Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
De calvinist en zijn harmoniumMet een oproep aan christelijk Nederland adverteert voorjaar 1927 de orgelhandel ‘Joh. de Heer’ in het christelijk weekblad De Spiegel. Andere tijden, andere zeden. Was Calvijn tegen een orgel in de kerk en vernietigde de puritein Cromwell de orgels in Engeland, een kerkgebouw van Nederlandse protestanten is ondenkbaar zonder dit machtige muziekinstrument. En in de schaduw van de kerkorgelpijpen heeft zich met name bij de gereformeerde gezindte een bloeiende harmoniumcultuur ontwikkeld. Ook buiten het eigen erf dringen de klanken door. Zo schreef R.N. Roland Holst in 1923 in Overpeinzingen van een bramenzoeker: De aartsengelen hadden hun gouden bazuinen, en Tubal Kaïn zijn ijzeren aambeeld en Pan had zijn dwarsfluit en Apollo zijn lier, de schaapherders hadden hun doedelzak, maar de calvinist heeft zijn harmonium, waaruit de snotverkouden stem der menschheid schijnt te jammeren om erbarming. ‘Het jammerhout,’ spot de wereld. Maar ‘onze mensen’ trekken zich niets daarvan aan. 's Zondags zet vader zich op de kruk voor het harmonium, plaatst zijn voeten op de trappers, slaat de muziekbundel open van Johannes de Heer en grijpt in de toetsen. De gewijde klanken dringen door tot op straat. Het hele gezin zingt rond het orgel, psalmen en andere christelijke liederen. In de huiskamer neemt het harmonium een ereplaats in. Het is het kostbaarste meubelstuk. Moeder zet het regelmatig in de was. Rond het huisorgel zijn de kleine luyden zichzelf. Vooral bij de gereformeerden wordt een heel geslacht van orgelminnaars opgekweekt. En voor de ouderen, voor wie het notenschrift te moeilijk is, geeft Johannes de Heer cijfermuziek uit. Men legt een strook met letters en cijfers langs de toetsen, plaatst het cijferboek voor zich en na enig oefenen kan men met vier vingers een psalm aan het orgel ontlokken. Het zijn misschien geen mooie klanken, die het harmonium voortbrengt. Maar bij deze orgeltjes worden de stoere mannelijke calvinisten weer kinderen. De huiskamerorgeltjes beroeren tere snaren in het gemoed van de strijdbare gereformeerde. Weerloos geeft hij zich bij het orgel over aan zijn Heer. En dan wordt hij wonderlijk gelukkig. ‘Veilig in Jezus' armen.’ ‘Daar ruist langs de wolken een lieflijke Naam.’ ‘Blijf bij mij Heer.’ De harmoniumklanken verwarmen het hart van ‘onze mensen’. Thuis bij het orgel halen ze in, wat ze tekort zijn gekomen in een kerk, waarin soms het intellectualisme regeert. | |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
Advertentie uit De Spiegel, 1927
| |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
Patroon voor een orgelloper in de handwerkrubriek
‘Voor onze lezeressen’ in De Spiegel van 1 januari
1927.
‘Ga niet alleen door 't leven.’ ‘Kent gij reeds den goeden Herder?’ ‘Ach, blijf met Uw genade.’ Over de toetsen van z'n harmonium spreidt hij een stofwerend lopertje uit, voordat hij de klep van het muziekinstrument sluit. Men kan zo'n orgelloper zelf maken. In de handwerkrubriek van De Spiegel van 1 januari 1927 schrijft Tine Cortenbach: Er schijnt nog steeds behoefte te zijn aan een patroon voor een orgellooper. Niet dat onze orgels niet voorzien zijn! O, zeker, meestal voldoen ze niet en ziet men liever eigen werk. Voor 50 cent kan men bij haar een patroon bestellen van een loper, waarop de volgende tekst geborduurd kan worden: ‘Looft God met bazuingeschal’. Ze adviseert er bij: Op zwarte stof zou ik de letters paars nemen. De hoofdletters kunnen iets sprekender nuance-paars hebben met zachtgroen, de blaadjes en stengels en de bloempjes goud of oranjegeel. Ook kan men een orgelloper breien. Tine Cortenbach meldt met enige trots: Zelf heb ik eens een looper gebreid, waarin ‘Halleluja’. ‘Hollandsche huiselijkheid’, adverteert in 1927 de orgelhandel Goldschmeding. Wie zou er denken aan uitgaan, wanneer de gezellige huiskamer tot thuisblijven lokt? Maar het is toch nog iets meer dan Hollandse huiselijkheid, wat onze mensen bij hun orgel vinden. Ook dat drukken ze uit in een lied. Iedereen in huis zingt, bromt, of neuriet het mee, wanneer vader het inzet, Jan boven bij zijn huiswerk, en moeder in de keuken bij het eten koken: ‘'k Heb geloofd, en daarom zing ik...’ Wie dit niet mee kan zingen, zal ‘onze mensen’ nooit kennen. | |||||||||||||||||
De zedelijke verwildering van 1927't Is ontzettend in wat op zedelijk gebied verwarden tijd wij leven, roept de commentator in het nummer van De Spiegel van 19 maart '27. Men is soms bang een courant in handen te nemen. Het is al den dag, in alle hoeken der wereld, moord en doodslag en inbraak en overval en met opzet treinen laten ontsporen en vergiftigingsgevallen. Zelfmoord is aan de orde van den dag. Ge ziet in de bladen tegenwoordig al het woord: zelfmoord- | |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
epidemie. Alle vastigheid schijnt weg te zijn, neen is weg. Schaamteloos wordt gespot met God en Godsdienst. Op 30 juli beziet hij de moderne literatuur: In de meeste moderne boeken die thans op de markt worden geworpen, is met alle moraal gebroken. Met een zekeren wellust worden echtscheidingen beschreven; om de tien bladzijden is er, bij wijze van spreken, sprake van een verboden liefde; de huwelijkstrouw is verdwenen; ge leest stuitende tooneelen, kortom de gansche atmosfeer is vergiftigd ... Ook De Standaard had er een hoofdartikel over, terwijl De Rotterdammer in het letterkundig bijblad er enkele malen aandacht aan schonk. In het nummer van 12 februari onthult de commentator ademstokkende bijzonderheden over de vervaardiging van bioscoopfilms: Men geniet in den bioscoop van de beelden op het doek. En als men nu niet wist, hoe een film gemaakt wordt, dan was er nog een verontschuldiging. Maar men weet héél goed, dat er voor de film eerst gespeeld moet worden door acteurs of door hen, die voor acteurs doorgaan. Welnu, als daar dan in een bestaande film van Fransche makelij personen op het doek verschijnen, die door wolven worden verscheurd, zóó dat de lappen menschenvleesch er bij hangen, dan is dat toch eerst in werkelijkheid gebeurd. Het is dan ook geschied. De spelers gilden en schreeuwden toen zij door de wolven werden aangevallen. Maar de man aan het filmtoestel verrichtte koelbloedig zijn werk. Het moest natuurgetrouw zijn. In de Asser Kerkbode van 18 november laat een der plaatselijke predikanten zijn licht schijnen over het bioscoopvraagstuk: Een andere beroemde z.g.n. christelijke film is: Quo Vadis? Die heb ik gezien. Buiten den bioscoop. Maar het is mij niet bevallen. De voorstelling was prachtig. Doch die comediantentronies stonden mij heelemaal niet aan. In die comediantenwereld voel ik me niet thuis. Dat is mijn wereld niet. Dezelfde schrijver verzucht ook: Ge moest eens weten, wat voor wereldsche dingen tegenwoordig ook door christelijke menschen door middel van de radio worden beluisterd. Inderdaad is het mogelijk om door middel van ‘de draadloze’ in contact te komen met ‘de wereld’, zonder dat de groep waartoe men behoort, daarvan iets merkt. De Spiegel meldt: Op honderden huizen in de groote steden vindt ge antennes; de meest afgelegen boerderij op het platteland staat door middel der radio in verbinding met de buitenwereld. De commentator van het weekblad meent: Ik geloof stellig, dat de radio al heel wat kwaad gebrouwen heeft, ook in Christelijke gezinnen. Men heeft taal vernomen, die niet gehoord moest worden. Men heeft de klanken der wereldsche muziek opgevangen, die de gedachten in de danszaal deden vertoeven. Het kwam, omdat men niet afsloot maar toegaf aan de booze neiging van het hart dat van nature zoo zondig is. Daarom blijft, ondanks het werken van de NCRV, op het hoofd van het gezin waar een radiotoestel is, een zware verantwoordelijkheid rusten. Hij heeft toe te zien, waarnaar de leden van het gezin luisteren! | |||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
Prent uit De Houten Pomp (a.r.) van 4 maart
1927.
| |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
Op 4 juni gaat de Spiegelcommentator nog eens dieper in op ‘het dansen, de race van onzen decadenten tijd’. Het verleden maakt reeds een acceptabele indruk. Vroeger een heel fatsoenlijke dans, een zwierdraai, een genoegen. Toen kwam de neger aan bod. Men ging het leeren van de onbeschaafde volken. Men ging bij de heidenen te gast. De cakewalk kwam. Toen de tango. Daarna de charleston. Woorden van lof spreekt de Spiegelcommentator tot ‘de Christelijke leden van den Haagschen Raad, die het danskwaad wilden beteugelen’. En over de schoolgaande jeugd oordeelt hij 26 februari: Hoe komt het, dat veel leerlingen klagen over veel werk; dat zij zoo gejaagd werken? Omdat zij te veel uitgaan, in het algemeen genomen. Voor pret maken is tijd te over. Er is partijtje op partijtje, met bal na. Bioscoop en schouwburg weten zij heel goed te vinden. Sport neemt een groot deel van den tijd in beslag. Enzoovoorts, er is zooveel. We kunnen het al den dag zien. Over het loterijwezen tenslotte is de Spiegelcommentator op 5 maart zeer kort. Over het lot- en kansspel spreken wij niet. Dat is, in welken vorm ook, voor ons contrabande. Basta. | |||||||||||||||||
Uitzet van het jonge meisjeDe jonge meisjes van tegenwoordig zijn ook al niet meer zoals die van vroeger. In de handwerkrubriek van De Spiegel van 5 maart 1927 slaakt Tine Cortenbach de klacht: Lag vroeger het uitzet van het niet verloofde meisje kant en klaar te wachten, thans zien we vaak het tegenovergestelde. 't Jonge verloofde meisje voelt niet veel voor 't beginnen aan een uitzet. Ze heeft het zóó druk en 's avonds is ‘hij’ er, óf als ‘hij’ er niet altijd is, dan laat ze 't om de menschen, die zouden vragen wanneer ze ging trouwen. Maar 't maken van een uitzet hoeft het jongemeisje niet te doen blozen, vindt Tine Cortenbach. Moesten we er niet veeleer trotsch op zijn? Een week later verstrekt ze een lijstje van goederen, ‘die de a.s. bruid hebben moet, wil ze met een rustig hart haar huishouden beginnen’. Nauwkeurig wordt aangegeven hoeveel drie-, zes- en twaalftallen van elk stuk textiel nodig zijn. Het rubriekje ‘Lijfgoederen’ ziet er uit als volgt:
Het weekblad De Spiegel komt kennelijk niet alleen in eenvoudige ‘burgerwoningen’. In het volgende nummer vertelt Tine Cortenbach hoe het uitzet er uit moet zien van ‘dames van de eerste standen’. Dat is een tikje anders, want ‘een huishouding met bedienden vraagt een ruimer gevulde linnenkast dan een, waar alles op eigen kracht is aangewezen’. Maar ook het ene lichaam vraagt kennelijk meer. Het lijstje ‘Lijfgoederen’ ziet er thans als volgt uit: | |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
En bij deze opsomming biedt het blad een patroon voor een ‘hemdversiering’. Misschien is er wel een lezeres, die haar lijfgoed van borduurwerk wil voorzien. | |||||||||||||||||
En verder...... zegt Mr. P.S. Gerbrandy (de rode advocaat van Sneek) op een wetenschappelijke bijeenkomst van de VU op 22 juli 1927: De tegenwoordige stand der organisatie van patroons en van werklieden bewijst, dat de tijd rijpt voor een dwingende organisatie, waarin elk bedrijfsgenoot is opgenomen. ... schrijft De Spiegel van 23 april over de voorbereidende ontwapenings-conferentie te Genève: Er is geen dag dat de heeren het met elkaar eens zijn ... Er zou heel veel veranderen. Er is in werkelijkheid niets veranderd. ... schrijft hetzelfde blad over de 15 januari overleden volksschrijver L. Penning: Noem één auteur, die zóó het oor en oog van ons christelijk volk had! ... wordt bij een VU-promotie de volgende stelling vernomen: Eenig inzicht in de psychiatrie is voor den aanstaanden predikant met het oog op zijn pastoralen arbeid van groot belang. |
|