Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Christelijke cursus leidt op tot ‘ik-mens’Advertentie: Treedt ook gij toe! Maak aldus een begin. Wilt gij altijd een zwakkeling blijven, die zich aan een stroohalm vasthoudt? Zult gij dit jaar blijven voortsukkelen in het moeras waarin gij wellicht al jaren hebt geleefd? Laat 1926 voor u een jaar van werken en worstelen worden. Ferme klaroenstoten worden gegeven op de advertentiepagina van het christelijke, geïllustreerde weekblad De Spiegel van 2 januari 1926. Een nieuwe religieuze sekte? Wie de - een pagina grote - advertentie doorworstelt, ontdekt dat hij te maken heeft met het ‘Christelijk Instituut voor Zelfontwikkeling’ (dir. C.G. Wiegand), dat voor nog geen gulden per week een heel gezin een schriftelijke cursus ‘persoonlijkheidsvorming’ wil geven. Onder de kop persoonlijkheid en intellect vereend, brengen u de zegepraal, worden 5 januari de zich in het moeras aan strohalmen vastklemmende zwakkelingen opgeroepen ‘ik-mensen’ te worden. Ik-menschen zijn persoonlijkheden, en voor wie heeft men meer achting en waardeering: voor persoonlijkheden, of voor menschen, met wie men kan doen, al naar men goedvindt? In grote letters roept de advertentie de Spiegellezers toe: alleen aan de persoonlijkheid is, geleid door de wijsheid en de kracht gods, de triomf verzekerd. Verachtelijk laat de advertentie zich uit over de kennelijk nog in het moeras vertoevende massa. Bij de massa daarentegen, die voor een groot deel overbelast was met ingestampte en half verwerkte kennis, zien wij wrevel, teleurstelling in hare levensverwachting en de kortstondige opgeblazenheid maakt daar plaats voor inzinking, die eindigt in verslapping en afmatting. Zoo is de toestand op het einde van de eerste 25 jaren der 20ste eeuw. O, die massa... De massa gaat haar geestelijk godsdienstig leven steeds meer verwaarloozen en zoekt in lichaamskracht en vlugheid haar ontspanning en levensdoel. De jeugd is de toekomst en wie nog oog heeft voor het ware levensgeluk, zoekt de jeugd te verzamelen en te onttrekken aan de verderfelijke macht, die haar afvoert van alle godsdienstig leven. | |
[pagina 125]
| |
men vindt ze slechts sporadisch, áls men ze nog vinden kan. Zoo woelt en worstelt het menschdom als massa, en alleen persoonlijkheden kunnen zich verheffen in deze worsteling en hun bestaan handhaven. Een cursus van het Christelijk Instituut voor Zelfontwikkeling kan blijkbaar helpen een superieure kracht te worden. In anderhalf jaar tijds vonden meer dan 700 personen hierin hun kracht en vooruitgang, geestelijk en stoffelijk konden zij opklimmen van den geringen stand tot den adelstand des geestes, werden van eenvoudige bijna vergeten jongelingen op verantwoordelijke posten geplaatst, werden volksleiders, en tot de hoogste ambten in kerk en staat geroepen. Wie volksleider wil worden (en geestelijk en stoffelijk opklimmen) kan voor 20 cent aan postzegels inlichtingen krijgen over de schriftelijke cursus. Buiten op de enveloppe vermelden: ‘Ora et Labora’. De advertentie besluit: Vraagt nog heden inlichtingen, eer gij weder ingedommeld zijt in Uw ingezonkenheid en afmatting. | |
Javaanse troebelen baren zorgIn de Rotterdamse haven maakt zich het nieuwe vrachtschip ‘Franken’ van de Norddeutsche Lloyd los van de kade. De fluit loeit. De reis naar Nederlands-Indië begint. Aan boord bevindt zich het bemanningslid Jan Valtin. Niemand kent hem. Maar de kapitein is gelukkig dat hij deze Duitser vlak voor het vertrek nog heeft kunnen aanmonsteren, toen één der bemanningsleden (een communist) zich plotseling ziek meldde. Niemand let op de bagage van de zeeman. Niemand weet wat er in de pakketten zit, die hij aan boord bracht. Ook Jan Valtin, wiens echte naam Richard Krebs is, heeft er geen idee van. Dat gaat de Komintern-agent ook niet aan. Zijn taak is slechts om deze pakketten naar Nederlands-Indië te brengen en af te geven aan de vrouwelijke Komintern-agente M. Lan. Ze zal zich legitimeren met een foto van een hond. Dezelfde foto als híj op zak heeft. De Duitse Komintern-agent Krebs doet wat hem geleerd is in Moskou. Er zal vermoedelijk wel een opstand in Indonesië worden bevorderd tegen het Nederlandse gezag. Niet om dit gezag omver te werpen. Daar is geen schijn van kans op. Maar elke mogelijkheid om onlusten te wekken in het ontwakende Azië moet worden aangegrepen. De Aziatische volkeren beginnen te verlangen naar zelfstandigheid. Ze willen vrij zijn van westerse overheersing. Het is de strategie van Moskou om te zorgen dat dit nationalisme met het communisme zal worden vereenzelvigd. Vooral in de koloniale mogendheden moet die mening postvatten. Het moet zo worden dat de westerse bestuurders geen verschil meer zullen zien tussen communisme en Aziatisch nationalisme. Een betere propaganda voor het communisme is niet denkbaar bij de gekleurde volkeren. Onlusten kunnen daarbij dienst doen. Jan Valtin draagt z'n pakketten van boord. Een half jaar later breken er opstanden in Nederlands-Indië uit. De taktiek van de rebellen vertoont een merkwaardige overeenkomst met die van de communisten in barricadegevechten te Hamburg. | |
[pagina 126]
| |
Met krachtige hand slaat het Nederlands gezag de opstanden neer, maar de communisten kunnen tevreden zijn. ‘Het was alleen maar communistisch gestook’, zeggen de Nederlandse gezagsdragers. ‘Onze mensen’ knikken. Communisme is het, en anders niks. En wie begrip toont voor de Indonesische nationalisten, speelt het communisme in de kaart, zo denken zij. In De Houten Pomp verschijnt een spotprent, waaronder men leest: Terwijl de Javaan ten doodendans wordt geleid, durft de sociaal-democratie hier te lande de Regeering de schuld te geven en haar tot zacht optreden aan te manen. De familieband trekt zeker; immers in geheel de opgestane streek is de communist de aanstoker. En hoe zal de eene revolutionair (de soc.dem.) de andere (de communist) bestrijden? En De Spiegel meent over de opstanden: Het gezegde dat de bevolking in het Bantamse het juk ‘moede’ was, was maar een voorwendsel. Het was alleen Moskou, dat revolutie wilde verwekken. Moskou heeft reden tot lachen. Zó gaat het goed. Hoe meer schuld in het westen, hoe meer eer in het oosten. | |
Ds. Geelkerken afgezet door Asser Synode (‘de slang’)Wanneer de koster van de gereformeerde Molenstraatkerk in Assen de gaslampen aansteekt die maandagavond 25 januari 1926, weet hij dat het is voor een historische bidstond. Heel gereformeerd Nederland kijkt naar het Drentse provincieplaatsje, waar een morgen beginnende buitengewone generale synode van de gereformeerde kerken zal uitmaken of de Amsterdamse predikant Dr. J.G. Geelkerken het gezag van de bijbel aantast of niet. Sinds die zondagavond 23 maart 1924 kerkganger H. Marinus in een preek Dr. Geelkerken meende te horen betwijfelen of nu wel een heuse slang Eva in het paradijs had toegesproken, is er heel wat gebeurd. De kerkeraad kon geen theologisch kwaad in Dr. Geelkerken ontdekken, maar een hardnekkig het ‘hogerop’ zoekende broeder Marinus vond tenslotte gehoor bij belangrijker kerkvorsten, die Dr. Geelkerken tóch al niet mochten vanwege diens onafhankelijke gepreek en geschrijf tegen de zelfgenoegzame besloten-club-mentaliteit op het gereformeerde erf. In de kerkelijke procedure geven de partijen elkaar geen millimeter toe. Steeds kwader worden de strenge bewakers van de gereformeerde leer en de gereformeerde zeden door de van steeds dieper verachting jegens hen getuigende houding van Dr. Geelkerken. Niet alleen theologen hebben zich in de burgeroorlog geworpen, die in kerkblad en brochure woedt op het gereformeerde erf. Ook gewone mannenbroeders schrijven brochures, die voor enkele dubbeltjes verkrijgbaar zijn. Zelfs broeder Marinus brengt een brochure voort. Voor calvinistische drukkers is het een fijne tijd. Kernvraag is: Was het een ‘werkelijke’ slang die in het paradijs tot Eva sprak? Of is hij geen Schriftaanrander, die niet rotsvast weet of Genesis het | |
[pagina 127]
| |
Duymaer van Twist (van de Bijzondere Vrijwillige
Landstorm) klimt (b.d.) op tot de rang van generaal. De
Notenkraker wijdt er een pagina aan. De Houten Pomp nam vers en
prent over met het bijschrift: ‘Ziehier de felicitatie van De
Notenkraker bij de promotie van ons kamerlid.’
| |
[pagina 128]
| |
ook heeft over ‘zintuiglijk-waarneembare werkelijkheden’? Ook de buitenwacht leeft geïnteresseerd mee. Met een voor theologen irritante simplificatie brengt de man-in-de-straat het hele gewichtige theologische vraagstuk terug tot: ‘Sprak de slang of sprak hij niet?’ Er verschijnen foto's in de kranten van Dr. Geelkerken, ‘de slangendominee’. Een krant laat een slang rond het portret-ovaal van de predikant kronkelen. Men vermaakt zich met de broederoorlog tussen de elkaar regelmatig van ‘vuil spel’ beschuldigende gereformeerden.
Ernstig beklimt de gevierde Utrechtse predikant Dr. J.C. de Moor (47) de kansel van de ouderwetse Molenstraatkerk in Assen. Als praeses van de vorige synode zal hij de bidstond leiden, die voorafgaat aan de ‘buitengewone’ aan de kwestie-Geelkerken gewijde kerkvergadering. Zijn dokter had hem afgeraden naar Assen te gaan, maar 't zal wel wat meevallen, denkt de predikant. Hij laat zingen psalm 119:3: ‘Och, schonkt gij mij de hulp van Uwen Geest’. Men kan het suizen der gaslampen horen, wanneer Dr. De Moor spreekt over wat voorafgegaan is aan deze synode: Wij moeten met schaamte bekennen, dat reeds de manier, waarop in het aanhangige proces velen zijn opgetreden, allerminst is geschikt geweest om den eerbied voor Gods openbaring te versterken. Dat de wereld zoo gruwelijk heeft gespot b.v. met de paradijsgeschiedenis, blijft weliswaar voor haar rekening, maar het is niet te ontkennen, dat dezerzijds daartoe aanleiding te over is gegeven... Over de zaak zelf merkt de gevierde Utrechtse kanselredenaar o.a. op: De Gereformeerde Kerken bezitten in haar belijdenis en de verdediging, welke deze tegen de dwaalleer bevat, een allerkostelijksten schat. Zij zullen echter voortdurend er op bedacht moeten zijn, dit bezit te verdedigen en zich immer moeten inspannen om de leugens te ontmaskeren. Daarbij mogen zij ten slotte niemand en niets ontzien... De synodevergaderingen beginnen. De mannenbroeders komen bijeen in de Zuidersingelkerk, een kloek stuk gereformeerde architectuur in het hartje van het Drentse brinkstadje. Intensief neemt Dr. De Moor aan de besprekingen in een belangrijke commissie deel. Tot 1 uur 's nachts zit hij dinsdag aan de stukken te werken. Om vijf uur staat hij woensdag 27 januari alweer op. Hij logeert, zoals alle synodeleden, bij een gastvrij gereformeerd gezin in Assen. Samen met Prof. Dr. H.H. Kuyper en de Vlaardingse Ds. H.J. Heida wandelt hij de tweede synodedag om vier uur naar z'n logiesadres aan de Torenlaan. Onderweg voelt hij zich onwel worden. Tijdens het theedrinken wordt het duidelijk dat hij iets ernstigs heeft. Men brengt hem naar bed. De dokter constateert een beroerte. Nog vóór middernacht overlijdt de gevierde predikant. Verscheidene synodeleden kunnen hun tranen niet bedwingen, wanneer ze het bericht vernemen. | |
[pagina 129]
| |
Er gaat een schok door gereformeerd Nederland. Dr. De Moor dood! Op de tweede synodedag! De naar Assen getrokken journalisten hebben het druk met de berichtgeving over dit sensationele sterfgeval. Maar schande wordt er gesproken over de manier waarop het Algemeen Handelsblad zijn lezers op de hoogte stelt van het overlijden van Dr. De Moor. In Op den Uitkijk schrijft een diep verontwaardigde Dr. J. Veldkamp: De stilheid der ontroering, in wijden kring gewekt door de plotselinge ineenstorting van deze schijnbaar nog zoo krachtige figuur, werd rauw geschonden door de schandelijke lastertaal van een bericht in het Handelsblad, als zou de slag, die den eik velde, zijn toegebracht door de leden der commissie uit de Synode, wier voorzitter hij was, en wier heftigheden hij niet zou hebben kunnen beheerschen. Het Handelsblad heeft zijn leedwezen betuigd over het leugenbericht. Dat was ook wel het minste wat men doen kon. De synode vergadert voort. Vrijwel ononderbroken blijven de deuren gesloten, een geheimzinnigheid, die wrevel wekt in het land. Dr. Geelkerken wordt verhoord. Gemeenteleden uit Amsterdam worden verhoord. In de wandelgangen gaat het gerucht dat de synode onder de indruk is van de klacht van een eenvoudige, aan de Amsterdamse Overtoom wonende slager, dat de preken van Dr. Geelkerken z'n huisvaderlijk gezag hebben aangetast. De spanning blijft er in. Zullen de broeders brokken maken? Of zullen ze wijzer zijn? Dr. Geelkerken denkt dat het wel mee zal vallen wanneer even voor zijn vertrek synodepraeses Ds. K. Fernhout Mzn (die hem 5 februari 1911 te Epe in het ambt bevestigde) op hem komt toelopen, hem een schouderklop geeft en zegt: ‘Ik ben blij, dat je hier geweest bent.’ In de maand maart komt de ontknoping van het drama. Na wekenlang vergaderen beslist de synode dat de slang een ‘zintuiglijk waarneembare werkelijkheid’ is geweest. Van Dr. Geelkerken wordt geëist dat hij de volgende verklaring zal ondertekenen: Ondergeteekende, kennis genomen hebbende van de uitspraak der Synode, enz. Hij krijgt vier dagen bedenktijd. Zeven dagen verstrijken. Dan komt een weigerend antwoord van Dr. Geelkerken bij de in Assen vergaderende broeders binnen. Ze lezen o.a.: Gelijk ik reeds meermalen verklaarde, heb ik persoonlijk geen bepaalde exegese betreffende bedoelde punten, en evenmin op zichzelf eenig geloofsbezwaar tegen de onder ons bestaande traditioneele uitlegging daarvan. Maar Dr. Geelkerken wenst ruimte in de kerk van Christus voor hen, die niet in een echte slang kunnen geloven. Hij bepleit ‘een behandeling in vollen omvang der zich onder ons voordoende vragen inzake Gereformeerde Schriftbeschouwing’ en verklaart zich bereid zolang dit duurt zich in preken en | |
[pagina 130]
| |
catechisaties naar de uitspraak der synode te zullen voegen. Wat nu te doen? Koortsachtig beraadslagen de broeders in de Asser Zuidersingelkerk wat er moet gebeuren met deze rebel. Dat kán een synodaal lichaam toch niet nemen? Hij zál tekenen. Zonder voorbehoud. ‘Geef hem nog één kans,’ pleiten sommigen, ‘geef hem nog één dag om toch te tekenen. Stuur hem een telegram.’ ‘Dan moeten we opschieten,’ zegt een praktisch synodelid, z'n vestzak-horloge openknippend, ‘om negen uur sluit het telegraafkantoor hier.’ De verslaggever van het Friesch Dagblad (a.r.) wordt naar het telegraafkantoor gestuurd om te vragen of het nog even open kan blijven. ‘Om dringende reden, ernstiger dan een ziektegeval.’ ‘Goed, tot half tien dan,’ stemt de PTT-beambte toe. Even voor half tien komt Ds. J.P. Klaarhamer (uit Dokkum), de tweede scriba van de synode, het Asser postkantoor binnenrennen met een ultimatum aan Dr. Geelkerken tot elf uur morgenochtend. Een Amsterdamse PTT-bediende werpt zich op zijn rijwiel en schelt aan bij Dr. Geelkerken. Vele gereformeerde theologen slapen die nacht onrustig.
De synodevergadering van de volgende dag, 12 maart, begint vriendelijk. Praeses Fernhout is jarig en wordt waarderend toegesproken. De verslaggevers van de christelijke pers bieden een bloemstukje aan. De synode zingt: ‘Want God de Heer zoo goed, zoo mild, is t' allen tijd een zon en schild’. Dan komt de zaak Geelkerken. Bij geruchte heeft iedereen het al gehoord. Hij weigert. De praeses leest het antwoord-telegram voor: Uw ongecollationneerd telegram, zooals ik dat tegen elf uur gisteravond ontving, waarin Uw uitspraak omtrent Genesis 2 en 3 onttrokken wordt aan de wettige vrijheid van beoordeeling door een wetenschap, die zich gebonden houdt aan Gods Woord, maakt onderteekening uwer verklaring voor mij en iederen Gereformeerden geloovige te meer onmogelijk. Wat zal de synode doen? Tegen twaalf uur valt de beslissing. Geelkerken moet worden geschorst. Maar er komt nóg een telegram. Dr. Geelkerken zou op z'n eerste beslissing zijn teruggekomen. ‘We leven bij het uur,’ zegt een der synodeleden tot de in spanning in de perskamer wachtende journalisten. Verslaggever R. Hagoort van De Standaard krijgt echter in de loop van de middag uit Amsterdam de tip, dat het tweede telegram vermoedelijk een falsificatie is. Een kwalijke grap. Hij meldt in z'n krant: Groot was de verontwaardiging ter synode. En begrijpelijk. Deze misleiding verlengde de synodeduur met een hele dag. Velen staan 's avonds voor het kerkgebouw aan het Asser singeltje te wachten op nieuws. Omstreeks elf uur 's avonds mag het publiek naar binnen. De zitting wordt openbaar. De synode stemt over het voorstel om Dr. Geelkerken voor drie maanden te schorsen. Niemand is tegen. | |
[pagina 131]
| |
Spotprent van Hahn Jr. in De Notenkraker. De Houten Pomp
(a.r.) nam het plaatje over met het bijschrift: ‘Hoe de
kwestie-Geelkerken de sociaal-democratische pers vermaakt.’
Terwijl gereformeerd Nederland in spanning afwacht of
Ds. Geelkerken zich iets van het schorsingsbesluit zal aantrekken,
publiceert De Notenkraker op 13 maart nevenstaande
spotprent.
| |
[pagina 132]
| |
De geschorste predikant zelf woont op dat moment in Amsterdam een kerkeraadsvergadering bij. Laat komt hij thuis. Opeens hoort hij gejoel buiten en geroep: hiep-hiep-hoera! Leve Dr. Geelkerken! De Standaard meldt de volgende dag: Na afloop van de kerkeraadsvergadering hebben eenige studenten van de Vrije Universiteit Dr. Geelkerken voor zijn woning een ovatie gebracht. Publiek staat in Amsterdam ook de volgende dag, zaterdagavond 13 maart, te wachten op nieuws uit de kerkeraadsvergadering. Zal ‘Amsterdam-Zuid’ zich iets aantrekken van het schorsingsbesluit? Even voor middernacht komt naar buiten ouderling K. van den Berg (schrijver van de brochure: Toelichting op de kwestie-Geelkerken). Hij deelt de wachtenden mee, dat Dr. Geelkerken morgen gewoon zal preken. De Standaard van maandag 15 maart meldt: Gisterenmorgen trad Dr. Geelkerken op in de godsdienstoefening in de Parkkerk. Reeds lang voor half tien, het uur waarop de deuren zouden opengaan, stond een groote schare voor het kerkgebouw, en toen de deuren opengingen, was alle beschikbare ruimte in het kerkgebouw dadelijk bezet, terwijl velen buiten het kerkgebouw moesten blijven. Na den dienst werd Dr. Geelkerken door zeer velen naar huis begeleid. Voor de middagdienst blijken nog méér mensen lucht te hebben gekregen van de rebellie van de Amsterdamse predikant. Persfotografen komen in actie. Ook de politie ziet zich genoopt op te treden in deze theologische affaire. De Standaard meldt over het overheidsoptreden bij de Schinkelkerk: De politie stelde hier het publiek in file op. Om half zes gaan de deuren open. Bij ploegen van twintig man tegelijk laat de op orde beluste politie de gelovigen binnen. Voorts weet De Standaard te melden: Ook binnen hield de politie toezicht. Na de godsdienstoefening wachtten honderden Dr. Geelkerken buiten op. Onder politiegeleide en gevolgd door een groote schare belangstellenden werd hij naar zijn woning gebracht. In hetzelfde nummer getuigt een ingezonden stuk van de zijde van VU-studenten van vrees. De pyramidale onzin in het als gewoonlijk sensationeele ‘Geestelijk Leven’ van De Telegraaf en andere Lib. bladen gedebiteerd over ‘de ovatie aan Dr. Geelkerken’ verdient wel eenige toelichting. Men is kennelijk beducht dat achter het studentengejuich vrijdagnacht teveel theologie zal worden gezocht. Omstandig wordt uiteengezet dat een bijeenkomst van het studentencorps wat vroeg was afgelopen en dat toen iemand het plannetje had geopperd om iemand een ovatie te brengen. Zoo kwam het dat 40 (geen tachtig!) (de overgroote meerderheid der corpsleden ging netjes naar bed) ‘jonggekeelde’ studenten (Telegraaf) ter ovatie uittogen. Van deze 40 waren er 20 verwoede Geelkerkisten en dus mag aan hun oprecht enthousiasme niet worden getwijfeld. Bij de rest zat voor de stille hoop op ingrijpen van den sterken arm en dientengevolge een gratis logeerpartij ten politiebureele. (Deze calculatie is op een tiental nauw- | |
[pagina 133]
| |
| |
[pagina 134]
| |
| |
[pagina 135]
| |
| |
[pagina 136]
| |
| |
[pagina 137]
| |
keurig.) Deze gegevens zijn verklaring (en tevens waardeering) van de hiep-hiep-hoera-stemming ten huize van Dr. Geelkerken. In het wat bangige stukje smeekt men, met een hautain blafje naar de pers, om toch vooral als student niet serieus te worden genomen. Krantenschrijverij over studentenaangelegenheden achten wij in alle opzichten ongewenscht. Maar zoolang het Gereformeerd publiek de malle fratsen, die wij op gezette tijden plegen uit te halen, blijft beschouwen als Calvinistische zede- en beginselschokkende gebeurtenissen, en anderzijds stille verklikkers ‘van Gereformeerde zijde’ voor klinkende munt tendentieuze publikaties blijven zuigen uit hun onsmakelijke duim, lijkt het steeds weer noodig den olifant te reduceeren tot de mug, waaruit hij opgeblazen werd. Per advertentie in De Standaard roept het comité-Geelkerken de gereformeerden op in het Amsterdamse Concertgebouw te komen. Het blad spreekt van een geheel bezette zaal. Voorzitter is ouderling K. van den Berg van Amsterdam-Zuid. Het Standaardverslag meldt: Na het uitspreken van het gebed stond plotseling iemand achter in de zaal op om te verzoeken Dr. Geelkerken tot bijwoning dezer vergadering uit te noodigen. | |
[pagina 138]
| |
Spr. verzocht niet te applaudisseeren. Den Kerkeraad bad hij toe mannelijk en sterk te blijven... Maar als Dr. Geelkerken even later met z'n vrouw binnenkomt en de schare toespreekt, gaan de handen van de schare opnieuw op elkaar.
Donderdag 18 maart richten zich aller ogen voor de laatste keer op Assen, waar de gereformeerde synode de volgende stap gaat zetten. Om negen uur 's avonds opent de koster de kerkdeuren voor het publiek, dat opnieuw in groten getale naar de Asser Zuidersingelkerk is getogen. De stemming is ernstig. Dr. K. Dijk leest voor, dat de synode besloten heeft de Amsterdamse predikant af te zetten als dienaar des Woords bij de gereformeerde kerken... ... omdat Dr. Geelkerken zich aan deze schorsing niet heeft onderworpen, daarmede getoond heeft in zijn afdwaling te volharden, aan de wettige besluiten der Generale Synode zich niet te willen onderwerpen en tot openbare scheurmaking is overgegaan... In Op den Uitkijk van 3 april schrijft Dr. J. Veldkamp: Het is een treurige geschiedenis. Dr. Geelkerken geschorst, afgezet ten slotte; het grootste gedeelte van den Kerkeraad van Amsterdam-Zuid afgezet. Woorden als ‘schismatiek’ en ‘revolutionnair’ klinken door de lucht. Er wordt met de voeten gestampt, would-be gegild en heusch gefloten. | |
Gerbrandy, ‘de rode advocaat van Sneek’Uit elke trein, die op die hete maandagmiddag van 12 juli 1926 aankomt op het stationnetje van Lunteren, stappen enkele tientallen mannenbroeders. Zoekend staan ze op het zonnige pleintje. Welke kant moeten ze uit? Uit hun jaszak halen ze een circulaire met aanwijzingen: ... den spoorwegovergang juist ten Zuiden van het station over, den grintweg volgen, langs en voorbij het Herstellingsoord; aan het einde van den grintweg rechtsaf den zandweg inslaan en den eersten zijweg links nemen, het fietspad volgen tot aan het terrein. Met kwieke stap begeven zij zich op weg. Allen dragen koffertjes, waarin 'n spiegeltje, handdoeken, zeep, lakens en sloop, enkele kaarsen, een schrift, een potlood, de Zendingsliederenbundel en een bijbeltje. De hele week zullen ze in het conferentieoord van Lunteren zich bezighouden met het sociale vraagstuk. Buiten in de schaduw drinken de mannenbroeders thee tijdens de kennismaking. Allen spelden een rond wit kaartje op, waarop men z'n naam heeft geschreven. Dat is praktisch. | |
[pagina 139]
| |
Voorzitter C. Smeenk spreekt in z'n openingsrede over Ds. Talma, die naar menselijke berekening te vroeg stierf, en over de ‘medezeggenschapsgedachte’. Zij vindt niet haar oorsprong in onwilligheid, om een gezag te erkennen, dat bovenpersoonlijk is, of dat niet rust op een meerderheidsbesluit. Zij is in één woord niet, zooals geschiedde, zonder meer te brandmerken als een uiting van de ‘revolutionnaire democratie’. Hij verklaart de christelijk-sociale cursus voor geopend. Ontroerd zingen de mannenbroeders een psalm: ... 't ellendig volk wordt dan uit lijden
Door Zijnen arm gerukt;
Hij zal nooddruftigen bevrijden;
Verbrijz'len wie verdrukt.
Achter de lessenaar staat de volgende dag een kleine man, met een opvallende snor. ‘De rode advocaat van Sneek’, noemen sommige anti-revolutionnairen de 41-jarige Mr. P.S. Gerbrandy, lid van Gedeputeerde Staten van Friesland. Benieuwd zet men zich tot luisteren. Tevoren had Gerbrandy negentien stellingen laten verspreiden, die opvielen door hun progressieve gedachte. Stelling 10 luidt: Het streven, dat de medezeggenschap beperken wil tot de arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie van den arbeider in engeren zin, is in wezen niets anders dan een getemperd radicaal individualisme en voor den geloovige niet te aanvaarden, daar het de kern van de tegenwoordige God-onteerende verhoudingen onaangetast laat. En stelling 18: Het boekenonderzoek eener onderneming door deskundigen, ten blijke, of het beweren dat een bedrijf of een onderneming bepaalde loonen niet toelaat, overeenkomstig de waarheid is, is in beginsel gerechtvaardigd. Het is merkwaardig, hoe velen de verhouding tussen Staat en individu opvatten, zegt Gerbrandy. Als de Staat of de Overheid iets doet, zegt men: nu is hij bezig op mijn paadje te komen; daarvan moet hij afblijven. Deze opvatting vindt ge ten aanzien van de sociale wetgeving, maar ook ten opzichte van andere onderwerpen. Maar dat is toch in de grond zuiver een Romeinse, een heidense opvatting. Gerbrandy vindt dat boekenonderzoek een goed middel is om na te gaan: is het u menens met de medezeggenschap? In de practijk komt het bezwaar naar voren: dat kunnen de arbeiders niet. Maar zij moeten dan in de gelegenheid zijn het te laten doen. Er zijn toch wel menschen in de wereld, die het kunnen! Hoe zouden anders de patroons zelf het kunnen beoordeelen? Smeenk: | |
[pagina 140]
| |
Juist! Dat is geen principieele kwestie. Gerbrandy: Neen, dat is het mijns inziens niet. De gemeenschappelijke taak moet tot haar recht komen, vindt Gerbrandy. Men zegt, de groote massa is daartoe niet in staat. Maar ik vind dat argument verbazend zwak. Dat geldt ook in de koloniale politiek ten aanzien van de mogelijkheden van zelfbestuur. Maar als het zoo is, dat de menschen er niet toe in staat zijn, moet men er dan niet naar streven? Aan het eind van z'n referaat zegt de Sneeker advocaat over de medezeggenschapsgedachte: Voor u is het ideaal dit: dat patroon en knecht samenwerken aan een taak met verschillende verantwoordelijkheid, maar zoo, dat niet alleen de patroon, maar ook de knecht de eenheid ziet ... In het christelijk bewustzijn zit het ideaal, dat wij er toe kunnen komen. Het is een lange weg. Gij zult het eind niet zien, uw kinderen niet en misschien ook uw kleinkinderen niet. Maar het komt! Gij moet vasthouden, het ideaal dat het kan en moet en dan komt zeker eenmaal het oogenblik, dat de ontwikkeling zoover gevorderd is, dat het mogelijk is! De mannenbroeders applaudisseren. | |
De zedelijke verwildering van 1926En de zeden blijven ook in 1926 de gemoederen beroeren. F.B. van Velzen slaakt in Op den Uitkijk van 3 april de klassieke kreet: Die Nederlandsche jeugd toch! In dansen, bals, muziek, toneel, bazars en andere vermaken ziet Van Velzen een verklaring. Ook ‘Opmerker’ in De Spiegel van 23 oktober wijst op de dans: Het is de tijd van brood en spelen. Als bij de oude Romeinen. Het is de tijd van oververzadiging. De ‘beschaving’ is zoover gevorderd, dat de dansen en de muziek van de onbeschaafde, heidensche negers worden geïmporteerd. En toen dat niet voldoende meer was, het gaat hollend naar den afgrond, haalde men de negers en negerinnen zelf die zoo goed als naakt dansen op het tooneel in Den Haag en Rotterdam. | |
[pagina 141]
| |
Met instemming citeert de Spiegelcommentator een uitlating van Dr. Van Aalst, president van de Nederlandsche Handelmaatschappij: Ik geloof dat de wereld dansende te gronde gaat. Een ontdane De Nederlander (c.h.) vertelt 22 april dat Mr. P.C. van Rossum, die aan boord van een oceaanstomer vertoefde, aan een Amerikaans meisje vroeg hoe ze het reisje met haar moe naar Europa vond. Het meisje kijkt hem aan, trekt haar roodgeverfde lipjes in snibbige ontevredenheid omlaag en antwoordt: ‘Zoo een reisje naar Europa? Een strop ... Op het oogenblik zijn mijn vriendinnen in New York den heelen dag dronken en ze spelen tot midden in den nacht bridge. Wat moet ik in Europa uitvoeren? De Graafschapper (a.r.) van 23 april meldt: De propaganda voor een immoreel leven gaat rusteloos voort. De Nieuw-Malthusiaansche Bond heeft den arbeid nog niet gestaakt, maar draagt het zijne er toe bij, dat de zedelijke verwildering bij gehuwden en ongehuwden gaandeweg toeneemt ... De bestrijders van de groote gezinnen ontzagen zich niet, om in verschillende plaatsen aan hen die in het huwelijk willen treden, ongevraagd pamfletten toe te zenden, waarin ze werden opgewekt om gebruik te maken van de door den Nieuw-Malthusiaanschen Bond aangeprezen middelen. De Spiegel van 16 oktober heft de waarschuwende vinger bij ‘De triomf van de sigaret’. Wat is de keerzijde van de medaille? Te royaal omspringen met het zakgeld door jongens, die sigaretten rooken van 's morgens tot 's avonds. Verwoesting van gezondheid. Rooken door vrouwen en meisjes. Diefstal door jongens, om toch maar geld te hebben, teneinde sigaretten te kunnen koopen... Overigens blijft ook de bioscoop een bron van kwaad. De Spiegelopmerker vraagt zich af: Wie zal de ellende peilen, door dit bioscoopbezoek veroorzaakt? Hij wijst op het grotere aantal diefstallen in Amsterdam en acht commentaar verder overbodig. Van de bioscoopwet verwacht hij weinig heil. De geest der menschen moet anders worden. En zoolang de pers van de overzijde (een blad als het Handelsblad heeft zelfs een rubriek ‘De rolprent’) voortgaat met smakelijke recensies te geven, die tot bioscoopbezoek opwekken, och, zoolang komt er geen verandering... De Geldersche Kerkbode meent 20 februari: Ontegenzeggelijk moet erkend worden, dat er bij allen vooruitgang in ontwikkeling en ‘beschaving’, een droeve achteruitgang is op moreel gebied. De mensch van de 20e eeuw wint het, dank zij prikkellectuur, sensatie-roman, tooneel en bioscoop in ongebondenheid van zijn voorgeslacht... | |
Heimwee naar ‘vroeger’En in weemoedige oudejaarsstemming mijmert de rubriekschrijver ‘Opmerker’ in De Spiegel: Van het jaar dat voorbijvloog, wegstierf en nu begraven is in het graf der eeuwen, kan niet worden gezegd dat het weer normale toestanden bracht, | |
[pagina 142]
| |
‘normaal’ dan genomen in betrekkelijken zin, daar iemand, niet ten onrechte, eens heeft opgemerkt: Wat is op deze wereld normaal? Dat is niet te definieeren. Intussen begrijpen wij elkaar! Vóór het jaar 1914 kon men spreken van normale toestanden op politiek, maatschappelijk en economisch terrein ... Het jaar 1926 is zoo goed als voorbij. We schrijven straks 1927. Sinds den zoo vurig verbeiden vrede zijn acht jaren verloopen. Ieder jaar hebben we ons afgevraagd: heeft het afgeloopen jaar ons de normale toestanden teruggebracht? Wij moesten ontkennend het hoofd schudden. Het geschiedde niet... | |
En verder...... meent ‘Opmerker’ in De Spiegel in een beschouwing over Mussolini: ‘Fascisme en socialisme, och, er is geen verschil tussen die beide...’
... wordt bij een VU-promotie de volgende stelling vernomen: Voorschriften betreffende de zondagsheiliging vallen buiten de competentie van het staatsgezag.
Prent uit De Houten Pomp van 19 november
1926.
|
|