Kampvuren langs den evenaar
(1940)–Paul Julien– Auteursrecht onbekend
[pagina 179]
| |
Hoofdstuk XI. Kunkubé.WANNEER men afziet van de kleine Gambia-kolonie, die slechts een onbeteekenende enclave in Fransch West Afrika omvat, is Sierra Leone de dichtst bij het moederland liggende Engelsche bezitting. Haar hoofdstad, het schilderachtige en levendige Freetown, is inderdaad slechts tien dagen varens van de voornaamste havens van het Vereenigd Koninkrijk verwijderd. Een intens scheepvaartverkeer concentreert zich op de reede van deze stad, die door praktisch alle lijnen naar West- en Zuid-Afrika wordt aangeloopen en hoewel Freetown niet het bijna Europeesche uiterlijk heeft van het nauwelijks een etmaal noordelijker gelegen Dakar, doet het levendig karakter van de stad den bezoeker bijna vergeten, dat hij hier reeds den evenaar nadert. Langs goed geasfalteerde straten, waar de talen van alle stammen van Afrika's Westkust worden gesproken, beweegt zich een druk verkeer. Temidden van een dichte vegetatie rijen zich de huizen, die meerendeels witgekalkt zijn, maar waarvan ook veel uit hout opgetrokken zijn. Ze worden omgeven door galerijen, die de stad een eigenaardig karakter geven, terwijl ze veelal gedekt zijn met gegolfd plaatijzer, 't karakterlooze cultuurproduct dat langzamerhand overal in de tropen is doorgedrongen en door zijn hartverscheurende leelijkheid de onmiskenbare charme van deze fraaie stad dreigt te vernietigen. De omgeving is heuvelachtig en zeldzaam bekoorlijk. Dichtbeboschte steile hellingen sluiten in het zuiden den horizon af en wekken den indruk dat het achterland zeer bergachtig moet zijn, hetgeen onjuist is, want afgezien van de onmiddellijke omgeving van Freetown, waar inderdaad hoogten van beteekenis voorkomen, is het grootste deel van het land tamelijk vlak. | |
[pagina 180]
| |
Sierra Leone bestaat uit twee historisch en administratief streng gescheiden gedeelten, de kolonie en het protectoraat. De kolonie omvat de stad Freetown met het aangrenzende Sierra Leone-schiereiland en enkele kustgedeelten, en wordt bewoond door een uiterst gemengde bevolking van zwarten, afkomstig van vroegere slaventransporten uit allerlei gedeelten van West-Afrika, die hier een tweede vaderland gevonden hebben, de zgn. Creoles. Zij spreken neger-Engelsch (pidgin), zijn meerendeels Christenen en behooren tot een aantal protestantsche secten, die veelal hun zwaartepunt in de Vereenigde Staten hebben. Uit dit mengelmoes van stammen is een min of meer gedefinieerd type ontstaan, dat zeer intelligent is, hoewel daarnaast niet ontkend kan worden dat zich bij de zwarten van Freetown ook eigenschappen ontwikkeld hebben, die wij minder kunnen waardeeren. Veel meer dan de inboorlingen van het binnenland is de kustneger diefachtig van aard. Ik herinner me tenminste nog levendig, hoe ik destijds, na acht jaren Afrikaansche ervaring, binnen enkele uren tweemaal door deze heeren bestolen werd. Het protectoraat omvat de rest van het gebied, dus het achterland, dat door een aantal zeer belangrijke stammen, waaronder de Mende, Timene en Sherbro de voornaamste zijn, bewoond wordt. Het zuiden van Sierra Leone dat ons thans bezig zal houden, is geografisch een der meest gecompliceerde gebieden van West Afrika. Een groot aantal rivieren van respectabele afmetingen, zooals de Jong, de Sewa, de Malen, de Waanje, de Masau en de Moa doorstroomen deze streek. Verschillende van deze rivieren, die traag hun troebel water naar het zuiden stuwen, verbreeden zich plaatselijk tot uitgestrekte meren, of vertakken zich tot een onontwarbaar systeem van zijarmen, waardoor bijna alle stroomen onderling samenhangen. Geen enkele van bovengenoemde rivieren, slechts de Moa in het zuid-oosten uitgezonderd, bereikt direct den open Oceaan. Alle loopen ze uit in een netwerk van kreken en lagunes, waardoor het land in een archipel van grootere en kleinere eilanden wordt verdeeld, en eindigen tenslotte in het breede water van Sherbro-river, dat zich tusschen het vlakke drassige eiland Sherbro en | |
[pagina 181]
| |
het nog waterrijkere vasteland uitstrekt en in Straat Shebar den Atlantischen Oceaan bereikt. Het lagunegebied is zoo ingewikkeld dat alleen de inboorling, die in de streek zelf geboren en getogen is, er eenigszins den weg weet te vinden, want behalve de kronkelige rivierarmen die zich elders weer met den hoofdstroom vereenigen en aan alle zijden kleine kreken opnemen, bezit het gebied een groot aantal onbestemde moerassen, die zich soms verwijden tot meren van zeer verschillende grootte, waarvan de streek er eenige dozijnen telt. Het behoeft geen betoog dat deze doolhof van kleinere en grootere stroomen een enorm obstakel voor het verkeer te land oplevert. Geen enkele groote weg bereikt dan ook tot nu toe de zuidkust en de karavaanpaden, die het land doorsnijden, worden onophoudelijk onderbroken. Veren of overzetvlotten vervaardigd uit uitgeholde boomstammen, die door balken worden tesamengehouden, soms ook gewone eenstam-kano's onderhouden dan de verbinding met den anderen oever. Het land is door een dichte vegetatie overdekt, die slechts in het uiterste zuid-oosten, waar de Mano-rivier de grens met Liberia vormt, werkelijk oerwoud genoemd kan worden. Het is het typische ‘bush’ van Sierra Leone, een dichte boschrijke savanne, voortdurend afgewisseld door kleine vlakten met hoog gras, struikgewas en laag geboomte, een landschap van onrustig type dat weinig van de grootsche schoonheid van het oerwoud bezit. Langs de rivieren en rond de meren vindt men dicht galerijwoud, dat nagenoeg met oerwoud overeenstemt, terwijl in de omgeving van de kust mangrove-wildernissen de rivieren omzoomen. Hier ligt een der ongezondste deelen van geheel Afrika. Er is misschien in de gansche wereld geen tweede gebied aan te wijzen dat zulk een berucht klimaat heeft als deze streek, waar gele koorts, moordende malaria en zwart-waterkoorts inheemsch zijn. Hierdoor heeft het land de trieste reputatie gekregen, welke het tot het einde van de vorige eeuw bezat en die haar uitdrukking vindt in den onheilspellenden naam waaronder Sierra Leone vroeger bekend was: the white mans grave, der blanken graf. | |
[pagina 182]
| |
Ontelbare blanken vonden gesloopt door malaria, uitgemergeld door blackwaterfever of dysenterie, een ontijdig einde in dit heete koortsige land, waarvan de naam den Engelschen ambtenaren, die er gedetacheerd werden, als een doodvonnis in de ooren klonk. Toen men nog geen nauwkeurig inzicht had in de verspreiding en het wezen der malaria, waarde de dood rond langs de moerassige kust, en gelukkig hij, die eenmaal ziek geworden, nog in staat was Engeland te bereiken. De meesten echter die in de kolonie of in het achterland door de gevreesde koorts werden aangetast en zich naar de kust sleepten, om vandaar naar Engeland terug te keeren, bereikten het moederland nimmer. Vóór de Canarische eilanden in zicht kwamen, bezweek het meerendeel aan boord, werd in zee begraven of vond een laatste rustplaats op een stil kerkhof van Las Palmas of Santa Cruz de Tenerife, waar nog heden den naam Cementerio InglesGa naar voetnoot1) aan deze tijden herinnert. Sedert echter de hygiënische omstandigheden in de tropen verbeterden, en het preventieve gebruik van kinine de gevaren der malaria en daarmee van ‘blackwater’ aanzienlijk verminderden, heeft de tragische bijnaam van de Kolonie gelukkig slechts historische beteekenis. Met dat al blijft dit gedeelte van West Afrika 'n gevaarlijk gebied, hoewel het in hygiënisch opzicht weinig gevaarlijker genoemd kan worden dan andere gebieden van 't zwarte continent. Wie er echter jaar in, jaar uit arbeiden moet, krijgt, hoe voorzichtig hij ook is, vroeg of laat 'n koortsaanval, en wie 'n West-Afrikaansche carrière achter den rug heeft en van dysenterie verschoond bleef, mag dat als een uitzonderlijk geluk beschouwen, om van andere tropische kwalen van mindere beteekenis maar te zwijgen. De kans om een tropische malaria op te loopen bestaat overal in West Afrika, maar is in Zuid Sierra Leone inderdaad zeer groot. Ontzaglijk zijn de muggenzwermen die zich tegen het vallen van den avond uit de moerassen verheffen. Als trillende grijze wolken | |
[pagina 183]
| |
teekenen ze zich tegen den lichtenden avondhemel af en wee hem, die gedwongen is onbeschut den nacht in de wildernis door te brengen. De malariamuggen behooren tot het geslacht Anopheles en zijn over het algemeen kleiner en feller dan onze Europeesche muggen, terwijl hun gezoem ijler, hooger van toon is. Zoolang men in beweging blijft, is de kans om gestoken te worden gering, maar nauwelijks staat men even stil, of gansche zwermen zetten zich binnen enkele seconden neer over het geheele lichaam en laten zich door niets verjagen. Verscheidene malen heb ik een nachtelijke jachtpartij op moeten geven, daar de gonzende insectenwolk, die ons omzwermde tenslotte zoo dicht werd, dat er niets anders over bleef dan de vlucht te nemen. Wanneer men in een kampement of in een inlandsche hut slaapt, natuurlijk onder een goed muskietennet, want zulks na te laten staat gelijk met zelfmoord - dan hoort men de donkere ruimte van de hut den ganschen nacht gevuld met het ijle, trillende geluid van ontelbare muggen, die tot den morgenstond toe door de mazen van het net pogen door te dringen. Ze ontdekken er met feillooze zekerheid het kleinste gaatje in, om dan bij dozijnen binnen te dringen, wat in elk geval het einde van de nachtrust beteekent en in vele gevallen met zekerheid tot infectie leidt, die enkele dagen later tot uitbarsting komt. De groote gevaren der tropen worden dus ongetwijfeld gevormd door de kleine dieren, maar ook andere verschrikkingen kent dit gebied. De kreken en moerassen, vooral de grootere rivieren en rivierarmen, wemelen van krokodillen. In den drogen tijd, wanneer het water laag is en langs den tragen stroom de modderige oevers droog vallen, kan men de monsters dikwijls waarnemen terwijl ze op een boomstronk liggend, met wijd geopenden muil, zich in de zon koesteren. In den regentijd vertoonen de krokodillen zich zelden, maar zijn ze des te gevaarlijker. Een neger, die 's avonds van zijn rijstfarm terugkeert en zich in de schemering in de rivier verfrischt, | |
[pagina 184]
| |
bemerkt de donkere schaduw van het ondier niet, dat onder water aangezwommen komt, het slachtoffer met een slag van zijn geklauwden poot of zwaar geschubden staart omverwerpt en snel met zijn prooi in de diepte verdwijnt. Soms is het slachtoffer een man, vaker een vrouw, die zich in de rivier baadde of er haar kleeren kwam wasschen, een kind dat door de moeder uitgezonden was om water te halen. Een gil, een plons, een paar opstijgende luchtbellen, wat omhoog dwarrelende modderflarden in 't woelige water, en alles is voorbij. Geen menschelijk oog is getuige geweest van de wanhopige worsteling van het slachtoffer tegen de dubbele bedreiging van dood door verdrinking in de donkere rivier, en verbrijzeling tusschen opengesperde kaken, die geen genade kennen. Niemand heeft gezien dat enkele tientallen meters verder stroomafwaarts het rustig voortschuivende water plotseling rood is geworden. Alleen andere riviermonsters hebben van uit hun schuilplaatsen onder overhangende takken of vermolmende stammen den overval bespeurd en schieten met vraatzuchtige vaart te voorschijn om den buit voor zich op te eischen, want aan de rivier heerscht het recht van den sterkste. Wanneer het slachtoffer vermist wordt en de waarschijnlijkheid veld wint dat een krokodil zich van hem meester heeft gemaakt, zoekt men de rivier een eindweegs af, ondervraagt visschers en jagers langs den stroom, doet onderzoek in de omringende dorpen, tevergeefs. Dan, aarzelend als de eerste herfstwinden over het bosch, steekt er een gerucht op. Eerst bedekt, daarna openlijk wordt er gefluisterd, dat er een menschelijke krokodil in het spel is. Immers bij de meeste stammen van West- en Centraal-Afrika heerscht de opvatting dat de gewone krokodil als regel voor den mensch ongevaarlijk is. Die dieren die menschen aanvallen en verslinden, de men-eaters, zijn in de volksverbeelding zelf menschen, die zich in krokodillen veranderd hebben. En na de geruchten volgen beschuldigingen. Deze zijn pertinent. Bepaalde met name genoemde dorpelingen worden er van verdacht te behooren tot het geheime genootschap der | |
[pagina 185]
| |
menschelijke krokodillen. Zij zijn verantwoordelijk voor het gebeurde. Het bestaan van dergelijke genootschappen is in Sierra Leone en andere gedeelten van West-Afrika sedert lang bekend. De Engelschen noemen deze misdadigers, waarvan de bevolking dus gelooft dat ze zich naar willekeur in krokodillen kunnen veranderen: human alligators, een onjuiste naam, want alligators komen in Afrika niet voor, doch zijn beperkt tot Amerika en een klein gedeelte van Zuid-Azië. Vast staat, dat deze menschelijke alligators en leden van andere dergelijke vereenigingen, zooals die der menschelijke panters, menschelijke apen, zich aan kannibalisme schuldig maken, meestal echter niet met het doel zich vleesch te verschaffen, maar veeleer met magische oogmerken. Hoewel dus het voorkomen van dergelijke organisaties reeds lang is vastgesteld, zijn concrete gevallen van hun misdadige activiteit eerst enkele tientallen jaren geleden bekend geworden. De bestuursambtenaar W.B. Stanley, naamgenoot van den grooten explorateur van het Congobekken, geeft een gedetailleerd verslag van een in 1911 door hem berecht geval. In dat jaar verdween in het hoofdschap Tonko-Limba van het Karene-district, in West-Sierra-Leone een jongen. De publieke opinie wees een groep inboorlingen, die ervan verdacht werden menschelijke krokodillen te zijn, als de schuldigen aan. Een van hen bekende en men slaagde erin een deel van het skelet van het vermoorde kind op te sporen. Zelfs werden in de wildernis de resten van de vuren teruggevonden, waar het slachtoffer gekookt en opgegeten was. Vier inboorlingen verschenen voor het gerecht. Tijdens de behandeling van deze zaak werd van inlandsche zijde een getuige naar voren gebracht, een meisje van zeven of acht jaar, dat in het dorp bekend was om haar eigenschap van het ‘tweede gezicht’ te bezitten en dat een zeer merkwaardige mededeeling deed. Kalm en rustig legde zij tegenover den Engelschen rechtsambtenaar de verklaring af dat zij gezien had, dat een der vier beklaagden, toen zij hem eens zijn avondmaal bracht, plotseling in zijn hut in een groote krokodil veranderde, hetgeen haar zeer deed schrikken. De vier | |
[pagina 186]
| |
beklaagden werden op grond van bovenvermelde bekentenis ter dood veroordeeld, waarbij de getuigenis van het helderziende kind natuurlijk buiten beschouwing bleef. Dezelfde ambtenaar geeft nog andere voorbeelden waaruit het diep gewortelde geloof der inboorlingen blijkt, dat bepaalde menschen ‘een krokodil achter zich hebben’. Wij, nuchtere noorderlingen, halen tegenover deze verzekeringen onze schouders op. Dat echter inboorlingen zich tot geheime bonden vereenigen of met het doel deze vurig gewenschte eigenschappen door magische praktijken te verwerven, of, wat ook denkbaar is, om op deze wijze een man van beteekenis te worden, iemand die ontzag inboezemt en gevreesd wordt, is een feit, waarmee elke gouvernementsambtenaar in West Afrika heeft rekening te houden. Op grond van diverse waarnemingen ben ik tot de slotsom gekomen dat de leden van deze geheime genootschappen bijna steeds menschen zijn, die een diepgeworteld minderwaardigheidscomplex paren aan een uitgesproken misdadigen aanleg, psychische typen dus, zooals die ook in de blanke samenleving niet ontbreken. Deze onevenwichtigen trachten door het toetreden tot illegale, in het verborgen werkende organisaties van uitgesproken asociaal karakter, zich te wreken op de maatschappij voor de denkbeeldige of werkelijke grieven, die zij tegen de samenleving hebben, waarvan de voornaamste is dat deze hun niet toestaat hun machtsstreven uit te leven. Daarnaast kunnen hebzucht en andere egoistische motieven een rol spelen, maar ik herhaal, dat veelal gedwarsboomd machtsstreven de groote factor is, die de aspirantleden in de armen der geheime genootschappen stuwt. Duidelijk ligt dit uitgedrukt in een geval, eveneens door W.B. Stanley vermeld. In 1916 kreeg deze ambtenaar een zaak te berechten, waarin 'n aantal inboorlingen van inlandsche zijde beschuldigd werd van ‘misdadige handelingen met een krokodil’. De beklaagden hadden een jonge krokodil gekocht en deze aan verschillende geheime ceremonies onderworpen, waarbij ze onder andere op het dier trapten. Daarna werd het beest weer in de rivier geworpen, met de uitgesproken bedoeling, dat het woedende dier, uit wraak | |
[pagina 187]
| |
over de ondergane mishandelingen, andere krokodillen er toe zou brengen om men-eaters te worden. De opzet van het ‘complot’ was, om op deze wijze, dus door het verdwijnen van inboorlingen uit te lokken, het gebied onder verdenking te brengen van ‘menschelijke krokodillerij’, als ik het zoo mag uitdrukken, en - hier lag de quintessence van het geval - daarmee te bereiken dat het hoofd, waartegen men een grief koesterde, werd afgezet. Het geheele geval is een typisch staaltje van een handeling waarin wij moeilijk iets strafbaars zouden kunnen ontdekken, maar die in de mentaliteit van den neger een zwaar vergrijp tegen de geordende samenleving vormt en dus ten strengste moet worden gestraft. De inboorlingen bekenden volledig en gaven toe, dat het hun oogmerk was geweest het hoofd ten val te brengen. Stanley deelt uitdrukkelijk mee, dat de beklaagden hoogst intelligente negers waren, hetgeen trouwens uit het ingewikkelde complot voldoende blijkt. Hoe de uitspraak in dit geval luidde, is mij niet bekend. Van een veroordeeling door een blanken rechter kan op genoemde gronden moeilijk sprake zijn, en Stanley zal wel hebben volstaan met de beklaagden een terechtwijzing toe te dienen. In hetzelfde jaar deed zich nog een geval voor van nagenoeg dezelfde strekking. Op klaarlichten dag werd een jong kind onder de oogen van de moeder vermoord. De dader vluchtte en hoewel de zaak niet geheel werd opgehelderd, bleek dat ook hier de bedoeling voorzat om de streek in discrediet te brengen en op die manier het hoofd onmogelijk te maken. Men zal geneigd zijn op te werpen dat het feit dat menschelijke krokodillen hun praktijken over het algemeen in het verborgen uitvoeren, er toch op wijst, dat zij niet als zoodanig bekend willen zijn. Hoewel er ook gevallen voorkomen waarin inboorlingen openlijk pochen op hun macht zich in dieren te kunnen veranderen, kan dus over het algemeen het verwerven van een reputatie van gevaarlijkheid en geheimzinnigheid niet het onmiddellijke doel der leden zijn. Welke drijfveer vereenigt dan deze desperados? Wat beoogen ze? Meenen ze werkelijk, dat ze het vermogen bezitten zich in een dier te kunnen veranderen of dat eens zullen verwerven? Het voort- | |
[pagina 188]
| |
durend mislukken van hun pogingen moet hen toch tot nadenken brengen. Het antwoord is: Het voornaamste doel van deze genootschappen is het maken van zgn. medicijnen, toovermiddelen, die op eenige wijze den bezitter in staat moeten stellen zijn uiteindelijke doeleinden, zooals macht uit te oefenen, zich te verrijken, veel vrouwen te bezitten, wraak te nemen, etc. te bereiken. Dergelijke medicijnen - we hebben ze ook bij de menschelijke panters ontmoet - kunnen slechts door adepten worden samengesteld, waarbij over het algemeen deze regel geldt: hoe bloediger en gruwelijker de wijze is, waarop de medicijn bereid wordt, des te ‘sterker’ zal deze zijn. Medicijnen, die voor hun samenstelling of voor hun verzorging - want de ‘kracht’ van sommige van deze toovermiddelen neemt af evenals de ‘kracht’ van elk levend wezen - menschenoffers eischen, staan dan ook bij hun bezitters het hoogst in aanzien en worden door de bevolking het meest gevreesd. Van de organisaties die ontstonden om deze ‘medicines’ te maken, zijn de Bon Ilendei of Kunkubé-genootschappen wel de merkwaardigste. Ze toonen niet alleen dat ook de zwarte menschheid in technisch opzicht zeer zeker tot bijzondere prestaties in staat is, maar tevens dat gruwzame uitvindingen niet alleen het privilege zijn van die volken, die zich zelf zoo gaarne als cultuurvolken aandienen. In het Zuiden van Sierra Leone, in de Districten Bonthe en Pujehun komt een genootschap voor, dat over een uiterst merkwaardig vaartuig beschikt. Dit vaartuig, dat door de Mende Bon Ilendei, door de Sherbro Kunkubé wordt genoemd, is een soort kano en bestaat uit twee uitgeholde boomstammen van dezelfde lengte en breedte, die met de holle zijden op elkaar geplaatst zijn, als de twee doppen van 'n noot. De bedoeling van deze constructie is, dat het vaartuig onder water varen kan, waarbij slechts een klein gedeelte van de bovenste kano boven de oppervlakte uitsteekt. Dit uitstekende deel is in den vorm van den snuit van een krokodil gesneden en draagt een paar gaten, die van kleine glazen vensters voorzien zijn om uitzicht mogelijk te maken. | |
[pagina 189]
| |
Nauwkeurige details over bouw en de inrichting van de kunkubé zijn niet beschikbaar, daar voor zoover mij bekend, nooit een Europeaan er een heeft gezien, maar de inlichtingen van inlandsche zijde, hoofdzakelijk door den missionaris Summer verzameld, zijn toch tamelijk volledig. Halverwege tusschen boeg en achtersteven van het vaartuigg bevinden zich aan beide zijden twee of drie gaten, om de riemen of peddels door te laten. Deze zijn ca. 1 meter lang en herinneren in hun vorm aan de pooten van een zwemvogel. Sommige kunkubé's schijnen zelfs voortbewogen te worden door een soort raderkast aan den achtersteven. Het gevaarte wordt nadat het houtwerk voltooid is door leerwerkers met leer, was en hars waterdicht gemaakt. Wat betreft de wijze waarop de bemanning, die vier tot zes man omvat, tot het inwendige van de boot toegang heeft, zijn geen gegevens beschikbaar, maar men moet aannemen dat er in den bodem van de onderste kano een opening is, die geopend kan blijven, waardoor men onder water zwemmende het inwendige kan bereiken. De roeiers zitten vermoedelijk gedeeltelijk in het water, maar met hun romp en hoofden in de lucht, die de bovenste kano vult, zoodat het geheel, dat op het eerste gezicht op een onderzeeboot lijkt, veeleer een soort varende duikerklok genoemd zou kunnen worden. Over den bouw dier kunkubé's doen tal van verhalen onder de inboorlingen de ronde. Vanaf het oogenblik dat de boomen, waaruit de kano vervaardigd zal worden en die vanzelfsprekend van grooten omvang dienen te zijn, worden geveld, tot het moment dat het voltooide vaartuig aan het water wordt toevertrouwd, draagt een medicijnman er zorg voor dat alles geheim blijft en niemand te weten komt wat er in het bosch geschiedt. Mijn eigen zegslieden verzekerden me, dat als werf voor den bouw steeds een dichtbeboscht eiland gekozen wordt in een moerassige omgeving, zoo gelegen, dat de plaats alleen over water te bereiken is, hetgeen de bouwers tegen plotselinge overvallen door onbevoegden beschut. Slechts ingewijden zijn dan in staat in de bijna ondoordringbare moeraswildernis met haar eindeloozen doolhof van modderige donkere kreken de plaats te vinden, waar de boot wordt gebouwd. En | |
[pagina 190]
| |
zelfs wanneer het bosch, waar de geheimzinnige werkzaamheden plaats vinden, dicht bij de bewoonde wereld ligt, zorgt de medicijnman er voor dat het dorp de hamerslagen niet hooren kan. Volgens anderen wordt alleen in het holst van den nacht aan het vaartuig gearbeid. Is eindelijk de kunkubé klaar, dan wordt een offer gebracht en laat men de boot te water, waarna ze in een afgelegen onvindbare kreek, diep in het bosch bewaard wordt, tot ze voor haar afschuwelijke taak in gebruik wordt genomen. Een der leden van de bemanning, die zooals gezegd tot een half dozijn koppen kan tellen, is gewoonlijk iemand van groote physieke kracht en wordt de grijper genoemd. Op hem komt een groot deel van het ‘vuile’ werk van het genootschap neer. Het is zijn taak de slachtoffers te overweldigen en zijn rol is dus van de grootste beteekenis. Beschikt het genootschap zelf niet over een dergelijke kracht, dan tracht men door het aanbieden van een groote som gelds een vreemde daarvoor te winnen. Stemt de gevraagde toe, dan wordt van hem gevorderd, dat hij op een zeer sterke medicijn een eed van geheimhouding aflegt en hij behoort dan voortaan tot de bemanning van de boot. Die geheimhouding is verzekerd, want de man weet, dat de geringste indiscretie inzake de aangelegenheid van de organisatie waartoe hij toegetreden is, feilloos zeker zijn dood zou beteekenen. De kunkubé opereert voornamelijk in een omgeving waar veel verkeer te water bestaat, zoodat het zuiden van Sierra Leone met zijn ontelbare veren en overzetplaatsen een uitgezocht arbeidsterrein voor het genootschap vormt. Tegen de schemering wordt de kunkubé met geluidlooze pagaaislagen uit haar schuilplaats naar de rivier geloodst, waar het vaartuig langzaam met den stroom meedrijvende, onhoorbaar en onopgemerkt de rivier afzakt, tot een tevoren uitgekozen plaats. Dan verlaat de grijper door de opening in den bodem het vaartuig en zwemt onder water naar het veer, dat in de schemering met een aantal inboorlingen oversteekt. Niemand op het water bemerkt iets van zijn nadering. Opeens duikt in het half duister naast het vlot een figuur uit het water op, slingert zich op het vaartuig, grijpt een | |
[pagina 191]
| |
der opvarenden, man, vrouw of kind, en verdwijnt met zijn slachtoffer weer in de donkere rivier. Alles is het werk van enkele seconden geweest. Voor de opvarenden zich rekenschap kunnen geven van het gebeurde, en van den schrik bekomen zijn, is de grijper met zijn prooi reeds lang in de kunkubé teruggekeerd, die rustig met den stroom mee de rivier afdrijft, de vergaderingsplaats tegemoet. Niemand heeft het vaartuig opgemerkt dat op enkele tientallen meters afstand het vlot passeerde. Slechts enkele inboorlingen hebben een grooten krokodil gezien, die zonder zich aan de aanwezigheid van menschen te storen, met den snuit gedeeltelijk boven water onbewegelijk voorbijdreef. Enkele dagen later herhaalt de geschiedenis zich, ditmaal worden kort na elkaar twee kinderen geroofd en een panische angst maakt zich van de bevolking meester. Een gevreesd woord gaat van mond tot mond: De kunkubé is in de rivier. Vrouwen waarschuwen elkaar; de veren zijn zelf wanneer ze op klaarlichten dag oversteken bewapend, moeders houden hun kinderen thuis en de bewoners van die hutten, die dicht aan het water liggen, ontruimen ze en zoeken elders een toevlucht. Alleen onder geleide en in groepen gaan de vrouwen naar de rivier en niet meer dan strikt noodig is. En de beklemming van de terreur ligt over het bush. Voorzoover mij bekend, heeft men nooit een kunkubé in handen gekregen. Wel zijn gedeelten ervan in verschillende streken van Sierra Leone door inboorlingen gezien, maar inlichtingen uit de eerste hand, van ooggetuigen, zijn niet te bekomen, daar degenen, die ze zouden kunnen verstrekken, zich wel wachten iets mee te deelen, uit angst voor de wraak van het genootschap. Wat er met de slachtoffers van de kunkubé geschiedt, weet men dan ook slechts vaag. Soms worden ze in leven gelaten en als slaven verkocht, maar in de meeste gevallen worden ze gedood en gedeeltelijk opgegeten, waarna men de rest verwerkt op medicijnen, die in hoog aanzien staan en tegen grof geld worden verkocht. Van die slachtoffers die als slaven worden verkocht, of in zeldzame gevallen er in slagen uit de klauwen van het genootschap te | |
[pagina 192]
| |
ontsnappen, heeft de kunkubé-organisatie niets te vreezen, want al wie levend de kunkubé verlaat, zegt men, is krankzinnig of stom geworden, zoodat hij noch over de identiteit van de leden, noch over de plaats van samenkomst eenige mededeeling kan doen. De eenige maal dat ik persoonlijk iets hierover vernam, was in een dorp nabij de noordgrens van Pujehun. Niet ver van daar waren herhaalde malen inboorlingen op geheimzinnige wijze verdwenen en de verdenking viel op de kunkubé-mannen. Een betrouwbare court-messenger, een bode in dienst van het Gouvernement, die in tal van Afrikaansche gebieden, waar autoverkeer nog niet mogelijk is, het verkeer tusschen de Administratie en de hoofden onderhoudt en ook politiewerk verricht, werd in het geheim met wachtdienst langs de rivier belast. De man droeg vanzelfsprekend geen uniform, doch de gewone inboorlingenkleeding, uit lange strooken inlandsch katoenen weefsel samengesteld. Vermomd als jager en visscher hield hij zich aan de rivier op, zonder dat de bevolking van het nabijgelegen dorp hem kende en sliep des nachts ook in de omgeving. De messenger had de uitdrukkelijke order om bij dag en bij nacht zonder waarschuwing te schieten op alles wat hem verdacht voorkwam. Drie weken gingen voorbij. Er gebeurde niets verdachts en geen enkele klacht kwam meer binnen. De courtmessenger werd teruggeroepen en nauwelijks was hij van de rivier weg, of onder verdachte omstandigheden verdween een vrouw. Twee dagen later werd een kind vermist, dat in de nabijheid van het water op een veld gewerkt had. Toen werd een andere messenger naar het terrein van de misdaad gezonden. Deze man kwam als een rondtrekkend koopman in kolanoten, een van die Mandingohandelaars, die overal in West Afrika te vinden zijn en de veelbegeerde en kostbare noten van de markten van den Soedan en Fransch Guinea naar de kust vervoeren. Niemand in de dorpen langs de rivier kende den man, die uit een andere streek afkomstig was. Zelfs het hoofd van het dorp, waar hij tijdelijk zijn verblijf vestigde, was van zijn geheime opdracht niet op de hoogte. De kolahandelaar was vergezeld van een bediende, die in een groote kainji, een langwerpige draagmand, een rijke voorraad | |
[pagina 193]
| |
roze en gele kolanoten meetorste, maar niemand in het dorp vermoedde, dat de kainji behalve de noten ook een repeteergeweer bevatte en een respectabele hoeveelheid munitie. De kolahandelaar interesseerde zich in het geheel niet voor de rivier, maar zijn bediende zwierf soms lange uren door de wildernis, op zoek naar jonge kolaboomen. Intusschen legde de handelaar zijn oor te luisteren in het dorp en in de plaatsen in de omgeving, die hij met zijn voorraden bezocht. En de moorden langs de rivier hielden op. De streek herademde. Meer dan twee maanden reisde de messenger het gebied af en toen geen enkel verdacht feit zich voordeed en hij niets anders kon rapporteeren dan dat alles rustig was aan de rivier, werd ook de Mandingo teruggeroepen. En terwijl hij nog op weg was naar de bestuurspost begonnen de aanslagen opnieuw. Een jonge man werd, toen hij op een avond naar huis terugkeerde, aangevallen door een geweldig grooten neger, die hem trachtte neer te steken en naar de rivier te slepen. De jonge man, die deerlijk werd gewond, ontkwam, maar was niet in staat een beschrijving te geven van den aanvaller en een onmiddellijk ingesteld onderzoek leverde, behalve voetsporen die naar de rivier leidden, geen enkel resultaat op. Een andere court-messenger, die enkele dagen later vuurde op een donkere massa, die de rivier afdreef, smaakte het genoegen een geweldigen krokodil met een enkel schot te hebben gedood. Het monster dat grooter was dan eenig exemplaar dat zelfs de oudste inboorlingen ooit hadden gezien, zonk, maar men vond het later in de versnellingen stroomafwaarts terug. Door deskundigen werd de leeftijd van het dier op tenminste twee honderd jaar geschat. De autoriteiten gaven toen, althans voorloopig, den strijd tegen de kunkubé op, maar voor de krokodilmenschen schenen de vele naspeuringen toch aanleiding te zijn om het terrein van hun werkzaamheden naar elders te verleggen, want sindsdien hielden de aanslagen op en nam de terreur langs de rivier een einde. De schuldigen echter werden nimmer gevat, en hoe de kunkubé-mannen zoo nauwkeurig op de hoogte werden gebracht van het in alle stilte tegen hen geopende onderzoek, is nooit bekend geworden. |
|