Vertrouw nooit een zeeloods
(1991)–Sjouke Joustra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Kermis in de helLuid rinkelde de telefoon door de stilte van het huis. Versuft, uit de diepe slaap losgescheurd, tastte Scheltema naar de hoorn van het apparaat. ‘Scheltema...’ Langzaam drong de mededeling tot hem door, maar het enige dat ten slotte in zijn bewustzijn bleef hangen, waren de laatste woorden ‘eta Vlissingen zeven uur dertig.’Ga naar voetnoot1 Automatisch keek hij op de verlichte wijzerplaat van zijn horloge. Over een klein uur dus. ‘Moet je weg, lieverd?’ Naast hem klonk de slaperige stem van zijn vrouw. Gisteravond waren ze vroeg te kooi gegaan. De hele week was het druk met de vaart geweest; de een na de ander kwamen de schepen binnen en elke nacht werd de beurtrol uitverkocht en moest de Belg tegen de ochtend bijspringen. Deze nacht echter mocht er komen wat wilde, door bepaalde hints had Noortje hem duidelijk gemaakt dat ze iets van hem verwachtte. Hij had zich zorgvuldig geschoren en gedoucht, en twintig minuten later was Noor de slaapkamer binnengeslopen. ‘Ben je moe?’ fluisterde ze terwijl ze zich naast hem vlijde en met haar hand langs zijn zij streek. Natuurlijk was hij moe en als ze vijf minuten later was gekomen zou ze hem in diepe slaap hebben aangetroffen. Haar hand verdreef echter alle loomheid. ‘Het is half zeven en over een uurtje ligt mijn schip voor het Hoofd.’ ‘Was het lekker?’ ‘Wat?’ vroeg hij plagend en kuste haar blote borst die opeens onder het laken te voorschijn kwam. Ze draaide zich helemaal naar hem toe en met moeite maakte hij zich van haar los en stapte uit bed. ‘Moet je nog ontbijten?’ vroeg ze terwijl hij de uniformbroek aanschoot. ‘Doe geen moeite, ik ontbijt wel aan boord. Het is een Germaan.’ Ze glimlachte stil voor zich uit. Wijnand noemde consequent alle | |
[pagina 11]
| |
Duitsers Germanen en vaak voegde hij eraan toe dat het enige wat bij hen goed was, het Frühstück en de vrouwen waren. Ze hoorde de deur zacht dichtslaan en ze draaide zich behaaglijk in bed om. Buiten kletterde de regen tegen de ramen. Daar moest hij nu tegenin fietsen. Zij had hem wel met de auto naar de wacht mogen brengen. Maar toen ze weer gewekt werd door de geluiden van de ontwakende stad, werd Wijnand Scheltema bemand op de Heinrich Fisser, een klein eersteklassertje van zo'n drieduizend ton met Bremen als thuishaven.
‘Guten Tag, Herr Lotse. Schiff dreht Seeumdrehungen. Bitte zwanzig Minuten Notiz wenn Manöver kommt.’ Scheltema vloekte binnensmonds. Weer zo'n arrogante Germaan die zijn angst en onzekerheid achter een zelfverzekerde houding trachtte te verbergen. ‘Hier auf der Reede drehen wir nur Rivierumdrehungen, captain. Zuviel Verkehr hier.’ ‘Ach was, nur das Fährschiff - und wir haben doch Wegerecht.’ Verdomme, de peiling op de veerboot van Breskens veranderde niet, daar had je het gelazer al. ‘Zehn steuerbord.’ ‘Ruder zehn Grad steuerbord.’ Volgens het reglement moest de veerboot hier uitwijken, maar er bestond een ongeschreven regel tussen loodsen en veerbootkapiteins dat de zeevaart de veerdienst niet zou hinderen. De veerboten waren geladen met auto's en passagiers, en hun vaarschema was afgestemd op de treintijden. ‘Was wollen Sie, Lotse?’ De stem van de kapitein klonk paniekerig. ‘Hinter das Fährschiff herum.’ ‘Das geht nicht klar, Mensch!’ Nerveus trok de gezagvoerder aan de fluit. Twee korte stoten galmden over de rede. ‘Mittschiffs Steuer, recht so.’ De kapitein van de veerboot moest verwonderd uit zijn routinesleur zijn opgeschrikt en hij gaf een aangehouden stoot dat hij de haven op wilde lopen. In goed vertrouwen stevende de boot op de haven af. ‘Das geht nicht klar, Lotse,’ en zenuwachtig zette de kapitein de telegraaf op vol achteruit, terwijl hij drie korte stoten op de fluit gaf. Beneden moest het machinekamerpersoneel ook geschrokken zijn. Zonder waarschuwing kwam het bevel om van vol vooruit vol achteruit te draaien. Het duurde even voor ze daartoe in staat waren. Beide schepen lagen nu op ramkoers, zoals ze dat bij de marine zo plastisch noemden. | |
[pagina 12]
| |
De veerboot gaf nu ook drie korte stoten en sloeg achteruit. Ook de Duitser had nu achteruitgeslagen en na enige ogenblikken lagen beide schepen op minder dan een halve mijl van elkaar gestopt. Die eigenwijze klootzak! In gedachte zag Wijnand hoe de gordijnen van de huizen langs de boulevard opzij werden geschoven en het was of hij de kritische opmerkingen van zijn collega's uit de loodsenwacht al hoorde. Drie korte stoten van beide schepen betekenden voor vijftig procent ‘patat’. Resoluut liep hij op de kapitein bij de telegraaf toe en gaf de man een stevige schouderduw waardoor hij de telegraaf kon bereiken. Terwijl hij de machine vol vooruit zette riep hij naar de roerganger: ‘Hart steuerbord’. Nadat Wijnand de Heinrich Fisser achter de veerboot om weer op koers had gebracht greep hij de marifoon en riep de boot op. ‘Juliana, hier de Heinrich Fisser. Goedemorgen kapitein, neem mij niet kwalijk dat ik u heb laten schrikken. Er heerste hier een klein misverstand.’ Van de veerboot klonk wat gegrom. ‘Allright loods, goede reis verder en sluiten maar.’ Met van haat gloeiende ogen keek de kapitein van de Heinrich Fisser Scheltema aan. De man had een stevig, wat gedrongen figuur en bezat de gevaarlijke leeftijd die hem buiten zijn vaderland, en vooral in Nederland, verdacht maakte. Hij kwam dreigend op de loods af. ‘Das ist mir noch nie passiert daß der Lotse den Telegraph aus meinen Händen zieht.’ Op korte afstand van Scheltema stopte hij en draaide zich om. ‘Verdammt noch mal, diesen Scheißfluß’ en met een luide knal smeet hij de deur naar de kaartenkamer achter zich dicht. Een ogenblik later klonk het geluid van hard dichtgeschoven laden tot de brug door. Waarom herinnerde dit provocerende lawaai Wijnand Scheltema aan Amsterdam 1942? Met een aantal toevallige voorbijgangers werd hij door een horde Grüne Polizei tegen de muur van een gebouwtje gedreven en gedwongen toe te zien hoe aan de overkant van het pleintje ergens in de Plantagebuurt, deuren van woningen werden ingetrapt. Mensen, kennelijk joodse Nederlanders, werden naar buiten gesleurd. Gordijnen hingen aan flarden langs de ramen en Wijnand zag tot zijn ontzetting hoe een oude man met een hoed op uit wanhoop van de tweede etage naar buiten wilde springen. Twee, drie Grünen sprongen boven op hem en sleurden de man van het geopende raam weg en duwden hem de trappen af. Op het pleintje kreeg hij een Sonderbehandlung. Tussen | |
[pagina 13]
| |
twee rijen Polizisten werd hij van de ene zijde naar de andere geslagen tot hij het einde van de rij bereikt had. Ten slotte werd hij zwaar mishandeld met de andere bewoners in de gereedstaande sinistere Kraftwagen gesmeten. Het beeld van de oude jood met de over zijn oren geslagen zwarte hoed was Scheltema altijd bijgebleven.
Het was de stem van de gezagvoerder die Wijnand tot de realiteit terugbracht. Automatisch was hij juist bezig lichtboei nummer negen te ronden. ‘Herr Lotse, haben Sie schon gefrühstückt?’ ‘Ja, danke.’ ‘Denn trinken Sie wohl ein richtigen Kaffee, nicht?’ ‘Nein danke.’ Steeds weer verwonderde Wijnand zich erover hoe snel de gemoedstoestand van de Germanen kon omslaan. Nooit zou hij vergeten hoe bij zijn verhoor Berg hem een sigaret aanbood en als terloops gemoedelijk enige vragen aan hem stelde. En hoe de ss-er wie de antwoorden blijkbaar niet bevielen, plotseling in een uitzinnige woede uitbarstte en bijna hysterisch schreeuwde: ‘Lüge mir nicht an, du Schweinhund,’ om daarna smalend, bijna fluisterend, vol ingehouden woede in zogenaamd Nederlands te vragen of hij de krententuin wilde leren kennen. Scheltema was niet iemand die gauw moeilijkheden ondervond op de schepen die hij beloodste, maar als er een enkele keer problemen rezen, dan kon je er donder op zeggen dat het een Germaan betrof. Iemand had hem eens gezegd dat de reden dat Nederlanders vaak de pest aan Duitsers hadden, was dat wij onze fouten en eigenaardigheden sterk vergroot bij de Duitsers terugvinden. De man was blijkbaar geen groot psycholoog geweest en al spoedig had Wijnand deze waarheid als borrelpraat terzijde moeten schuiven. De ervaring had hem geleerd dat de arrogantie van de Germanen voortkwam uit twee oorzaken. In de eerste plaats diende het om hun superioriteitsgevoel te etaleren en daarnaast om hun werkelijke onzekerheid te camoufleren. Het was hem trouwens meermalen opgevallen dat bij de jongeren die arrogantie ontbrak. Het was nog geen tien jaar na de bevrijding dat een gezagvoerder van de Hamburg-Süd Linie hem wees op een oude, smerige Engelse collier, die vermoedelijk twee wereldoorlogen had overleefd, en smalend zei: ‘Das sind die Leute, Herr Lotse, die den Krieg gewonnen haben und wie sind Sie davongekommen?’ De sneer trof hem als een vuistslag in het gezicht en hij kon zich niet beheersen.’ ‘Die Engländer zahlen noch immer für Ihre Freiheit, captain.’ De genoegzame trek verdween van het gezicht van de Germaan. | |
[pagina 14]
| |
Blijkbaar was hij het niet gewend dat iemand zijn mening in twijfel trok. Het bleef een ogenblik stil en Scheltema begon al te twijfelen of zijn opmerking voor een Germaan niet te subtiel was geweest. Maar de zelfverzekerdheid van het Gezag was weer snel teruggekeerd. ‘Ach was, Herr Lotse, Politik ist doch eine große Schweinerei, davon haben wir Seeleute keine Ahnung.’ Zo gemakkelijk liet Wijnand de man niet ontglippen. Hij was door de arrogantie van de gezagvoerder zo diep getroffen dat hij een ogenblik de taak was vergeten waarvoor hij de Santa Monica had bemand. ‘Nein, dafür soll man wohl Gefreiter gewesen sein, meinen Sie.’ De kapitein verschoot van kleur, terwijl hij losbarstte: ‘Sie, Sie meinen vielleicht Adolf Hitler, aber er war...’ Plotseling brak hij zijn zin af, ‘ach Scheiße...’ en met grote stappen was hij van de brug verdwenen. Scheltema had de man zonder voldoening van de brug zien verdwijnen, hij had beter die Germaan in zijn zelfvoldaanheid gaar kunnen laten koken. Toen zag hij hoe de jonge stuurman hem veelbetekenend aankeek. Een lachje van verstandhouding gleed even om zijn lippen. Gelukkig, dacht Wijnand, er is nog hoop voor Germanië.
Scheltema had juist Antwerpen gemeld dat de Heinrich Fisser Terneuzen was gepasseerd, toen de marifoon hem weer opriep. ‘Heinrich Fisser, Heinrich Fisser, hoeveel boten asjeblief loods aan de Zantvliet?’ De sleepdienst was er al vroeg bij vandaag. Scheltema greep weer de hoorn van de vhf. ‘Hier Heinrich Fisser, een ogenblikje.’ Hij liep naar de stuurman die in de kaartenkamer bezig was zeekaarten op te ruimen. ‘Wo ist der captain, Steuermann?’ De man schrok op. ‘Ein Moment mal, Herr Lotse.’ Na enige tijd verscheen het Gezag op de brug en keek Scheltema verwilderd aan. ‘Was ist los?’ Was het verbeelding of rook Scheltema een dranklucht? ‘Brauchen Sie Schlepper an der Schleuse, captain?’ Slechts een ogenblik had de kapitein nodig om de vraag van de loods te verwerken, dan barstte hij los omdat hij blijkbaar meende dat noch zijn schip op de Schelde noch hijzelf voor vol werd aangezien. ‘Natürlich brauche ich Schlepper, das Schiff ist doch ein Seeschiff, Mensch!’ Laconiek nam Wijnand de hoorn weer op. ‘Sleepdienst Zantvliet, hier de Heinrich Fisser. Eén bootje, kapitein en eta Zantvliet dertien uur.’ | |
[pagina 15]
| |
Na de Zeevaartschool waren er in de oorlog weinig mogelijkheden voor een jongeman om zonder collaboratie passend werk te vinden. Sommigen van zijn jaargenoten voeren van Delfzijl uit met een coaster op de Oostzee, zogenaamd om uit handen van de mof te blijven. Hoewel naar later bleek een enkeling hierdoor via Zweden Engeland wist te bereiken, kon niemand de gedachte bij Scheltema wegnemen dat dit weinig verschilde van de Arbeitseinsatsz in Duitsland. De Amsterdamse rederijen boden enkele tientallen stuurmansleerlingen de mogelijkheid om op het schip de Calypso, dat in de Amsterdamse haven lag opgelegd, een vervolgcursus te volgen. Om de een of andere duistere reden werd door de Duitse autoriteiten hiervoor toestemming verleend. Hoewel Scheltema eigenlijk schoon genoeg had van het internaatsleven zag hij voor dat moment geen andere oplossing. Het bleek nog niet zo eenvoudig, gezien het aantal gegadigden voor zo'n beperkt aantal plaatsen, om tot de cursus toegelaten te worden. Toch werd Scheltema tegen zijn verwachting aangenomen. Een week voor de cursus startte, kreeg hij echter een tip dat hij een van de rekruten was die de Kriegsmarine had geselecteerd voor de Munitionfahrt op Noorwegen. Nog diezelfde week zat Wijnand onder de koeien bij een ‘dikke’ Groningse boer. Goede mensen, daar niet van. Behalve de boer en zijn vrouw waren er op de boerderij nog twee ongetrouwde zoons, ouder dan Wijnand en een wisselend aantal onderduikers, onder wie Esther, een joods meisje, 's Zondags na het melken gingen ze allemaal naar de kerk en na de dienst haalde de boer in de mooie kamer uit het kabinet een fles citroenjenever en schonk twee glaasjes in. ‘Blieft skipper ook een citrauntje?’ De anderen vroeg hij niets. Waarom zochten deze vrome verstandige mensen uitgerekend deze vervloekte oorlog uit om een kerkscheuring te ontketenen die hele families en zelfs gezinnen uit elkaar dreef? Voor zijn verhouding met Esther echt serieus werd, deelde de boer Wijnand terloops mee dat de schipper van de Klazina die in het kanaal veevoer lag te lossen behoefte had aan een stuurman. ‘Is dat neit wat voor jou, jong?’ De Klazina voer voor de voedselvoorziening en zou wanneer zij leeg was een lading aardappelmeel in Musselkanaal innemen, die bestemd was voor Wormerveer. De ondergrondse ging met de plaatsing akkoord en zo voer Scheltema bijna anderhalf jaar aardappelmeel, turf, veevoer, aardappels en penen tussen de noordelijke provincies en ‘Holland’. Een motor bezat de Klazina niet, zelfs geen zijschroef of een opduwertje en slechts een enkele maal huurde de schipper een jager, die | |
[pagina 16]
| |
voor acht harde guldens zijn paard voor de Kamper aak spande en de Klazina een dag jaagde. Meestal echter liep Wijnand in de lijn en trok de aak van vijfentachtig ton met deklast en al langs het jaagpad van de noordelijke kanalen. Uiteindelijk verdiende hij nog geen tiende van het jaaggeld dat de jager voor zijn paard kreeg. Op de stromen en het IJsselmeer werd echter gezeild. Iedere reis werd er op het Zwarte Water gestopt om de drinkwatertanks met buitenwater bij te vullen. Het was een ongebonden leven van zonsopgang tot zonsondergang. Na de ganse dag zeulen aan de lijn bereikten zij 's avonds het kerktorentje dat 's ochtends in de verte opdoemde. Anderhalve kilometer per uur was hun gemiddelde vaart, potje klaarmaken in de ene sluis en de maaltijd verorberen in de volgende. Zijn verblijf in het vooruit bleek evenals het hele schip overigens vergeven te zijn van vlooien en ander ongedierte. Gelukkig deerde het ongedierte hem weinig. In de weekeinden, wanneer de schipper zijn vrouw in Zwartsluis opzocht - die weer eens een miskraam had gekregen - bleek een ongestoord samenzijn aan boord met aanlopend vrouwvolk echter onmogelijk. Zij verkozen de vaak weelderige natuur boven zijn verblijf op de Klazina. Ondanks het vrije en ongebonden leven was de bezetting soms lijfelijk voelbaar, zoals bij de vaart door Meppel waar de Landwacht razzia's uitvoerde. Op luttele meters van de plek waar de Klazina voer, werden mannen aangehouden en in vrachtauto's weggevoerd. Het waren die spannende en angstwekkende gebeurtenissen waardoor Scheltema zich enigszins verzoende met zijn armoedig en uitzichtloos bestaan. Het ongedierte aan boord was ten slotte toch de oorzaak van de eerste woordenwisseling met de schipper. ‘Wandluizen? Onzin. Voor je aan boord kwam, heeft de vorige stuurman het verblijf helemaal geschilderd.’ Hetgeen toch niet kon verhinderen dat op de eerstvolgende dag dat Wijnand niet alleen zijn eigen kooigoed maar ook dat van de schipper op de luiken te luchten had gelegd, de wandluizen in drommen uit de matrassen vluchtten. Het grote conflict echter kwam na ongeveer een jaar. De schipper deed nadat hij in Amsterdam naar de beurs was geweest, nogal zwijgzaam over de retourvracht. Uit de Oranjesluizen komend stevende hij recht op het vliegveld van Schellingwoude af. ‘Als retourlading krijgen we hier camouflagenetten voor Havelte in Drenthe,’ deelde de schipper hem mee. ‘We varen toch voor de voedselvoorziening en niet voor de mof?’ De schipper haalde de schouders op. ‘D'r was voor die kant geen vracht en bovendien wil ik ook weleens wat verdienen.’ | |
[pagina 17]
| |
‘Dan is dit mijn laatste reis voor jou.’ Schellingwoude was echter geen plaats om zomaar je schip te verlaten. Het terrein was vergeven van Germanen en meelopers uit de bezette gebieden. ‘Ge zijt zeker een onderduiker,’ kreeg Wijnand van een Vlaamse ss-er te horen toen hij de Klazina vastmeerde. Na twee dagen liep de Klazina Zwartsluis binnen. Het was vroeg in de ochtend en Scheltema had weinig tijd nodig om zijn boeltje bij elkaar te zoeken. ‘Wat ga je doen?’ ‘Dat heb ik gezegd, schipper, ik verdom het om voor de mof te varen.’ De schipper zweeg. Retourvracht was de laatste tijd moeilijk te krijgen of het moest voor de Wehrmacht zijn. Die betaalde goed en hij had de vracht dan ook als een buitenkansje beschouwd. Jammer dat hij de stuurman moest verliezen. Hij was er wel geen van de binnenvaart, maar hij kon ermee door. Gelukkig was Zwartsluis zijn thuishaven en het zou hem niet moeilijk vallen een stuurman te vinden die met hem varen wilde. Zo brak een moeilijke tijd aan voor Wijnand Scheltema. Van schuiladres naar schuiladres zwierf hij door het land. De oorlog scheen op zijn eind te lopen, maar de bezetting werd grimmiger. De hongerwinter bracht Wijnand bij zijn ouders door. Het werden ellendige maanden met mensenjacht, fusillades en vooral koude en honger. Alleen de successen aan het Oostfront en de vorderingen van de geallieerden in het Westen verhinderden dat de bevolking wanhopig werd. Midwinter werd de voedselpositie zo slecht dat zijn vader besloot bij bekenden in Overijssel te proberen voedsel te krijgen. In spanning wachtten de achterblijvers zijn terugkeer af. Na een week stond hij toch nog plotseling met een kapotte handwagen voor de deur. Een zwijgende oude man, die nooit meer zou worden zoals hij voor deze hongertocht was geweest. De hongertocht had hem gebroken. Van de zes mud aardappels was onderweg de helft verdwenen, gestolen en in beslag genomen. Tijdens de razzia's werd Wijnand tweemaal gegrepen. De eerste maal was hij tijdens een oproep dat alle mannen tussen de zestien en vijfenvijftig zich dienden te melden voor de aanleg van graafwerkzaamheden om de IJssellinie te versterken, het bos ingevlucht. De hele dag had hij zich in een greppel verborgen gehouden. Tegen de avond waren de troepen van het Hermann Göringregiment tirailleursgewijs het bos doorgetrokken naar hun onderkomen in een voormalig kindertehuis. Een van de soldaten was bijna over hem gestruikeld en hij werd naar de bevelvoerende Leutnant gebracht, die hem op cor- | |
[pagina 18]
| |
recte wijze vroeg waarom hij zich niet op bevel gemeld had voor de Einsatz. Deutschland kämpfte doch gegen dem Bolschewismus? Wijnand had hem openhartig geantwoord dat hij dat zo niet zag. Duitsland was voor hem een bezettende macht en daaraan kon Duitsland voor zijn Krieg geen steun ontlenen om gezamenlijk op te treden. Wat zou de Leutnant zelf doen in het geval Duitsland bezet was? De man had hem enige ogenblikken niet onwelwillend aangekeken en het bevel gegeven dat de troep moest voortgaan, terwijl hij Wijnand in woord en gebaar beduidde mee te gaan. Onderweg samen met Scheltema oplopend had hij hem gevraagd naar zijn beroep en levensomstandigheden, zonder de schijn te wekken dat hij een verhoor afnam. Bij het kindertehuis bracht hij Wijnand in een soort wachtlokaal waar enkele oude soldaten rond een kachel, in de houding sprongen bij binnenkomst van de officier. De Leutnant gaf hun te verstaan dat de Hollander voorlopig bij hen zou blijven. Als de Kerl honger had, konden zij hem Brot geven. Het leken wel Landwachters, maar het waren soldaten uit de vorige wereldoorlog, die nu als bewakingstroepen waren opgeroepen om das Reich te dienen. Petroleummannetjes noemden de Nederlanders hen spottend. Zij waren niet onvriendelijk en ze vroegen of Wijnand honger had. Na een karig ontbijt had Scheltema de hele dag niet gegeten en de boterhammen met worst en kaas at hij gretig op. Tegen de avond werd hij naar de kamer van de Leutnant gebracht. ‘Der Arbeitseinsatz ist jetzt auf Transport gestellt. Leider kann ich nichts mehr für Sie tun. Ich laß Sie zum Ortskommandant bringen.’ Hij gaf Wijnand tot diens verwondering een hand: ‘Leb wohl.’ Ook deze elitetroepen konden niet nalaten er een show van te maken. Zes soldaten met machinepistolen voor de borst stelden zich aan weerszijden van Scheltema op en met een Unteroffizier ging het kleine transport door de donkere straten van het oude stadje. ‘Schnell Mensch, laufen.’ Bij de Ortskommandant werd hem een streng verhoor afgenomen over de redenen waarom hij zich niet gemeld had voor de Einsatz heute morgen. Hij betoogde dat hij voor de voedselvoorziening voer en voor een vrij weekend zijn ouders had opgezocht. Vanochtend wilde hij naar zijn schip terugkeren, maar het bleek dat de stad was afgezet. Waarom was hij het bos ingevlucht? Vanwege het schieten had hij dekking gezocht in het bos en omdat er de hele dag jacht op mensen werd gemaakt, was hij uit angst neergeschoten te worden, in de greppel blijven liggen. | |
[pagina 19]
| |
Hoe heette het schip en waar lag het nu en wat voor lading vervoer het? De vragen volgden elkaar in hoog tempo op. Tijd om te denken kreeg hij niet. Gelukkig hing er een kalender achter de rug van de ondervrager, zodat hij zich in data niet kon vergissen. Heb je een Ausweis? Deze vraag bracht Wijnand in verwarring, een Ausweis had hij als onderduiker nooit gehad, zelfs geen nagemaakte. Hij had echter wel een verklaring van de Voedselvoorziening dat hij als stuurman op de Klazina voer. Een dergelijke verklaring maakte op de Duitsers geen enkele indruk en de Nederlandse ondervragers lachten hem erom uit. Zo'n brief kon je ook zelf opstellen. Na afloop van het verhoor bleken de mensen van de Ortskommandantur dan ook nauwelijks overtuigd en uit het fluisterend gevoerde gesprek ving Wijnand enige malen het woord Durchgangslager op. Het angstzweet brak hem uit, alleen al bij de gedachte aan dat beruchte concentratiekamp in de omgeving. De gefluisterde discussie werd abrupt onderbroken door de binnenkomst van enige ss-officieren. Achterdochtig namen zij Scheltema op en gaven aan de mensen van de Ortskommandantur te kennen dat zij vertrouwelijk met hen wilden praten. Scheltema werd voorlopig naar een soort wachtkamer gebracht die leeg bleek te zijn. Na een minuut of tien hoorde Wijnand drukte van aanrijdend verkeer, luid gegeven bevelen en rumoer op de gang, iets later gevolgd door nieuwe bevelen en wegrijdende auto's. Daarna werd het stil en ieder ogenblik verwachtte Wijnand dat hij opnieuw zou worden gehaald om ondervraagd te worden of erger. Zo wachtte hij ongeveer een uur in spanning zonder dat er iets gebeurde. Hij kreeg het gevoel dat hij vergeten werd. Voorzichtig probeerde hij de deur, die niet op slot bleek te zijn en hij liep de gang op. Buiten stond een soldaat op wacht, wijdbeens en onwrikbaar. Hij aarzelde en zijn hart klopte in de keel. Toen vermande hij zich en liep koelbloedig met een Guten Abend de wacht voorbij naar buiten. Voorlopig was hij vrij. In de donkere straten stonden bijna op ieder kruispunt wachtposten en tweemaal werd hij door een patrouille aangehouden. Op de vragen antwoordde hij dat hij van de Ortskommandantur op weg was naar huis. Die nacht sliep hij maar niet thuis. Vermoedelijk waren zij hem al lang vergeten. Waarom de ss-officieren bij de Ortskommandant waren binnen komen vallen en wat het rumoer buiten en binnen te betekenen had, heeft hij nooit kunnen achterhalen. In ieder geval had hij daar wel zijn vrijheid aan te danken en wellicht meer dan zijn vrijheid alleen. | |
[pagina 20]
| |
De Heinrich Fisser liep nu Konijnenschor voorbij en voer het Nauw van Bath in. Het was opgehouden te regenen en door de wolken kwam nu en dan de zon door. Boven het havengebied van Antwerpen zag hij een mooie regenboog. ‘'t Is kermis in de hel, zoals mijn grootmoeder vroeger zei.’ De stuurman zweeg, mogelijk verstond hij het gemompel van de loods niet of begreep hij niet dat er voor hem en zijn Landsleute toch nog hoop was. ‘Schlepper in etwa einer halben Stunde, Steuermann.’ ‘Eine halbe Stunde Schlepper, jawohl, ich gib dem Kapitän Bescheid.’ De gezagvoerder kwam op de brug en keek wat onwennig rond. Hij liep naar de kaartenkamer en stond enige ogenblikken over de zeekaart gebogen. Daarna liep hij resoluut naar buiten en haalde uit een kast een bezem en een puts en draaide een kraan open. Fanatiek begon hij het dek op de stuurboordsbrugvleugel te wassen. Scheltema verbaasde zich nergens meer over. De Heinrich Fisser kreeg er blijkbaar zin in, ze waren de Bocht van Bath al door en Wijnand wees voor de stuurman in de richting van het baken van Zantvliet waarop hun sleepboot al stand by hield. Vijf minuten later slenterde het volk al naar de bak om de sleepboot vast te maken. De kapitein was intussen klaar met dekwassen en liep met bezem en puts naar de bakboordszijde om ook daar het dek te spoelen. Hij was nog druk bezig toen de sleepboot de sluis invoer. ‘Geef vooruit de tros maar aan de wal, stuurman, en geef achter ook de tros uit. Stop de machine. Nu langzaam achteruit, ja zurück. Stop und klar Maschine.’ Scheltema liep naar de kapitein die met een verwilderd gezicht naar de loods opkeek. ‘Ist der Schlepper schon fest, Herr Lotse?’ ‘Nein captain, das Schiff liegt fest in der Schleuse.’ De man keek bevreemd rond, toen richtte hij zich op. ‘Ach, schon gut. Komm mal mit nach unten.’ Nu zul je het hebben, dacht Scheltema. Hij had natuurlijk nooit de kapitein met een schouderduw van de telegraaf mogen zetten om de machine op vol vooruit te krijgen. De kapitein liet hem voorgaan naar de kapiteinshut en draaide de deur achter zich op slot. De kajuit was betrekkelijk klein. Recht voor hem was een grote wandkast naast een gordijn dat vermoedelijk de slaaphut afscheidde. In het midden van de hut stond een tafel met enige stoelen. Tegen de voorwand bevond zich het bureau en aan de deurzijde een betrekkelijk kleine sofa. Tot geruststelling van Scheltema zagen de stoelen er vrij stevig uit. Als de kapitein hem beet zou grijpen kon hij zich altijd met een stoel verweren. | |
[pagina 21]
| |
De kapitein liep echter op de wandkast toe en deed de deur open. ‘Womit kann ich Sie dienen, Weinbrand oder einige Stangen Zigaretten?’ Scheltema keek de man stomverbaasd aan. Hoewel het op schepen niet ongebruikelijk was dat loodsen een borrel of sigaret werd aangeboden, had hij dit op deze boot niet verwacht, zeker geen fles Weinbrand of een slof sigaretten. ‘Nein, vielen Dank, captain, ich brauche nichts, aber ich verstehe nicht was los ist.’ De man keek Scheltema een ogenblik radeloos aan en viel snotterend met zijn hoofd in de handen op een stoel neer. ‘Ach Verzeihung, dieser verfluchte Fluß, die verdammte Schelde, hier ist mir schon soviel passiert...’ Hij snoot zijn neus en vulde het loodsencertificaat in dat Scheltema hem overhandigde. Hij zette er een ingewikkelde handtekening onder. ‘Sind Sie verheiratet, Herr Lotse?’ Scheltema knikte stomverbaasd, dat was weer zo'n onbegrijpelijke gemoedsverandering van die Germanen. De kapitein rommelde wat in de lade van zijn bureau en haalde er een vierkant doosje uit dat in cellofaan verpakt was. ‘Gib mal Ihrer verehrten Frau dieses Geschenk der Reederei, es ist eine schöne Puderschachtel.’ Hij draaide de sleutel van de deur om. ‘Wiedersehen, Herr Lotse’ en voor hij het zich realiseerde was loods Scheltema naar buiten gewerkt. In de ene hand had hij het loodsencertificaat en in de andere de poederdoos. Noor zou wel opkijken als hij met zoiets thuiskwam en van een Germaan nog wel. Ze zou het niet geloven. Opeens stond hij stil. De hele reis had hij het gevoel gehad dat het schip en de gezagvoerder iets bekends hadden, alsof hij ze in een vroeger leven al eens beloodst had. De Helga Fisser, herinnerde hij zich nu. Eigenlijk had hij die Weinbrand Uralt niet mogen afslaan. |
|