den dier maand, tusschen de sterrebeelden de Ram en de Visschen, andermaal eene planeet ontdekt had. Deze planeet vertoonde zich als een sterretje tusschen de de en 10de grootte, en dus zeer flaauw, zelfs in vergelijking van het licht, dat de meeste der overige kleine planeten, ten tijde van hare ontdekking, hadden aangenomen.
| |
| |
De gasparis verkreeg deze ontdekking door den hemel te vergelijken bij de sterrekaarten, die hij voor zich had geteekend, met het doel om onbekende planeten op te sporen (bladz. 450). Schumacher deelde, in zijne circulaire, nog eene waarneming mede, welke petersen te Altona, op den 13den November, omtrent deze nieuwe planeet had volbragt, die door petersen niet helderder werd geschat, dan eene ster der 10de grootte. De tijdelijke bestuurder van het observatorium te Napels, del re, heeft, na dat de gasparis, op den 4den November, de ontdekking zijner derde planeet ter kennis van schumacher had gebragt, op den 11den dier maand, ook van zijne zijde, eene circulaire omtrent haar, aan de sterrekundigen afgezonden. Del re deelde de waarnemingen mede, die men te Napels, van den 2den tot den 10den November, dagelijks op het nieuwe hemellicht had kunnen volbrengen, maar gewaagde volstrekt niet van den naam, dien men het dacht te geven, zoo dat deze nog volstrekt onbekend gebleven is. Bij het ter perse leggen van dit blad (den 21 December 1850) was nog geene waarneming van elders bekend gemaakt, maar juist toen verscheen eene eerste bepaling der loopbaan, volbragt door g. rümker en op waarnemingen van den 2den, 13den en 20sten November berustende. Hoezeer de naauwkeurigheid dier loopbaan nog iets te wenschen kan overlaten, bewijst zij dat de nieuwe planeet de dertiende is in de groep tusschen de loopbanen van Mars en Jupiter. |
|