Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Hatta en Colijn over de toekomst van IndonesiëBehalve een berichtje over een 41-jarige Hilversumse steenhouwer, die zijn schoonzuster enkele bijlslagen heeft toegebracht, vinden lezers van De Standaard op 8 maart 1928 onder de rubriek ‘Rechtszaken’ het volgende stukje: Het O.M. te Den Haag vorderde heden in de zaak tegen de Indonesische studenten wegens opruiing, tegen Hatta 3 jaren, Pamontjah 2½ jaar en tegen Sastroamidjojo en Adhiningrad ieder 2 jaren gevangenisstraf. Daarna ving Mr. Mobach zijn pleidooi aan. Flink zo, denken vele mannenbroeders. Laten ze maar eens ferm optreden tegen die losgeslagen kwajongens, die geen dankbaarheid kennen. Wat verbeelden die snotneuzen zich wel? De volgende dag krijgt in de Haagse rechtszaal de 25-jarige verdachte Mohammed Hatta het woord. Al 5½ maand zit deze student aan de Rotterdamse Handelshogeschool gevangen in het Huis van Bewaring. Een grote stapel brochures, vlugschriften en exemplaren van Indonesia Merdeka nam de politie bij z'n arrestatie in beslag. Hem wordt thans ten laste gelegd: Opzettelijke opruiing tot gewelddadig optreden. Ook buitenlandse journalisten zitten in de rechtszaal wanneer de jonge Hatta het woord krijgt. Edelachtbare Heeren President en Rechters. Men vindt het maar gek, een student die aan politiek doet. Van een student verdraagt men dat hij een jolig fuifnummer is, maar niet dat hij zich serieus bezig houdt met politieke vraagstukken. Hatta in de verdachtenbank houdt een indrukwekkende stapel papieren omhoog. In het Huis van Bewaring heeft hij dagenlang zitten schrijven. Ik heb een lange verdediging voorbereid, waarvoor ik gedurende circa 3½ uur Uw aandacht zou moeten vragen. Maar ik spaar U deze kostbare tijd door U mijn pleitrede over te leggen. Maar wel wil Hatta er nog iets mondeling aan toevoegen in de rechtszaal. Waarom dwarsboomt Nederland de studentenvereniging Perhimpoenan Indonesia, waarvan hij voorzitter is? ‘Sedert jaar en dag worden wij vervolgd,’ zo klinkt het in de rechtszaal. Onze ouders in Indonesië werd, onder bedreiging van ontslag uit gouvernementsdienst of van andere maatregelen van willekeur, het verbod opgelegd om hun in Europa studeerende zoons verder geld te zenden voor studie, wanneer zij nog lid bleven van de Perhimpoenan Indonesia. En ook roept Hatta zijn rechters toe: | |
[pagina 151]
| |
Dat de Nederlandsche overheersing ten einde loopt, staat voor mij vast. Het is slechts een kwestie van tijd en niet van ja of neen. Laat Nederland zich niet langer suggereeren, dat zijn koloniale macht ten eeuwigen dage pal zal blijven staan! Maar over Hatta's bewogen rede vernemen de Standaardlezers niets in het avondblad. Ze lezen alleen: Na een half uur in de Raadkamer geweest te zijn, heeft de Haagsche Rechtbank hedenmiddag besloten de vier Indonesische studenten uit hun preventieve hechtenis te ontslaan. De uitspraak in hun zaak is bepaald over 13 dagen. En dertien dagen later lezen ‘onze mensen’ in De Standaard: De Strafkamer der Haagsche Rechtbank heeft heden de vier Indonesische studenten die terecht gestaan hadden, verdacht van opruiing, van het hun ten laste gelegde vrijgesproken. De Houten Pomp (a.r.) moppert: Ieder, die een weinig verstand van juristerij heeft, snapte wel dadelijk, dat men ze niet veel kon doen voor wat hun ten laste gelegd werd ... Alleen voor de SDAP was deze zaak een mooi fortuintje. Inderdaad vieren de socialisten op de avond van de vrijspraak feest met de Indonesische studenten in de Haagse Dierentuin. Hatta spreekt de socialisten ook toe. Maar hij zegt nadrukkelijk: Onze strijd is niet de uwe! ‘Wat blieft U?’ vraagt een hoogst verwonderde Houten Pomp. Daar begrijpen de mannenbroeders niets van. Is Indonesisch nationalisme, socialisme en communisme dan niet één pot nat? Hatta ontkent het: Onze strijd is noch socialistisch, noch communistisch. De mannenbroeders glimlachen wijs. Ze laten zich niet bedotten. Hatta mag dan beweren dat de Indonesische vrijheidsdrang mede gevoed wordt door Nederlandse verhalen over Willem van Oranje, zij zoeken achter Indonesische verenigingen die een zelfbewuste toon aanslaan, slechts communistisch gewroet, behoefte om alle gezag te ondermijnen en zonde tegen Romeinen 13. Wanneer Hatta en z'n medestudenten feest vieren over de vrijspraak van de Haagse rechtbank, reist de leider van de anti-revolutionnairen, H. Colijn, door Nederlands-Indië om zich op de hoogte te stellen van de toestanden. In dertien jaar is hij er niet geweest. Er komen almaar berichten in de kranten over onlusten. Colijn zal eens poolshoogte nemen. In februari is hij vertrokken. Reeds in mei bespreekt hij met de gouverneur-generaal van Indië, Mr. A.C.D. de Graeff, de tekst die hij reeds geschreven heeft voor een boek, dat zal heten: Koloniale vraagstukken van heden en morgen. Terwijl Colijn in Indië samen met de gouverneur-generaal aan z'n geschrift doktert, bewerkt in Nederland Hatta de pleitrede, die hij teruggekregen heeft van de Haagse rechtbank. Hij gaat het stuk in brochurevorm uitgeven onder de titel: Indonesië Vrij. | |
[pagina 152]
| |
Terwijl de Haagse rechtbank zich beraadt of Hatta en
zijn medestudenten schuldig zijn aan opruiing, toont De Houten
Pomp(a.r.) zich ontdaan over de socialistische landgenoten, die het
Indonesische vrijheidsstreven steunen.
| |
[pagina 153]
| |
In zijn hut aan boord van het stoomschip ‘Indrapoera’ voltooit Colijn in juni z'n boek. Heeft hij ooit gehoord van de student Mohammed Hatta? Of ziet ook Colijn in hem alleen maar de oproerige kwajongen, aan wiens rechtszaak terecht door De Standaard niet veel aandacht is geschonken? Over de enkele maanden oude, door Ir. Soekarno geleide federatie van Indonesische organisaties, schrijft Colijn: Alles werkt voorts naar het plan van de in Nederland gevestigde Indonesische vereeniging, waarvan Mohammed Hatta de algemeen erkende leidsman is. Maar weet Colijn wat er leeft in de harten van de jonge Indonesiërs? Weet hij hoe geschokt zij zijn omdat Nederland de belofte van november 1918 niet is nagekomen? Weet hij hoe oprecht de Indonesiërs geloofd hebben dat deze belofte het begin was van de erkenning door Nederland van het recht op zelfbeschikking? Het blijkt niet uit z'n boek. De gedachte ‘Indië los van Holland’ verafschuwt hij. De instelling van de Volksraad in Indië acht hij een fout, omdat er toch naar zijn mening geen sprake kan zijn van een overneming van het gezag door Indonesiërs. In zijn cel schrijft Hatta: Door de analyse der koloniale verhoudingen, komt Perhimpoenan Indonesia tot de ontdekking, dat deze uitermate beheerscht wordt door twee tegenovergesteld werkende krachten, m.n. het standpunt van Nederland, dat de Kolonie tot elken prijs moet behouden worden en het streven van Indonesië naar de absolute onafhankelijkheid. En dit brengt haar tot de overtuiging dat de onafhankelijkheid van Indonesië alleen verkrijgbaar is door geweld. In zijn hut op het s.s. ‘Indrapoera’ schrijft Colijn: Het eenige doelmatige verweer is de inhamering van het besef, dat het slagen van elke revolutie volstrekt uitgesloten is, dat elke poging daartoe van te voren reeds tot volslagen mislukking gedoemd is. Hatta schrijft: Nederland heeft het dus absoluut in zijn macht op welke wijze Indonesië vrij zal komen, op gewelddadige wijze dan wel langs vreedzamen weg. Maar gelet op de houding van het overgroote deel van het Nederlandsche volk ... vrees ik dat het den eersten weg opgaat. Colijn schrijft: Dat besef kan alleen gewekt worden als regeering en (niet-revolutionnaire) bevolking beide naar buiten de overtuiging weten te wekken, dat het Nederlandsche gezag volstrekt onaantastbaar is; dat het in Indië even hecht gevestigd is als de Mont Blanc in de Alpen rust... Hatta schrijft: Dat de Nederlandsche overheersching in Indonesië ten einde loopt, staat voor mij vast. Het is slechts een kwestie van tijd, van vroeg of laat en niet van ja of neen. Het Nederlandsche volk heeft deze ijzeren wet der historie te aanvaarden, of het wil of niet. En laat Nederland zich niet suggereeren, dat zijn koloniale macht ten eeuwigen dage pal zal blijven staan. Laat de koloniale regeering niet verder gaan met geweldmaatregelen, want deze kunnen | |
[pagina 154]
| |
eindigen in een toestand, welke nadeelig zal werken op Nêêrlands handel in koloniale waren. Maar Colijn ziet z'n wensdroom aan voor harde werkelijkheid: De nuchtere feiten zijn nu eenmaal, dat wij verantwoordelijk zijn, ook tegenover de buitenwereld, voor wat in Indië geschiedt, dat Indië niet in staat is om op eigen beenen te staan en óók niet in staat zelf de tijdruimte aan te geven, waarbinnen dat eventueel wél het geval zal kunnen zijn. Ook het tempo van den vooruitgang moet dus door ons, als voogd, bepaald worden. Hatta schrijft: Na meer dan drie eeuwen koloniale overheersching heeft de z.g. ‘apostel der civilisatie’ het niet verder gebracht dan 7% alphabeten. De wensen van Colijn en van Hatta lopen mijlenver uiteen. Maar zou Colijn dan toch nog niet een beetje oog hebben voor de werkelijkheid van de Indonesische vrijheidsdrang? Hatta schrijft: Als bij dezen ondraaglijken economischen toestand een steeds toenemende ontevredenheid en bitterheid onder de massa heerschte, dan hield men nog den moed over om dit toe te schrijven aan het ‘communistisch gestook’. Colijn schrijft: Het lijkt mij, in verband met dien toestand, dan ook bepaald onjuist gezien, om een scheiding te maken tusschen communistische en ultra-nationalistische propaganda. Verwijtend schrijft de anti-revolutionnaire voorman Idenburg aan Colijn, dat diens conclusies al vaststonden vóór hij naar Indië vertrok. Hatta leest Colijns boek meteen. In De Vlam van 1 november 1928 noemt hij de schrijver een koloniaal-politieke kwakzalver, die nergens de indruk geeft de synthese van het probleem te begrijpen: Zijn heele vertoog over dit verschijnsel (het Indonesisch nationalisme) is een meesterstuk van oppervlakkigheid. Maar toch is Hatta verheugd over de verschijning van Colijns boek. Want het zal stimulerend werken op de auto-activiteit van de Indonesiërs. Wij zijn het dan ook niet eens met de conclusie van de Surabajase Studie-club, als zou Colijns geschrift een rem zijn voor de bereiking van Indonesia Merdeka (Vrij Indonesië). Neen, de door Colijn aanbevolen middelen en systemen zullen louterend werken op de kracht van de Indonesische vrijheidsstrijd. | |
Omroepstrijd laait fel opWat is het belangrijkste in het leven van de Nederlander? Z'n reformatorisch christen-zijn? Het rooms-katholicisme? Het socialisme? Of staat door het ontbreken van een levens- of wereldbeschouwing ‘Het Nederlanderschap’ in z'n leven voorop? De 53-jarige Italiaan Marconi, die binnenkort geëerd zal worden met de titel van Markies, is zich niet bewust, welke eeuwenoude geestelijke worsteling in Nederland thans om zijn uitvinding is ontstaan. Wie mag gebruik maken van de enkele golflengten waarover Nederland | |
[pagina 155]
| |
beschikt? Een fanatieke radio-strijd is ontbrand. Aan de ene kant staat de AVRO, die - gesteund door de neutraal-liberale pers - als ‘nationale’ omroep zendtijd opeist van ‘een volle week op een eigen zender op de beste omroepgolf’. Daartegenover staan NCRV en KRO, die sinds 1924 en 1925 uitzenden en thans samen de Huizer zender bezitten. Verder zenden sinds 1926 de VARA en de VPRO. In deze omroepen brengen andere groepen dan het nationalistische neutraal-liberale volksdeel tot uiting wat hun het meest heeft gegrepen. De eind vorig jaar uit HDO en ANRO ontstane AVRO weigert evenwel plaats te nemen in dit rijtje. De AVRO wil geen ‘sectarische’ omroep zijn, maar een ‘nationale’. Vooral in De Telegraaf raast de AVRO tegen de sectarische omroepen, die op voet van gelijkheid met de ‘algemene’ AVRO, wensen mee te delen in de zendtijd. In Nederland was het in 1927 mogelijk, dat een verblinde regeering het politieke paard in den omroep haalde en de sectarische drijvers metterdaad steunde in hun aanslagen op den Algemeenen Onpolitieken Omroep, zo toornt het blad op 8 januari 1928. In Nederland werd in 1927 de door de luisteraars van alle richting verafschuwde verpolitieking van den radio voortgezet door een regeering, die den zender te Huizen geheel voor politieke propaganda laat misbruiken en maar al te veel neiging vertoont om den Hilversumschen zender voor de helft aan de socialisten af te staan. Vooral de groei van de VARA jaagt de AVRO schrik aan. De VARA moet als ‘sectarische’ omroep ook maar naar de Huizer zender, zo vindt men. Verlangende blikken werpt het blad op Duitsland. In De Telegraaf van 24 december 1927 is een artikel opgenomen van de Duitse regeringscommissaris van het omroepwezen, Dr. Hans Bredow, die o.a. betoogde: De Duitsche draadlooze omroep staat als dienaar van het algemeen belang boven de strijdvragen der politiek en der levensbeschouwing. Zo moet het ook hier, vindt De Telegraaf. Echter... In ons land is het streven van alle beroepspolitici er op gericht den Nederlandschen draadloozen omroep ondergeschikt te maken aan de strijdvragen der politiek en levensbeschouwing. Het Telegraafstuk eindigt: Het Algemeen Belang is er echter niet mede gediend, dat daardoor destructieve elementen een krachtig propagandamiddel ter ondermijning der maatschappelijke orde krijgen en de luisteraars zich met weerzin van de Nederlandsche stations afwenden. Doch alle Telegraafgekrijt ten spijt, sluit het Nederlandse volk zich massaal bij de ‘sectarische’ omroepen aan. De NCRV loopt al hard naar de 20.000 leden. Wij aanvaarden geen tegenstelling tusschen algemeenen en bijzonderen of sectarischen omroep. Wij staan, met de andere omroepvereenigingen, niet onder, maar gelijkwaardig naast den H.D.O., | |
[pagina 156]
| |
zegt NCRV-voorzitter Mr. Van der Deure in zijn oudejaarstoespraak van 1926. En de NCRV-gids van 25 juni 1927 roept: Begrijpen de heeren dan niet, dat wij nooit kunnen toestaan, dat onze protestantsch-christelijke levensrichting wordt beschouwd, wordt gequalificeerd als iets bijzonders, iets afwijkends, terwijl de neutraal-liberale gedachte als ‘de’ nationale levensrichting naar voren wordt geschoven? De Telegraafhetze tegen ‘verpolitieking’ van de radio heeft tot gevolg dat ook bij de VARA de leden binnenstromen. Het Volk meldt: En vrijwel allen, die zich opgeven, grijpen de gelegenheid aan om te protesteeren tegen Telegraaf, AVRO en fascisme. Het a.r. satyrieke blad De Houten Pomp van 20 januari is het voor de eerste keer eens met de SDAP-er Vliegen, die in De Groene Amsterdammer z'n hart lucht over de z.g. ‘neutrale’ pers, die de radio voor zich wil opeisen. En oud-minister J.J.C. van Dijk zegt het op 4 januari nog eens heel duidelijk tot de ‘nationalen’ van AVRO en Telegraaf: Hoe de regeling zal worden getroffen, blijve hier uiteraard buiten beschouwing, maar dit zal wel vast staan, dat de Christelijke volksgroepen zich nimmer tevreden zullen stellen met minder dan volkomen gelijkberechtigdheid... | |
A.R.-partij ziet bij jubileum een nevelige toekomstTot voor kort sprak niemand tegen dat de thans 50 jaar oude a.r.-partij een democratische partij is. In het gedenkboek schrijft thans echter een verwonderde Colijn: De laatste jaren openbaarde zich in de beoordeeling te dien aanzien echter een vrij ingrijpende verandering ... Conservatief, aartsconservatief zelfs, hoort men minstens even vaak als democratisch. Ds. H. Janssen beziet in het gedenkboek Schrift en Historie de a.r.-partij en de toekomst. Maar aan voorspellingen waagt hij zich niet. ... ik kan mij op dit oogenblik niets moeilijkers voorstellen dan iets te zeggen en te schrijven over de toekomst van de a.r.-partij. J.J.C. van Dijk verafschuwt de gedachte aan een wereldburgerschap: Ons beginselprogram moet bevatten een protest tegen het cosmopolitisme .. Een dergelijk cosmopolitisme is in strijd met hét wereldplan Gods. L.F. Duymaer van Twist laat de ‘Bijzondere Vrijwillige Landstorm’ maar weer eens grommen: Met het oog op het gevaar, dat nog steeds dreigt en dat zeker in den laatsten tijd niet is verminderd, is het voor het Nederlandsche volk een groote geruststelling, dat meer dan 50.000 vrijwilligers gereed staan om - ‘als 't moet’ - God beware Nederland voor nieuwe revolutionaire aanslagen - de regeering te steunen bij het handhaven van het gezag en bij het bewaren van de orde en de rust in den lande. | |
[pagina 157]
| |
H. Colijn beziet de samenstelling van de a.r.-partij: Wij tellen onder ons leden van onzen hoogen adel, maar talrijk zijn ze niet. Uit de hoogere kringen der gegoede burgerij zijn er die tot onze warmste medestanders behooren, maar het tellen van hun aantal vordert geen uren. Onder de laagste volksgroepen behoeven we waarschijnlijk heelemaal niet naar aanhangers te zoeken. Onze medestanders zijn dus hoofdzakelijk te vinden onder den gezeten werkman en de kleinere en middelsoort burgerij - daaronder begrepen de landbouwende bevolking op het platteland - voorzooverre men in die kringen nog bleef vasthouden aan het geloof der vaderen... Mismoedig beziet Ds. Janssen het kerkelijk terrein: Wanneer wij het kerkelijk leven van onzen tijd nuchter bekijken, dan kunnen wij toch allerminst ontkennen, dat de stand van zaken voor de toekomst geen meerdere samenbinding, maar wel meerdere verdeeldheid voorspelt. Er werkt een splijtzwam op ons kerkelijk erf. Wij raken in de laatste tijden steeds verder van elkander af... Het opkomend geslacht baart Ds. Janssen zorg: Ook het geslacht dat binnen de grenzen van onze partij opgroeit. Velen voelen niets of slechts heel weinig voor de beginselen die door onze partij worden beleden, wat ten gevolge heeft, dat zij afzakken, niet naar een andere Christelijke partij, maar helaas naar een partij die in haar banier het ‘ni Dieu, ni Maître’ schrijft. Dat is een heel droef verschijnsel, dat zich gaandeweg onder ons meer openbaart. Zo klinken er vele tonen in mineur bij het 50-jarig bestaan van de a.r.-partij. Nog eenmaal krijgt Colijn het woord: De moderne danswoede onzer dagen, met al wat er aan vastzit; de overmoedige levenshouding van velen, die openlijk alle ingetogenheid hebben afgelegd; de toenemende verslapping in de heiliging van den dag des Heeren; de verwording, in vele kringen, van de opvattingen omtrent het huwelijk, waaraan in steeds uitgebreideren zin slechts het karakter van een zuiver maatschappelijk contract wordt toegekend, dat alles roept thans luider om bestrijding dan 50 jaar geleden. | |
Schuldbelijdenis na overtreding van ‘het zevende gebod’‘Gij zult niet echtbreken’, luidt het zevende gebod. Iedere zondag wordt het in de kerkdiensten voorgelezen. Ook de negen andere geboden natuurlijk, maar vooral het overtreden van het zevende gebod vinden we een extra zware zonde. Bij overtredingen van het zevende gebod wordt althans openbare schuldbelijdenis geëist in het midden der gemeente. ‘Gij zult niet echtbreken’. Op de een of andere manier zien we kans om echtbreuk mogelijk te achten bij jonge mensen met trouwplannen. Wanneer kerkelijke bevestiging van het huwelijk wordt aangevraagd, komt eerst een ouderling op bezoek. ‘En staan jullie nog wel vrij tegenover elkander?’ Wanneer het wichtje dan bloost, weet de ambtsdrager voldoende. Er moet een baby komen. En dat is te vroeg. | |
[pagina 158]
| |
Echtbreuk noemt men dit voortijdige huwelijk. De jongelui kennen de straf. Openbare schuldbelijdenis. Het is verschrikkelijk wat zij deden. Met gebogen hoofd staan de zondaren 's zondags in de kerk. Maar niet alle kerkgangers gedragen zich even waardig wanneer de schandpaal voor de preekstoel staat. In de (gereformeerde) Asser Kerkbode van 13 juli schrijft een predikant: Zooals in de Korte Notulen van de vorige week te lezen was, heeft de Kerkeraad besloten voortaan de openbare belijdenis van wege de zonde tegen het zevende gebod op een eenigszins andere wijze te doen geschieden dan tot dusver het geval is geweest. Ze zal nu kunnen worden afgelegd bij de huwelijksbevestiging. Ze kan ook geschieden bij den doop van het kind. Ze kan verder geschieden, naar dat het geval zich voor zal doen. Dezelfde Asser Kerkbode meldt 4 december 1928 over een kerkeraadsvergadering: De zoete hoop op electrische verlichting van de Molenstraatkerk liep door staking van stemmen op donkere teleurstelling uit. 11 tegen 11. Ouderlingen in meerderheid voor - Diakenen in meerderheid tegen. Als weeldeartikel verworpen. | |
De Rotterdammer en Friesch Dagblad jubileren
Was er durf en moed voor noodig
In 't nemen van het Initiatief
Om een Dagblad op te richten
Voor den stuggen, stoeren Fries,
't Werk werd in Gods kracht begonnen
en Hij, Die het al regeert
Doet ons thans met blijdschap juichen
't Friesch Dagblad jubileert.
| |
[pagina 159]
| |
Van de Olympiade in Amsterdam moesten de
mannenbroeders weinig hebben, maar van een Olympiade op zondag
helemaal niets.
Behalve het Friesch Dagblad bestaat ook het geestverwante blad De Rotterdammer een kwart eeuw. In de drukkerijen van beide bladen wordt onder hoogspanning gewerkt voor de extra dikke jubileumnummers, die een extra kleurtje (uiteraard: oranje) meekrijgen. Bezingt J.B.-L. te B. de lof van het Friesch Dagblad, in Rotterdam grijpt redacteur K. Vink in de snaren. Zijn feestlied krijgt muziek van F. Tollig. | |
[pagina 160]
| |
Een kwarteeuw lang kwam elken dag
De Rotterdammer aandacht vragen;
Zij heeft, wat er ook wiss'len mag,
Getrouw de Kruisbanier gedragen.
Een wijder kleed werd vaak geweven:
Het richtsnoer is Gods Woord gebleven.
Ook het laatste couplet van Vinks loflied is het vermelden waard:
Waai uit dan, Rotterdammervlag!
Wij strooien zilver op Uw banen.
En wat de toekomst brengen mag:
Gij, Rotterdammer plant uw vanen,
In breeder kring en wijder dreven.
Lang moog' De Rotterdammer leven!
De jubileumnummers van beide bladen weerspiegelen regionale varianten van de calvinistische geest. Valt in het Rotterdammerlied op de zinspeling op het wijdere kleed dat vaak werd geweven, (het artikel van directeur-hoofdredacteur H. Diemer heet: ‘Wat bij alle verandering niet veranderen mag!’), in de feesttoon van het Friesch Dagblad breekt de romantiek der Indianenboeken door. Vooral rubriekschrijver ‘Uddo’ is een strijdbaar journalist. Hij noemt zichzelf ‘Torenwachter van de Anti-revolutionnaire Partij’. Als ik hier of daar een roggeveld geheimzinnige bewegingen zie maken, of, als er ginder een rookwolkje opkringelt uit het lange gras, of als ik achter al den rijkdom der Natuur zoo geheimzinnig een rood vaandel zie aankomen, dan ... ben ik opeens klaar wakker. Dan weet ik het, dat de vijand nadert en dat het mijn plicht is, om op mijn hoede te zijn. Niet zoozeer voor mijzelven. Ja, een enkele maal snort er ook wel eens een pijl rakelings mijn hoofd voorbij, omdat ‘men’ het dienstig oordeelt zoo mogelijk dien dwarskijker daar in de hoogte neer te leggen, maar ... het is toch in hoofdzaak om de Partij te doen... Sluipen er dan alleen ‘roodhuiden’ op de a.r.-partij af? In de ogen van ‘Uddo’ wel. Het leger der ‘neutralisten’ of Liberalisten noemt hij ‘zoo goed als uit den tijd’. Het zijn thans de rooden, die op zijn calvinistische scalp jagen. ‘Als ik Socialist was ...’ mijmert hij. Als ik Socialist was... ‘Lydia’, die eenmaal in de veertien dagen de rubriek ‘Vrouwenkout’ schrijft | |
[pagina 161]
| |
EEN TABLEAU-VIVANT
In de tuin van het Gebouw voor Chr. Belangen te Delft repeteert de Meisjesvereniging voor een zendings-tableau. De foto werd genomen omstreeks 1928/1929. Toneel was taboe in de gereformeerde jeugdorganisaties. De gereformeerde jongelingen hadden zelfs besloten: ‘geen samenspraken meer op onze jaarvergadering’, maar het tableau-vivant werd als een minder groot gevaar beschouwd. Weliswaar werd er ernstig over gesproken. Maar de toch bepaald niet lichtzinnige ‘grote onbekende’ van het NCRV-vragenuurtje bleek van oordeel: ‘Daar steekt niets ongeoorloofds in. Wat zou daar met recht en reden tegen aan te voeren zijn? Als op radio-avonden de NCRV-vrienden doel en streven van onze Christelijke Radio-actie in beeld brengen, wat zou daar voor bezwaar tegen bestaan? Waarom zou 'n groep meisjes in het wit gekleed' niet mogen symboliseren de kostelijke gaven van geloof en hoop en liefde en waarheid en vrede? Waarom zouden onze jongens niet de hooiplukkers van Lochem of de matrozen van Michiel de Ruyter mogen voorstellen? Tegen dit alles is werkelijk geen redelijk argument aan te voeren.’ En zo dacht ook de M.V. van Delft er over. Met poederchocolade maakte men voor het zendings-tableau natuurgetrouwe heidenen. Over gazen vleugels voor dè engelen is even gedacht, maar dit idee is verworpen als zijnde niet in de lijn der vaderen. Op de achtergrond klinkt zachtjes het lied: ‘Hoort gij die stemme...’ | |
[pagina 162]
| |
WANDTEKSTEN
Wandteksten, die gebruikt zijn in protestants-christelijke gezinnen. | |
[pagina 163]
| |
in het Friesch Dagblad, verhaalt hoe zij in een vergadering van vrouwen wordt aangespoord om ook iets te zeggen in de jubileumbijeenkomst. Zeg Uddo, dat 'k hem van harte gelukwensch, en dat ik hem dank, dat hij ons anti-revolutionair vaandel zoo ferm in de hoogte houdt. Strijdlust ademen ook de gelukwensen in het jubileumnummer. H.A. Leenstra te Haskerhorne schrijft: Eenerzijds moet daar zijn een geloovig, kalm, de zaak des Heeren stellen, maar anderzijds een leeuwenmoed, die de wapens hanteert, zoodat de spaanders er af vliegen. Niet om menschen te verwonden of af te maken, maar alles wat niet naar Gods gebod is tegen den grond te slaan, en daarnaast opbouwen alles wat in onze menschelijke samenleving gereformeerd moet worden naar den eisch van Gods Woord. Door het geloof ... dat de wereld overwint! Ontleent het Friesch Dagblad zijn beelden gaarne aan het krijgsbedrijf, de beeldspraak van De Rotterdammer komt meer voort uit de wereld van de handel, bij voorkeur uit die van de koopvaardij. Spreekt het Friesch Dagblad van ‘vaandel’, De Rotterdammer heeft een ‘vlag’; houdt scheepsraden en heeft soms last van tegenwind. Hoofdredacteur H. Diemer betoogt: Wat bij alle verandering niet veranderen mag, dat is de vlag, die De Rotterdammer voert, en dat is de geest, die uit De Rotterdammer spreekt. De vlag draagt de anti-revolutionnaire kleur. Niet verbleekt, maar in haar volle schittering... Johanna Breevoort verhaalt hoe kleine luyden vrijwillige offers brachten om het Rotterdammerschip drijvend te houden. Dienstmeisjes, werksters, naaisters, ambachtslui, arme schoolmeisjes (‘die hadden 't nog schraal toen’), ieder nam een aandeeltje. Je spaarcentjes, 25, 50, ja 100 gulden... Je dagblad ging je persoonlijk aan. Rotterdamsch Christenvolk, je bent trouw geweest. Je dagblad is er gekomen, is gegroeid, groot geworden. De Christelijke partijen zijn er gekomen. Halleluja! Ja Halleluja! Rotterdam met zijn kracht en energie op zijn best. Die schreeuwerige, drukke Rotterdammers, die altijd het lawaai moeten overbulderen, op hun best. | |
[pagina 164]
| |
God zij geloofd, Rotterdammers zijn trouw. 'k Heb nooit een predikant gesproken die niet hield van ons stadsvolk. | |
En verder...... schrijft Het Zoeklicht van 27 oktober: Oppervlakkig bezien is het kaartspel op zichzelf even onschuldig als andere familiespelletjes, doch in de practijk is het afdoende bewezen dat de benaming ‘des duivels prentenboek’ nog niet zoover naast de waarheid is. ... worden bij VU-promoties o.a. de volgende stellingen vernomen: Afschaffing van het instituut van Voorlezer in onze Geref. Kerken is niet wenschelijk. De doodstraf is een ordinantie Gods voor alle eeuwen. Een nieuwe vertaling der Heilige Schrift verdient de voorkeur boven herziening van een reeds bestaande vertaling. ... meldt Ds. Landwehr in de Gereformeerde Kerkbode van Rotterdam over een reis naar Duitse geestverwanten: De meesten dezer broeders waren zeer ingenomen met Barth en achtten Barth in zooverre hoog, dat hij het Rationalisme den doodssteek heeft gegeven... |
|