Vertrouw nooit een zeeloods
(1991)–Sjouke Joustra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Buurman Belg staaktEr hing een vrolijke, luidruchtige stemming in het sociëteitszaaltje van het loodsengebouw. Een tiental loodsen hing aan en bij de toog en trachtte de vermoeidheid met alcohol weg te spoelen. Twee anderen bestreden elkaar fanatiek op het biljart, een betere inspanning waardig. ‘Vier dagen en vier nachten heb ik op mijn poten gestaan omdat de Belg staakt en nu pakt Rinus negen uur rust.’ Met rood omrande ogen van vermoeidheid keek Rinus van der Putten uitdagend zijn collega aan. De dienstleiding had erin toe moeten stemmen dat de Nederlandse dienst geen schepen zou bemannen die voor de Belg bestemd waren. ‘Kom Rinus, nog even de schoudertjes eronder, morgen vergaderen de Belgen over het aanbod van hun minister en als zij dat accepteren is de ellende weer voorbij. Hoe kwam jij trouwens op die Congoboot af te varen, iedereen weet toch dat afvarende cmb-schepenGa naar voetnoot1 voor de Belg zijn?’ Rinus van der Putten lachte sluw voor zich heen. ‘Je weet even goed als ik, Jan, dat de Belg de laatste tijd te vaak gestaakt heeft en de vrees in Antwerpen bestaat dat ze de haven kapot staken. Nu schijnen de waterklerken met de chefloodsen onder één deken gekropen te zijn om het effect van de staking te verminderen. De Hollanders mogen de staking niet breken, daarom hebben ze van de Mercator een Wetschip gemaakt en werd die Congoboot legaal naar de Nederlandse dienst toegeschoven en kreeg ik haar vannacht op mijn bordje.’ Jan Meulmeester lachte ongelovig. ‘Een Wetschip is een schip dat bestemd is voor een Nederlandse haven aan de Schelde om daar te lossen of te laden.’ ‘Precies! Ik kreeg orders om honderd ton aardappels in Hansweert te laden.’ Een homerisch gelach steeg op. De Mercator, een nieuw schip van tienduizend ton met bestemming Hansweert, een haven die geschikt was om de binnenvaart door het kanaal door Zuid-Beveland te verwerken en met pijn en moeite nu en dan een coaster met aardappelen of uien kon laden, zou het einde betekenen voor schip en haven. | |
[pagina 85]
| |
‘Natuurlijk heb ik de waterklerk verteld dat voor Hansweert de Mercator enigszins bovenmaats zou zijn, maar hij antwoordde dat ik in Hansweert in het Middelgat ten anker moest komen waar met lichters de lading langszij zou komen.’ Een collega nam een slok bier en boog zich naar Van der Putten. ‘Je voer mij anders bij Hansweert met volle kracht voorbij, Rinus en ik hebben niet kunnen merken dat je ook maar de geringste aanstalten maakte om ten anker te komen.’ Iedereen luisterde nu met zekere spanning naar de oplossing die de Antwerpse waterklerken met de chefloodsen hadden bekokstoofd. Dat inderdaad serieuze plannen waren gemaakt om aardappels uit lichters in het Middelgat over te nemen, achtten de loodsen uitgesloten. ‘Nu, dat zit zo. Ik was de Bocht van Bath nog niet voorbij of commandant De Naayer liet mij een telegram van de maatschappij lezen waarin stond dat het laden van de partij aardappels in Hansweert gecanceld was en de Mercator zonder oponthoud naar zee moest voortzetten.’ Een gelach klonk op aan de toog. Het verhaal van Rinus sloeg alles wat de waterklerken in Antwerpen tot nu toe geprobeerd hadden om ondanks de staking hun schepen uit de haven te laten vertrekken. Zelfs loodsen die al enkele jaren met pensioen waren, werden door hen benaderd of zij niet genegen waren voor geld en goede woorden een reisje te maken. Regelmatig voeren ook zogenaamde Wetschepen, bemand dus door een Nederlandse loods, uit de sluizen van Antwerpen om in de Put van Terneuzen enkele balen stro te laden om daarna hun reis naar zee te vervolgen. ‘Eigenlijk moesten we het verdommen om ons tegen onze Belgische collega's te laten gebruiken. Enkele dagen geleden is er een schip uit de Kruisschans naar Bremerhaven vertrokken, officieel zonder loods. Je kunt er vergif op innemen dat een van onze collega's die met vrije dagen was, er goed mee is geweest! De opmerking van Jan Scheltema vond weinig bijval. Scheltema hing wel vaker een mening aan die afweek van wat de loodsen solidariteit in eigen kring noemden. ‘Weet je zeker dat het geen Belg is geweest, Jan?’ Scheltema keek Rinus een ogenblik aan en haalde vervolgens de schouders op. ‘Welk voordeel heeft een Belg om zijn eigen collega's te besodemieteren?’ ‘Eigen voordeel.’ Scheltema schudde het hoofd, maar zweeg. Hij was weer eens in de | |
[pagina 86]
| |
val van Van der Putten getuind, die met zijn vraag de aandacht van de discussie over het breken van de staking door de Nederlanders had afgeleid. ‘Kuyper heeft vanochtend een cmb-boot op de bunkers gebracht, wie heeft er ooit gehoord dat Congoboten hier op de haven komen bunkeren?’ Om te laten merken dat hij er ook bijhoorde, mengde de kastelein zich ook even in het gesprek. ‘Volgens loods Kuyper schijnt de Reine Astrid een cruise te maken van Bremen, Amsterdam, via Antwerpen en Tilbury naar het Caribisch gebied. Er zijn al honderd passagiers aan boord en volgens Kuyper komen er nog zo'n vier à vijfhonderd in Antwerpen en Tilbury bij.’ ‘Als hij bestemd voor Antwerpen is, dan moet de Belgische dienst hem naar Antwerpen beloodsen. Wedden dat ze zullen trachten er een van ons voor te vinden?’ De sarcastische opmerking van loods Meulmeester joeg Scheltema onwillekeurig het bloed naar de wangen. ‘Dat is in strijd met het Scheldereglement dat bepaalt dat een schip door een Belg wordt binnengebracht en een Nederlandse haven aandoet, zonder last te breken, dus bijvoorbeeld voor bunkers, voor de Belg blijft staan, dus geen Wetschip wordt door het bunkeren.’ Jan Meulmeester die reeds jaren adspirant-loodsen examineerde, keek Scheltema spottend aan. ‘Bravo Jan, ik zal je bij de directeur voordragen als mede-examinator.’ De algehele vrolijkheid die na de spottende woorden van Jan Meulmeester was uitgebarsten werd abrupt afgebroken bij de binnenkomst van de beurtloods. Het was Jacob Boswijk met zijn onafscheidelijke pijp. Boswijk was een wat stugge, eenzelvige man, die echter vooral bij jongeren hoog stond aangeschreven. Deze hadden niet alleen ontzag voor zijn vakbekwaamheid, waardoor adspiranten graag vergezelreizen met hem maakten, maar ook omdat hij wars van zelfgenoegzaamheid zijn mening kenbaar kon maken over een of ander nautisch probleem. ‘Zo Jacob, is er wat voor je, achteruit?’ Loods Boswijk gromde wat en nam plaats op de kruk achter de telefoon aan het eind van de toog. Het bleek een ongeschreven wet te zijn dat als Boswijk in de wacht was, dat zijn vaste plaats was. Zonder de pijp uit de mond te halen, nam hij de hoorn van de haak en draaide het nummer van de Roeierswacht. ‘Boswijk in de wacht...’ Zijn gezicht verried geen enkele emotie terwijl hij luisterde wat de | |
[pagina 87]
| |
loodsenregelaar aan de andere kant van de lijn te zeggen had. Na enige tijd geluisterd te hebben smeet hij de hoorn op de haak. Het was doodstil geworden aan de bar. Alle collega's aan de toog hadden met een zekere beroepsnieuwsgierigheid meegeluisterd en keken Boswijk aan. Deze haalde een doosje lucifers uit zijn zak en stak opnieuw zijn pijp aan. Hoestend blies hij een grote wolk uit en wenkte de kastelein. ‘Geef me maar een jonkie. Achteruit hebben ze met hoogwater een vuiltje bemand, die heeft dus wel een uur of drie nodig.’ De spanning bij zijn collega's was gebroken. Het zou zeker na middernacht zijn eer de bij de kotter bemande coaster hier op de rede zich zou presenteren voor de binnenloods naar Antwerpen. Dat betekende voor Boswijk ‘the whole bloody night’. ‘Misschien komt er nog wel een havenjobje tussendoor, Jacob,’ troostte Rinus van de Putten, ‘er ligt nog een passagiersschip op de bunkers, de Reine Astrid.’ Boswijk vond het beneden zijn waardigheid om te reageren. In de eerste plaats behoefde niemand hem te vertellen wat er in de dienst gaande was, in de tweede plaats had hij terwijl hij van Antwerpen kwam afvaren die ochtend de Reine Astrid op de haven zien lopen en bovendien mocht hij die Van der Putten met zijn vlotte babbel niet. Trouwens de Roeierswacht had hem niet alleen verteld dat de Diana V bemand was, maar ook dat er om 22.00 uur een bestelling voor de haven was. De Reine Astrid verlangde dan een loods. Over zijn jonkie piekerde hij hoe hij dit varkentje zou wassen. Hij was er zeker van dat het de Congoboot voor hem zou worden. Volgens de regels zou hij dan het passagiersschip ten anker in de rede moeten brengen. Zo had de Permanente Commissie de regels bepaald. Mocht hij echter het schip meteen doorbrengen naar Antwerpen - en hij twijfelde er niet aan dat van verschillende zijden, niet in de laatste plaats van die van de heren van de Permanente Commissie druk op hem zou worden uitgeoefend - dan zou hij in de ogen van zijn Belgische collega's een stakingsbreker zijn. Het gerucht ging dat morgen de minister in Brussel met het Belgische Loodsensyndicaat tot een overeenkomst wilde komen. Zou de Astrid dan nog op de rede van Vlissingen op een loods liggen te wachten, dan zou de positie van de minister een andere zijn dan wanneer de Astrid bezig zou zijn in Antwerpen vijfhonderd passagiers in te nemen. In het laatste geval zouden de Belgische loodsen hun eisen wel kunnen vergeten. Onwillekeurig gingen zijn gedachten terug naar die zondagavond, 4 juni 1944, op de zeesleper Stormvogel - ze lagen voor reparatie aan de stoomketel in Falmouth, en bovendien moesten de bunkers worden vergroot. Dagen-, nee wekenlang liep het | |
[pagina 88]
| |
gerucht dat de invasie ophanden was en zeker aan de zuidkust van Engeland heerste een nerveuze spanning. Die spanning had het werfpersoneel er echter niet van weerhouden om zaterdagmiddag klokslag twaalf uur het werk neer te leggen en naar huis te gaan. Oorlog of niet, zelfs een ophanden zijnde invasie had hun weekend niet kunnen verstoren. Het was de laatste dagen nogal onbestendig weer geweest en zaterdagnacht was er zelfs een storm uitgebroken, die de bemanning van de Stormvogel er van had weerhouden de wal op te gaan. Zondag tegen de avond was de wind wat afgeflauwd. Om 19.00 uur bracht een officier van de Port Authorities de orders aan boord dat de Stormvogel zich gereed moest maken om om middernacht uit te varen. Verzegelde orders zouden voor vertrek worden gebracht. Er was weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat dit betekende dat de invasie waar zo lang naar was uitgezien, aanstaande was. Jacob had de officier echter moeten meedelen dat zijn schip voor reparatie voor de kant lag en het werfpersoneel zeker nog vierentwintig uur nodig zou hebben eer de sleepboot technisch vaarklaar was. ‘You've got just five hours, sir,’ en de jeep met de luitenant reed naar het volgende schip. Jacob had zijn mensen bij elkaar geroepen om met hen te overleggen wat hun te doen stond. Volgens de meester was hij wel in staat om de Schotse ketel in dezelfde onbetrouwbare staat terug te brengen van vóór de reparaties. Hij zou dan wel met zijn mensen tot minstens middernacht moeten doorwerken. Met de bunkers bleek het echter een ander geval. De onderdelen lagen voor montage gereed, maar voor alles in elkaar gezet was en geklonken, waren ze een dag verder. Als de werfploeg zaterdag niet met vrij weekend was gegaan, zouden ze nu kunnen bunkeren en waren ze om middernacht gereed om uit te varen. Na het overleg was de conclusie van Boswijk snel gemaakt: ‘Technisch niet zeewaardig.’ Dat deelde hij later ook aan de Portcaptain mee toen deze persoonlijk de koppige Hollandse zeeman de consequenties van zijn weigering voorhield. ‘I place you under arrest, Mr. Boswick,’ bleek het commentaar van captain Curry rn te zijn. Over zoveel onbegrip kon Jacob Boswijk slechts de schouders ophalen. Hoe kon je dreigen met discipline en zelfs met de krijgstucht als het schip niet zeewaardig bleek. Vermoedelijk was de hele Stormvogel door de Navy vergeten tot het ogenblik dat de invasievloot op gang moest komen. Tot grote woede van de havencommandant schaarde | |
[pagina 89]
| |
het volk van de sleepboot zich, met uitzondering van twee Britse kanonniers, achter hun schipper. Een uur later werd de muitende bemanning door mariniers van boord gehaald en met een truck weggevoerd. Zeker in die dagen rond de invasie nam de Britse leger- en marineleiding dienstweigering hoog op. Echter niet hoger dan de Netherland Shipping toen deze in kennis werd gesteld van de muiterij. Na het verhoor van Jacob Boswijk dat persoonlijk door de heer Hudig, voorzitter van de Netherland Shipping, en door de Britse agent van McLaren van de zeeslepers en rescueschepen, werd afgenomen, stelden beiden het Nederlandse kabinet van de zaak op de hoogte. ‘Ongehoord dat een man met zo'n staat van dienst, die in deze oorlog onder de meest gevaarlijke omstandigheden als kapitein van sleep- en rescueboten staaltjes van moed heeft betoond, als schelm van boord wordt gejaagd. Deze man verdient in plaats van deze smaad een groter schip!’ Het kabinet vroeg opheldering aan het Britse kabinet en na een week of twee heen-en-weergepraat werd Boswijk op vrije voeten gesteld. De invasie in Normandië ontwikkelde zich wat moeizaam. De bemanning van de Stormvogel werd over de vloot van sleep- en rescueschepen verspreid en het schip zelf werd op zijn eerste reis onder Britse bemanning naar de landingskust door machineschade getroffen. Nadien werd niets meer van het schip vernomen. Deze sombere berichten vernam Jacob op het kantoor van McLaren. Het verlies van het schip trof Boswijk zwaar. Ondanks het achterstallig onderhoud was de Stormvogel een goed schip geweest, dat hem na de afkeuring van de vorige schipper, drie jaar trouw was gebleven. In die hectische dagen van de invasie was er geen tijd overgebleven om te treuren over het verloren gaan van een schip en het aanbod van McLaren of hij niet tijdelijk als stuurman op de Noordzee wilde monsteren, had hij als vanzelfsprekend aanvaard. De Noordzee zou mulberries slepen naar Normandië waar zij een kunstmatige haven moesten vormen. ‘In the meantime you could see foreward, skipper, to the bigger ship Mr. Hudig promised you.’
Boswijk schrok op van het gerinkel van de telefoon. Klereding. Had hij zitten suffen op de barkruk? Hij nam de hoorn van de haak. ‘Boswijk... In orde...’ Hij telde afwezig het geld voor de kastelein neer. ‘Een scheepje voor Antwerpen, loods?’ Zorg dat je nooit eigen wordt met een kroegbaas en pas op als ze jou bij je voornaam gaan noemen, was zijn devies. Ook dat hij wel voor | |
[pagina 90]
| |
vrouwen wilde betalen, maar nooit voor kerels. Hij bromde wat en stak een verse pijp tabak op, toen leek hij zich te bedenken. ‘Je kunt het geloven of niet, maar de bunkermaatschappij laat een taxi voorrijden om me op te halen.’ ‘Pas maar op dat ze je niet willen gebruiken, loods,’ waarschuwde de kastelein met een air of hij sprak uit persoonlijke ervaring met shipbrokers en waterklerken in het algemeen en die van het bunkerstation in het bijzonder. Boswijk deed geen moeite om op die opmerking te reageren. Hij knoopte zijn jas dicht en verdween zonder groet naar de Roeierswacht. ‘Boerenhufter,’ mompelde kastelein en spoelde het glaasje schoon. Nog een halfuurtje, dan kon hij het licht uitdraaien. De rest van de avond werd toch niets meer. Met weemoed dacht hij terug aan de tijd dat vroeger de Blauwe ploeg van de zeedienst met vrije dagen kwam. Er waren loodsen bij die praktisch niet thuiskwamen, maar hier bleven hangen.
‘Goeienavond loods, blieft u een pintje of drinkt u liever een borreltje?’ ‘Een pintje alstublieft, kapitein. Geen alcohol bij snelverkeer.’ Leek het zo of haalde de waterklerk verlicht adem? ‘U weet dus loods, dat het schip naar Antwerpen moet. Er wachten daar zeshonderd passagiers om ingescheept te worden. De Reine Astrid maakt een cruise naar West-Indië en het schip heeft al twaalf uur vertraging opgelopen.’ ‘Ik weet alleen dat ik dit schip van de haven moet brengen en aangezien de Belgische loodsen staken, zal ik op de rede ten anker moeten komen.’ De blik tussen de waterklerk en de kapitein ontging Boswijk niet. ‘Maar uw overste, loods, heeft mij persoonlijk en in het bijzijn van de waterklerk hier, verwittigd dat hij in dit speciale geval geen bezwaar zal maken indien u de Reine Astrid direct naar Antwerpen loodst.’ Boswijk dronk zwijgend zijn glas bier leeg en bleef zwijgen. ‘U begrijpt loods, dat de maatschappij er wel iets aan gelegen is, als u aan haar verzoek zou willen voldoen,’ probeerde de waterklerk te bemiddelen. Boswijk negeerde echter de poging van de waterklerk en wendde zich tot de gezagvoerder. ‘Mij is niet anders bekend, kapitein, dan de dagorder waarin staat dat de Nederlandse loodsen niet zullen interveniëren in het conflict. Wat u ten aanzien van dit speciale geval opmerkt, het is mij niet bekend dat de Reine Astrid als een speciaal geval beschouwd wordt. In | |
[pagina 91]
| |
ieder geval heeft het loodsenbestuur daar met mij geen contact over opgenomen. Ik zou trouwens niet weten hoe de Permanente Commissie waarin uw overheid en de mijne zitting hebben, de reglementen anders zouden kunnen uitleggen.’ ‘Maar loods,’ stribbelde de gezagvoerder tegen. ‘Heeft de afgelopen nacht niet een van uw collega's een cmb-boot van Antwerpen naar zee geloodst?’ ‘Moest dat schip in Hansweert niet een paar honderd ton aardappelen als lading innemen?’ ‘In Hansweert laden? Daar weet ik niks niet van. Een schip van meer dan tienduizend tonnen, ge zijt toch niet zot, loods?’ Boswijk haalde zijn schouders op, het zinloze gesjagger begon hem te vervelen. ‘Ik niet, kapitein maar door bij vertrek Hansweert als tussenhaven te vermelden, maakte de waterklerk van de Mercator een Wetschip en kreeg hij een Nederlandse loods. Onderweg ontving de kapitein een telegram dat de lading in Hansweert gecanceld was.’ ‘Awel ik versta het, gij wilt mij dus niet naar Antwerp beloodsen, gij trekt uw plan gelijk onze loodsen.’ ‘Ik houd mij aan de regels zoals de Permanente Commissie ze heeft voorgeschreven en als de waterklerk hier klaar is, kunnen we vertrekken.’
De volgende ochtend werd loods Boswijk op een kustertje bemand. Het was weer hoogwater geweest en het scheepje was bestemd voor de Royerssluis. Dat betekende achtenveertig mijl in stroom. Hij zocht de rede af, maar nergens was de Reine Astrid te bekennen. Blijkbaar was de waterklerk erin geslaagd voor geld en goede woorden een Nederlandse of Belgische loods te strikken, die geen bezwaar had om de Reine Astrid naar Antwerpen te beloodsen.
Nog voor de week ten einde was bleek de staking verlopen te zijn. De eisen van de loodsen waren voor een groot deel door de minister afgewezen. Slechts op enkele ondergeschikte punten was hij de loodsen tegemoet gekomen, zodat door het bestuur van het syndicaat toch van een overwinning kon worden gesproken.
‘Loods heeft zeker al g'geten, nait?’ Nee, de loods had nog niet gegeten en twintig minuten later spoelde hij haastig de smaak van een boterham besmeerd met goedkope margarine en jam met een slok hete koffie weg. |
|