De schilder-konst der oude
(1641)–Franciscus Junius– Auteursrechtvrijbron
Franciscus Junius, De schilder-konst der oude. Zacharias Roman, Middelburg 1641
codering
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
logboek
-
verantwoording
gebruikt exemplaar
exemplaar The Getty Research Institute Library, signatuur: ND70 .J95 1641
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De schilder-konst der oude van Franciscus Junius uit 1641.
redactionele ingrepen
fol. ***iv: sick → sich: ‘Die sich soo te doen ver-port,’.
fol. ***vijr-***viijr: in het origineel komt de drukletter Fraktur voor die in deze digitale editie niet kan worden weergegeven. Om het onderscheid niet verloren te laten gaan, is op deze pagina's alle romeinse tekst weergegeven als cursief. Fraktur is op deze pagina's zonder opmaak weergegeven.
p. 5, 33, 54, 94, 146, 181, 185, 190, 348: in het origineel is een gedeelte van de tekst slecht leesbaar. De redactie heeft de tekst tussen vierkante haken aangevuld.
p. 148, 194, 201: in het origineel is een gedeelte van de tekst onleesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst.
p. 40: ooch → oock: ‘d'oude Helden plachten oock baervoets gheschildert te worden:’.
p. 47: sick → sich: ‘geboortigh van Roomen; die redelicken wel Schilderde, tot sich ontboden;’.
p. 50: Schow-Speler → Schouw-Speler: ‘Dit heeft den Schouw-Speler Polus eertijds in een andere gheleghenheydt seer wel waer ghenomen;’.
p. 69: Carthgo → Carthago: ‘in Africa ghelandt sijnde de nieuwe halfgheboude stad Carthago besach,’.
p. 69: roem-ruchige → roem-ruchtige: ‘hy sach daer 't roem-ruchtige ghevecht des Trojaenschen Oorloghs ordentelick afghemaelt,’.
p. 70: werch-meester → werck-meester: ‘dat wy den werck-meester daerom van stonden aen naevolghens waerd souden achten.’.
p. 74: wolckn → wolcken: ‘ofte oock uyt de wolcken ende gesternten behoeven te haelen;’.
p. 75: iicht → licht: ‘ten eynde dan dat wy haerer niet licht en souden vergeten,’.
p. 77: Keydenen → Heydenen: ‘De waerheydt van dit point is so blijckelick, dat de blinde Heydenen het selvighe mede beseffen ende met ronde woorden belijden.’.
p. 77: voedstermmoeder → voedstermoeder: ‘De Konst rijcke nature middeler tijd, als wesende een gantsch vruchtbaere voedstermoeder van goed en quaed,’.
p. 82: naw-luysterende → nauw-luysterende: ‘ant als sy de teere verstanden haerer kinderen ontrent dese dinghen beproeft hebbende ghewaer wierden datse dese nauw-luysterende Konsten met een handighe naturelicke bequaemheyd oeffenden,’.
p. 84: onder → sonder: ‘hy wilde gheene Leerlingen aennemen sonder een talent’.
p. 90: bespreurende → bespeurende: ‘hoe de lievende Ouders in haere kinderen een vaerdighe toegheneyghtheyd tot dese Konsten bespeurende,’.
p. 91: komt,, → komt,: ‘ende indien het beloop der rekeninghe met sijnen voorslagh over een komt,’.
p. 92: onderhonden → onderhouden: ‘de Athenische wetten daerenteghen vereyschen niet dat eenighe kinderen haere ouders souden onderhouden,’.
p. 94: 'd → d': ‘'t Blijckt ten minsten uyt d' over-een-stemminghe van soo vele verscheydene natien,’.
p. 104: allerlley → allerley: ‘die de hoogh-waerdige achtbaerheyt der edeler Konsten aen een slaefsche dienstbaerheyt van allerley schandelicke gheringhe lusten sochten te verbinden;’.
p. 111: dnydelicker → duydelicker: ‘'t en waer saecke dat sich alhier verscheyden exempelen aenboden die ons de nuttigheyd der selvigher Konsten in Oorlogh ende Vrede noch duydelicker voorstellen.’.
p. 111: gaetsche → gantsche: ‘de gantsche Land-streke om end' om met houte Beelden van Persiaenen door den raed van Oebares beset heeft,’.
p. 112-113: gantgantsche → gantsche: ‘die heeft hy oock openlick voor d'oogen van 't gantsche heyr.’.
p. 115: dan → van: ‘dese potten heeft hy openlick inden Tempel van Diana doen brenghen,’.
p. 125: alleenljck → alleenlijck: ‘want hy niet alleenlijck eenen Vyand versloegh,’.
p. 127: qnam → quam: ‘Bupalus ende Anthermus door een grille die hun in 't hoofd quam aenghedreven sijnde hebben de statue van den poete Hipponactes,’.
p. 134: ver-tsaeght → ver-staeght: ‘als de voorghemelde voghels door 'tDraecken-beeld ver-staeght wierden ghemaeckt.’.
p. 134: drae → draegen: ‘Een Paerd schijnt kennisse te draegen van 't cieraet sijner maene;’.
p. 149: het foutieve paginanummer 147 is gewijzigd in 149.
p. 161-162: memede → mede: ‘is mede een krachtich middel gheweest door het welcke dese Konsten ghevoordert wierden.’.
p. 165: reerjeughdighen → seerjeughdighen: ‘Den seerjeughdighen Diadymenos van Polycletus heeft eenen seer grooten naem,’.
p. 174: stand-vanstige → stand-vastige: ‘ja den spoedigsten voord-gangh selver eenigh voordeel soude bybrenghen sonder 't behulp van een bescheydene ende stand-vastige vrymoedigheyd;’.
p. 179: wiuckel → winckel: ‘den Konstenaer selver en was in sijnen winckel niet te vinden,’.
p. 180: ovetsulcks → oversulcks: ‘Wy sullen ons oversulcks voldaen houden, ’.
p. 185: vae → van: ‘Soo wordt hy mede gheseyt een goede wijle tijds ontrent den pantoffel van Minerva bestedet te hebben.’.
p. 195: Mesters → Meesters: ‘om alles nae goedvinden van de aller verstandigste Meesters te verrichten, ’.
p. 207: Bruot → Bruto: ‘In Bruto.’.
p. 208: diaalogi → dialogi: ‘Autor dialogi de causis coreloquentiae Cap. 36 & 37.’.
p. 215: oorstellen → voorstellen: ‘Want de verbeeldinghen van soo veele verscheydene dinghen die wy ons selven in 't opmaecken van 't eene of 't andere argument voorstellen, de heymelicke herts-tochten insghelijcks,’.
p. 219: Goddinde → Goddinne: ‘'t welck in den tempel van de Syrische Goddinne opghericht wesende den aenschouwer vol in d' ooghe heeft,’.
p. 221: garmschap → gramschap: ‘om uyt d' ooghen der ontstelder menschen de veelvoudighe gedaente van gramschap, liefde, vreese, hope, smaed, vroolickheyd, vertrouwen, en dierghelijcke beweghinghen meer, te lesen.’.
p. 224: re → te: ‘Apelles heeft dese wijsheydt oock te baete ghehadt, als hy dat vermaerde stuck wercks tot ontdeckinghe der lasteringe maeckte,’.
p. 224: aetijd → altijd: ‘De Schilder-konst maeckt altijd vele wercks van de waerheyd,’.
p. 228: Ze water → Zeewater: ‘overmids het coleur des Nijl-water van 't Zeewater niet met allen en verschilt;’.
p. 231: Maximns → Maximus: ‘'t Komt hier mede niet quaelick over-een 't ghene Valerius Maximus van die van Marseillen verhaelt,’.
p. 231: iin → in: ‘Maer van dit misbruyck deser Konsten hebben wy voor desen ghesproken in 't beghin van't achtste Capittel onses tweeden Boecks.’.
p. 233: antheur → autheur: ‘soo gheeft ons den selvighen autheur in een andere plaetse wijdloopighlick te verstaen dat het rechte merckteycken van hooghstaetelicke grootse dinghen in de beklijvende achtbaerheydt der selvigher bestaet;’.
p. 237: nyt → uyt: ‘Alwaermen verhaelt datter eenen goddelicken damp uyt eenen diepen kuyl plaght uyt te waesemen,’.
p. 240: loo → soo: ‘waer als het nu met onse aenkomende nieuwelinghen heel anders toegaet; want sy haere taferelen soo haest niet en konnen opvullen met de lamme Inventie van wijds en sijds opgheraepte figuren,’.
p. 244: bergijp → begrijp: ‘even als of het niet ghenoegh en waere dat de Konstenaers eenighe lichaemelicke beweghingen bequaemelick nae haer begrijp souden uytdrucken,’.
p. 244: vertoont( → vertoont): ‘(wanneerse ons naemelick een rechtsinnighe en welghestelde beweghinge vertoont)’.
p. 245: mauieren → manieren: ‘of den ouden Plinius heeft wel ghenoeg gheweten dat het woord Simmetria op alle dese ende andere manieren konde uytghedruckt worden,’.
p. 246: karcht → kracht: ‘Vermids de voornaemste kracht deser volmaecktheyd daer in bestaet, dat den inwendigen oordeeler het werck, 't welck hem door d'uytewendighe sinnen aenghedient wordt, niet quaed en vinde;’.
p. 249: liffelickheyd → lieffelickheyd: ‘d' andere in de staetelickheyd ofte aensienlickheyd bestaet; soo ist dat de lieffelickheyd, Vrouwelick; d' aensienlickheyd daer en tegen, Mannelick schijnt te wesen.’.
p. 255: ,t → 't: ‘soo ist dat d' inwoonders van 't Eyland Coos (dien de keur toebehoorde) het ghekleede beeld verkosen,’.
p. 256: fortuua → fortuna: ‘Lib. ii. de Alexandri fortuna aut virtute’.
p. 263: ale → als: ‘komen even soo weinigh bekent worden als ofse in 't midden van een schemerachtighe nevel-mist wandelen.’.
p. 264-265: brenbrenghende → brenghende: ‘en door een sonderlinghe verkortens Konst oock te weghe brenghende datmen sijne platte Schilderije voor een verheven ende half rond beeld soude hebben aenghesien,’.
p. 270: het foutieve paginanummer 269 is gewijzigd in 270.
p. 272: het het → het: ‘maer alleen in het gros begrijpt hoe gantsch quaelick allerley grove en kladdachtige linien met een goede nette schilderije overeen komen;’.
p. 273: waernenen → waernemen: ‘Wy hebben tot noch toe aenghewesen hoe d' oude Meesters door 't waernemen van 't licht en schaduwe te weghe braghten,’.
p. 279: ' → 't: ‘het welck voornaemelick in dese twee hoofd-stucken bestaet, in 't vervolgh te verhandelen.’.
p. 284: verwonderieghe → verwonderinghe: ‘Daer en is gheen beweghinghe die onse verwonderinghe met meerder bequaemheyd uytdruckt,’.
p. 287: nyt → uyt: ‘Dit is de reden dat groote Meesters haere hand doorgaens henen veranderen, en ieder een het sijne soecken te geven, wanneerse eenighe Goden, Koninghen, Priesters, Raeds-heeren, Redenaers, Singh-konstenaers meynen uyt te drucken.’.
p. 300: Dispositoe → Dispositie: ‘Doch hier moeten wy eerst een onderscheyd maecken tusschen de Dispositie die uyt d' Inventie plaght te vloeyen, en d' andere Dispositie die 't werck is van een nauluysterende Proportie.’.
p. 288: karcht → kracht: ‘Zeuxis heeft Penelope ghemaeckt, soo dat hy de levendighe kracht van haere eerbaere zedigheyd in dese sijne Schilderye schijnt uytghedruckt te hebben.’.
p. 294: penpenningen → penningen: ‘dat sich nieman en ontsiet ettelicke goede ganghbaere penningen met eenen eenigen vervalschten penning te verwisselen.’.
p. 294-295: niden → inden: ‘Indien de yeman de moeyte wil nemen om inden ouden en jonghen Philostratus als oock in Callistratus de wijdloopighe verhandelingh van dese en dierghelijcke beschrijvinghe met aendacht 't overlesen,’.
p. 297-298: haehaerer → haerer: ‘Dies ghebeurt het oock menighmael dat verscheyden figuren in een tafereel, niet teghenstaende de bequaeme ghevoeghlickheyd haerer verwen,’.
p. 304: Historiche → Historische: ‘Alle de Schilderyen die uyt veele figuren bestaen, moeten noodsaeckelick 't een of 't ander Historische verhael in sich vervatten;’.
p. 305: vormoghen → vermoghen: ‘soo heeft hy nae sijn uyterste vermoghen d' aller treffelickste verwen ghebruyckt om 't Beeld van Neptunus met een sonderlinghe Majesteyt te vervullen;’.
p. 309: bese → dese: ‘Want ghelijck dese laffe keucken-vlieghen, ghewaer wordende datse 't eten niet en konnen leckerlick toebereyden,’.
p. 316: ziese → ziele: ‘dat de levendigheyd des Roersels onse ziele kraghtighlick plaght te verrucken,’.
p. 316: neit → niet: ‘Alhoewel ick oversulcks dese bysondere dinghen in haer erkenne; nochtans en kan ick in 't ghemeyn niet toestaen, datmense voor schoon behoort te houden:’.
p. 323: uytgtedruckt → uytghedruckt: ‘Ovidius heeft het rechte bescheyd van dit punt seer eygentlick uytghedruckt inde fabel van Pigmalion:’.
p. 324: nyt → uyt: ‘Het sweet brack my aen alle kanten uyt’.
p. 325: beprijp → begrijp: ‘Volght dan hier uyt, dat de tafereelen die de lieffelicke soetigheyd van allerley gheschilderde wercken overtreffen; tafereelen, die 's menschen begrijp en Konst te boven gaen;’.
p. 328: sonden → souden: ‘dat wy het selvighe met de minste ongevoeglickheyd souden afsien;’.
p. 334: daer daer → daer: ‘Doch dit laeten wy sijn beloop hebben, sonder voorder daer in te treden,’.
p. 338: aenaenmercken → aenmercken: ‘of den Konst-vroeden ende verstandighen aenschouwer wil alles met ghemack aenmercken,’.
p. 339: voeestappen → voetstappen: ‘totdat dit ordentlicke spoor der voetstappen een eynde neemt, alsmen de bestemde plaetse, daer 't wild sijn leger houdt, beghint te ghenaecken;’.
p. 343: stucvan → stucken van: ‘dat wy de stucken van de allertreffelickste Konstenaers uyt haere bysondere handelingh vaerdighlick moghten ontdecken.’.
p. 343: sonderinghen → sonderlinghen: ‘datmen eenen sonderlinghen smaeck hebbe in allerley Konst-maetighe soete ghesanghen;’.
p. 351: besih → besich: ‘nochtans bedenckende dat het maer een overwerck is't welck ons nu besich houdt;’.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten.
[fol. ***ir]
De
SCHILDER-KONST
der Oude,
Begrepen in drie Boecken
door
FRANCISCVS IUNIVS.
Tot Middelbvrgh.
Voor Zacharias Roman, Boeck-verkooper woonen-
de op de Burcht, inde vergulde Bibel. 1641.
[pagina 352]
vivo consulari Laurentio Costero harlemensi Alteri Cadino et artis Tipographicae ciecà Annum Domini M.cccc.xxx.
Inventori primo bené de Literis ac toto Orbe merenti hanc Q.L.C.Q. Statuam quia aeream non habuit pro monumento posuit Civis gratiss
Adrianus Romanus Tipographus.
Ao.mdcxxx.