| |
| |
| |
Hoofdstuk III. Sudd.
MOGHREN al Bbohour, ontmoeting der rivieren, noemen de Arabisch
sprekende volken van den Soedaan, het punt, in de onmiddellijke omgeving van
Khartoum gelegen, waar de Blauwe Nijl, de Bahr el Azrak, uit het Oosten komend,
zich vereenigt met den Witten Nijl, den Bahr el Abiad.
Meer nog dan voor Khartoum zelf, dat hoewel historisch van groote beteekenis, als
stad slechts weinig belangwekkend is, interesseerde ik mij voor dit punt, waar
twee der machtigste stroomen van het zwarte continent zich vereenigen om
gezamenlijk den langen tocht door de Nubische woestijn aan te vangen, waar over
een afstand van vele honderden kilometers de groote rivier slechts barre
woestijnen langs zijn steenachtige oevers ziet.
Den avond voor mijn vertrek naar het zuiden - ik was op weg naar den Congo -
bezocht ik Ras Khartoum voor de laatste maal. Op den modderigen landtong
staande, waar in de vallende schemering visschers nog hun netten uitwierpen,
liet ik mijn blikken gaan over de beide rivieren, wier wateren zich aan mijn
voeten vereenigden. In het oosten hing reeds het duister van den vallenden nacht
over Khartoum-Noord, terwijl rechts, aan de met palmen begroeide oevers van
Tuti-eiland eenige visschersschuiten in de schemering binnenliepen.
Als een dunne warrelende draad was de lijn, die het water der beide rivieren
gescheiden hield, nog vele honderden meters ver over het snel voortschietende
watervlak te volgen. Ze wees als het ware den weg naar het noorden, waar in de
verte de lichtjes van Omdurman begonnen te flonkeren boven de grijze spiegeling
van de vereenigde rivieren, die van hier af slechts den naam Nijl voeren tot het
einde toe.
| |
| |
Boven Dakin-eiland glansde de hemel in den laatsten bloedrooden schijn van een
glorieuzen avond, een schouwspel van vuur en licht, dat alleen vergeleken kan
worden met de weergalooze gouden tinten van een zonsondergang boven de stoffige
vega's van Andalucia. Dan dwaalden mijn oogen nog even naar het getourmenteerde
profiel van Afrika's grootste inboorlingen-stad, Omdurman, waar ik de vage
omtrekken trachtte terug te vinden van het graf van den Mahdi, die echter allang
verzonken waren in het stoffige duister van den nacht. Daarachter wist ik den
Soedaan, Nubië, Egypte, Europa, dat ik alles voor langen tijd vaarwel zegde.
Een kleine Arabische dhow stevende met uitgebreide zeilen naar het zuiden, onder
de groote brug door, die naar Omdurman voert, den Witten Nijl stroomopwaarts,
denzelfden weg dien ik den volgenden dag zou gaan, het land der Niloten
tegemoet.
En terwijl het troebele donker van den Afrikaanschen nacht zich over Moghren al
Bohour uitbreidde, keerde ik naar Khartoum terug, waar luxueuze auto's snorden
langs goed geasfalteerde, fraai beplante straten en muziek opklonk uit
helverlichte restaurants en dancings.
Tien dagen later ben ik nog steeds aan boord van de ‘Omdurman’, een der groote
hekwielers, die van uit de hoofdstad den dienst op den Boven-Soedaan
onderhouden. Het is maanlichte nacht. Het convooi dat de Omdurman moeizaam den
Nijl opstuwt en bij ons vertrek uit Kosti uit zes schepen bestond, is inmiddels
verminderd tot vier: de hekwielstoomer zelf, een hulpschip en twee barges. Twee
barges zijn achtergelaten in kleine havens langs den stroom. De machine zucht
den ganschen nacht door en het eentonig klapperen der hekwielen vult de stilte
en belet me de geluiden van den wal waar te nemen.
Ik kan niet slapen, sla een jas om en ga aan dek. De Engelsche gezagvoerder heeft
nog langen tijd vanuit de stuurhut bovenop den hekwieler de navigatie geleid,
maar is tenslotte naar kooi gegaan en de leiding is nu geheel in handen van een
drietal inboorlingen, den rivierloods en zijn helpers. De snelheid, die ons
schepenpakket maakt, is wel wat grooter geworden, nu we althans twee | |
| |
der barges kwijt zijn, maar is toch nog zeer beperkt, hoogstens 7 tot 8
kilometer per uur, zoodat een snelle voetganger ons bij zou kunnen houden. Ze
zou trouwens niet veel grooter kunnen zijn, want de bestuurbaarheid van het
logge complex vaartuigen is uiterst gering.
Vreemd is het nu op de rivier. In het maanlicht zie ik hoe beide oevers zich als
donkere gladde strooken lang den stroom uitstrekken tot aan den einder, die nog
vaag in het blauwige schijnsel te onderscheiden is.
Er is een trillend, ijl zoemen in de lucht. Een wolk van kleine muggen gonst om
me heen, volgt me overal; andere insecten dringen onder mijn kleeren door, staan
me geen oogenblik rust toe waardoor het verblijf aan dek haast ondragelijk
wordt, maar in de hut is het zoo onbarmhartig heet, dat ik er toch de voorkeur
aan geef nog wat op het dek te blijven tot de warmte wat afneemt.
Zoo gaat een deel van den nacht voorbij. Als nimmer eindigende vormelooze
coulissen schuiven de sombere oevers in de duisternis voorbij en wanneer
eindelijk de hitte wat minder wordt, keer ik naar mijn hut terug.
Het loopt reeds tegen den morgen wanneer ik plotseling door een hevig lawaai
gewekt word. Schemerig licht breekt door de met muskietengaas bespannen vensters
naar binnen en ik zie hoe met daverend geweld opeens een enorme donkere massa
door mijn opengerukte deur naar binnen gesmakt wordt. De boot stopt. Ik maak
licht. Een meer dan een meter hooge berg riet en papyrus ligt op den vloer van
mijn hut en insecten van allerlei soort krioelen rond over de wanden en de
bagage. Zelfs een kleine kikvorsch springt er tusschen het riet en tracht uit
den lichtkring te ontsnappen. Buiten is er stemmenrumoer. Snelle voeten draven
langs het dek. De Engelsche gezagvoerder komt in een ochtendjas gehuld kijken
wat er geschied is en overlegt met den zwarten rivierloods. Met moeite werk ik
me door den berg planten heen, die in en voor mijn hut ligt opgestapeld en
tracht den toestand te overzien.
Het is duidelijk wat er gebeurd is. In een scherpe bocht van de rivier is de
loods niet bij machte geweest het schepenpakket onder | |
| |
bedwang te
houden en heeft de stroom het te pakken gekregen, met als gevolg dat het met
geweld tegen den oever is gedreven, waar het in de rietvelden, die ons sedert
eenige dagen begeleiden, is vastgeloopen. We zijn in het Sudd-gebied aangekomen,
het gebied der papyrusmoerassen, vlakke rietwildernissen, die zich tot ver
achter den horizon uitstrekken. Deze rietvelden groeien gedeeltelijk op den
vasten bodem van den rivieroever, maar kunnen ook drijvende eilanden vormen,
zoodat de begrenzing van de rivier onzeker en wisselend van vorm is.
Wat men precies onder Sudd verstaat, is moeilijk onder een enkel woord samen te
vatten. In het gebied van de Gazellenrivier, den Witten Nijl en de Sobat komen
uitgestrekte moerassen voor, welker omvang van den regenval en den stand van de
rivier afhangt. Het grootste van deze moerassen, die, op tallooze plaatsen
onderbroken, zich over een totale breedte van ongeveer 400 kilometer aan beide
zijden van den Bahr el Dzjebel uitstrekken is het Nomeer, een praktisch open
watervlakte gelegen aan de samenvloeiing van de Gazellen-rivier met den Witten
Nijl. De oorzaak van het ontstaan van deze moerassen ligt in de groote vlakheid
van het land. Vanaf Rejaf in het zuiden van den Soedaan heeft de rivier over een
afstand van 770 kilometer slechts een verval van nauwelijks 60 meter. Het gevolg
is dan ook dat de stroom een weinig gedefinieerde bedding bezit, vroeger, toen
het Gouvernement nog niet regelend optrad, ongetwijfeld zal hebben gemeanderd en
thans op diverse plaatsen laguneachtig is verbreed. Deze moerassen, die van de
Gazellenrivier en haar zijstroomen zijn het best te vergelijken met enorme
langgerekte vijvers, doorsneden door ondiepe stroomen, die met moeite hun weg
zoeken door een gigantische moerasvegetatie, welke den stroom zelf nu eens hier,
dan weer daar totaal versperren kan. Deze vegetatie bestaat in hoofdzaak uit
twee rietsoorten, namelijk Saccharum en Vossia, waarvan het laatste den
Arabieren van den Soedaan als Oem Soef (wolmoeder) bekend is. Wanneer de rivier
tengevolge van den regenval in de equatoriale zone begint te zwellen, worden
deze grasmassa's, waarboven zich dikwijls een dichte vegetatie van papyrusriet
heeft gevormd, van | |
| |
den bodem losgescheurd en met den stroom
meegevoerd. Deze planten vormen dan drijvende eilanden, die wanneer ze in de
rivier op een hindernis stooten, zich tot machtige dammen vereenigen en soms tot
een hoogte van zes tot zeven meter kunnen worden opgestuwd, terwijl de rivier
zich daar onder door een weg moet banen. Wanneer een schip in deze drijvende
Sudd-massa's verzeild geraakt kan de druk zoo groot worden, dat het vaartuig
geheel in elkaar geperst wordt, zoodat de oude - en totaal onjuiste - legenden
over den ondergang van schepen in de wiermassa's van de Sargassozee in den
Atlantischen Oceaan, hier verwezenlijkt worden.
De plantenmassa's van den eenmaal gevormden vegetatie-dam worden voortdurend door
aanvoer van nieuw materiaal van stroomopwaarts versterkt, hetgeen tot gevolg
heeft dat de planten onder den druk afsterven, gedeeltelijk tot ontbinding
overgaan en tot een turfachtige massa in een worden geperst.
Deze turfbruggen kunnen, wanneer niet wordt ingegrepen, de geheele rivier
afdammen en de scheepvaart zelfs voor inboorlingenkano's onmogelijk maken. Het
is aan deze Sudd-dammen te wijten dat het zoo lang geduurd heeft dat de Nijl,
die Zuidelijk van Shabluka geen stroomversnellingen van beteekenis meer heeft
tot in het brongebied te bevaren is. Ongetwijfeld zijn het ook deze
plantendammen geweest - die mogelijk toen een nog grooter verbreiding naar het
noorden hadden dan thans - die den onderzoekenden geest der oude Egyptenaren het
verder doordringen naar het Zuiden, naar de streek van de groote meeren en het
legendarische Maangebergte, waarmee misschien de Ruwenzori bedoeld was,
verhinderden. Zulke Sudd-dammen kunnen enorme afmetingen aannemen. Men heeft er
waargenomen, die niet minder dan veertig kilometer lang waren en den rivierarm
waarin ze zich ophoopten definitief hebben versperd. De groote druk, die zich
allengs in deze dammen ontwikkelt, perst de plantenresten zoodanig samen dat de
turfmassa in staat is olifanten te dragen, waardoor deze dieren van de eene
zijde van de rivier naar de andere kunnen komen hetgeen dikwijls door
inboorlingen is waargenomen. Tenslotte kan de druk van het water op den dam zoo
groot worden, dat deze plotseling bezwijkt | |
| |
en enorme
waterhoeveelheden zich met geweld een weg banen door de vaargeul, onderweg
nieuwe plantenmassa's losrukkend, die, wanneer ze zich stroomafwaarts weer
vastzetten, opnieuw een afdamming doen ontstaan, waardoor de geschiedenis zich
herhaalt.
Het geheele verschijnsel van opbouw en ineenstorten der Sudd-dammen herinnert
opvallend aan het loskomen en weer gaan ‘zitten’ van een kruiende rivier, waar
ook periodiek ijsdammen ontstaan om tenslotte door den stroomdruk telkens weer
te bezwijken.
De Engelsche administratie van den Soedaan heeft om de navigatie vooral in de
streek tusschen de samenvloeiing van de Sobat met den Witten Nijl en de plaats
Bor, die ongeveer de zuidelijke begrenzing van het Suddgebied markeert, mogelijk
te maken, Suddsnijmachines in werking gesteld, die regelmatig de rivier
openhouden en de vorming van dammen verhinderen. Dank zij dezen maatregel is de
scheepvaart, die vroeger in den regentijd herhaaldelijk onderbroken werd, thans
praktisch voortdurend mogelijk.
Ik geloof niet, dat er ergens in Afrika triester landschappen te vinden zijn dan
die van het Suddgebied. Wanneer men dagen achtereen langs de eentonige
troostelooze rietvelden vaart, die zich bijna zonder eenige onderbreking
uitstrekken zoover het oog reikt, komt een ieder onder den invloed van dit
uiterst neerdrukkende landschap. Bovendien is het klimaat hier, wanneer het niet
regent, uitermate heet en de luchtvochtigheid zoo groot, dat de Europeaan tot
geen enkelen arbeid in staat is. De papyrusvelden, die overal den stroom
begeleiden, zijn zoo eenvormig en vlak, dat ze als met een mes afgeschoren
lijken en men hun hoogte met groote nauwkeurigheid bepalen kan. Herhaaldelijk
mat ik deze hoogte en vond ze bijna altijd schommelen tusschen de 4½ en 5 meter
boven de rivier.
Van het intense dierenleven in deze papyrusmoerassen, dat den ouden Egyptenaren
reeds vertrouwd was en waarvan zij ons belangwekkende en gedetailleerde
afbeeldingen hebben achtergelaten, neemt de reiziger die vanaf het bovendek van
het schepenpakket juist over de sombere moerasvlakte heenziet, zeer weinig waar.
Alleen wanneer de avond valt en het gekrijsch van myriaden kleine wezens soms
het eentonig klapperen van de machines overstemt, be- | |
| |
merkt men dat
de papyruszee niet zoo levenloos is, als ze zich voordoet. Vuurvliegen verheffen
zich uit de plantenmassa's en komen soms tot aan het schip, dat dag en nacht met
geringe snelheid en groote moeite tegen den stroom optornt.
Van de grootere dierenwereld ziet of hoort men zelden iets. Het heirleger
krokodillen, dat in den stroom huist, vertoont zich alleen buiten den regentijd,
wanneer hier en daar modderbanken droog vallen, waar de monsters zich dan in de
zon liggen te koesteren. Een enkele maal ziet men uit den stroom de logge koppen
van nijlpaarden opduiken, die, wanneer de schepen naderen, langzaam in het water
wegzinken, om als het convooi voorbij is, weer boven te komen. Eerst in de
omgeving van Bor neemt men herhaaldelijk kudden olifanten waar, die echter
slechts zelden tot aan de rivier naderen.
Troosteloos is dit eenzame, koortsige land, dat vooral in de omgeving van het
No-meer slechts een uitgestrekt moeras schijnt te zijn, ongeschikt voor
menschelijke bewoning, waar grootere dieren zich niet kunnen handhaven en vogels
en insecten de eenige levende wezens zijn, die men dagenlang te zien krijgt.
Dit geheele Sudd-gebied, maar in het bijzonder de zuidelijke helft ervan, de
streek benoorden Bor, herbergt een der ergste vijanden van den mensch in Afrika,
een insect dat nog geen 8 centimeter lang is, dat noch giftig is, noch ziekten
verspreidt, maar alleen door de enorme aantallen, waarin het voorkomt en zijn
onverzadigbare vraatzucht, dit trieste land nog minder bewoonbaar maakt dan het
reeds is. Dit dier is de sprinkhaan.
Den volgenden ochtend reeds zouden wij daarmee kennis maken. Na een slapelooze
nacht -want de ondragelijke hitte belette praktisch elke nachtrust - was ik
vroeg aan dek gegaan. De zon was nog niet op, maar de oostelijke hemel begon
reeds helder licht te worden. De Omdurman voer kalm tusschen twee donkergroene
hagen van papyrusriet. Langzaam week de duisternis boven de papyruswildernis. De
zwarte driekantige stengels glansden in de jonge morgenschemering en toen het
wat lichter werd zag ik, dat de witte reigers en de sembryahs, die wij de
laatste dagen in toenemende aantallen de rivier stroomopwaarts hadden zien
vliegen, hier | |
| |
in groote scharen verzameld waren. Enorme vluchten
witte vogels fladderden boven de velden of trokken in onafzienbare reeksen
verder langs den stroom. Het viel mij echter op dat de papyrusvelden er anders
uitzagen dan de vorige dagen. De halfbolvormige pluimen, die den stengel
bekronen en die van een afstand bezien den indruk van waaiers maken, schenen van
hun kroon beroofd te zijn en toen het daglicht zich steeds verder uitbreidde
over de wildernis, die als een grof geweven, donkergroen tapijt zich tot den
einder uitstrekte, kon ik waarnemen dat de papyrus kaalgevreten was.
Als groote afgebrande lucifers staken de geschonden papyrusstengels boven het
moeras uit. Overal waarheen ik ook den blik wendde, naar voren, waar de vaargeul
zich in onuitwarbare kronkels door het Sudd slingerde, achteruit, waar de
schuimgolf van het hekrad langzaam in de rietmassa's doodliep, links, rechts,
overal rondom lag de rietwildernis kaalgevreten om ons heen.
Over de ontluisterde papyrusvelden ging nu bloedrood de zon op. Ik zag aan den
einder nog geweldige scharen witte vogels, die in lange rijen naar het zuiden
vlogen, en toen ik hun vlucht over de wijde donkere velden volgde, werd mijn
aandacht getrokken door een vreemde tinteling in de lucht.
Even boven den oostelijken horizon, waar gehuld in een floers van optrekkenden
dauw, de zon reeds heet boven de wildernis hing, vertoonde zich een roodachtige
wolk van vreemden vorm en tamelijk groote uitgestrektheid. Ik meende eerst dat
het een rookwolk was, afkomstig van de Suddsnijders van het Gouvernement, die we
een dezer dagen hier in de omgeving ontmoeten moesten, maar in de richting waar
de wolk hing kon zich geen water bevinden. Terwijl ik met gespannen aandacht de
wolk volgde en de mogelijkheid overwoog of het wellicht rook was van een
verwijderde steppenbrand, zag ik plotseling op korten afstand, nu in
noord-oostelijke richting, een tweede wolk zich verheffen. Deze laatste was veel
dichterbij en kon naar mij toescheen, nauwelijks een kilometer ver zijn. De
tweede wolk was van diepbruine kleur en nam elk oogenblik in omvang en dichtheid
toe. Nu eens hing ze laag over het Sudd, dan steeg ze weer hooger, terwijl
voortdurend een eigenaardig trillend flikkeren | |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
| |
[pagina t.o. 49]
[p. t.o. 49] | |
| |
| |
in de wolk zichtbaar was, als soms waargenomen wordt bij een groote
vlucht vogels, die alle tegelijk op een veld neerstrijken.
Binnen enkele minuten breidde de wolk zich langs een groot gedeelte van den
noordelijken en oostelijken horizon uit. Soms verhief ze zich, maakte zich van
den horizon los en scheen als de opgeheven kop van een slang met vervaarlijke
snelheid te naderen. De sprinkhanen waren in aantocht. Gedurende den nacht
hadden we hun verspreidingsgebied bereikt en nu omringden ons reeds aan alle
kanten uitgebreide zwermen. Den ganschen dag bleven nieuwe zwermen opdoemen,
terwijl op sommige oogenblikken naar bijna alle richtingen het eigenaardige,
onbeschrijfelijke flikkeren was waar te nemen, dat ik kort na zonsopgang reeds
gezien had.
Eenige dagen gingen voorbij. We naderden het einde van het Sudd, en nieuwe,
ditmaal zeer groote wolken insecten kwamen in zicht. Omstreeks negen uur in den
morgen verschenen de eerste groote vlagen, die donkerrose-bruin van kleur waren
aan den horizon. De gezagvoerder riep mij toen boven te komen en van de
stuurbrug konden we zien, hoe ontzaggelijke wolken in het westen optrokken en
allengs de rivier naderden. Een half uur later hadden de eerste sprinkhanen den
oever bereikt, even voor ons convooi passeerde. In een enorme, trillende wolk
stegen ze uit de kaalgevreten Suddvelden op en staken de rivier over. Een zwarte
muur doemde voor ons op als de rookwolk van een zware steppebrand. De lucht rond
het schip was gevuld met een diep ruischend geluid, als van een onafgebroken
zware branding, die in een heftigen storm een steile rotskust beukt. Met gonzend
geweld streek de eene golf na de andere over ons heen en verduisterde het
daglicht geheel, zoodat aan boord alle lichten moesten worden ontstoken en de
weinige passagiers in een spookachtige schemering rondliepen. En nog steeds was
de hoofdmassa van den zwerm niet overgekomen.
Omstreeks tien uur in den ochtend begon deze op te stijgen. Het geschiedde
onverwachts. Opeens verhief zich een golvende bruinzwarte roetwolk, als een
gordijn dat snel wordt opgetrokken, van den oever. Met een bruischend geluid,
als van een machtigen waterval, trok de vlucht over den Nijl, hetgeen meer dan
drie uren in beslag | |
| |
nam. Drie uren lang was de lucht gevuld met het
vleugelgeraas van milliarden dieren. Wanneer de zwermen niet al te dicht waren
en er eenig licht overbleef om te fotografeeren, probeerde ik de insecten te
filmen. Ik stond op de commandobrug. Als een aaneengesloten massa, die naar
schatting ongeveer 25 meter dik was, passeerde de zwerm boven mijn hoofd,
waarbij de insecten nauwelijks een meter boven me voorbij suisden. Bij duizenden
stortten ze bedwelmd door den rook van de ‘Omdurman’ op het dek neer. Ze
bedekten onze kleeren, kropen in mijn mouwen, hechtten zich aan mijn camera, die
telkens zoo zwaar werd, dat ik mijn arm moest laten zakken om de massa's
insecten er af te schudden. Maar immer nieuwe horden doken op, waardoor de lucht
zoo werd verduisterd, dat ik van mijn standplaats het schip niet meer kon zien.
Soms zakte de onderzijde van de zwerm, die nu ongeveer veertig meter dik was,
eenige meters, hetgeen me noodzaakte onmiddellijk mijn uitkijkpost te verlaten,
want de snelvliegende dieren botsten met zooveel geweld tegen mijn gezicht, dat
ik met spoed dekking moest zoeken.
Werd de zwerm even wat dunner, zoodat het zonlicht er door heen kon breken, dan
zagen we hoe heirlegers van tienduizenden en nogmaals tienduizenden witte
reigers en andere groote vogels luid snaterend en krijschend boven het Sudd
vlogen. Ze trachtten de zwermen van beneden af te volgen, waarbij ze zich echter
niet temidden van de aaneengesloten massa insecten waagden, wat overigens ook
hun onmiddellijke dood ten gevolge zou hebben gehad, daar ze overzwermd door een
ontelbare massa sprinkhanen, onmiddellijk in het water zouden zijn gestort.
Bij die gelegenheden konden we ook waarnemen dat, hoewel beneden den zwerm een
vale rossige schemering heerschte, daarboven een heete zon scheen uit een
onbewolkten hemel, maar gedurende uren aaneen drong geen direct zonlicht tot ons
door.
Het was lang na den middag dat de laatste groote vluchten overkwamen, zoodat,
aangezien we ons gedurende dien tijd ongeveer 25 kilometer hadden verplaatst, de
zwerm dus een breedte bezat van ongeveer dienzelfden afstand. Naar een zeer
globale schatting was ze ongeveer 5 kilometer lang, zoodat deze ruwe becijfering
een | |
| |
oppervlak van 125 vierkante kilometer oplevert, waaruit blijkt
dat de zwerm van middelmatige grootte was. Zwermen, nog vele tientallen malen
grooter, zijn in den loop der jaren in verschillende deelen van Afrika
waargenomen. Zoo trok er in 1889 een over de Roode Zee, die niet minder dan 5000
vierkante kilometer oppervlakte bezat, dus nog veertig maal grooter was dan
boven beschreven zwerm, dien wij beneden Bor zagen passeeren.
Men bedenke daarbij dat de eigenlijke zwerm de zwarte massa is, die zich boven
den horizon afteekent. De daarboven vliegende insecten zijn slechts voorloopers.
Van genoemde Roode-Zee-zwerm heeft men berekend dat zij bijna 43 milliard ton
insecten bevatte. Om zich van deze hoeveelheid een voorstelling te vormen,
realiseere men zich, dat om de insecten van dezen enkelen zwerm te vervoeren,
ruim vier milliard spoorwagens van tien ton elk noodig zouden zijn, dus
duizenden malen meer dan alle spoorwegen op de geheele aarde tezamen aan
materiaal bezitten. Wanneer dit kwantum insecten per schip zou moeten worden
vervoerd, zou een vloot schepen met een laadvermogen van een millioen ton
(overeenkomende met 100 groote vrachtschepen van 10.000 ton elk) niet minder dan
40.000 reizen moeten maken. Het aantal insecten levert getallen op van
astronomische afmetingen. Aannemende dat elke sprinkhaan circa 10 gram weegt,
wat niet ver van de waarheid kan zijn, omvatte deze enkele zwerm dus 4300
biljoen insecten, dat is meer dan twee miljoen maal het totale aantal menschen
op aarde, zoodat ieder, bij gelijke verdeeling van dezen insectenvoorraad, meer
dan 2 miljoen sprinkhanen zou krijgen.
Wanneer men deze insecten achter elkaar zou plaatsen waarbij ik elken sprinkhaan
op 8 cM. lengte schat, - dan zou daarmee een afstand van 342 miljoen kilometer
gemoeid zijn, hetgeen meer is dan den afstand van de aarde naar de zon en terug
(deze afstand is rond 150 miljoen kilometer). De zwerm, die den Boven Nijl
passeerde en die hoewel van aanzienlijken omvang geenszins van exceptioneele
grootte genoemd mag worden, zou wanneer alle dieren achter elkaar geplaatst
werden, toch nog een lengte van meer dan 8 miljoen kilometer beslaan, hetgeen
overeenkomt met 200 | |
| |
maal den aardomtrek. Laat die schattingen nu
tien maal, desnoods honderd maal erger zijn dan de werkelijkheid, het is
duidelijk, dat de verwoestingen door zoo'n aantal insecten aangericht,
ontzagwekkend kunnen zijn. Zoolang ze zich bepalen tot de Suddmoerassen, die
voor het grootste deel onbewoond zijn, zijn ze voor den mensch van geringe
beteekenis, maar de snelheid waarmee dergelijke zwermen zich kunnen verplaatsen
en die naar schatting de 10 kilometer per uur zeker overtreft, maken het den
sprinkhanen mogelijk enorme afstanden af te leggen. Daarbij heeft men
vastgesteld dat de insecten groote trajecten kunnen vliegen zonder eenige rust
te nemen. Dit wordt bewezen door het feit dat in 1869 een aanzienlijk aantal
sprinkhanen in Engeland werd waargenomen, waarschijnlijk de rest van een uit
West-Afrika afkomstigen zwerm, die dus op zijn minst 1500 zeemijlen of bijna
2800 kilometer over open zee moet hebben afgelegd.
De schade door sprinkhanen aan de oogsten der inboorlingen aangebracht, kan dan
eveneens astronomische cijfers toonen. Over geheel Afrika genomen, waar vooral
het zuiden en het oosten de voornaamste haarden zijn, bedroeg de schade over de
jaren 1927-1931 72 miljoen gulden en deze jaren waren nog geenszins de ergste.
In het seizoen 1920-1921 werden ruim 27000 zwermen vernietigd, het volgend
seizoen meer dan 118000. In het daaropvolgende seizoen was de toestand in
Zuid-Afrika nog veel ernstiger, vermoedelijk tengevolge van den opvallend hoogen
regenval, die de centrale gebieden van het land, zooals de Kalahari-woestijn, in
geweldige broedplaatsen voor de sprinkhanen veranderd had. In April 1923 werden
niet minder dan 2½ miljoen vierkante kilometer in Zuid-Afrika door sprinkhanen
geteisterd, terwijl onmetelijke oppervlakten in Midden- en Oost-Afrika aan de
vraatzucht der dieren ten offer vielen.
In Zuid-Afrika alleen werden in de twee seizoenen 1923-1925 bijna 8½ miljoen
gulden uitgegeven aan sprinkhaanbestrijding, wat tot resultaat had, dat in dien
tijd bijna twee miljoen zwermen werden vernietigd. Dat ook voor dichter bij
Europa gelegen gebieden de sprinkhanen ernstige gevaren kunnen opleveren, blijkt
uit de cijfers, | |
| |
gepubliceerd in een officieel rapport over de
bestrijding van de plaag op het eiland Cyprus, waar in 1881 1300 ton eieren van
deze insecten werden vernietigd, een hoeveelheid, die 130 spoorwagens van 10 ton
elk zou vergen voor het transport... Ook Europa kent overigens
sprinkhanenzwermen hoewel ze in de gematigde luchtstreken zelden ernstige
afmetingen aannemen.
De bestrijding der sprinkhanen kan op verschillende wijzen geschieden, doch
vereischt steeds enorme middelen.
Het meest afdoende middel is het besproeien of bestuiven der zwermen vanuit
vliegtuigen met arsenicumverbindingen. Deze bestuiving kan plaats vinden op twee
momenten, verband houdende met de verschillende ontwikkelingsstadia van het
insect, dat alvorens den gevleugelden toestand te bereiken, eerst geruimen tijd
als ongevleugeld, onvolkomen dier doorbrengt. Deze ongevleugelde vormen, die
zich springend voortbewegen, worden door de Engelschen hoppers genoemd, welk
woord als internationale term in bijna alle deelen der wereld ingang gevonden
heeft, terwijl de Boeren, onze taalverwanten in Zuid-Afrika, ze met het
karakteristieke woord ‘voetgangers’ aanduiden.
Zoolang de sprinkhanen zich nog in het voetgangerstadium bevinden, kan men een
door hen geinfesteerd terrein zuiveren door het graven van diepe greppels,
waarin ze zich kunnen verzamelen en ze desnoods met vuur vernietigd worden. Zijn
ze reeds gevleugeld, dan komt spoedig het trekinstinct tot uiting en vormen zich
door vereeniging van kleinere groepen, de groote zwermen. Deze kunnen met
genoemde chemische middelen slechts in den vroegen ochtendstond bestreden
worden, omdat de dieren in het duister niet zwermen en zich dus des morgens
vroeg nog op den bodem bevinden. Eenmaal opgevlogen zijn de zwermen praktisch
onkwetsbaar, terwijl bovendien het vliegtuig, dat in zoo'n zwerm terecht zou
komen, kans loopt door de wolken insecten onklaar te worden, vooral wanneer het
laag vliegt, wat voor een afdoende bestrijding noodzakelijk is. De bestrijding
van de sprinkhanen met genoemde vergiften heeft echter ook groote nadeelen, want
het is gebleken dat de vluchten vogels, die de zwermen overal heen | |
| |
volgen en als de natuurlijke vijanden der insecten te beschouwen zijn, groot
gevaar loopen door het eten van de vergiftigde dieren eveneens te gronde te
gaan, waardoor deze bestrijdingsmethode een zeer bedenkelijken kant krijgt. Van
bestrijding in het voetgangerstadium kan in de Suddmoerassen, die over enorme
uitgestrektheden geheel ontoegankelijk zijn en waarin men alleen door de
rivieren en kreken te volgen een eindweegs kan doordringen, natuurlijk geen
sprake zijn, zoodat alleen het vliegtuig hier uitkomst kan brengen. Gezien
echter de geweldige oppervlakten en de groote gevaren die noodlandingen in deze
moerasgebieden voor de bemanningen opleveren, zal het zeker nog langen tijd
duren vooraleer aan dezen grooten geesel der Afrikaansche menschheid paal en
perk is gesteld.
Tijdens mijn reis den Nijl stroomopwaarts, was er verscheidene malen gelegenheid
den fatalen invloed der sprinkhanen op het leven der bevolking waar te nemen.
Zeer duidelijk bleek dat te Tonga. Tonga is een katholieke Missiepost aan den
Noordelijken oever van den Nijl gelegen, niet ver van de plaats waar de
Girafferivier, een zijtak van den Witten Nijl, die zich even ten Noorden van
Shambé heeft afgesplitst, zich weer met den hoofdstroom vereenigt. Tonga ligt
aan den rand van het Suddgebied in strikten zin, dus in de streek waar de
onafzienbare papyrusmoerassen beginnen, doch bezit in de omgeving nog veel droog
gelegen terreinen waar de inboorlingen van den stam der Shilloek hun velden
hebben. Hoofdzakelijk wordt hier durrah verbouwd, dat in groote gedeelten van
den Soedaan het hoofdvoedsel vormt.
De missionarissen te Tonga vertelden mij met zorgvolle gezichten hoe al hun
schamele middelen nu al vijf jaar lang besteed moesten worden om in Egypte of
Nubië durrah te koopen, die aan de hongerende bevolking verdeeld werd. Het
schepencomplex, waarmee ik arriveerde, had eveneens een zending durrah voor de
Missie aan boord, hetgeen de opvallend groote belangstelling van de zijde der
bevolking bij aankomst aan den kleinen steiger te Tonga verklaarde. De heele
streek scheen uitgeloopen om bij den aankomst van de langverwachte
voedselzending aanwezig te zijn. De missio- | |
| |
narissen stonden langs
den oever toen de Omdurman, moeizaam tegen de sterk gezwollen rivier optornend,
in zicht kwam. Toen de zakken durrah ontladen moesten worden, waren honderden en
nogmaals honderden Shilloeks ter beschikking om de zware vrachten uit het schip
te dragen en hoewel er geen millième mee te verdienen was, vochten ze er om wie
de zakken aan land zou brengen. Aan den oever, waar een groot aantal vrouwen was
komen toezien hoe de kostelijke durrahzending arriveerde, was een gedruisch van
opgewonden stemmen te hooren.
Toen alles aan land was, vertrok een lange optocht naar de Missie. Voorop gingen
de vrouwen, daarachter een rij mannen, die de zware durrahzakken naar de
missieschuren torsten, terwijl daarachter de witte figuren der missionarissen
den stoet sloten. Het was ontroerend het gejuich van de kinderen te hooren, die
om den stoet heen dansten en van vreugde in de handen klapten. De kleintjes, met
magere zwarte snoetjes, snaterden om de twee witte missionarissen heen, die met
ernstige gezichten naar de missie terugkeerden en zich afvroegen, hoelang deze
voorraad toereikend zou zijn.
De toestand, vertelden zij, is hier dikwijls bijna hopeloos en benadert dien van
voortdurenden hongersnood. Daar komt nog bij dat de Niloten van den Midden-Nijl,
de Shilloek, Dingka, Nuer etc., in hoofdzaak veetelers zijn en zich slechts op
zeer beperkte schaal aan den landbouw wijden. Hun velden zijn klein en zelfs in
goede jaren nauwelijks toereikend om in hun onderhoud te voorzien. Vooral de
zorgeloosheid der Dingka op landbouwgebied is haast spreekwoordelijk, zoodat het
weerstandsvermogen der bevolking tegen misoogsten uiterst gering is, terwijl de
veeteelt door de verwoestingen der sprinkhanen al evenzeer wordt bedreigd, daar
de weideplaatsen van het vee door de insecten in enkele uren volkomen
kaalgevreten worden, hetgeen den ondergang van den geheelen veestapel tengevolge
kan hebben.
Ik bracht een kort bezoek aan de missie, waar ik me met eigen oogen kon
overtuigen van de armoede van dit land dat nooit rijk geweest is, maar door de
insectenplagen der laatste jaren - want de sprink- | |
| |
hanen dringen
steeds meer naar het Noorden op - tot gruwelijke ellende vervallen was.
‘Hadden we maar vliegtuigen,’ zuchtten de missionarissen, ‘met drie of vier
vliegtuigen en de noodige bestrijdingsmiddelen zouden we de plaag wellicht
volkomen kunnen keeren in het heele district.’
Mijn bezoek aan Tonga ligt nu reeds jaren achter me. Ik weet niet of de zwermen
insecten nog steeds de ongelukkige Sudd-gebieden van den Midden- en Boven-Nijl
in dezelfde mate komen teisteren als toen. Maar elken dag, wanneer ik in m'n
studeerkamer zit, komen er vliegtuigen over, Engelsche of Duitsche, ik weet het
niet. Europa heeft vliegtuigen bij duizenden, Amerika bouwt ze bij
honderdduizenden, maar men kan ze niet missen, heeft ze hier noodig, voor andere
doeleinden...
‘Hadden we maar drie, vier vliegtuigen,’ zuchtten de missionarissen in de
hongergebieden van den Midden Nijl.
|
|