Adelsdialect
De adel bestaat nog en wil neuken; 't heet alleen anders. In het laatste nummer van Homologie staat een interview met een corpslid, tevens homo en van adel. ‘In een kroeg sta je urenlang te turen om iemands lul uit de broek te kijken. Ik vind het heel prettig om eerst eens wat in een parkje te wandelen, elkaar zo het een en ander te vertellen, zonder dat je ogenblikkelijk met iemand op de bek moet gaan.’
De uitdrukking op de bek gaan ontbreekt in het deze maand verschenen boekje Het dialect van de adel (Hes Uitgevers, f 22,50). Niet netjes genoeg misschien, maar het kan natuurlijk ook dat het een typische corpsterm is die niets met het ‘adelsdialect’ heeft uit te staan. (In homokringen is de uitdrukking onbekend; van bil gaan wordt wèl gebruikt en betekent hetzelfde). Volgens de samensteller van het boekje, Agnies Pauw van Wieldrecht, ‘zelf geen onbekende in adellijke kringen’, heeft de adel nog wel degelijk een eigen spraak. Mensen die niet ‘rode boekje zijn’ (van adel) en ‘zich graag willen assimileren aan een hogere stand, hebben soms een blinde plek in hun gehoor voor woorden die in die stand gebruikelijk zijn (bijv. taartjes i.p.v. gebakjes; houden van i.p.v. lusten’).
Gebakjes in een tearoom doet de adel rillen; het is taartjes in een taartjeswinkel.
Agnies geeft een uitgebreide lijst met woorden die door de adel specifiek worden gebruikt of juist vermeden. Opvallend is dat adel over frigidaire spreekt in plaats van koelkast, maar toch honger heeft in plaats van trek. En niet directoire of slipje zegt, maar gewoon onderbroek. Wèl nog steeds praten over valies of karbies (en niet koffer), maar toch ‘ik vind het vies’ in plaats van ‘het smaakt me niet’.
Plat praten doet de (land)adel ook. ‘We zijn met z'n beije met de trein gekommen.’ Agnies: ‘Men moet echter niet denken dat alle plat geoorloofd was, allerminst. Als men het proberen wilde, zouden degenen die het niet met de paplepel ingegoten kregen al vlug door de mand vallen.’