| |
| |
| |
Neelie Smit-Kroes
Lubbers als premier
Van zijn ministers heeft Lubbers vele bijnamen gekregen die krachtig leiderschap symboliseren: de aanvoerder, de voorman, de kanselier, de Macher. Het no nonsense-stempel dat hij op zijn beleid drukte, weerspiegelde zich in de strakke, zakelijke manier waarop hij de vrijdagse vergaderingen van de ministerraad leidde en de rest van de week zijn contacten met de ministers onderhield.
Een minister die zich in de aanpak van Lubbers vanaf het begin thuis voelde was drs Neelie Smit-Kroes. Zij heeft dezelfde achtergrond als Lubbers. Ze is Rotterdamse van geboorte (1941), haar vader was transportondernemer en ze studeerde evenals Lubbers economie in Rotterdam.
Vanuit de Rotterdamse gemeenteraad kwam ze in 1971 in de landelijke politiek waar ze snel carrière maakte: eerst kamerlid, in 1977 staatssecretaris op het ministerie van Verkeer en Waterstaat, in 1981 opnieuw kamerlid en vanaf 1982 minister van Verkeer en Waterstaat. Als gevolg van strubbelingen in haar partij, de VVD, maakte ze in de zomer van 1989 bekend na de verkiezingen van september 1989 de politiek vaarwel te zeggen.
Smit-Kroes: ‘We spreken wel eens gekscherend over de Rotterdamse maffia, een etiket voor mensen als Ruud Lubbers, Onno
| |
| |
‘Hij laat niet blijken wie hij wel en wie hij niet mag’ 1986: v.l.n.r.: aan tafel Ruud Lubbers, Onno Ruding, Neelie Smit-Kroes, daarachter: Joris Voorhoeve, Rudolf de Korte, Nel Ginjaar-Maas
| |
| |
Ruding, ik en andere Rotterdamse politici. We zijn van dezelfde generatie, we hebben aan dezelfde economische hogeschool gestudeerd. We hebben allemaal eenzelfde type studentenleven gekend met veel gezelligheid en, neem ik aan, ook veel studeren.
Ruud Lubbers ken ik nog uit mijn studententijd. Als praeses van de vrouwelijke studentenvereniging in Rotterdam was ik uitgenodigd op een lustrum van Sanctus Laurentius, de vereniging waar Ruud lid van was. Toen zag ik hem voor het eerst, omdat hij voorzitter van lustrumcommissie was. Hij viel niet meer op dan de doorsneeman daar. Er waren Laurentianen die meer indruk op mij maakten.
Wij vrouwelijke studenten gingen meestal meer om met de leden van het corps. Ik had veelvuldig te maken met Onno Ruding, die toen rector van het corps was. Sanctus Laurentius was een ander type vereniging. Sanctus vormde een beetje een eigen wereldje.
Ik keek er nauwelijks van op toen ik Ruud in de politiek weer tegenkwam. Er zit zo veel Rotterdamse maffia in de politiek, zowel in het parlement als in de clubs daaromheen. Ik had Lubbers in de Rijnmondraad actief gezien, dus ik dacht niet: tsjongejonge, wat een verrassing.
Als ik de rol van Lubbers als voorzitter van de ministerraad moet beschrijven, dan moet ik eerst vertellen op welke plek de veertien ministers aan de lange vergadertafel in de Trêveszaal zitten. De minister-president zit halverwege een van de lange kanten van de tafel, met de vice-premier naast zich. Tegenover hem zit de minister van Financiën. Die twee willen elkaar goed in de ogen kunnen kijken. Ik zit heel strategisch aan een van de uiteinden. Ik heb dus zicht op alle smoelen en kan ongeveer de temperatuur aflezen.
Ruud zit die vergaderingen van de ministerraad heel systematisch voor. Dat zie je al aan de manier waarop hij zijn gedeelte van de tafel heeft ingedeeld. Stapels dossiers, die af en toe worden weggehaald. Af en toe graaft hij in een stapel en dan haalt hij precies het goede papiertje eruit. Fabelachtig.
Tussen de stapels staat ook altijd een flesje Nisyleen, homeopathische druppels. Het gebeurt nogal eens dat Ruud eruit ziet alsof hij onder lijn 15 heeft gelegen, als hij bij voorbeeld net een
| |
| |
lange Europese top achter de rug heeft. Dan denk je: dit houdt hij niet uit, morgen stort hij in.
Dit werk tekent een mens natuurlijk heel sterk. De foto's van het begin, toen we er nog jong en kwiek uitzagen, suggereren dat we een veel langere periode hebben geregeerd dan in werkelijkheid.
Ruud houdt zich met dat flesje druppels overeind. We hebben hem eens gevraagd: “Wat schat je in als uitwerking?” “Nou, dat je niet grieperig wordt,” zei hij toen. Aan het flesje kun je zien hoe ziek hij zich begint te voelen. Of hij neemt een paar druppels, dan is het kennelijk niet zo erg. Of hij neemt van die grote scheuten.
Ik geloof dat hij gedurende de afgelopen zeven jaar een keer twee dagen ziek is geweest. Toen was er ook nog zo'n staatsbanket waar hij niet kon ontbreken. Daar hebben ze hem toen van tafel moeten sleuren: “En nou ga je weg.”
Hij is natuurlijk niet uniek. Honderdduizenden mensen doen dag in dag uit precies hetzelfde als hij. Of ze nou in goede conditie zijn of niet, elke dag naar hun werk, niet opgeven, zich beroerd voelen maar toch niet wegblijven, omdat ze dan anderen met het werk opzadelen. Wat Ruud doet is eigenlijk heel Nederlands. Alleen in zijn functie valt het op. Bovendien lijkt het indrukwekkender, omdat zijn voorganger Van Agt het heel anders deed. Heel on-Nederlands.
Het klinkt wat betweterig misschien, maar hij is een van de beste voorzitters die ik hem meegemaakt. Hij kan drie dingen tegelijk doen. Wij corresponderen tijdens de vergadering wel eens met kleine briefjes, die beantwoordt hij dan, maar tegelijk leest hij zijn stukken, hoort hij wat anderen zeggen, vat hij samen en komt hij met voorstellen waar hij iedereen van de ministerraad probeert achter te krijgen. Heel knap. Gaandeweg wordt die efficiëntie een vanzelfsprekende zaak. Je gaat dat pas waarderen als hij er niet is, wat gelukkig niet zo vaak voorkwam.
In die stijl van vergaderen is hij alleen maar sterker geworden. Toen hij pas premier was, ging het efficiënt. Nu gaat het fabelachtig efficiënt. Doordat hij zo vergadert, accepteren een heleboel collega's van hem dat hij niet tot in detail op alle opmerkingen reageert. Het is leuk als hij op je eigen detail ingaat, maar stikvervelend als hij op de details van die twaalf anderen ingaat.
| |
| |
Aan het einde van een ronde langs alle ministers geeft hij altijd een samenvatting van de meningen en haalt hij de essentiële punten eruit. Als het moet komt hij dan met een compromis. Dat doet hij zo snel, dat hij al het achtste compromisvoorstel presenteert terwijl jij nog over nummer vijf zit na te denken.
Die vrijdagse ministerraadsvergaderingen verlopen in de meeste gevallen heel snel, omdat we zo langzamerhand - gepokt en gemazeld als we zijn - aan een half woord genoeg hebben. De toonhoogte van de spreker geeft bij voorbeeld al aan of de minister van Financiën de pest in heeft.
In 1986 kwamen Ed Nijpels, Piet Bukman, Cees van Dijk en Wim van Eekelen nieuw in het kabinet, maar het team bleef goed op elkaar ingespeeld, omdat op de hoofdposten dezelfde ministers bleven zitten. Onno Ruding bleef en die is natuurlijk heel belangrijk in de ministerraad. En Jan de Koning kwam terug, ook heel wezenlijk in dat vergaderspel.
In al die jaren is Lubbers drie keer emotioneel, witheet, geweest. Dat is heel weinig. Hij is niet iemand die met zijn vuist op tafel slaat als hij emotioneel wordt. Je ziet het alleen aan zijn gezicht. Dan trekt hij bleek weg. Als je oplet zie je het onmiddellijk aan hem.
In de manier waarop hij buiten de kabinetsvergadering opereert met de ministers, verschilt hij enorm met Van Agt. Dries is een heel gezellige man van wie je denkt: bij hem stap ik zo even binnen. Maar het kostte me, toen ik staatssecretaris was, verbazend veel kracht om Dries voor een zaak aan de telefoon te krijgen. Dan was hij weer weg of zo. Dan moest ik bij wijze van spreken mijn auto schuin voor hem zetten, hem in zijn kraag pakken en roepen: “En nu moet ik je potverdorie spreken.”
Ruud is een vent die altijd bereikbaar is als je hem nodig hebt. Bij hem weet ik absoluut zeker dat als ik hem op dit moment bel, dan mag ik misschien niet gelijk de deur opentrekken omdat hij in gesprek is, maar dan kan ik toch zeker binnen een uur bij hem terecht. Ik bel hem vaker dan hij mij. Hij zit niet zo vaak met problemen op mijn terrein. En als dat zo is dan roep ik: “Hoho, dit is mijn winkel.”
Voor hem had ik wel vaak een probleem. In het laatste jaar van het tweede kabinet-Lubbers heb ik over de Structuurschema verkeer en vervoer en het Nationaal milieubeleidsplan zeer veelvul- | |
| |
dig contact met hem gehad. Als ik nieuwe berekeningen had of andere feiten, belde ik hem en dan vroeg ik: “Doen we het over de telefoon of kom ik naar je toe?” Als hij meteen tijd had stapte ik voor mijn ministerie in de auto en dan was ik in zes minuten in het Torentje. Ik hoefde geen strapatsen uit te halen om hem te vinden, zoals bij Van Agt.
De pauzes van de ministerraadsvergaderingen zijn belangrijk voor contacten met je collega-ministers. De rol van Lubbers in de marge van de ministerraad, zoals we de vrijdagse onderonsjes noemen, wordt wel eens verkeerd voorgesteld. Dat zogenaamde meedenken van hem betekent niet dat hij als een soort aalmoezenier zijn schaapjes afloopt met de vraag of hij nog iets voor ze kan doen. Nee, we lopen allemaal door elkaar met kleine boodschappenlijstjes. Dit aan Jan zeggen. Dat aan Piet vragen. Die lijstjes werk je dan af.
Dus dan schiet ik Ruud aan en dan vraag ik bij voorbeeld: “Joh, ik was in Bonn en daar hoorde ik dit en dit. Als jij nou straks in de Europese Raad Thatcher ziet, wil je haar dat dan ook voorleggen?” Dat pikt hij op, en later belt hij me dan op met het resultaat van dat gesprekje met Thatcher.
Hij vergeet nooit wat. Hij heeft een indrukwekkend goed geheugen en eindeloos veel van die vieze briefjes, waarop hij alles noteert. Overigens, hij heeft een afgrijselijk handschrift dat niet te lezen is. Sinds kort schrijft hij netter, want hij heeft bij de ondertekening van het slotdocument van de Haagse milieuconferentie een vulpen gekregen. Dat maakt een slok op een borrel uit. Die vulpen schrijft dikker, dus moet hij ook grotere letters schrijven.
Ik heb één keer flinke kritiek op hem gehad. Dat was tijdens de zaak rond de uitreiking van de P.C. Hooftprijs in 1985. Toen heeft hij de collegiale verhoudingen in het kabinet in gevaar gebracht, door op zijn wekelijkse persconferentie te zeggen welke ministers in de ministerraad voor de toekenning van die prijs aan Hugo Brandt Corstius waren en welke tegen. Toen bleek dat de VVD-ministers verdeeld waren. Van Aardenne, Winsemius en Schoo waren voor uitreiking. Rietkerk, Korthals Altes en ik tegen.
Iedereen vertelt natuurlijk wel eens wat uit de ministerraad en de een is daar wel eens een tikkeltje onzorgvuldiger in dan de
| |
| |
ander. Als je op zo'n persconferentie zit, wil je wel eens gaan kletsen. Als beroepspoliticus ben je per definitie een enorme individualist. Iedere minister ervaart een bepaalde zaak weer op een andere manier. Als je je stoort aan een collega dan moet je dat kunnen zeggen, ook al is het de minister-president. “Je had je mond moeten houden,” heb ik toen tegen Ruud gezegd.
Het tweede kabinet was geen kring van dikke vrienden die bij elkaar thuis op de koffie komt. Ook in de politiek worden zaken en thuis gescheiden. Zo hoort het ook. Ruud draagt bij aan die sfeer. Hij bemoeit zich op politiek terrein graag overal mee, maar in de persoonlijke contacten is hij zeer afstandelijk.
We hebben onze standpunten altijd hard verdedigd in de ministerraad, maar als een van ons buiten de raad vals werd aangevallen dan dacht je toch: ze moeten met hun tengels van hem afblijven, dat is flauw. Toen Deetman het zo te verduren had met de studenten, liep ik op een vrijdag naar hem toe en zei ik: “Verdikkeme, ik vind dat het zo langzamerhand de spuigaten uitloopt, Wim. Kop op.”
Het kabinet was net een hockeyteam. Je vindt het best als een ander iets fout doet, of de bal te veel voor zichzelf houdt, maar we zijn toch met een gezamenlijk spel bezig, juist ook omdat we al zo lang bezig zijn. En als anderen vinden dat een van ons het niet goed doet, of dat we als team metaalmoeheid vertonen, dan moeten die anderen dat maar uitmaken. Wij maken ons werk af.
Ik wil niet zeggen dat er in de dagen van de crisis over de financiering van het milieuplan op die ministerraadsvergaderingen van 28 en 29 april 1989 nou zo'n solidariteitsgevoel heerste. Daar zijn het de mensen niet naar. Maar we vonden wel dat we nog even moesten doordouwen totdat we weer een lichtpuntje zagen.
Ondanks de verschillen tussen CDA en VVD en ondanks die veertien individualisten, heeft Ruud zeven jaar het team bij elkaar kunnen houden. Steeds als er een crisis dreigde, wist hij er weer uit te komen. Maar de laatste keer, eind april, begin mei 1989, kon dat niet meer. Dat lag niet aan hem of aan de rest van het kabinet. Het was nooit gevallen door eigen toedoen. Laat daar geen verschil van mening over bestaan. Ik herinner me heel goed dat er een stemming van onmacht heerste onder de ministers. Wel verdorie, laat de VVD-fractie ons nou toch een kans geven, dach- | |
| |
ten we. Maar ook Lubbers kon het conflict met de VVD-fractie niet meer voorkomen. Al had hij met bloemen rondgelopen.
Het was geen conflict tussen de teamgenoten, maar een conflict tussen het kabinet en de VVD-fractie. Als je het met hockey vergelijkt: een van de bestuurders van de vereniging vond dat de speeltijd van het team voorbij was ook al was de wedstrijd nog interessant genoeg om door te spelen.
Het optreden van Ruud Lubbers in de laatste twee vergaderdagen voor de crisis tekent hem goed. Hij hield voortdurend bilateraaltjes met mij of met een van de andere direct betrokkenen over het pakket onderwerpen dat toen speelde: het Nationaal milieubeleidsplan, het Structuurschema verkeer en vervoer, de Derde nota waterhuishouding en het Natuurbeleidsplan. Aparte gesprekjes met mij, Gerrit Braks of Ed Nijpels. Soms met Ruding en Rudolf de Korte erbij.
Hij hakte de materie in stukken, dus hoefde er niet eindeloos in de plenaire ministerraad vergaderd te worden. Dat is altijd zijn aanpak. In de voltallige raad proeft hij de sfeer, kijkt of iets haalbaar is of niet. Dan schorst hij en dan praten we in kleine groepjes verder. Na het overleg in kleine kring roept hij de mensen weer bij elkaar en dan komt hij met het zoveelste buitengewoon intelligente gedachtenspinsel.
In de plenaire raad zal hij nooit iets op de spits drijven. Een voorzitter die wil forceren, laat stemmen en stelt vast dat er een meerderheid voor iets is. Bam. Maar dat doet Ruud dus bijna nooit. In al die jaren, in al die ministerraadsvergaderingen hebben we geloof ik twee of drie twee keer gestemd. De laatste keer, in de zomer van 1989, ging het over de ambtenarensalarissen.
De vrijdag voor de crisis kwam hij met het compromis om het reiskostenforfait pas in 1991 en in fasen in te voeren. Daarmee probeerde hij Joris Voorhoeve en de VVD-fractie voor de financiering van het milieubeleid te winnen. Tevergeefs, zo bleek de volgende dag, Koninginnedag.
Aan het einde van de vrijdagavond zaten de VVD-ministers en de fractietop in een paar kamers in de buurt van de Trêveszaal te vergaderen over het compromis van Lubbers. Het werd later en later, we maakten het echt van eieren. We hadden veel meer tijd nodig dan we gedacht hadden.
Plotseling kwam Ruud met een olijk gezicht de kamer binnen
| |
| |
en riep: “Is hier nog een vierde man om te bridgen?” Het duurde zo lang, dat de CDA'ers maar wat waren gaan kaarten en kennelijk kwamen ze een speler te kort. Volgens mij vond Ruud dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met dat eindeloze vergaderen.
Ik weet nog goed hoe het kabinet in 1982 begon. We hadden de no nonsense-aanpak. We voelden ons het eerste categorie-hockeyteam, dat was aangetreden met een bright young man als aanvoerder. We zouden het varkentje eens even wassen. Een sfeer van flinke jongens en meiden. Hallekidee. We zouden onszelf wegcijferen.
Maar het effect dat we verwachtten van die aanpak duurde langer dan we hadden gehoopt. Toen de tribune, de Kamer en de pers, onrustig werden, gingen we nog iets harder spelen en sneller rennen. We kregen iets geforceerds. Intussen realiseerden we ons dat het spel nog lang niet uit was. Maar toen na de pauze, de verkiezingen van 1986, de tweede speelhelft begon, zei het publiek dat we het niet meer zo leuk deden als in de eerste helft. Het hempje waarin we speelden was vies geworden, dat soort dingen.
In het kabinet zelf veranderde ook iets. Ruud Lubbers had weliswaar nog steeds dezelfde gedrevenheid, maar de andere ministers hadden ook zo veel ervaring gekregen, dat ze zich meer op zichzelf gingen richten. De meeste ministers zaten voor de tweede, sommige voor de derde of vierde keer op hun post en hadden zich met hun departement vereenzelvigd.
In het begin was de vrijdag, de dag van de vergadering van de ministerraad, een heel belangrijke dag in je werkweek. Na 1986 zijn die andere dagen in de week óók ontzettend belangrijk geworden, omdat je dan bezig was met het invullen van je eigen beleid. De verzelfstandiging van de PTT, de nieuwe financiering van het openbaar vervoer en de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf en de loodsdienst. De eerste periode had ik dat in de grondverf gezet, en nu moest dat worden afgemaakt. Dus daar ben je dan helemaal op gefocust.
Ruud kreeg ook steeds meer routine in zijn eigen werk. In de totaalpresentatie van het kabinetsbeleid was hij zo ingewerkt dat hij het met zijn linkerachterpoot deed. Waar ik overigens geen
| |
| |
problemen mee had. Als het de zaak diende vond ik het prima. Niet iedereen was het met me eens, maar ik heb nooit het gevoel gehad: wat zit Lubbers daar nou presidentieel te doen.
Er zijn wel eens bewindslieden geweest die gezegd hebben dat Ruud Lubbers te intelligent is. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen: hoe kan ik nou iemand verwijten dat hij te intelligent, te creatief, te snel is. Heremijntijd. Daar moet je mee oppassen. Je had zelf de mogelijkheid om hem te stoppen, zeg ik dan tegen die collega's. Dan had je eerder moeten roepen: “Ho, daar ben ik het niet mee eens. Ik was nog pas bij variant drie en jij bent al bij variant vijf.”
Als ik gevonden had dat hij in de coalitie te weinig aandacht had besteed aan de VVD, dan had ik er als VVD-minister allereerst keihard aan moeten werken om hem ertoe te bewegen wel die aandacht op te brengen. En als hij dan nog niet genoeg rekening met me hield, dan had ik me moeten afvragen: heb ik wel duidelijk gemaakt dat dit voor mij heel belangrijk is? Heb ik wel goede argumenten gebruikt? Op die manier kun je hem voor de zaak winnen. Niet door alleen een beetje simmerig tegen hem te doen.
Als andere VVD'ers zich miskend voelen, dan ligt dat vaak aan hun eigen houding. Ik weiger dan ook mee te huilen met de wolven in het bos. Het kan natuurlijk wel eens een keer voorkomen dat Ruud iets uithaalt, dat niet aardig is voor de kleinere coalitiepartner, maar dan moet je als minister ook meteen tegen hem zeggen: “Dat is nou een vluggertje, jongen, daar hou ik niet van. Doe me een genoegen en laat dat voortaan.”
Goed, hij is een Einzelgänger. Ik kan me niet voorstellen dat Ruud zo maar een bruine kroeg binnenstapt voor een borrel en een stukje kaas met Rudolf de Korte om de coalitiezaken te bespreken, los van het feit dat die combinatie mij in een kroeg onwaarschijnlijk lijkt. Daar is Ruud de man niet naar. Hij ziet trouwens toch niet wat hij eet. Als je hem plastic kaas geeft gaat het ook naar binnen.
Er zijn mensen die denken dat alle mooie gedachten geboren worden tijdens de vergaderingen van de ministerraad. Maar bij Ruud gaat dat niet zo. Hij bedenkt ze alleen. Dan zit hij in het Torentje onder zijn schemerlamp en dan zit hij dossiers te lezen, te denken en te schrijven en dan komt hij vol ideeën terug.
| |
| |
Als de VVD zich voelt als een kind dat in het gezin altijd pas het laatste hapje uit de pan krijgt, dan moet ze zorgen dat ze een paar plaatsten naar voren duikt. Met andere woorden: dan zul je erbij moeten zijn voordat Ruud aan het denken slaat. Dan moet je je eigen plannen tijdig op een pitje onder die schemerlamp zetten. En als andere VVD'ers vinden dat dat niet nodig zou behoren te zijn, dat Ruud zelf contact met ze op zou moeten nemen, soit. Dan moeten ze ook niet piepen.
Toen Ruud begin mei zijn vijftigste verjaardag vierde, was ik een van de tweehonderd gasten in de grote tent die in de tuin van het Catshuis was opgezet. Zijn vrouw Ria en hun kinderen hadden video-opnamen laten maken van een paar buitenlandse premiers die Ruud feliciteerden: Gandhi, Rocard, Kohl, Martens en Thatcher.
Ik wist dat die filmpjes meer waren dan alleen een gelukwens van de felicitatiedienst via de video. Ruuds band met Gandhi is heel sterk. Tijdens de kernwapendiscussie in 1984 heeft Gandhi op verzoek van Ruud geprobeerd het Nederlandse standpunt over de raketten aan Moskou uit te leggen. Ik heb Gandhi zelf ook een paar keer meegemaakt en die is erg onder de indruk van Ruud. Dus wat wij daar op het scherm in de tent zagen, was gemeend. Dat was echt.
Ik was ook niet verbaasd dat Thatcher erbij zat. Die kan het heel goed met Ruud vinden. Ik heb die twee in de eerste kabinetsperiode eens zien opereren in kasteel Duivenvoorde in Voorschoten, waar de Nederlandse regering een ontvangst gaf voor het bedrijfsleven. Hij en zij hielden daar allebei een rede en ik zal nooit de manier vergeten waarop dat ging. Je merkte aan de stijl van praten, aan de manier waarop ze elkaar ballen toewierpen en weer afpikten, dat het meer was dan twee regeringsleiders die uit beleefdheid een toespraakje hielden.
De band die Margaret en Ruud hebben is makkelijk te verklaren. Als je op kritieke momenten heel intensief met iemand samenwerkt, zoals zij hebben gedaan in de Europese Raden, dan merk je meteen of het klikt of niet. Dat zie je in elke relatie. Als het klikt, kun je zo iemand veel later weer tegenkomen en dan is er nog steeds die..., tja vriendschap is misschien een groot woord, maar dan is er nog iets dat is blijven bestaan. Dat is zeker zo tussen Ruud Lubbers en Margaret Thatcher.
| |
| |
In het openbaar heeft hij mij wel eens een prima minister genoemd, maar ach, alles is betrekkelijk. Kijk, Ruud is een soort vader van een groot gezin. Hij laat niet blijken wie hij wel en wie hij niet mag in Den Haag. Ik denk dat het hem allemaal worst is. Hij ziet ons functioneel.
Je hoort wel eens van die clubs van oud-ministers die dan nog met hun collega's uit hetzelfde kabinet gezellig bij elkaar komen. De oude Van Agt-club bij voorbeeld. Nou, zo zit ik niet in elkaar. Ik kijk altijd naar morgen, niet naar gisteren. Ik zie me daar nog niet zitten te praten met mijn collega's over hoe leuk het vroeger was. Daar zit je dan, met zo'n stel ijskonijnen bij elkaar. Ik kan me voorstellen dat ik later met Onno Ruding zakelijk heel goed om zou kunnen gaan, maar niet dat ik met hem in een kransje ga zitten terugblikken. Nou ja, misschien doe ik het toch. Als ik tachtig ben.
Bovendien, in veel gevallen zijn de mensen in die oud-ministersclubs ook helemaal niet aardig tegen elkaar geweest en hebben ze elkaar ook beentje gelicht waar ze konden. En dan nu ineens aardig aan tafel zitten en zeggen: “Weet je nog wel?” Nou zeg, en óf ik het nog weet. De kabinetten-Lubbers waren geen vriendenclubs. We waren ingehuurd om een karwei te doen, om een huis te bouwen. Daarop werden we beoordeeld. Daarna was het afgelopen.’
|
|