Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Verbergt Duitsland wapens?De voorgenomen ontruiming door Britse troepen van het Keulse bruggenhoofd is niet doorgegaan. Geruchten willen dat Duitsland, in tegenstelling tot wat bepaald is, tóch wapendepots verborgen houdt. L. Penning schrijft 9 januari 1925 in Het Schouwvenster: Is dit werkelijk zoo? Denkt Duitschland aan een nieuwen oorlog? Wil dit verpletterde volk opnieuw de oorlogsfanfare blazen? Men moet wel erg onnoozel zijn om zulks te gelooven. Het Duitsche volk denkt aan heel iets anders, en deze Duitsche regeering, die zich door bedachtzame gematigdheid heeft gekenmerkt, is stellig niet voornemens, het verderfelijke pad in te slaan, waar de pinhelmen van Ludendorff worden gevonden. En op 16 januari meent Penning: Nu kan het wel waar zijn, dat de bezwaren, die de contrôle-commissie der Entente tegen de militaire organisatie en kazerneering der Duitsche rijkspolitie maakt, juist zijn, in zoover als deze organisatie en kazerneering indruischt tegen de voorschriften, doch dan deugen de draconische voorschriften niet, want zonder die organisatie en kazerneering staat de Duitsche overheid vrijwel machteloos tegenover den Bolsjewiek, den sprinkhaan uit het Oosten. | |
Colijn als ‘stuurman des lands’
Heb je van dien kloeken Colijn wel gehoord,
Die zuinig de schatkist beheerde?
Die binnen een jaar door zijn daad en zijn woord
De inflatie van Nederland weerde?
Colijn, Colijn,
Colijn moet stuurman zijn,
Wij stemmen op Colijn,
Wij kiezen, ja! Colijn,
Hij moet tot stuurman gekozen zijn!
Hijjjj moet tot stuuuurman gekóóóózen zijn!
Zilvervloot-melodieën galmend trekken de anti-revolutionairen in 1925 ten verkiezingsstrijde, geïnspireerd door een affiche van de 24-jarige Asser tekenaar Hein Kray. Overal in Nederland hangen trotse calvinisten voor het raam de plaat van Colijn als ‘'s Lands Stuurman’. Met de hand aan het roer en een zuidwester op, staart Colijn vastberaden naar de einder. Het beeld spreekt de water- | |
[pagina 112]
| |
geuzenvereerders aan. Iedereen voelt het: de partij heeft sinds Kuyper vijf jaar geleden stierf een nieuwe ‘grote man’. Reeds vorig jaar nam het a.r.-weekblad De Houten Pomp een gedicht op, waarin de volgende regelen voorkwamen:
Maak Gij een eind Colijn, aan 't tijdperk van
verkwisting,
Verwording, wanbeheer, dat 't land moet ondergaan!
Doe geen concessies aan partijgewoel of gisting,
Wat Luther sprak te Worms, neem 't als Uw lijfspreuk
aan!
Dictator scheldt men u, gij
moet
Dictator wezen
Te midden van een volk, apathisch of verdeeld;
Met zachte middelen is geen gifhaard te genezen;
Hier heeft gewonnen spel wie hoogste troeven
speelt.
Maar niet álle Nederlanders zijn weg van de a.r.-leider. De (socialistische) Notenkraker spot een week vóór de verkiezingen in een ‘Ode aan Colijn’:
Op je fiets, je bier, 't sigaartje,
Legde hij een matig recht,
Eénder voor het allegaartje,
Voor den rijkaard en zijn knecht;
Millionair en arme menschen
Plukt hij naar gelijk formaat;
Kun je 't billijker nog wenschen
Van een échten democraat?
Men rijmt maar aan in de verkiezingsdagen van '25. Bart van de Veluwe roept in De Houten Pomp verontwaardigd over het socialistisch dagblad Het Volk:
Het leugent, het leugent!
Maar hoe ‘Het Volk’ ook kladt,
Het kan Colijn niet deren:
De Stuurman houdt het rad.
En dezelfde dichter meent ook:
Vrijheid en gezag te knotten,
Godsdienst en geloof bespotten
Dat is werken met venijn;
maar het schip van Staat te sturen,
dat het vlaag en vloed kan duren,
Kan de Stuurman, kan
colijn.
Hein Kray boekt grote successen met zijn affiche. Maar waar wil Colijn op aan koersen? Ziet hij nieuw land? Blikt hij naar de toekomst? Roept hij de getrouwen op om Kuypers nog lang niet bereikte doel van een christelijke samenleving in het oog te houden? In de verkiezingskrant Rechtshouden!! (orgaan van de kiesvereeniging ‘Nederland en Oranje’ te Groningen), begint Colijns openingsartikel aldus: | |
[pagina 113]
| |
in het teeken van verweer Colijn zal de ‘deputatenrede’ voor de a.r.-partij uitspreken. Uit geheel Nederland zijn 23 april mannenbroeders naar Utrecht gereisd, om te horen wat Kuypers opvolger te zeggen heeft. De Standaard meldt 's middags: 't Was druk in de Nobelstraat. Mannen met de karakteristieke trekken, die ‘onze mannen’ zoo vaak kenmerken, trokken in grooten getale naar Tivoli. 't Was drukker nog vóór 't gebouw zelf. Daar klontten reeds half tien de menschen samen. Inderdaad hebben díe calvinisten het moeilijk, die niet zo gelukkig zijn met Colijn als Kuypers opvolger. Wat staat er in die gele brochure? | |
[pagina 114]
| |
Daags na de deputatenvergadering van de a.r.-partij in
Utrecht publiceert De Houten Pomp op 24 april 1925 deze
prent.
| |
[pagina 115]
| |
De anti-revolutionairen die er in bladeren, vinden een verslag van een rede die de ontwapenaar Mr. Sandberg, zaterdag 28 maart gehouden heeft in Utrecht. ‘Mannenbroeders’, zo begon hij. De a.r.-partij verloor haar grooten leider, die nog in 1919 had getuigd, dat het jammerlijk was om aan te zien hoe in Nederland de volksklasse werd ‘onderdrukt’. Hij werd opgevolgd door den man, die de a.r.-beginselen beziet met de ervaring en den blik van den groot-ondernemer. Zijn optreden vindt, over het geheel genomen, de toejuichingen der groote liberale bladen, die Dr. Kuyper slechts met hoon en smaad overlaadden. Voor het christelijkdemocratische woord zijn de anti-revolutionnaire boeren en middenstanders doof. Is het wonder, dat de arbeiders in de groote plaatsen met geen stok naar de anti-revolutionnaire vergaderingen zijn te jagen?.. Doch het was slechts een kleine schare die opkwam om Mr. Sandberg te horen zeggen, dat thans 95% van de anti-revolutionnaire kamerclub uit conservatieven bestaat en dat helaas ook de democraat J. Schouten reeds gedeeltelijk onder de leidersmantel schuilgaat. De Standaard gaf maandag 30 maart geen verslag van de vergadering van de Christen-democraten. Wel lazen de abonnees die dag het ‘Ontwerp-stembusprogram’ van de a.r.-partij. Bovenaan staat als punt 1: Krachtige bestrijding van wat in het leven des volks de publieke eerbaarheid aanrandt. De punten 2 en 3 bepleiten voortgaande bezuiniging en versterking van het militaire apparaat in Nederland en Indië. Onder luid applaus wordt in Tivoli dit stembusprogram vastgesteld. Het blad meldt dat er een enthousiaste stemming heerst in Tivoli. De deputatenrede van Colijn, getiteld ‘Om de bewaring van het pand’, wordt meermalen door applaus onderbroken. Kopschuw toont Colijn zich van nieuwigheden. Tegenover ‘het moderne’, stelt hij ‘het blijvende, dat van eeuwigheid is’. Somber klaagt hij over o.a. het Neo-Malthusianisme, de rassentheorieën die in Duitsland worden ontwikkeld, de homo-sexualiteit, de aanslagen op gezin en huwelijk, de ‘goddeloozen-propaganda’ in Rusland, 's lands financiën, | |
[pagina 116]
| |
de weigering van r.k. en c.h. om mee te werken aan herstel van de doodstraf, en over de aantasting van alle gezag in ‘de moderne democratieën’. Ook de roep der arbeiders naar medezeggenschap in de leiding van het bedrijf, die hier en daar wordt vernomen, is een symptoom in de universeele beweging der moderne democratie. En al zijn er aan dit vraagstuk meer zijden dan de eene waarop ik thans het licht wil laten vallen, zooals het zich uit in den roep der syndicalisten: de fabriek aan de arbeiders! of zooals het tot uitdrukking komt in den wensch der sociaal-democraten naar het gesocialiseerd bedrijf, is dit verlangen niet anders dan een begeerte naar het ni maître, in den grond niet anders dan een ontkenning van de autoriteit van het gezag? Ook op de voorpagina van Ons Beginsel, het verkiezingsorgaan van de Anti-Revolutionnaire Propagandaclub te Gouda, verschijnt Colijn als ‘'s Lands stuurman’. Onder de plaat staat het lied:
Hoû zee, hoû zee, Hoû moedig zee!
Kamp wakker met de golven,
Wel worstlend, nooit bedolven:
Het loope tegen, 't loope mee,
Hoû zee, hoû zee!
De verkiezingsstrijd wordt er een vóór of tegen Colijn, die als minister van financiën de laatste twee jaar de waarde van de gulden redde met een drastische bezuinigingspolitiek. Naarmate de aanvallen op Colijn persoonlijker worden, stijgt de vereringslust van de anti-revolutionnairen. Vrijwel overal waar Colijn spreekt, zingen zijn volgelingen hem toe: ‘Dat 's Heeren zegen op U daal’. Staande hoort Colijn het aan. Zijn leiderschap is thans onbetwist. De Houten Pomp zingt:
Iovivat, wie doet me wat,
Ik stem op Henk Colijn,
Die, naar men algemeen vertelt,
Den gulden veilig heeft gesteld.
Iovivat, wie doet me wat,
Ik stem op Henk Colijn.
De rubriekschrijver van De Standaard, ‘Bijltje’, schrijft enkele dagen vóór de verkiezingen: We hebben voorts natuurlijk beplakt wat er beplakbaar is. Ik zie groote reclame-biljetten met Colijn er op en daarnaast vuurroode muurvlakten, waarop in duizelingwekkende cijfers door de SDAP iets verkondigd wordt. 't Is goed dat er bij staat: ‘Weg met Colijn’, dan weet ik inééns wat de bedoeling van al die getallen is. De mooie reclameprent van De Houten Pomp, Colijn aan 't stuurrad, zie ik ook aangeplakt en achter vensters hangen, en toen ik verleden week in den spoortrein zat en een van onze nieuwste buurten voorbijspoorde, een buurt die als ‘rood’ staat aange- | |
[pagina 117]
| |
schreven, zag ik onder een paar vensters een flink Oranjekleurig biljet geplakt met Stemt Colijn er op. Flink zoo, overal worden onze kleuren gezien. De verkiezingsstrijd wordt beleefd als een religieuze strijd, waarin de anti-revolutionnaire partij tot gideonsbende is uitverkoren om het spits af te bijten. Vlak vóór de verkiezingsdag dicht Bart van de Veluwe:
De Veldheer, voor den slag,
had zijn taak volbracht,
Per radio had hij voor 't laatst gesproken:
‘Van God, van Hem alleen wordt onze hulp verwacht,
Slechts in Zijn naam de vaandelen opgestoken!
Komt, broeders! Zusters! Heft thans, eer wij henen
gaan,
Te zaam in 't Psalmgezang den lof des Heeren aan!’
Na de verkiezingen krijgt Colijn opdracht een kabinet te vormen. Op 4 augustus begint het te regeren. Ton van Tast tekent in de Haagsche Post Colijn opnieuw als stuurman bij het volgende rijmpje: | |
[pagina 118]
| |
Maar lang zal Colijn het roer niet mogen vasthouden. De rooste regeerdag valt z'n kabinet op een voorstel van de extreem-protestantse Ds. Kersten, om het gezantschap bij de paus af te schaffen. De 39-jarige vrijzinnig-democraat Mr. P.J. Oud constateert in een rede: De beste en meest profetische verkiezingsplaat leverden de anti-revolutionnairen. De heer Colijn werd op hun plaat afgebeeld met oliejas en zuid-wester. 't Was of de teekenaar voorzag, welk een storm over het hoofd van den leider der a.r.-partij zou losbreken! Inderdaad, ze hebben zwaar weer gehad, en het schip is gestrand! | |
De zedelijke verwildering van 1925En de zedelijke verwildering in de wereld blijft maar voortschrijden. Heeft het enkele jaren geleden verschenen boek van Oswald Spengler Der Untergang des Abendlandes er iets mee te maken, dat ‘onze mensen’ bijna wekelijks te horen krijgen hoe verdorven het huidige geslacht is? Colijn geeft in zijn deputatenrede ‘Om de bewaring van het pand’ op 25 april blijk dit boek te hebben gelezen, althans er van te hebben vernomen. De decadentie in onze eeuw is op alle gebied zoo markant, dat Spengler geen twijfel mogelijk acht aan de aanstaande vernietiging. De historische wet, waardoor iedere cultuur, na een periode van opgaan en blinken, weer moet verzinken, wijst allerwegen het doodvonnis onzer moderne beschaving aan. De 70-jarige volksschrijver L. Penning beziet met ontzetting het na-oorlogse tijdperk in zijn buitenlands weekoverzicht in Het Schouwvenster: ‘Er is een wereld ineengestort ... Onze hersens zijn te stomp en werken te langzaam, om dit alles te vatten’, zo klaagt hij 25 februari. En hoe waarschuwend er de stemmen ook tegen opgaan, er wordt niet geluisterd. Brood en spelen! wordt er geroepen; sport en nog eens sport! En lege wiegen! In een voetnoot merkt de Schouwvensterredactie bij Pennings lege-wiegenklacht op, dat er nog andere oorzaken zijn. O.a. ‘de degeneratie van het Romaansche ras’. Maar de steeds mondiger wordende vrouwen willen in dit verband toch ook nog wel even wijzen op het huidige gebrek aan dienstboden. Wie moet het werk doen als de vrouw alsmaar in het kraambed ligt? Mevrouw J.M. Westenbrink-Wirtz citeert in Het Schouwvenster van 30 januari met instemming een klacht van een katholieke vrouw in het dagblad De Tijd: En als ik dan 's Zondags in de kerk hoor preeken dat in het katholieke gezin de wieg niet leeg moet staan, dan wordt het mij droef te moede en voel ik al den omvang van het dienstbodenvraagstuk. En hoe komt het dat er dienstboden tekort zijn? Mevrouw Westenbrink-Wirtz wijst op de maatschappelijke veranderingen: Zoolang men vasthoudt de onderscheiding van den minderen stand, die er alleen maar is om den beteren te dienen, loopt alles op niets uit en keeren de | |
[pagina 119]
| |
meisjes niet anders dan noodgedwongen in de huishoudelijke betrekkingen terug. Maar de vrouwen zijn lang niet meer zo degelijk als ze waren. Als er in den huiselijken kring gesproken wordt over maatschappelijke of godsdienstige onderwerpen, dan zwijgt heel dikwijls het vrouwelijk deel van het gezelschap, maar zoo spoedig begint niet een der aanwezige dames over een nieuwe blouse, of ze heeft, ook in onze kringen, aller oor. Aldus constateert ‘Moeder Maartje’ in Het Schouwvenster van 3 april. Ontzet slaat ze de handen ineen: Het lijkt wel zonderling, maar wie zoo de couranten van de laatste dagen doorkijkt, moet wel tot de conclusie komen, dat het aller-allervoornaamste in het leven der vrouw, de mode is(...) 't Is Mode al wat de klok slaat. Scherp let men op of er in de vrouwenmode aanwijzingen te vinden zijn voor de naderende ondergang van de westerse beschaving. In Op dan Uitkijk van 2 mei gewaagt Dr. J. Veldkamp van ... de klacht uit Parijs, dat je zoo langzamerhand de vrouwencostuums nauwelijks meer kunt onderscheiden van die der mannen, of het moest zijn door de vleeschkleurige kousen der ‘fair sex’, liefst omcirkeld door een platina ring. Van welken wilden volksstam hebben ze die ringendragerij ook weer overgenomen? zo vraagt verontrust de auteur. Als onze beschaving en het gezonde volksleven gevaar dreigt, dan is het zeker niet in de laatste plaats van de zijde der vrouw, die zich het niet tot een eer rekent middelpunt van het gezellige gezinsleven te zijn of tenminste, als dat voor haar niet weggelegd is, een werkkring te zoeken die het meest overeenkomt met haar eigenaardigen aanleg; die, integendeel, door zich te begeven op een terrein waarvoor de natuur haar kennelijk niet bestemd heeft, of door een doelloos leven, met al de gevolgen van dien (sensatiezucht, enz.) niet tot een zegen, maar tot een vloek voor haar omgeving wordt. Het artikel eindigt aldus: Moge God de vrouwen bewaren, opdat ze waardige moeders en echtgenooten en zusters van kloeke mannen kunnen zijn! Een enkele keer dringt een glimp humor door in de algemene verontrusting over de alsmaar verwilderende en modezieker wordende vrouwen. De Schouwvensterredactie bekroont 11 september het volgende puntdicht:
Dames, denkt eer gij besluit
Tot dragen van kort haar,
Dat thans het nieuwe spreekwoord luidt:
Berouw komt na de schaar.
Wanneer het ál te gek wordt met de beschuldiging der vrouw, begint ‘Moeder Maartje’ zich te verweren. In Het Schouwvenster van 27 februari roept ze verontwaardigd: Dacht u nu heusch, dat de meisjes vroeger geen last hadden van verslaafdheid aan de mode? Kom, kom, onder de meisjes van vroeger waren net zulke modepoppen als thans. | |
[pagina 120]
| |
Op de klacht dat vele moeders ‘pronkziek’ zijn geworden en ‘de eenvoud des levens’ uit vele gezinnen is verdwenen, wijst mevrouw Westenbrink-Wirtz de opgroeiende dochters als de schuldigen, aan, die hun best doen moeder een beetje te moderniseren. Niet zozeer om moeder-zelve, als wel omdat ze zich schamen een eenvoudige, een beetje ouderwetsche moeder te hebben. Niet de moeders, maar de jongedochters zijn de draagsters van het kwaad: Ik aarzel niet het een van de verderfelijkste dingen van onzen tijd te noemen, dat bij al te veel meisjes het verdiende geld geheel aan kleeding, en daarbij voor een onevenredig groot gedeelte aan bovenkleeding, wordt uitgegeven. In het algemeen baart de jeugd zorgen. Zo hebben ze - van ouderen - de gewoonte aangenomen om te roken. Patrimonium waarschuwt: De ouders mogen hier wel ernstig en nauwlettend toezien. Niet alleen omdat het een roekelooze geldverspilling en schadelijk voor de gezondheid is, maar ook omdat het cigaretten-rookende opgroeiende geslacht schijnbaar de kracht en de energie verliest om zijn aandacht te bepalen bij de maatschappelijke en politieke vragen, en schier alleen lust gevoelt om mede te doen aan de overdreven sportmanie; over voetballen en rijwielwedstrijden kunnen zij spreken. Voor vraagstukken van hoogere orde heeft menigeen geen belangstelling meer. Hier dreigen zeer ernstige gevaren; laat ons acht op dit alles geven. Dit is aan geen dovemansoren gezegd bij de protestants-christelijke kamerleden. Minister Colijn mag er dan vóór zijn om een miljoen uit te trekken voor de Olympiade, die in 1928 in Amsterdam zal worden gehouden (er zal dan 's zondags niet worden gesport), alle a.r.-kamerleden, de meerderheid van de c.h.-fractie en Ds. Kersten stemmen tégen dit voorstel. Veel stof doet daarbij opwaaien de verwijzing van het a.r.-kamerlid Prof. Dr. Hugo Visscher (‘de man met de geuzenkop’) naar 1 Timotheus 4:8a: Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut. De verkiezingen van 1925 staan volgens De Graafschapper (a.r.) van 23 april in het teken van ‘de strijd voor het heilig houden van den huwelijksband en voor handhaving van den Christenlijken grondslag van ons volksleven’. In een somber gestemde rede betoogt Colijn: Die strooming ten onzent, die ingaat tegen de Christelijke grondslagen van het huwelijksleven, is slechts een vertakking van een internationale beweging. In De Spiegel van 30 mei schrijft ‘Opmerker’ naar aanleiding van deze rede: Al meer en meer wordt het zedelijk gevoel afgestompt. Het is walgelijk, te hooren, welke gemeene brochures men gratis in de brievenbussen der menschen in de groote steden stopt, teneinde hen te bewegen, bewust het kindertal te beperken en daarvoor aangeeft de middelen die dan dienstig kunnen zijn. Ook in christelijke kringen kleden de vrouwen zich nog steeds niet zoals 't hoort. ‘Opmerker’ meent: | |
[pagina 121]
| |
... als vele vrouwen en vele meisjes onder ons zich eens biddend afvroegen: Ben ik nu wel gevoeglijk gekleed; wek ik geen onreine lusten op? dan weet ik zeker, dat het er spoedig beter zou uitzien dan nu, helaas! in breeden kring moet worden geconstateerd. Weten zij dan niet, dat zij menigen jongen man in de verleiding brengen? Weten zij dan niet, dat er onder haar gekleed gaan in de kleeding, waarmede Thamar zich kleedde, toen zij Juda opwachtte? ... Vaak worden modeshows gehouden, waar ook de Christen-vrouw heengaat. Deed zij niet beter, er weg te blijven? Beter in overeenstemming met ons beginsel was de stem van een vrouw op de laatste jaarvergadering van den Bond van vrouwen tot verhooging van het zedelijk bewustzijn, die vroeg te protesteeren tegen het houden dier shows... Met bezorgdheid neemt men ook kennis van de teruglopende geboortecijfers in Den Haag. Ook het badnummer van Het Leven is een schandvlek op de natie. Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch, in De Nederlander van leer trekkend tegen ‘het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, slapheid en losheid van zeden in onze dagen’, heeft vreemde verschijnselen waargenomen. Ik zag in een spoorwegcoupé een ouderen man het badnummer van Het Leven inkijken, terwijl om zijn wellustige lippen een zekeren grijns lag, die maakte dat een koude rilling over mijn rug liep. Uiteraard geraakte de schrijfster razend nieuwsgierig. Tegenover de Nederlander-lezers wendt zij studiezin voor (‘bij studie hoort materiaal’) om haar volgende stap te verklaren: Aan een stil, uitgeleefd stationnetje kocht ik het badnummer van Het Leven. Toen ik het doorbladerde, legde zich als het ware een koude hand op mijn hart. Ik heb me verbaasd afgevraagd: ‘Wat gaat er van een land worden, dat zóó zijn vrouwen eert, zóó zijn jong, lief vrouwelijk Nederland te koop aanbiedt aan de begeerige blikken van de degenereerden? Wat moet er van een volk worden, waarvan de jonge dochters toestemming geven om zóó afgebeeld te worden? En scherp wordt vooral gelet op de jeugd. Hoe moeten de jongeren zulke degelijke burgers worden als de ouderen? Dr. J. Veldkamp geeft in Op den Uitkijk van 17 januari aan, waarin z.i. het kwaad schuilt. Ik geloof, dat er tegenwoordig over het algemeen te weinig gehoorzaamheid geëischt wordt. Met al die slapheid kweekt men geen krachtige karakters, die tóch hebben leeren buigen voor het wettig gezag. Een her- en derwaarts geslingerd, wispelturig, eigenzinnig, zich gewichtig voelend geslacht, lastig voor zichzelf en voor hun mede-menschen, in den grond onmaatschappelijke menschen dus! Hoe moet men het kind dán aanpakken? Dr. Veldkamp belooft wonderen door strenger tucht. Hoeveel rijker kan zich het kind ontplooien in een goed geordend gezin, | |
[pagina 122]
| |
waarin dat kind naar Gods gebod zijn ouders eert (en dit ook uit in de wijze van aanspraak) ... Zoo'n kind zal ook niet van uitgaan aan elkaar hangen, zooals het ultra-‘moderne’ kind. O, zeker, het zal het dol vinden, eens uit te gaan! En wandelen, fietsen, picknicken! De hei op, het bosch in! Heeft God zelve niet den eersten hof geplant? Maar het zal op zijn tijd ook heel graag bij zijn ouders thuis blijven, hen helpen, of stilletjes een boek bij hen zitten lezen. Het water loopt vele ouders om de tanden bij dit beeld. Wantrouwend slaan zij het gedrag van hun kroost gade. Vastberaden grijpen vele vaders de wonderroede. Het is schreeuwend noodzakelijk dat het kind een bondgenoot krijgt. Die treedt reeds naar voren. Het is de 35-jarige Dr. J. Waterink. In Op den Uitkijk van 21 februari schrijft hij: Ook in het kind is de neiging tot alle kwaad. Maar dat geeft ouderen nog niet het recht om nu ook maar alles wat het land doet, te zien als voortgekomen uit die bedorven natuur... Met tal van verhalen ‘uit de praktijk’ tracht Dr. Waterink de ouders af te helpen van de opvoedingskrampjes, waarin de onheilsjournalistiek hen onvermijdelijk moest brengen. ‘Maar er staat ook in mijn bijbel zooiets van kinderen tot toorn verwekken’, betoogt hij in Op den Uitkijk. En hij ontleedt een geval, waarin z.i. elke opvoedkundige intuïtie ontbrak, ‘laat staan dat er gedacht kan worden aan godsdienstige opvoeding’. 't Is een verhaal uit een calvinistisch gezin in 1925. Het woord is aan Dr. Waterink: Het was zoo ‘gewoon’ geweest, toen Henk van de catechisatie kwam. Vader en moeder keken tegelijk naar de klok, toen ie binnen kwam. 't Was nou precies op tijd. ‘Fijn - nou konden ze niks zeggen’. (Ouders, waarom zoo vaak dat irriteerende dat ge op de klok kijkt wanneer de jongen thuis is? Zorg dat ge weet, hoe laat het is. Dan kunt ge, als hij op tijd is, hem een onaangename gewaarwording, misschien ook een verkeerde gedachte sparen). Toen had vader gevraagd: ‘Was 't gezellig?’ | |
[pagina 123]
| |
misschien een uitbarsting kon voorkomen. Even nog kopjes thee presenteeren of zoo iets. Ze voelde plots, dat er spanning kwam. Maar 't was te laat... | |
En verder...... roept H. Colijn in een toespraak: ‘En hieraan vooral houd ik én persoonlijk én als eerste vertegenwoordiger der a.r.-partij vast: er kome geen periode meer van tekorten! Het gat is gestopt en voorzoover het van ons afhangt blijft het dicht.’
... verstrekt Het Schouwvenster het volgende middel tegen neusbloeding: Stamp versche peterselie in een vijzel en leg dit in de neusgaten. Ingeval eener wonde, legt men eveneens fijngehakte, versche peterselie, als pappleister er op, dat onmiddellijke stelping van het bloed teweeg brengt. |
|