| |
| |
| |
Hoofdstuk X. Borfimah.
NU bijna dertig jaren geleden doorleefden de kolonie en het
protectoraat van Sierra Leone een reeks merkwaardige, zelfs sensationeele
gebeurtenissen. De feiten die in Europa bekend werden, spraken sterk tot de
volksverbeelding en overtroffen inderdaad in lugubere details verre den inhoud
van spannende sensatieromans, maar waren tevens zoo ernstig, dat ze een leger
van Gouvernementsambtenaren zware zorgen veroorzaakten.
Het was de tijd van de luipaardmoorden-processen. Uit verschillende deelen van
het Protectoraat kwamen berichten binnen over een sterke activiteit van een
geheim genootschap, juister van geheime genootschappen, die ervan beschuldigd
werden menschenoffers te brengen en zich aan kannibalisme schuldig te maken, de
zgn. Borfimah-genootschappen.
Wat is deze Borfimah?
Het woord Borfimah of bole fimah beteekent slechts medicijnbuidel en inderdaad is
de medicijn in zijn klassieken vorm een leeren buidel, veelal uit antilopenhuid
gemaakt, soms ook een kalebasschaal gevuld met de vreeswekkende materie, die de
kracht er van uitmaakt. De inhoud kan zeer gevarieerd zijn: luipaardklauwen,
menschenbeenderen, menschelijk vet en bloed, gedeelten van menschenoffers,
nagels, haar, schorpioenschilden, etc.
Van de meeste borfimahs is de inhoud niet na te gaan, daar ze slechts geopend
kunnen worden door het voorwerp op te offeren. Hoewel sommige auteurs van
meening zijn dat de borfimahgenootschappen ongeveer een eeuw geleden ontstaan
zijn, kan men toch als vaststaande aannemen, dat sommige borfimahs zelf veel en
veel ouder zijn. De groote overeenstemming tusschen deze verschijnse- | |
| |
len, in zoo wijd uiteenliggende gebieden als het uiterste westen van Afrika en
de Congo-Nijl-waterafscheiding, waar bijvoorbeeld de Anyotabonden een volkomen
parallel vormen van de borfimahgenootschappen van de Guineakust, wijst er op dat
beide in een ver verleden wortelen, daar in historischen tijd tusschen beide
gebieden geen contact heeft bestaan.
Er zijn bepaalde borfimahs - het woord wordt uitgesproken met den klemtoon op de
middelste lettergreep - die meer dan locale beteekenis bezitten, er zijn er
zelfs die in uitgestrekte gebieden worden gevreesd. Deze laatste zijn zeer
zeldzaam. In mijn collectie bevindt zich een bijzonder exemplaar, dat in haar
tijd een der meest gevreesde was, en die tegen tegenstanders met onfeilbaar
doodelijk succes werd gehanteerd. Deze borfimah, die onder den naam Neppoh
bekend was, is afkomstig uit de streek van Bumpeh. Zij kwam door een bijzonderen
samenloop van omstandigheden, waarover ik helaas geen nadere mededeelingen kan
doen, in mijn bezit. Vermoedelijk is deze Neppoh-borfimah, die wijde gebieden
van het Mende-land in terreur hield, in de 16de eeuw samengesteld en dus
ongeveer 4 eeuwen oud. Het is bekend dat zij twee ‘kinderen’ heeft gehad,
hetgeen zeggen wil, dat de inhoud van den buidel, al dan niet met toevoegingen,
over twee andere is verdeeld. Van die kinderen is er een spoorloos verdwenen,
terwijl de ander nog in het land in gebruik moet zijn, mogelijk in Pujehun, en
haast even gevreesd wordt als de moeder.
Inderdaad ziet de Neppoh er weinig opwekkend uit. Het is een peervormige stijve
buidel van 16 cM. lengte met een grootsten diameter van 7 cM. Vijf reeksen van
acht of negen kaurischelpen omringen hem en komen als de armen van een zeester
in een ring aan den voet samen. Verder is de medicijn door vier ijzeren staven,
vermoedelijk groote vischhaken, omgeven. Van den oorspronkelijken buidel is
praktisch niets meer waar te nemen, daar ze overdekt is met een dikke laag van
een grijzige substantie, die grootendeels uit gedroogd bloed bestaat. Aan den
top is nog te zien, dat de buidel door een wirwar van waarschijnlijk katoenen
draden - mogelijk een latere toevoeging - is omhuld, waardoor het onmogelijk | |
| |
is de borfimah te openen zonder het voorwerp geheel te vernielen.
Aan den voet bevindt zich een met zilver omwikkelde koperen ring, die eveneens
van lateren oorsprong is. Het voorwerp is met een koord omwikkeld, blijkbaar om
de vischhaken, die met de punten onder in de Borfimah gestoken zijn, bijeen te
houden.
Vermoedelijk zijn er van de Neppoh later copieën ontstaan, althans het model is
onder de bevolking bekend, terwijl het kind van de Neppoh gezegd wordt van
geheel denzelfden vorm te zijn, doch van iets grooter formaat. Merkwaardig is
verder dat het kind van de Neppoh, dat eveneens zeer gevreesd wordt en nog
‘levend’ moet zijn, zijn kracht geheel verliezen zal, wanneer het de
moeder-Neppoh ontmoet. Mijn inlandsche zegslieden verzekerden mij dat wanneer
beide borfimahs met elkaar samenkomen, een groot ongeluk zou plaats hebben en de
kracht van het kind daarna verdwenen zou zijn, terwijl de moeder sterker zou
zijn dan ooit. Hierdoor ontstaat dus een belangentegenstelling tusschen de
bezitters van de Neppoh en haar kind: terwijl de eersten bij deze ontmoeting hun
borfimah tot ongekende sterkte zullen zien stijgen, verliezen de bezitters van
het kind door deze samensmelting hun kostbare medicijn geheel. Dit zou, aldus
mijn zegsman, een der oorzaken zijn waarom verschillende borfimah-genootschappen
hun werkzaamheden afzonderlijk uitvoeren en contact met andere genootschappen
vermijden. Het borfimahkind, dat ongeveer twee eeuwen geleden geboren werd,
verlangt echter nog steeds naar hereeniging met de moeder, waarvan het vroeger
zoo gewelddadig is gescheiden.
Toen ik het voorwerp reeds geruimen tijd in mijn bezit had en zonder er verder
acht op te slaan in een van mijn koffers had weggeborgen, wilde het toeval dat
ik het bij de herziening van de bagage eens achteloos op mijn werktafel liet
staan. Mijn oude bediende Mommoh, een Limbah van Noord Sierra Leone, was bezig
de instrumenten op te ruimen en toen hij het voorwerp, waarvan hij niet wist dat
ik het in mijn bezit had, in het oog kreeg, gaf hij op eens een vervaarlijken
schreeuw, stormde de hut uit, waarbij hij mijn werktafel met instrumenten en al
omver wierp. Trillend van schrik | |
| |
bleef hij op veiligen afstand
buiten staan. De oude kerel dien ik als een tamelijk apathisch en zelfs min of
meer cynisch mensch kende, was zoo ontdaan, dat ik naar hem toeging en hem vroeg
waar hij nu eigenlijk bang voor was.
‘This,’ stotterde de oude man, ‘be very bad, very bad medicine! This be strong
too much!’
Ik lachte hem ronduit uit.
‘Mommoh, jij bent een Mohammedaan, jij bent toch niet bang voor deze native
medicines!’
De oude Mommoh was echter niet te overtuigen. Hij werd obstinaat. Als ik die
medicine niet wegdeed, kon hij niet binnenkomen om mijn avondeten klaar te
zetten. Hij ging aan den rand van het bosch zitten. En of ik wilde of niet, ik
moest de borfimah wel uit mijn hut halen en legde ze buiten op een boomstronk
neer, maar hield het ding intusschen goed in het oog. Op Mommoh's geschreeuw
waren de overige bedienden en een paar dragers komen toeloopen en stonden op een
afstand toe te zien hoe het gevaarlijke ding werd weggebracht. Andere
dorpelingen kwamen erbij en enkele oogenblikken later had zich zoo'n
volksmenigte rondom de hut verzameld, dat de belangstelling min of meer
pijnlijke afmetingen begon aan te nemen. Ik toonde het voorwerp aan de menigte,
die intusschen op veiligen afstand bleef, en dit had tot gevolg, dat een aantal
vrouwen onder luid misbaar wegvluchtten en er zelfs onder de mannen beweging
ontstond. Toen het ding weg was, waagde Mommoh het weer binnen te komen.
Zuchtend zette hij zijn werk voort en zei: ‘If Doctor go lev us, me go back for
Limba country. Too much medicine here! Plenty medicine live for Mende-country.’
Toen het donker werd, haalde ik de borfimah weer binnen en zette het ding tot
ontzetting van den ouden bediende onder mijn bed.
Het bleek dat ik intusschen van de gevreesde eigenschappen van de Borfimah een
praktisch gebruik kon maken en wel om mijn bagage tegen diefstal te beschermen.
Mommoh's hulp, de tweede boy, die Tamba heette, - 'n jonge kerel met opvallend
lichte huidskleur, die zeer veel op een mulat geleek, - bleek een hoogst
onbe- | |
| |
trouwbaar mensch te zijn. Niet alleen bestal hij me,
zooals later bleek, verscheidene malen, maar dreef zijn brutaliteit zelfs zoo
ver dat hij de inboorlingen van de dorpen waar wij passeerden, kippen en andere
levensmiddelen afhandig maakte, die zoogenaamd door mij waren opgevorderd, en
natuurlijk niet werden betaald. Wanneer de menschen daarover bezwaar maakten,
bedreigde hij ze dat er nog veel erger dingen gebeuren zouden wanneer zij mij er
over lastig vielen. Toen deze klachten tenslotte tot mij doordrongen, was de
reis helaas reeds bijna ten einde en ontsloeg ik den vlegel, die overigens nog
in ander opzicht voortdurend aanleiding tot moeilijkheden had gegeven, daar hij
overal de vrouwen lastig viel, hetgeen herhaaldelijk tot heftige scènes leidde.
Voor het echter zoover was, wantrouwde ik den man reeds lang, daar ik
verschillende kleedingstukken miste en hij praktisch de eenige was die de
diefstallen gepleegd kon hebben.
Om mijn bagage tegen zijn hebzucht te beschermen, kwam ik op het idee om de
bewaking aan de Borfimah over te laten. Toen Tamba eens in mijn hut aan het werk
was, opende ik dus den koffer waarin de Neppoh was weggeborgen, haalde het ding
er demonstratief uit en legde het, na het eenige malen met een riem te hebben
geslagen, in mijn kleeren-koffer, die Tamba's speciale aandacht genoot. De neger
week zonder een woord te zeggen terug tot aan de deur, zijn oogen strak op de
medicijn gericht, en waagde het niet meer den kleerenkoffer te naderen. Om de
proef op de som te nemen, liet ik den koffer ongesloten, hetgeen aan Tamba's
aandacht zeker niet ontsnappen zou, en ging op jacht. Toen ik des avonds terug
kwam, was alles onaangeroerd en sedert liet Tamba mijn bagage met rust. Toen
later met zekerheid kwam vast te staan, dat hij me te voren reeds bestolen had,
joeg ik hem weg en vernam van mijn andere boys, dat hij tegenover zijn
medebedienden meermalen het voornemen had geuit zich van de borfimah meester te
maken, doch dat de vrees voor het medicament hem steeds weerhouden had.
Sommige auteurs hebben de mogelijkheid naar voren gebracht, dat de borfimah
oorspronkelijk een oorlogsmedicijn is geweest, een too- | |
| |
vermiddel om
dus bij strijd tusschen verschillende stammen zich de overwinning te verzekeren.
Waarschijnlijker is, dat zij oorspronkelijk een fetisch was van totemistischen
aard, daar de oorsprong der pantergenootschappen, welker grootste bezit zij
uitmaakt, ongetwijfeld tot totemistische grondslagen terug te voeren is. De
pantermenschen hebben allen ‘een panter achter zich’ hetgeen wil uitdrukken dat
zij zich allen in zulk 'n dier kunnen veranderen, aangezien zij van 'n panter
afstammen en weer tot dien toestand kunnen terugkeeren. Hoe dit ook zij, het is
zeker dat de medicijn reeds lang een andere beteekenis heeft gekregen. Toen de
Europeesche wereld van haar hoorde, was de borfimah reeds een fetisch die in
zekeren zin het vruchtbaarheidsprincipe materialiseerde. In elk geval is ook nu
nog het voornaamste doel der pantergenootschappen de verzorging der borfimah.
Deze medicine, die als een bezielde materie wordt gedacht, oefent groote kracht
uit, ten kwade, maar ook ten goede, en op de eerste plaats ten behoeve van zijn
bezitter.
Zooals elk levend wezen groeit en voedsel noodig heeft, en anders verzwakt en
sterft, zoo moet ook de borfimah regelmatig van voedsel worden voorzien, want
van het welzijn der borfimah hangt het welzijn van de bezitters af. De
pantermannen kunnen slechts gezond zijn, hun oogsten slechts gedijen, wanneer
het der medicijn goed gaat. Lijdt deze gebrek, dan weerspiegelt zich dat in een
algeheelen achteruitgang en komt er ongeluk over de leden van het genootschap,
over het dorp, waarin ze leven, zelfs over den geheelen stam. De oogsten
verdorren dan op de velden, antilopen komen en verwoesten de akkers, vogels
dalen in zwermen neer en vreten de rijstvelden leeg, kortom de honger zal over
het land neerstrijken. Nog meer rampen kunnen komen. Ziekten zullen het dorp
teisteren, in elke hut zal de koorts huizen, en de dooden zullen zoo talrijk
worden, dat men ze niet meer begraven kan. De vrouwen brengen geen kinderen meer
ter wereld, het zieke vee komt om in de stallen, en de rivieren zullen vischloos
worden wanneer men de kwijnende borfimah niet voedt.
De associatie tusschen de borfimah en het vruchtbaarheidsprincipe | |
| |
staat dus buiten twijfel, zooals trouwens ook uit andere verschijnselen blijkt.
Wanneer dus een borfimah teekenen van afnemende sterkte heeft gegeven, doordat
bijv. een onderneming die onder de bescherming van deze medicijn begonnen werd,
mislukte, is het noodig dat de menschelijke panters samenkomen om toekomstige
rampen af te wenden. Ook wanneer beslissingen van groote beteekenis voor het
genootschap genomen moeten worden, kan zulk een bijeenkomst noodig zijn.
Een bode, den leden meestal persoonlijk bekend, gaat rond en kondigt de
aanstaande zitting van het genootschap aan. Soms geeft hij mondeling uitleg,
veelal ook volstaat hij met het toonen van 'n bijzonder teeken, een gestrikt
koord, een luipaard-klauw, een bijzondere medicijn. Op dien en dien dag, op dat
en dat kruispunt, onder dien en dien boom. En de bode gaat verder. Waar leden
wonen die hem niet mochten kennen, legimiteert hij zich door het teeken van het
genootschap te ontblooten op zijn heup, een langwerpig litteeken, dat in zijn
vorm aan den klauw van een panter herinnert. In volgende dorpen nemen andere
boden zijn taak over, want niemand kent alle leden van het genootschap.
Intusschen hebben nog andere voorbereidingen plaats. Een slachtoffer moet worden
uitgekozen, liefst door overleg, door overreding van de familie, kan het niet
anders, dan door geweld of bedreiging. Voorzichtig worden bepaalde inboorlingen
gepolst. De een heeft een kreupel kind, een jongen, die later toch zijn familie
ten last zal zijn, een meisje, dat wanneer het huwbaar is geworden, geen man zal
vinden, een ander een zwakzinnigen broer of zuster, een derde een kindsche
moeder, waarvan hij zich wel zal willen ontdoen. Er wordt gezinspeeld, geboden,
bedreigd. En men wordt het eens. Met de pantermenschen wordt men het altijd
eens.
Vanzelfsprekend geschiedt dit alles in het strikste geheim. De daders weten, dat,
wanneer de zaak aan het licht komt, het voor hen een halszaak beteekent, want
het Engelsche Gouvernement kent voor de moordenaars en hun medeplichtigen geen
genade. Van tijd tot tijd komen staaltjes aan het licht, die door de koude
gevoel- | |
| |
looze berekening die er uit blijkt, toonen, hoe weinig
menschelijk gevoel de daders bezitten.
De Engelsche arts Burrows vertelt van een zaak, waarin twee mannen terecht
stonden wegens het vermoorden van een kind. Het was een uitgesproken
pantermoord, doch de aanwijzingen tegen de daders waren zeer zwak en de
beschuldigden zouden waarschijnlijk wegens gebrek aan overtuigend bewijs
vrijgesproken zijn, wanneer niet op het laatste moment een oude vrouw kwam
opdagen, die meedeelde, dat zij een klacht wilde indienen tegen de twee mannen
die terecht stonden. Nadat zij den eed had afgelegd, gaf zij de volgende
verklaring:
‘U heeft deze twee mannen. Zij hebben mijn kleindochter gedood. Het was een ziek
kind, maar ik hield van haar. Ze kwamen bij me en vroegen of ze het kind mochten
hebben voor een offer. Ik weigerde. Toen vroegen ze het weer en boden vijf
shillings. Ik weigerde weer. Toen zeiden ze dat ze er een kist jenever bij
zouden doen en toen werd mijn hart week en gaf ik mijn toestemming. Maar ze
hebben hun woord gebroken. Ze hebben me wel de kist jenever gegeven, maar niet
de vijf shillings! Nu heeft U ze te pakken en zult U ze ophangen, maar laat ze
eerst mij de vijf shillings betalen! Aanklacht afgeloopen!’
Een haast nog brutaler geval, door Beattie beschreven, geef ik hieronder in
Beattie's eigen woorden:
‘Drie mannen, die alle drie belangrijke posities aan het hof van het Opperhoofd
innamen, werden ervan beschuldigd, een veertienjarigen jongen, zoon van een der
drie beklaagden, te hebben omgebracht. Het slachtoffer was tegelijk met drie
andere jongens in het Porohbosch geweest en deze drie jongens verklaarden voor
het gerecht het volgende: Op een avond kwamen drie mannen bij hen met het bevel
dat ze - in lijnrechten strijd met het Porohgebod - den volgenden nacht niet in
het bosch moesten slapen, maar in een open hut van het nabijgelegen gehucht, die
aan den vader van het slachtoffer toebehoorde. Kort voor het aanbreken van den
dag werden ze door een lawaai gewekt, en zagen dat een van de drie mannen den
jongen bij zijn beenen vasthield, terwijl een tweede, | |
| |
wiens hoofd
en rug door een pantervel waren bedekt, zich over het lichaam van het kind
bukte. De jongens begonnen te schreeuwen, en toen de drie mannen weg liepen,
hoorden ze het getrappel van talrijke voeten, alsof een groote menschenmenigte
ijlings op de vlucht sloeg. Kort daarop verscheen de vader van het slachtoffer,
wiens plan door het te vroeg ontwaken van den jongen mislukt was, weer op de
plaats van de misdaad, en deed alsof hij over den dood van zijn zoon
ontroostbaar was. Daarna kwamen ook de beide helpers, die met behulp van andere
mannen het lijk in het Porohbosch sleepten. Aangezien op dat moment het
onderzoek door de Engelsche autoriteiten reeds begonnen, en dus inmenging van
die zijde te duchten was, besloot men na kort beraad het lijk onmiddellijk te
verdonkeremanen. Men bedreigde de jongens, dat, als ze iets over de
aangelegenheid vertelden, het hun slecht zou vergaan. De oudste moest bovendien
op de medicijn van den bond een eed van geheimhouding afleggen.’
Wanneer de dag nadert, begeven de leden zich op pad. Sommigen komen van ver,
hebben verscheidene dagreizen af te leggen. Zij komen als reizende kooplieden,
zij zijn op weg naar een familiebijeenkomst, voor het bezoek aan een zieke, om
een palaver te beslechten, om geiten te koopen, om een huwelijksfeest bij te
wonen. En wanneer de dag daar is en de duisternis over het woud ligt, zijn ze
verzameld op de tevoren bepaalde plaats, soms diep in het bosch, soms nabij een
dorp gelegen. Waar hun attributen bewaard worden, weet niemand, maar deze zijn
aanwezig: een korte mantel van pantervel, voorzien van een puntige kap, die 't
geheele hoofd omhult, met een paar gaten voor de oogen, is het voornaamste deel
der uitrusting. Maar behalve dat zijn er wapens uit de schuilhoeken in het bosch
te voorschijn gehaald. Niemand weet wie ze hierheen vervoerd heeft, maar ze zijn
er. Gruwelijk zijn deze wapens. Het zijn ringvormige bussen die om de vingers
heen sluiten en eindigen in lange, gekromde haakvormige messen, die de klauwen
van een panter moeten nabootsen, want al de mannen die hedenavond in het bosch
verzameld zijn, hebben ‘een panter achter zich’. In hun rechterhand dragen zij
een stok, waarvan de voet den vorm heeft | |
| |
van een panterklauw en
die eenzelfden indruk in den boschbodem nalaat, alsof een werkelijk roofdier
daar voorbij gekomen is. Dan wordt onder een voorwendsel het slachtoffer in het
bosch gelokt. Een merkwaardig schril gefluit klinkt over het woud, een
waarschuwing dat de panters uit zijn. En de dorpelingen begrijpen. Er zijn den
laatsten tijd reeds geruchten rond gegaan over wat er te gebeuren staat, en men
weet dat het uur gekomen is. De hutten sluiten zich, en geen levende ziel waagt
zich meer buiten den lichtkring van het vuur. Luid brullende bespringen de
menschelijke panters hun slachtoffer. Er is een korte worsteling, maar voor de
ongelukkige zich te weer kan stellen, is hij reeds neergeworpen. Met een ruk van
hun vingermessen scheiden ze het hoofd van het lichaam. Oogenblikkelijk wordt
het gezicht van den schedel verwijderd, om herkenning onmogelijk te maken.
Diegenen in het dorp, die aan den moord medeplichtig zijn, zullen weten te
zwijgen, en de daders zijn overtuigd, dat het bezit van de borfimah hen
bovendien tegen elke ontdekking beschermt.
Dan wordt het lichaam geopend. De ingewanden, de lever, de nieren worden er
uitgehaald en op voorteekenen bestudeerd, en het bloed wordt op de borfimah
gebracht die gebrek leed. Het kostbaarste deel van het slachtoffer is het
niervet. Een deel ervan wordt gebruikt voor de versterking der oude borfimah,
een ander deel vindt toepassing bij de samenstelling van nieuwe medicijnen, die
elders benoodigd zijn. Evenals bij de menschelijke alligators en andere
terroristische organisaties, komt bij de borfimah-genootschappen kannibalisme
voor. Men kan echter als vaststaande aannemen, dat ook hier niet het nuttigen
van het vleesch de hoofdzaak is - want de hoeveelheid, die gegeten wordt, is
gewoonlijk zeer gering - maar dat het een symbolische beteekenis heeft, en
tevens een garantie tegen onderling verraad der medeplichtigen vormt.
Het deel van het slachtoffer, dat gebraden en opgegeten wordt, is gewoonlijk een
arm of been. Andere gedeelten worden onmiddellijk door boden naar belangrijke
medeleden gezonden die niet aanwezig konden zijn.
Burrows, aan wiens mededeelingen wij interessante inlichtingen over | |
| |
het wezen en de werkwijze dezer organisatie danken, deelt mede, dat zulke
zendingen denzelfden nacht, voor het daglicht aanbreekt, 75 kilometer kunnen
hebben afgelegd, terwijl het aan niemand, zelfs niet aan den ontvanger bekend is
vanwaar de zending komt, wie ze gezonden heeft, of langs welken weg ze hem heeft
bereikt. Een uiterst gecompliceerde estafettedienst is dien nacht in het bosch
in werking geweest. Op bepaalde aflosplaatsen staan mannen verborgen, die op het
geluid van een papagaai of een uil te voorschijn komen en zonder een woord te
wisselen de zending van den vorigen bode overnemen. Elders liggen kano's onder
de struiken gereed, die onmiddellijk na ontvangst van het pakket van wal steken
en in het holst van den nacht vele kilometers ver de rivier volgen, om de
zending stroomafwaarts weer aan andere wachtende boden door te geven.
Zoo gaat het spoor volkomen verloren. Elke bode is slechts 'n anonyme schakel in
den langen keten, waarvan geen hunner weet waar ze begonnen is of eindigen zal.
Wanneer de dag aanbreekt, en wellicht in het bosch de plaats van de misdaad
wordt teruggevonden, zijn de geheime zendingen al over een afstand van eenige
dagen gaans verspreid. Er zijn gevallen gesignaleerd, dat dergelijke zendingen
uit het Manohgebied reeds den nacht, volgende op dien van den moord, tot in de
omgeving van Monrovia doordrongen en terzelfdertijd dorpen bereikten, diep in de
boschzone van Fransch Guinea gelegen. Waarschijnlijk wordt op dezelfde wijze
gehandeld met de attributen van het genootschap, die altijd op geheime plaatsen
in geheel andere, ver verwijderde streken worden bewaard. Nog denzelfden nacht
worden ze in alle richtingen verspreid en nooit heeft men ze dan ook
teruggevonden.
De terroristische werkzaamheid der pantergenootschappen nam een dertig jaar
geleden in bepaalde deelen van Sierra Leone en omgeving zulk een omvang aan, dat
het Gouvernement tot grondige maatregelen overging. Tal van pantermenschen die
zich door de beschermende werking van de borfimah voor elke ontdekking veilig
achtten, werden gearresteerd, waaronder zelfs dorpshoofden en notabelen van
groot aanzien. Een aanzienlijk aantal doodvonnissen | |
| |
werd
uitgesproken. Sommige veroordeelden onttrokken zich door zelfmoord aan de
berechting, anderen werden terechtgesteld of boetten hun schuld door langjarige
gevangenisstraffen en men kreeg den indruk dat de organisatie in het hart
getroffen was en de menschelijke panters voortaan tot de geschiedenis zouden
behooren. Maar de ervaring leerde anders.
Al kwamen na de krachtige campagne tegen de borfimahgenootschappen pantermoorden
niet meer in zulke groote aantallen voor, het verschijnsel behoorde allerminst
tot het verleden. De hardnekkige kamp van het Gouvernement tegen de
terroristische organisaties kreeg meer en meer den steun der bevolking, die
allengs haar angst voor de wraak der pantermenschen overwon, en meer en meer
bereid werd om inlichtingen te geven, hetgeen tot gevolg had, dat de
pantermenschen meer nog dan voorheen hun werkzaamheden in het uiterste geheim
volvoerden. Het zich verschaffen van slachtoffers door koop of bedreiging werd
hoe langer hoe moeilijker en dus grepen de terroristen naar een ander middel:
roof.
In Augustus 1934 maakte ik zulk een geval van nabij mee in de onmiddellijke
omgeving van Bo, in Sierra Leone. Bo is een station van den Pendembusspoorweg,
zetel van 'n District-commissioner en van een Katholieke Missie. Het bezit een
belangrijke hoogere inlandsche school, hoofdzakelijk voor kinderen van hoofden,
alsmede diverse factorijen, en is dus 'n plaats van eenige beteekenis, waar zich
een niet onaanzienlijke handel en een vrij druk verkeer concentreeren. Tijdens
mijn verblijf aldaar woonde ik in een comfortabele inboorlingenhut, even buiten
de plaats, misschien een halve mijl van den spoorweg verwijderd. Op een goeden
dag, terwijl ik zelf een tocht door de omgeving maakte, werd op klaarlichten dag
een meisje van ongeveer twaalf jaar door een panterman aangevallen. De overval
had plaats op nog geen 300 meter van mijn hut. De dader sprong uit de struiken
te voorschijn en trachtte het kind, dat, luid gillend, zich heftig verzette, en
den aanvaller in zijn arm beet, in het bosch te sleuren. De man droeg een
panterkap op het hoofd. Of hij ook messen aan de vingers had, kwam uit de
verklaringen van ooggetuigen niet met zekerheid vast te staan. Doordat
inboorlingen | |
| |
op het geschreeuw van het kind te hulp schoten, moest
de man zijn slachtoffer loslaten en verdween in de struiken. Het eigenaardige
van deze historie was, dat het bericht van den aanslag den Britschen
Commissioner eerst eenige dagen later bij geruchte bereikte, niettegenstaande de
Districts Offices nog geen kwartier gaans van de plek verwijderd waren. Door de
bevolking werd geen aanklacht ingediend, hoewel zooals mijn inlandsche
zegslieden mij verzekerden, geheel Bo wist, wie de dader was. Aangezien ik kort
daarop de streek verliet, is het mij onbekend gebleven, hoe de zaak verder
verloopen is.
De groote reeks pantermoord-processen van 1912 en 1913 was niet het eerste bewijs
voor de activiteit der borfimahmannen. Reeds veel eerder kwamen pantermoorden
voor en vanzelfsprekend werden ook van inlandsche zijde reeds vroeg pogingen
ondernomen, om het land van deze lugubere tyrannie te bevrijden en aan de
gruwelijke activiteit van de pantermenschen, die soms geheele landstreken in den
ban van hun terreur brachten, een einde te maken. Zoo ontstond in het Mende-land
het genootschap der Tongospelers. Wanneer dit genootschap ontstond, is onbekend,
doch waarschijnlijk reikt de oorsprong van deze merkwaardige organisatie, die
voorbestemd was op haar beurt een geheim genootschap te worden, niet veel verder
terug dan 1880. Zeker is dat het een halve eeuw geleden, omstreeks 1890, het
hoogtepunt van zijn invloed bereikte, en nu praktisch tot het verleden behoort.
Is het tijdstip waarop de Tongospelers ontstonden niet bekend, wel weten we in
welk gebied hun oorsprong lag. De Tongospelers waren mannen van den stam der
Mende, die al van ouds bekend staat om de groote rol, die geheime genootschappen
er spelen, en behoorden waarschijnlijk tot de centrale groep van den stam of de
Gbah-Mende. Het schijnt dat de plaats Bumpeh, een interessant dorp aan de
Tabe-rivier gelegen, hun bakermat is geweest.
De Tongospelers werden zoo genoemd, zegt men, omdat ze een fluit, ‘Tongo,’ bij
zich droegen, waarvan ze zich bij hun magische handelingen bedienden, en die ze
gebruikten om hun nadering in het bosch aan te kondigen. Deze fluiten maakten 'n
angstwekkend geluid, | |
| |
dat veel overeenkomst had met het nachtelijk
schreeuwen van uilen, en werden zeer gevreesd. Volgens een andere verklaring is
de naam afkomstig van de tongora-knotsen, die de hoofdmannen van de vereeniging
met zich mee voerden. De Tongospelers droegen een soort jagerskleeding van
zwarte of bruine inlandsche katoen vervaardigd. Op hun hoofd hadden ze groote
kappen van panterhuid, die van breede zijstukken waren voorzien om het gezicht
af te dekken. Ze hadden korte jassen aan, die soms ook geheel van panterhuid
gemaakt waren. Om hun ellebogen, polsen en enkels waren eveneens strooken huid
bevestigd, terwijl hun overkleed van achteren in een panterstaart eindigde,
waaraan een bel was bevestigd, zooals ze nog heden ten dage veel bij geheime
bonden in West Afrika worden aangetroffen.
De organisatie was eenhoofdig. De hoogste rang in het Genootschap bekleedde de
Buamor Neppor. Deze centrale figuur had twee helpers, Akawa en Bojuwa geheeten,
welke beide uitdrukkingen ongeveer met ‘het groote ding’ kunnen worden
weergegeven. Zij hielden jaarlijksche bijeenkomsten, die Korbangai genoemd
werden, terwijl hun verzamelplaats Mashunda heette. Hun optreden bepaalde zich
in hoofdzaak tot Zuid-Sierra-Leone.
Wanneer in een streek misdaden geschiedden, waarvoor pantermenschen aansprakelijk
werden gesteld, dan riep men deze Tongospelers te hulp. Men huurde ze van de
Hoofden in wier gebied ze woonden of zond ze er eenvoudig heen. Hun taak bestond
dan in het aanwijzen van de schuldigen, hetgeen met behulp van een krachtige
medicijn geschiedde.
In den eersten tijd schijnt hun optreden succes te hebben gehad. Zij slaagden er
inderdaad in pantermenschen te ontmaskeren en verrichtten dus nuttig werk. Hun
aantal was toen nog gering. Ze vormden een kleine kaste, waarin men vertrouwen
stelde, en hun strijd tegen de borfimahmannen had den steun van de bevolking.
Gaandeweg nam echter hun invloed toe en groeide uit tot een geweldige macht. De
Tongospelers werden om de uiterst belangrijke taak waarmee ze belast waren, met
groot ontzag behandeld en zooals te voorzien was, had deze machtspositie tot
gevolg, dat tal van min- | |
| |
derwaardige en misdadige elementen in hun
rangen doordrongen met het doel persoonlijk tot grooten invloed en macht te
komen. Zoo ontaardde het genootschap, dat als 'n nuttige instelling was
gesticht, allengs tot een bond van misdadigers, die geheele gebieden onder
terreur hield.
Het schrikbewind der Tongospelers was in feite nog veel erger dan dat der
pantermenschen. De kans een slachtoffer der borfimahmannen te worden, was
slechts gering, maar wie in de corrupte klauwen der Tongospelers viel, was
reddeloos verloren, aangezien de organisatie meer en meer invloed begon te
krijgen en alle openbare en bestuursfuncties langzamerhand door haar werden
beheerscht. De bestuursambtenaar W.B. Stanley deelt enkele feiten mede, hem door
hoofden van zijn district verstrekt betreffende de activiteit der Tongospelers
in de jaren 1890-1892, die het hoogtepunt van hun gruwzamen invloed vormden.
Een der aanvoerders van het genootschap Neppoh genaamd - het woord is
vermoedelijk identiek met den naam van den Buamor Neppor - kwam toen naar 't
dorp Imperri in Zuid Sierra Leone, om daar de pantermenschen onder de bevolking
aan te wijzen. Wanneer zoo iets geschiedde, werden de inwoners van het verdachte
dorp gedwongen zich in een kring op te stellen, waarbij ieder onder een
afzonderlijk afdak van gras en bladeren plaats nam. De Tongospeler verscheen
dan, voorzien van al zijn attributen en vergezeld van zijn helpers, midden in
den kring. Hij droeg een staf, die versierd was met huiden van allerlei wilde
dieren en boven aan van een kop voorzien was, die een ring van ijzeren nagels
droeg. De gevreesde medicijn voerde hij in een antilopenhoorn mede. Wanneer alle
verdachten verzameld waren, begon Neppoh zijn onheilbrengenden dans. Van tijd
tot tijd ondervroeg hij al dansende de medicijn door den geur ervan op te
snuiven, aangezien de aanwezigheid van een panterman hem bekend werd door een
eigenaardige verandering van den geur van den medicijnhoorn. Dan hield de dans
op en wees hij onder ademlooze stilte een der inboorlingen in den kring als
schuldig aan, door hem met de Tongoraknots op het voor- | |
| |
hoofd te
slaan, waardoor de beschuldigde meestal onmiddellijk gedood of althans zwaar
gewond werd.
Soms ook bezigde men 'n andere methode om de Borfimah-mannen te ontdekken. De
Tongospelers brachten een gier mee, die tijdens den dans der genootschapsleden
op den schouder van den Buamor zat. Wanneer de gier zijn kop in een bepaalde
richting strekte, hield de dans op en werd de man, die zich in de door den
roofvogel aangewezen richting bevond, neergeslagen.
Zoo wees de Buamor Neppor in 1891, in het gebied van het Opperhoofd Imperri, waar
hij op verzoek van Imperri zelf gekomen was om de schuldigen aan pantermoorden
op te sporen, meer dan negentig inboorlingen als moordenaars aan. Een der eerste
aangewezenen was Imperri zelf, die op aandringen van de bevolking den Buamor
naar zijn dorp had geroepen. Door een Tongospeler aangewezen te worden,
beteekende een onherroepelijk doodvonnis, want de schuldigen werden, wanneer ze
na den slag met de Tongora nog leefden, onmiddellijk na den dans van den Buamor
in een geweldig vuur verbrand. Zoo ook te Imperri.
Het groote Hoofd werd met meer dan tachtig van zijn dorpelingen in het vuur
geworpen, waarbij velen der aangeklaagden, zonder het oordeel van den
Tongospeler af te wachten, zichzelf in de vlammen stortten. Nog jaren later was
de beenderhoop die de rechtspleging van den Buamor had achtergelaten, aanwezig.
Toen Alldridge de plaats later bezocht, vond hij er een kegelvormige hoop
verkoolde beenderen en schedels, die meer dan vier voet hoog was.
Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de terechtstelling te Imperri
schuldigen betrof, of althans grootendeels schuldigen. Dat deze wijze van
bestrijding der pantermenschen echter tot onhoudbare toestanden moest leiden, is
zonder meer duidelijk. Niemand was tenslotte meer veilig voor de bende. Waren de
Tongospelers in den aanvang wellicht te goeder trouw, later toen de organisatie
politieke macht kreeg en dus een dankbaar arbeidsterrein opleverde voor allerlei
obscure en heerschzuchtige elementen van den stam, bleek herhaalde malen, dat de
Tongospelers gaarne bereid waren voor een som gelds willekeurige personen, die
hun daartoe om politieke | |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
| |
[pagina t.o. 177]
[p. t.o. 177] | |
| |
| |
of persoonlijke redenen werden aangewezen, ten ondergang te
doemen.
Ten einde aan deze daden van willekeur en verraad een schijn van rechtvaardigheid
te geven, werden te voren bewijzen tegen den verdachte klaargemaakt. Nabij de
hut van het slachtoffer of op zijn rijstveld werden stukken vleesch met
menschenhaar vermengd of beenderen begraven. Ook stopte men wel een pot met
bloed gevuld onder den grond. Wanneer dan het slachtoffer ‘uitgeroken’ werd en
men zijn erf onderzocht, kwam daarmee zijn ‘schuld’ vast te staan en was zijn
lot bezegeld.
Zooals de geschiedenis leert voltrekt het einde van dergelijke
gangsterorganisaties zich gewoonlijk zoo dat de leden tenslotte elkaar uit den
weg gaan ruimen, waarmee het genootschap tot verval komt, een ontwikkeling
waarvan de geschiedenis van de twintigste eeuw voorbeelden te over kent. Toen
tenslotte de terreur van de Tongospelers zoo op het land drukte, dat velen het
gebied verlieten, werden klachten ingediend, en de grondige maatregelen van het
Gouvernement om de Tongospelers met de pantermenschen tesamen uit te roeien,
vonden allerwege instemming onder de bevolking. Aldus werden in de jaren
1903-1912 186 personen wegens moord (grootendeels in dienst van een
pantergenootschap, enkelen in dienst van een krokodilgenootschap, door de
Engelsche rechtbanken in Sierra Leone aangeklaagd, waarvan 87 schuldig bevonden
en terecht gesteld werden.
De Tongospelers behooren sedert dien tot het verleden. De pantermenschen echter
bestaan nog heden ten dage, hoewel hun activiteit uiterst zelden aan den dag
treedt en nog slechts van geringe, locale, beteekenis is.
|
|