Uiensoep
‘Ik kan wel merken dat u nooit in kroegen komt,’ begint Jos Vink uit Amsterdam zijn brief naar aanleiding van het verzoek voorbeelden te sturen van Surinaamse woorden of zegswijzen die in het Nederlands zijn overgenomen. ‘Ik kan wel merken dat u nooit in kroegen komt, anders had u geweten dat al meer dan acht jaar “Twee (drie, vier enz.) uiensoep” aan de bar besteld worden.’
Uiensoep, zo vernam Jos Vink bij Hoppe, ‘is een leutige benaming van pils. En is een verbastering van peeled onion (gepelde ui).’ Hij verklaart de oorsprong z’o: ‘Toen in 1977 op Tenerife twee jumbo's 747 waren verongelukt, waarbij tal van peeled onions (gepelde uien = blanken) waren verbrand, hebben Suri's in het blok Gliphoeve (Bijlmer - kh) kratten pils laten aanrukken om de dood van deze blanken te’vieren’. Van dat moment af heette pils bij hen peeledonion soup, blanken-soep dus. Dat werd later simpelweg uiensoep.’
Een andere briefschrijver, Gisèle Roos, meldt dat de invloed van het Surinaams op het Nederlands te verwaarlozen is. ‘Van beïnvloeding kan slechts sprake zijn indien het Surinaams-Nederlands de erkenning krijgt die het verdient. Toen ik enkele jaren geleden uit Suriname naar Nederland kwam, sprak ik natuurlijk Surinaams-Nederlands. Ik heb het geweten! Ik werd continu nagepraat, verbeterd, uitgelachen, mij werd zelfs expliciet gezegd dat ik dom was. Het trieste is dat alleen “intellectuelen” deze superieure attitude vertoonden.’
Toen Gisèle Roos vervolgens ‘zeer nuffig’ begon te spreken, bleek ze opeens als ‘superintelligent’ te worden beschouwd. ‘Mijn Nederlandse vrienden namen zelfs mijn taalgebruik over, omdat dat zo chique geworden was. Mijn ervaring nu is, dat ik te horen krijg dat ik vast in Nederland geboren ben, omdat ik ABN spreek. Dat impliceert echter dat als je in Suriname geboren bent, je geacht wordt een “oewa, oewa taaltje” te spreken. Dat is de waanzin ten top.’
Haar verklaring is duidelijk. Nederlanders nemen geen Surinaamse woorden over omdat zij het Surinaams-Nederlands niet als volwaardige taal beschouwen, ‘maar zien als iets defectiefs, iets inferieurs. De Surinamer die Surinaams-Nederlands spreekt wordt kortom niet au serieux genomen.’
Daarmee is direct de vraag beantwoord die W. Sterenborg uit Tilburg opwerpt in het deze week verschenen aprilnummer van Onze Taal. Hij wil weten waarom Turken tegenwoordig zo weinig bijdragen aan onze woordenschat, terwijl wij in het verleden woorden als jakhals, karwats, kiosk en horde uit het Turks hebben overgenomen. Blijkbaar is het niet voldoende, aldus Sterenborg, ‘dat veel Nederlanders dagelijks contact hebben met Turken, of ze zelfs als buren hebben.’