| |
| |
| |
Hans van Mierlo
Lubbers en de macht
Een van de weinige politici met wie Lubbers een vriendschappelijke relatie heeft opgebouwd, is D66-leider Hans van Mierlo. Ze kennen elkaar al van vóór Lubbers' overstap naar de landelijke politiek in 1973. Met enige regelmaat praten ze informeel met elkaar. Ook als ze, zoals tijdens het tweede kabinet-Lubbers, offcieel te boek staan als elkaars politieke tegenstander.
Mr Henricus Antonius Franciscus Maria Oliva van Mierlo (1931) komt uit een katholieke bankiersfamilie in Breda. Na het Sint Canisius College, dat hij verliet toen Lubbers arriveerde, studeerde Van Mierlo rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en was hij van 1960 tot 1967 redacteur van het Algemeen Handelsblad in Amsterdam.
In 1966 richtte hij met anderen de politieke partij Democraten '66 op, die een jaar later onder zijn aanvoering zeven zetels in de Tweede Kamer veroverde. Tot 1977 was hij lid van de Tweede Kamer, de eerste zes jaar als fractievoorzitter. Van Mierlo was minister van Defensie in het tweede en derde kabinet-Van Agt (1981-1982) en vervolgens tot 1986 lid van de Eerste Kamer. In 1986 maakte hij zijn come back als lijsttrekker en fractievoorzitter van D66.
Van Mierlo: ‘Bij de samenstelling van het kabinet-Den Uyl in
| |
| |
‘Waarom is het bij hem wel gebeurd en bij mij niet’ 1986: Ruud Lubbers, Hans van Mierlo
| |
| |
1973 vroeg formateur Jaap Burger of ik nog een beetje progressieve KVP'er wist voor de post van Economische Zaken. Toen moest ik aan Lubbers denken. Ik had hem al een tijd niet meer gezien, maar ik noemde toch zijn naam en Burger schreef die op een papiertje zoals je doet met een naam die je niet kent: “Lubbers?”
Burger is toen met Frans Andriessen gaan praten, de fractievoorzitter van de KVP. “Zegt de naam Lubbers je iets?” vroeg Burger aan Andriessen. “Nee, wie is dat?” antwoordde Andriessen. “Dat is een KVP'er uit de afdeling-Rotterdam. Ik heb zijn naam van Van Mierlo gehoord. Het schijnt een aardig progressieve man te zijn.” Toen is Andriessen maar eens met Lubbers gaan praten. Later bracht hij verslag uit aan Burger. “Het is inderdaad een leuke man,” vertelde hij hem. “En hij wil wel.”
Lubbers had ik op 11 september 1971 leren kennen in Tilburg op de elfde lustrumbijeenkomst van de Christelijke Jonge Werkgeversvereniging. Ik was daar uitgenodigd in een rede te vertellen hoe ik tegen het ondernemen aankeek. Dat wilde ik graag. In die tijd was ik totaal bezeten van de Club van Rome, die in dat stadium nog totaal onbekend was. Ik wist dat ze binnenkort met hun eerste rapport zou komen, geschreven door Dennis Meadows, medewerker van het MIT, het Massachusetts Institute of Technology in het Amerikaanse Cambridge. Meadows had allemaal verschrikkelijke dingen ontdekt over de uitputting van de hulpbronnen en de enorme vervuiling. Op het rapport “Grenzen aan de groei” kwam veel kritiek, maar de hoofdmededeling bleek later volstrekt correct.
Het rapport moest nog verschijnen, maar ik had voorinformatie gekregen en die gegevens had ik in mijn speech verwerkt. Journalist en vriend Boebie Brugsma schreef erover in de Haagse Post. Het ruimteschip aarde had ons beiden in zijn greep.
Ik vertelde die beginnende ondernemers, onder wie de voormij nog onbekende Lubbers, dat mensen processen in het leven hebben geroepen die ze zelf niet meer kunnen beheersen, die een eigen bestaan zijn gaan leiden en ontsnapt zijn aan de sturende hand van de mens, om die mens zelf te gaan domineren, om zich ten slotte tegen die mens te keren. Een leuk verhaal, met als boodschap dat die managers in opstand moesten komen.
Om het voor die ondernemers een beetje bevattelijk te maken,
| |
| |
vergeleek ik het met het gevoel dat je hebt, als je in de totale stilte die volgt op de explosieve klap waarmee een Jaguar tegen een boom is geknald, op het wrak afloopt en met een mengeling van deernis en afkeer kijkt naar de buitengewoon dode chauffeur, die een minuut geleden nog dacht dat hij tweehonderd kilometer per uur kon rijden, omdat hij een auto had die tweehonderd kilometer per uur kon rijden.
Een beetje provocerend verhaal, zeker voor het publiek van jonge christelijke werkgevers. Ik praatte voor een auditorium van allemaal van die jonge ouwe mensen. Heertjes in het pak, met parelgrijze vesten. Hun vrouwen in cocktailjurken, met oorbelletjes. Prachtig, the coming people, de yuppies van toen.
Na afloop, toen er nog een borrel werd gedronken, maakte zich een jongen van het gezelschap los en begon een gesprek met mij. Hij zag er netjes uit, ook zo'n pak, maar had iets wilds, iets verdwaasd. “U hield een interessant verhaal meneer Van Mierlo, maar ik heb toch een paar vragen. U zei zoëven dit, maar dan denk ik toch dat...” En toen volgde een paar rake opmerkingen waar ik niet direct van terug had.
De jongeman stelde zich voor als Ruud Lubbers. Hij vertelde me dat hij uit Rotterdam kwam, waar hij samen met zijn broer in het familiebedrijf zat, dat hij lid was van de KVP, maar ongelukkig met het oubollige beleid van die partij. Hij was geboeid door mijn verhaal, was heel geïntrigeerd en wilde zich daar kritisch verdedigend aan geven. En zo heb ik hem onthouden.
In die tijd was ik ook druk met de Progressieve Volkspartij, de PVP, waarin PvdA, PPR, D66 en sympathisanten moesten gaan samenwerken. Ik vond dat een nieuwe filosofie, gebaseerd op de nieuwe problemen, de basis moest vormen voor die partij. Alleen dan zouden we een voorsprong kunnen krijgen. Bovendien konden we daarmee een overheersende positie van de PvdA-ideologie voorkomen.
Onder leiding van de PvdA'er Mansholt, vice-voorzitter van de Europese Commissie, is toen de Club van Zes opgericht. De Galan en Den Uyl zaten erin voor de PvdA, Jurgens voor de PPR en Gruijters en ik voor D66. Het PvdA-kamerlid Pronk en Brugsma traden op als secretarissen.
Ons rapport, een beetje op basis van de gegevens van de Club van Rome, kwam in maart 1972 uit en behandelde drie crises: de
| |
| |
wapenwedloop, de kloof tussen arm en rijk en de ecologische crisis. Frits van der Poel van de VARA wilde een flinke uitzending van het actualiteitenprogramma Achter het Nieuws aan het rapport wijden. Het zou uitgezonden worden vanuit restaurant House of Lords in Den Haag en Van der Poel wilde wat vakbondsmensen en werkgevers aan een tafeltje hebben, zodat die in de uitzending konden reageren. “Weet jij nog een beetje leuke werkgever?” vroeg Van der Poel mij. “Ik weet er misschien wel één,” zei ik na lang nadenken. “Hoe heette die vent ook al weer? Volgens mij heette hij Lubbers en is hij een werkgever uit Rotterdam.” De VARA heeft hem toen opgespoord en toen zat hij met mij in de uitzending. Hij deed het heel aardig, maar ik kan me niet meer herinneren wat hij heeft gezegd.
Eind 1972 waren de verkiezingen met daarna die lange formatie die zou leiden tot het kabinet-Den Uyl. Er mocht niet worden onderhandeld, want we hadden als linkse partijen immers gezegd dat we vóór de verkiezingen duidelijkheid zouden verschaffen. We zouden polariseren en na de verkiezingen geen water in de wijn doen en standpunten verkwanselen. Maar daarvoor moet je natuurlijk wel een meerderheid in het parlement hebben en die hadden we niet. We zijn dus een verkiezing te vroeg met dat linkse kabinet begonnen.
Het werd een heel gedoe, de vorming van het rode kabinet met de witte rand van confessionelen. Boersma en De Gaay Fortman moesten uit hun partij, de ARP, worden losgeweekt. Van Agt moest ook worden overgehaald. We kenden hem uit het kabinet-Biesheuvel als een progressieve minister van Justitie, een linkse katholiek, die pas onder Den Uyl naar rechts is gegaan.
Protestanten en katholieken reageren totaal verschillend op zo'n situatie. Protestanten als Boersma en De Gaay Fortman staan op en nemen de verantwoordelijkheid voor hun overstap, ze zien wel of de partij volgt. Katholieken als Van Agt doen dat niet. Eerst moet de hele gemeenschap om en dan gaan ze zelf pas.
Omdat ik wilde dat het kabinet er kwam en omdat ik Van Agt al heel lang kende, uit Nijmegen nog, ben ik aan de vooravond van zijn ontmoeting met Jaap Burger met hem gaan praten op zijn departement. Dat werd een leuk gesprek tussen twee Nijmegenaren. Ik heb op hem ingepraat en hem verteld dat hij net als Boersma en De Gaay Fortman geschiedenis kon maken. “Meer
| |
| |
nog dan Boersma en De Gaay Fortman. Jij kan iets doen dat tegen je eigen milieu ingaat, tegen je eigen geschiedenis.” Maar hij deed het niet. Er kwam eerst nog een crisis in de KVP en toen ging hij pas over om minister van Justitie en vice-premier te worden.
In de laatste fase van de formatie, toen de KVP-fractie al zijn goedkeuring had gegeven aan het kabinet, is pas gezocht naar een KVP-minister voor Economische Zaken. Pas toen heb ik in een gesprek met Jaap Burger de naam van Lubbers laten vallen. Hij is er als een van de laatste ministers bij gekomen. Hij was de grote onbekende.
Lubbers heeft een vrij moeilijke start gemaakt in het kabinet, op zijn departement en in de Tweede Kamer. Hij stichtte ontzettend veel verwarring met zijn ongebreidelde denkproduktie. Al die oplossingen die hij bedacht, de mensen werden er gek van. Er zat ook weinig systeem in. Iedere oplossing was goed als het maar een oplossing was. Ik weet nog wel dat ambtenaren van zijn departement naar mij toekwamen om te klagen dat ze helemaal gek werden van die man. Joop den Uyl sprak er ook wel met mij over.
Ik voelde me medeverantwoordelijk voor het kabinet-Den Uyl, ik wilde dat het niet zou mislukken. En ik voelde me natuurlijk extra verantwoordelijk voor Lubbers, die ik immers had aangeraden.
Lubbers zorgde in het begin voor veel troubles. Hij maakte soms scènes in de ministerraad. Dan liep hij de tuin in van het Catshuis en dan schrok iedereen zich te pletter. “O God, nu krijgen we een crisis.” Later konden zijn collega's die acties wel relativeren, maar in het begin was het schrikken. Op het departement is hij met klei aan de handen iemand geworden.
Ik heb een meer persoonlijk contact met Ruud gekregen toen ik in 1981 en 1982 minister van Defensie was. Hij zat toen met het kruisrakettenprobleem in zijn fractie en wipte regelmatig het Plein over om met mij te praten op het ministerie. “Als we het nou eens zo en zo doen,” zei hij dan bij voorbeeld en dan volgde er weer een oplossing. Van mij kreeg hij dan meestal te horen waarom dat niet kon.
Ik vond het niet zo raar dat hij af en toe bij me binnenstapte. Dualisme betekent niet dat je elkaar moet negeren. Als de verant- | |
| |
woordelijkheden maar gemarkeerd zijn. Omgekeerd sprak ik met hem over de kruisraketten toen hij minister-president was en ik lid van de Eerste Kamer. Er is mij toen verweten dat ik onzuiver handelde door als vertegenwoordiger van een oppositiepartij met de regeringsleider te praten. Onzin. Het heeft me er als lid van die Eerste Kamer nooit van weerhouden hem te kritiseren. Tegenover elkaar houden we een volstrekte vrijheid van handelen. Ik zeg altijd de meest kritische dingen over het CDA. Ik heb tijdens het tweede kabinet-Lubbers minstens zo hard oppositie gevoerd als Wim Kok.
Dat Lubbers en ik klieken is mythe-vorming. Al een jaar of tien drinken we wel eens een kop koffie met elkaar of gaan we ergens eten en dat is dan heel gezellig. Dan gaat het over alles. Soms bel ik hem op, soms komen we elkaar tegen en dan zegt hij: “Doe je wat dadelijk? Zullen we even wat eten?” Of hij belt wel eens op, er zit niet echt een systeem in. Hij heeft het hartstikke druk en ik moet 's avonds altijd weer met de trein naar Amsterdam.
Er is verband met de afkomst. Ik kom uit een conservatief katholieke familie en ben intellectueel mijn eigen weg gegaan. Lubbers heeft ongeveer dezelfde achtergrond, maar hij is in die cultuur gebleven. Zoekend naar compromissen, maar ook naar de bescherming die het milieu hem biedt. Die ongelijkheid in situatie, ik weggegaan, hij gebleven, is een factor die ons verbindt. Er zit bij beiden iets van een verlangen: “Waarom is het bij hem wel gebeurd en bij mij niet?”
Toen hij bij mij op het departement kwam, wist hij van niks. Hij had ook niet één echte deskundigheid. Hij heeft een ontzettend goed stel hersens, dat is het belangrijkste materiaal dat hij heeft in te brengen. Natuurlijk heeft hij verstand van economie, van het bedrijfsleven. Het doet er ook niet zoveel toe, want hij is iemand die zich heel snel inwerkt in dossiers. Dat is zijn grote kracht. Hij heeft ontzettend snel in de gaten waar het om gaat. En hij weet de net verworven kennis maximaal operationeel te maken. Hij kan die heel snel toepassen, en daar gaat het natuurlijk om als je overwicht wil hebben. Zelf word ik gek van dossiers, maar hij leeft ervan.
Zijn verschil met Joop den Uyl is, dat Joop een opdracht had om de maatschappij in een bepaalde richting te sturen waardoor er meer gelijkheid en rechtvaardigheid zou komen. Den Uyl was
| |
| |
ook heel inventief en had ook zo zijn methodes, maar alles werd getoetst aan het criterium dat als hij de politiek zou verlaten er meer gelijkheid zou zijn. Dat ligt anders bij Lubbers. Hij ziet in de eerste plaats het probleem dat opgelost moet worden. En wel zo goed mogelijk. “Probeer dit eens. Kan dat niet? Dit dan?” Zo zit hij in elkaar. Zijn wezen is zo.
Hij wil uiteindelijk ook een ordening aanbrengen, maar allereerst vraagt hij zich af of het vraagstuk opgelost kan worden. Zoals Den Uyl in de eerste plaats de maatschappelijke verbanden zag tussen allerlei problemen, zo ziet Lubbers in de eerste plaats verbanden tussen de afspraken die zijn gemaakt om problemen op te lossen. “We hebben afgesproken dat het financieringstekort omlaag moet en de lastendruk gelijk blijft, dus...” zegt hij dan.
Terreinen waar hij minder makkelijk op inspeelt, zijn de echt juridische vraagstukken, inclusief de staatsrechtelijke problemen. Ik verbaas me nog steeds dat hij augustus 1987 dat wetsvoorstel over de euthanasie heeft kunnen laten passeren. Daarin staan, juridisch gezien, rare zaken. Artsen kunnen zich op overmacht beroepen, maar dat betekent nog niet ontslag van rechtsvervolging. Ook als je voldoet aan de zorgvuldigheidseisen kan je toch nog worden vervolgd als arts. De rechtsonzekerheid wordt er alleen maar door vergroot.
Ook bij staatsrechtelijke zaken was het bij hem laissez faire, laissez passer. “Wat werkt, dat is goed,” was zijn benadering. Mijn diepste verwijt aan de twee kabinetten-Lubbers is, dat ze op dit punt de politiek verder hebben laten verloederen. Het kannibaliseren van de staatsrechtelijke inboedel, noem ik dat. De regels mogen niet veranderen, maar de maatschappij die bestuurd moet worden verandert wel. Dan vreet je dus vanbinnen het systeem op.
Ik heb er vaak met hem over gesproken. Lang heeft hij gedacht dat het pure intellectuele bevlogenheid van me was, een stokpaardje. Tot het ook hem duidelijk werd, dat er een relatie is tussen de bestuurscultuur en het lot van de mensen. Bij voorbeeld als een nieuw paspoort niet op tijd kan worden gemaakt.
De laatste jaren heeft hij, mede door praktijkervaring, veel meer gevoel voor staatsrechtelijke aspecten gekregen. Hij is bij voorbeeld heel goed het belang van de ministeriële verantwoordelijkheid gaan zien. Hij weet dat we daarmee ontzettend in de
| |
| |
knoei zijn gekomen. De minister-president wordt steeds meer geacht het beleid te personifiëren, maar dat lukt niet in de praktijk. Een bewindsman kan hij niet voordragen voor ontslag, maar het wordt wel van hem verwacht. Aan het ambt van minister-president is iets toegevoegd dat hij niet kan waarmaken. Dat voelt hij heel sterk.
Eind 1988, begin 1989 heb ik hem voorgesteld een bijeenkomst te organiseren van de vier partijleiders, dus wij tweeën samen met Wim Kok en Joris Voorhoeve, om over dit soort problemen te spreken en daarmee een vernieuwingsproces op gang te brengen. Het moet dan niet alleen gaan over het ambt van minister-president en over de ministeriële verantwoordelijkheid, maar ook over de onbestuurbaarheid van departementen. Overministers die geen grip meer hebben op hun ambtenaren en het parlement dat geen grip meer heeft op de ministers. Kortom, waar we allemaal over praten als we het over “de politiek” of “Den Haag” hebben, maar waar we nooit iets aan doen. In feite gaat het dan om de legitimatie van de macht.
Hij wilde zo'n gesprek over de cultuur van de macht en alles dat daarmee samenhangt graag hebben. Maar voordat ik de anderen kon polsen, brak in mei 1989 de kabinetscrisis uit. Toen ging het allemaal niet door, omdat we elkaar eerst weer moesten gaan bevechten. Maar het voorstel is niet afgeblazen.
Over een aantal staatkundige zaken is hij fundamenteler gaan denken, hoewel ik vind dat hij echt fouten heeft gemaakt in de Koeweit-affaire die in juni 1989 openbaar werd gemaakt. Hoewel hij geen enkel eigenbelang nastreefde, had hij zich er volstrekt buiten moeten houden. “Jongens, ik begrijp die Koeweiters wel, die willen dat op het niveau van regeringsleiders regelen, maar laat ze maar weten dat ik me er niet mee kan bemoeien. Het gaat toevallig om een familiebedrijf,” had hij tegen Hans van den Broek en Onno Ruding moeten zeggen. Zijn verdediging in het parlement was goed en toch niet toereikend. Het is volstrekt waar wat hij toen zei: “Ieder heeft zo zijn handicaps. Ik heb er ook een.”
Lubbers machtsinstinct wordt vaak romantisch overschat als gezegd wordt dat hij een meesterbrein is dat allerlei opzetjes bedenkt en slimmigheidjes uithaalt. Dat is lang niet altijd waar. Hij heeft iets ingénue. Er steekt bij hem niet altijd iets achter. Ik
| |
| |
heb meegemaakt dat iedereen dacht dat hij iets heel slims had gedaan. “Meesterlijk zoals hij dat heeft opgezet,” werd dan gezegd, terwijl ik wist dat het meer per ongeluk was.
Mensen hebben vaak geen idee van wat macht in werkelijkheid is. Macht bestaat vaak vooral in de fantasie van mensen. Als het woord macht in een zin voorkomt staat er ook bijna altijd een misverstand in.
Het begrip macht heeft verschillende betekenissen die vaak door elkaar worden gebruikt. Daarom bestaat er in onze verbeelding vaak veel meer macht dan er in werkelijkheid is. Het figureert in de eerste plaats om verklaringen te leveren voor ontwikkelingen die ons wel of niet zinnen. In de tweede plaats is het heel nuttig als alibi, om de verantwoordelijkheid elders te leggen. En in de derde plaats kan er makkelijk naar verwezen worden zonder een echte analyse te maken. Dat is ook veel moeilijker en vaak ook veel pijnlijker.
Het is een begrip dat door luie mensen wordt gehanteerd, als je “macht” zegt, hoef je verder niet meer na te denken. Het zorgt voor een alles-omvattende verklaring. En Lubbers roept dat woord op, misschien ook wel terecht, want vaak haalt hij slimmigheidjes uit. Maar hij roept veel meer associaties met macht op dan hij in werkelijkheid genereert.
De oplossing die Lubbers heeft bedacht voor de kruisraketten is misschien een voorbeeld. Dan denk ik aan het besluit dat het eerste kabinet-Lubbers op 1 juni 1984 heeft genomen om 1 november 1985 definitief te beslissen achtenveertig kruisraketten te plaatsen, tenzij zou blijken dat de Sovjetunie het aantal SS-20's had verminderd.
“Ik vind het onzin, dat lijntje van jou met Moskou,” heb ik hem destijds gezegd. “Net doen of je een hele verstandhouding met Moskou aan het opbouwen bent.” In Moskou begrepen ze er natuurlijk geen bal van, maar hij kon met dat besluit in ieder geval de regeringspartijen en zijn kabinet verzoenen. Tegelijk maakte hij het de oppositie moeilijk, want het echte plaatsingsbesluit werd uitgesteld.
Ik geloofde er dus niet in. Maar er was een probleem dat opgelost moest worden en dat heeft hij gedaan. Voor binnenlands gebruik. De NAVO kon het natuurlijk geen barst schelen hoe hij het deed als er uiteindelijk maar geplaatst zou worden.
| |
| |
Zelf geloofde hij erin. Daar zit dus veel meer onschuld en veel meer eerlijkheid in dan iedereen denkt. Het is een creatieve vorm van naïviteit. Maar als hij zo'n oplossing bedenkt, voegt de werkelijkheid zich een beetje naar zijn gedachtecreatie; dan is het ook zo. Hij dacht echt dat er een lijn Moskou-Nederland was, en dat het een zinvol criterium was.
De bemiddeling tussen West-Duitsland en de Verenigde Staten in de zomer van 1989 was wél echt. Hij maakt bij die buitenlanders een goede indruk. Hij kan bij Thatcher aankomen en soms zeggen zijn Europese collega's tegen hem: “Kom Ruud, ga jij nog even met dat mens praten.” Hij heeft iets met haar. Zoals Reagan en Gorbatsjov iets met haar hebben. Soms moet je hem in belangrijke mate minder toedichten, maar in dit geval mag je hem meer toedichten.
Als zijn integriteit aan de orde is, dan krijgt hij iets extreems, dan gaat hij tot een persoonlijke actie over. Er is een moment waarop niemand je meer raad kan geven. Er zit iets van de zelfkant in: hier ben ik, schiet me maar dood. En dan moet je wel schieten, want anders ben je verloren. Dan daagt hij de Kamer uit en dan zie je ze terugdeinzen. Dan binden ze in. Dat is bij het WIR-lek gebeurd en dat is bij het debat over de paspoorten gebeurd. Hij blijft dan achter als overwinnaar.
Je ziet het aan hem als hij geraakt is. Het is een soort intentie tot drift. Ingehouden drift. Dan kan het beter niet misgaan. Integriteit is voor hem het punt waarop hij anders wordt. De avond dat hij de brief aan de Kamer had geschreven over het WIR-lek, werd de koning Willem I-prijs uitgereikt bij DAF in Wassenaar. Ik ontmoette daar Pietje de Jong, de oud-premier. “Wat is er toch met Ruud?” zeg ik tegen hem. “Hij krijgt gedonder met die brief die hij heeft geschreven, daar komt een debat van.” En toen zei Pietje: “Ik heb het idee dat je gelijk hebt, het is ook niet zo verstandig van hem. Maar ik begrijp het wel. Als je in dit vak zit en er komt een moment waarop je in je persoonlijke eer voelt aangetast dan krijg je iets van: het kan me niet schelen of het verstandig is of niet, maar ik moet het doen. En dan schrijft hij zo'n brief. Hij weet dat hij dan dood kan vallen, maar doen moet hij het.” Moet je nagaan, dat zei Pietje de Jong, altijd de rust zelve.
Bij de Koeweit-affaire trouwens in juni 1989 was de vlucht
| |
| |
naar voren ook mogelijk geweest. Hij vond het zeer ten onrechte dat hij zo gepakt werd. Hij vond dat er een hetze tegen hem werd gevoerd. Hij trok zich dat ontzettend aan. Hij is dan puur emotioneel. Dan balanceert hij op de rand van de afgrond. Dan kan het alle kanten op. Ik weet dat Lubbers toen heeft overwogen af te treden. Bijna heeft hij gezegd: “Jongens, zoek het maar uit, ik stop ermee. Als jullie dit vinden dan zeg ik: daaaag.”
Soms is hij echt meesterlijk. In het crisisdebat over het reiskostenforfait, op 2 mei 1989, bij voorbeeld. “Ik ben bereid het electorale verlies te incasseren,” zei hij tegen Voorhoeve. “Ik ben bereid overal in het land uit te leggen dat het een goede lijn is. Als u zegt: wij kunnen de geleidelijke afschaffing van het reiskostenforfait niet dragen, dan aanvaard ik dat als politieke vriend. Dus ik kan ermee leven als u een andere opvatting huldigt en het kabinetsbeleid niet steunt. Daar liggen de grenzen van het dualisme. De vraag is of je samen met dat verschil van mening, want dat is er, kunt leven of dat je zegt: ik kan er niet mee leven.” Voorhoeve kon daar niet mee leven en dat begrijp ik nog steeds niet, maar het was natuurlijk een meesterlijke zet van Lubbers, want hij legde daarmee de schuld van de crisis geheel bij Voorhoeve.’
|
|