Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
‘Im Westen nichts Neues’, fantasie of werkelijkheid?Ik heb vannacht niet kunnen slapen. Met deze uitroep komt Fritz Ross, directeur van de afdeling boekendistributie van het Ullsteinconcern te Berlijn, de dagelijkse stafvergadering binnen. Hij opent z'n tas en werpt een slordig getypt manuscript op tafel. Nog dezelfde ochtend besluit de concernleiding 50 gestencilde exemplaren te laten vervaardigen van het manuscript Im Westen nichts Neues van de onbekende 31-jarige journalist Erich Maria Remarque, oud-frontsoldaat uit de oorlog '14-'18. Men geeft ze ter beoordeling mee naar huis aan expeditieknechts, zetters, drukkers, kantoorbedienden, reporters, directeuren en andere mannen uit het bedrijf, die de loopgravenoorlog persoonlijk hebben meegemaakt. Unaniem luidt het oordeel: ‘Ja, zó is het geweest.’ De Houten Pomp van 22 november schrijft: Hebt ge wel gelezen, hoeveel exemplaren in diverse talen reeds zijn verschenen van het bekende werk Im Westen nichts Neues, waarvan de Nederlandsche vertaling getiteld is: Van het Westelijk Front geen nieuws. De velen, die winter 1928-1929 dachten dat de mensen de vele oorlogsboeken meer dan beu waren, blijken zich te hebben vergist. Er zijn miljoenen, die nog wel over de oorlog willen lezen, maar weeë oorlogsromantiek zijn ze beu. Men wil eindelijk de realiteit onder ogen zien. Vele geschokte ouderen echter, die geen bezwaar hebben tegen dienstplicht voor jongeren (Remarque was 18 toen hij naar het front werd gestuurd) vragen zich ontdaan af of de jeugd wel tegen het boek kan. Het Gereformeerd Jongelingsblad van 24 mei 1929 roept de jongelingen toe: Leest dit boek niet. Als zelfs ouderen zich daardoor uit het evenwicht laten slaan, hoeveel te grooter is dan het gevaar voor jonge menschen wier levensschip nog niet tegen allerlei wind van leer bestand is. Dezelfde geest ademt de boekbespreking van A.L. van Hulzen op 2 oktober in Timotheüs. En nu kan men van dit succesboek tweeërlei zeggen. Men kan er blij om zijn, dat het door tienduizenden gelezen is, en meenen dat dergelijke lectuur het vredesideaal dichterbij brengt. En men kan dit boek gevaarlijk achten vooral voor jonge menschen en vooral in ons land. Ik zou het niet iedereen in handen willen geven. Ook meent de boekbespreker: | |
[pagina 166]
| |
Prent van Hein Kray in het a.r.-blad De Houten Pomp
van 25 oktober 1929.
| |
[pagina 167]
| |
Het is onevenwichtig; de schrijver is zelf vernield door den oorlog; hij schrijft maar raak. Overigens meent hij wel: Propaganda voor eenzijdige ontwapening kan dit boek nauwelijks zijn voor wie nuchter de dingen beziet. Een onder het pseudoniem ‘Haëlvébé’ schrijvende medewerker van de anti-revolutionnaire Houten Pomp is 22 november een graadje feller. Hij verklaart het succes van het boek aldus: Im Westen nichts Neues is van begin tot eind één geweldige schreeuw van levenszatheid. De schrijver behoort tot de massa, voor wie alleen deze wereld bestaat, en voor wie 't met den dood voor eens en altijd uit is. Overigens betwist deze volksvoorlichter dat het boek de realiteit weergeeft: Er duiken tegenwoordig ook Nederlandsche ‘dichters’ op, die de gruwelen van den oorlog zeer realistisch bezingen ... En toch fantaseeren die lui maar. Ze weten er niets van. Ik stel me voor, dat 't melkmuilerige bleek-gezichten zijn met magere wangen, holle oogen, lange haren, manchester-pakken en zwierige spokige capes. 't Zijn tenminste allemaal van die pen-en-inkt-ridders, die in de socialistische wateren op komen duiken. Hij waarschuwt de lezers van Im Westen nichts Neues slachtoffer te worden van sensatie. Hij vindt het boek gevaarlijk en sfeerbezoedelend en werpt de vraag op: Heeft deze infanterist, heeft dit dagboek ooit bestaan? De boekbespreker weet iets beters. Hij wijst op het boekje Feldzugsbriefe eines Pastors im Waffenrock, ten bate van een liefdadig doel uitgegeven door de weduwe van de in 1915 gesneuvelde Duitse veldprediker Schüssler. Deze brieven ademen een geheel andere geest. Van het Westelijk front geen Nieuws leert ons de verdierlijking van een generatie. En ook houdt ‘Haëlvébé’ de lezers van De Houten Pomp de liedjes voor van de gesneuvelde Duitse dichter Gerhard Bamberg, die ‘der Kaiser, das Vaterland, Toten, Helden, Heimat, Frieden en Tannenbaum’ heeft bezongen. Der Frieden kommt! ‘Dit is werkelijkheid’, jubelt de voorlichter in De Houten Pomp en hij roept de gesneuvelden Schüssler en Bamberg toe: Uw woord is licht, in de duisternis van oorlogsfantasieën, die fantasieën zijn! Maar de gereformeerde Ds. J.J. Buskes meent 5 oktober 1929 in een vergadering van de Christelijk Democratische Unie: Remarque ... moet gelezen worden! | |
De danswoede onzer dagenDe Roomsche geestelijkheid te Utrecht heeft openlijk van de kansels een verbod uitgevaardigd voor allen, die tot de Roomsche Kerk behooren, om aan het dansen deel te nemen. Aldus begint een artikel van L. in het gereformeerde weekblad De Heraut, dat overigens minder dient om sympathie voor de bisschoppen op te wekken | |
[pagina 168]
| |
VERKIEZINGEN 1929
Prent uit ‘Nederland en Oranje’ van de a.r.-kiesvereniging te Groningen, zomer 1929.
Tekening uit De Houten Pomp, 12 april
1929.
Uit De Houten Pomp, 24 mei 1929. | |
[pagina 169]
| |
Een vriendelijke opmerking in het s.d.a.p.-blad
Het Volk over de gereformeerden in de Chr. Democratische Unie
(waartoe o.a. behoorden Ds. J.J. Buskes en Fedde Schurer)
bezorgde het a.r-.weekblad De Houten Pomp onderstaande
nachtmerrie. In een versje treurde het blad een week later over
de weggelopen anti-revolutionairen:
| |
[pagina 170]
| |
dan wel om afkeer van het dansen aan te wakkeren. Reeds in de danswoede, die zich vooral na den wereldoorlog van de volkeren heeft meester gemaakt, schuilt een zeer ernstig zedelijk gevaar. Maar nog veel meer daarin, dat al deze moderne dansen er als op toegelegd zijn om de zinnelijkheid te prikkelen en verkeerde hartstochten op te wekken en te bevredigen. Het blad merkt op: Dit verbod nu trekt daarom te meer de aandacht, omdat de Roomsche moralisten tot dusver over het dansen zeker veel minder streng oordeelen dan de Gereformeerde Puriteinen. Algehele onthouding acht het weekblad de enig juiste houding om aan de vele gevaren van de danswereld te ontsnappen. Wij zijn daarom dankbaar, dat de Roomsche geestelijkheid te Utrecht het goede voorbeeld gaf door dit dansverbod uit te vaardigen. Dat het gereformeerde volk een grotere mate van persoonlijke verantwoordelijkheid zou genieten dan het roomse, blijkt niet uit de woorden die dan volgen: In onze Gereformeerde kringen is het dansen gelukkig nog zulk een groote uitzondering, dat zulk een dansverbod van den kansel niet noodig is. De bezorgdheid over het dansen is groot op het calvinistische erf. Zo vraagt de a.r.-kiesvereniging Den Haag II op de deputatenvergadering op 3 april 1929 of beteugeling van het danskwaad niet mogelijk is. En ook uit de aanbeveling, die 1 november 1929 wordt gepubliceerd in de Asser Kerkbode om lid te worden van de NCRV, breekt deze beduchtheid door. Wij mogen de lucht-beheersching niet overlaten aan de menschen van het dol vermaak, aan de dans-maniakken, die zelfs jonge kinderen al brengen tot het schaamteloos beweeg, het zedeloos gedoe, waartoe de moderne dans den moegemaakten, na-oorlogschen mensch heeft gevoerd. | |
De familie Kuyper verdeeld over de ‘vleeschkleurige kous’Het is alweer jaren geleden dat de ‘vleeschkleurige kousen’ in de mode kwamen. Foei, riep men aanvankelijk, maar ook voor deze mode bezwijken vrouwen en dochters van de mannenbroeders. De delinquenten werden zóó talrijk, dat 't delict moest worden afgevoerd, schrijft geamuseerd Kuypers schoondochter mevrouw Hendrika Kuyper-Van Oordt in het weekblad Timotheüs van 5 oktober 1929. Het is een geestig en verstandig artikel, vinden de lezeressen, die reeds de vleeskleur dragen. Mevrouw Kuyper waarschuwt: 't Is nooit verstandig, als 't zulke wisselende, uiterlijke dingen betreft, dadelijk zoo over-gedecideerd te wéten en te vonnissen, en zoo erg principieel ‘de antithese’ te zien. Weet u waar dat meestal op uitloopt? Op: bakzeil halen; zijn eigen woorden opeten; achteruit krabbelen; zwenken; z'n draai nemen, en hoe de volksmond deze weinig fiere en stichtelijke behandeling meer betitelt. Mevrouw Kuyper herinnert er (uit het hoofd citerend) aan, dat, toen de mode | |
[pagina 171]
| |
van de lichte kousen begon, een hoogstaande vrouw, die zeer veel invloed bezit in de Christelijke meisjeswereld, in een gezaghebbend blad schreef: Wie vleeschkleurige kousen draagt, staat met beide beenen op 't erf van den vijand. Was dat vol te houden? vraagt mevrouw Kuyper-Van Oordt zich af. Ook in de rubriek ‘Hoe gaan wij gekleed?’ in het weekblad Christelijk Vrouwenleven van juli 1929 herinnert een schrijfster zich deze uitlating. 't Zal een vijftal jaren geleden zijn, dat ik eens in ‘een brief’ las: ‘Wie gekleurde kousen draagt, staat met beide voeten in de ongerechtigheid’. Dit woord maakte veel indruk op me, maar de algemeenheid der lichte kousen maakt toch, dat ik stellig vermoed, dat bedoelde dame dezen regel nu niet meer zóó schrijven zal. Maar de dame in kwestie denkt er nog wél zo over. Zowel aan Christelijk Vrouwenleven als aan Timotheüs laat Kuypers dochter Henriëtte weten, dat zij het was, die deze woorden schreef in een ‘Brief aar een verre vriendin’ in De Standaard. De uitspraak luidde precies: Wie vleeschkleurige kousen draagt, staat met beide beenen op het terrein van den vijand. En over deze kleding oordeelt Kuypers dochter nog steeds: de vleeschkleurige kous bedoelt: het been bloot te doen lijken, en is dus een oneerbare dracht ... Tegen vleeschkleurige kousen, tegen alle vleesch-kleurig boven- en ondergoed handhaaf ik mijn protest onverzwakt. Iedere eerbare vrouw voelt, dat vleeschkleurige kleeding oneerbaar, en daarom onoorbaar is. Iedere eerbare vrouw, die 'n paar kousen koopt, voelt heel goed het onderscheid tusschen vleeschkleurige en lichte kousen, zelfs al naderen de tinten elkaar. Nu ze toch aan het woord is in Timotheüs van 9 november, wil Henriëtte ook over de roklengte nog iets zeggen. Misschien mag ik hier den raad herhalen, dien ik reeds velen gaf, en ook onlangs aan mijn ‘verre vriendin’ in De Standaard schreef. Wie een japon of blouserok koopt neme toch eerst de zitproef. Zoo dikwijls is een rok niet te kort, als men staat of loopt, maar wórdt hij tekort als men gaat zitten, en den rok optrekt tot boven de knieën soms. Men vrage aan de verkoopster een stoel, en ga daarop, met den rok aan, voor een lagen spiegel zitten. Dan kan men zelf zien, of de rok, bij 't zitten, eerbaar blijft of oneerbaar wordt. Ook van een andere lezeres heeft de redactie van Timotheüs nog een protestbrief ontvangen tegen het aan het woord laten van Kuypers toch nog te voorbarige schoondochter, mevrouw Hendrika Kuyper-Van Oordt. Een nabootsing van bloote beenen acht zij toch iets, dan alleen past bij vrouwen van slecht allooi, zoodat de uitdrukking ‘erf van den vijand’ daarvoor nog maar een sobere uitdrukking is. De redactie van het blad acht de waarheid in het midden liggen, betoogt dat onze christenvrouwen en -meisjes moeten zorgen voor eerbare en oorbare kleding en geeft tot slot nog het woord aan lezeres G. Middelman-Moll te Voorthuizen, die een vers inzond, getiteld: ‘Vleyskleur-kous’. | |
[pagina 172]
| |
Soo heeft de modevorst het ‘konstnaeckt’ uitgevonden;
Geen sedepreecker kan nu stoutelyk verkonden,
Dat sulcks onwaardig sy, want - alles is maer scheyn,
't Syn echte kousen slechts, kan dat onsedig syn?
O maegd, doorsie dees list, wil niet met konstvel
jokken,
Noch als een houten ham met vleysen scheyn gaan lokken.
Weg met dat naemaeck nackt, uw kleeding sy een kleet,
Dat naektgegoochel spel voert vaeck tot bitter
leet.
| |
De jacht naar verbroederingMet gefronste wenkbrauwen leest de gereformeerde Asser predikant Ds. T. Gerber het pas verschenen kerstnummer van het tijdschrift Op den Uitkijk. Het blad ziet er mooi uit. ‘Kunstig en keurig’, vindt de predikant. ‘Zelden zagen we zulk een prachtuitgave,’ zo schrijft hij in de Asser Kerkbode. Maar het artikel van Dr. J.H. Gunning J.Hz. bevalt hem niet zo erg. Hij leest het nog eens over: Jezus Christus is toch de Wettige Koning der gansche wereld. Hij is toch de Zaligmaker van Roomsch en Protestant, van Gereformeerden in drie, vier, vijf schakeeringen, en van Lutherschen, Darbysten en Apostolischen, van al die bonte scharen van loketjes-christenen, die elkander zoo akelig-makkelijk kunnen voorbij loopen en die elkander toch zoo brood-noodig hebben. Ds. Gerber schudt het hoofd. Hij schrijft: Wij willen geenszins een te eng standpunt innemen; we zijn volstrekt niet exclusief ten opzichte van den rijken zegen, bereid in den Zaligmaker; maar gaat eene uitspraak als deze niet wat ál te ver? Neen, het artikel kan de predikant niet bekoren. De jacht naar ‘verbroedering’ spreekt daarin volgens onze bescheiden opmerking te luide. | |
En verder...... breekt in oktober een paniekstemming uit op de Amsterdamse beurs als terugslag op de Wallstreetpaniek.
... Laat Kuypers dochter Henriëtte de gereformeerde jongedochters op hun boudsdag zingen: ‘'t Is plicht, dat ieder meisje voor d' onafhankelijkheid...’
... bevat de Catechismus of Onderwijzing in de politieke en sociale beginselen voor eersibeginnenden en eenigszins gevorderden door J. ter Borg de volgende vraag: Moet men dan niet zijn naasten liefhebben als zichzelf? ... spreekt de gereformeerde kerkeraad van Assen zijn droefenis uit over de medewerking, die de Chr. muziekvereeniging ‘Oranje’ gaf aan ‘wereldsche aangelegenheden tot verhooging van de feestvreugde’. |
|