| |
| |
| |
‘Een beetje ouwemekkeren is er niet bij’ 1982: Piet Steenkamp, Ruud Lubbers
| |
| |
| |
Piet Steenkamp
Lubbers als partijman
Met zijn eigen partij heeft Ruud Lubbers enigszins een moeilijke verhouding. In het CDA valt regelmatig te beluisteren dat Lubbers zich - anders dan Van Agt - te weinig presenteert als “een van ons”. Eerst in de KVP en later in het CDA is Lubbers' optreden nauwgezet gevolgd door “de peetvader van het CDA” Piet Steenkamp, die vanaf 1968 betrokken was bij de fusie van KVP, ARP en CHU en gekozen werd tot eerste CDA-voorzitter.
Als voorzitter van de Eerste Kamer vanaf 1983 en als ere-voorzitter van het CDA sinds 1980 heeft Steenkamp regelmatig contact met Lubbers en is hij een raadsman en een waarnemer van Lubbers als minister-president en CDA-leider. In 1971 en 1982 was Steenkamp informateur.
Professor dr Antonius Jozef Maria Steenkamp (1925) studeerde economie aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg en promoveerde daar op een dissertatie over de bedrijfsorganisatie in protestants-christelijke kring. Van 1949 tot 1966 was hij eerst als bedrijfseconoom en later als directeur verbonden aan het familiebedrijf, de Uithoornse Baconen Conservenfabriek. Sinds 1960 is Steenkamp buitengewoon hoogleraar en sinds 1966 gewoon hoogleraar in het sociaal recht aan de Technische Universiteit Eindhoven.
| |
| |
Steenkamp: ‘Lubbers was niet actief in de landelijke KVP voordat hij minister werd. Ik ben hem althans nooit tegengekomen. Maar eenmaal bewindsman in het kabinet-Den Uyl, dus vanaf 1973, liet hij zich regelmatig op partijmanifestaties zien. Dat doen ze allemaal. Dat hoort erbij, anders word je niet opnieuw minister.
Tijdens het kabinet-Den Uyl heeft Lubbers als partijman geen blijvende indruk op mij gemaakt. Het heeft mij dan ook niet verbaasd dat in 1977 Dries van Agt tot lijsttrekker werd gekozen en niet Ruud Lubbers. Pas toen hij eind 1978 fractievoorzitter van het CDA werd, ging hij zich meer met de partij bemoeien. Qualitate qua was hij namelijk aanwezig op de vergaderingen van het partijbestuur.
Ik was toen voorzitter van het CDA en ik herinner me uit die tijd dat hij zich werkelijk overal voor interesseerde. Hij praatte ook mee over procedurele zaken en over de aanstelling van medewerkers op het partijbureau. Hij had een brede belangstelling zullen we maar zeggen.
Ik kon me als voorzitter altijd vreselijk ergeren aan bestuursleden die tijdens de vergadering andere dingen zaten te doen, brieven schrijven of de krant lezen. Maar hij deed dat gelukkig niet. Ook noteerde hij niet alles wat werd gezegd, zoals andere bestuursleden. Hij schreef alleen af en toe een paar kleine dingetjes op een papiertje. Die methode gebruikt hij nog steeds.
Als ik tijdens de vergadering in moeilijkheden kwam, greep hij - tot mijn vreugde - wel eens in. “Voorzitter, zou u dat niet zo en zo doen,” kwam hij dan bescheiden uit de hoek. Hij gooide me dan een reddingsboei toe. Dat was soms nodig, want het was vaak niet eenvoudig KVP, ARP en CHU op één lijn te krijgen. Ik heb er tot vlak voor de fusie rekening mee gehouden dat het hele CDA er toch niet zou komen.
Lubbers was een groot voorstander van die fusie, maar in de partij was toen de kritiek dat de fractie niet snel genoeg ging. Er dreigde een kloof tussen wat mensen in het land wilden en Den Haag, met andere woorden tussen onze achterban en de fractie in de Tweede Kamer. Als je het mij vraagt, was dat zijn moeilijkste periode, want hij wist wat de partij wilde, maar voelde bliksems goed aan dat in de fractie verschillend werd gedacht.
| |
| |
Hij moest buitengewoon omzichtig manoeuvreren om de fractie bijeen te houden. Het kabinet-Van Agt/Wiegel steunde op een kleine meerderheid en dissident stemgedrag van de loyalisten in de CDA-fractie kon de meerderheid elk moment veranderen in een minderheid. Het eindresultaat was dat de fractie bij elkaar is gebleven en het kabinet de eindstreep heeft gehaald. Maar daar is wel een prijs voor betaald. Het economisch herstelbeleid is daardoor veel te laat op gang gekomen.
Na de verkiezingen van 1982 heeft Van Agt gezegd dat ‘nij geen fractieleider meer wilde zijn en dus ook geen premier van een nieuw kabinet. Dat was na een langdurig gesprek met onder anderen partijvoorzitter Bukman bij Dries thuis op de Heilig Land Stichting in Nijmegen. Hij heeft toen in een brief aan de CDA-fractie Jan de Koning aangewezen als zijn opvolger. Dat was natuurlijk niet leuk voor Lubbers, want iedereen ging ervan uit dat hij het zou worden. Ik was ook hoogst verbaasd toen ik de voorkeur van Van Agt hoorde.
De enige die er niet warm of koud van werd was De Koning zelf. Ik wou dat ik zo was, tjongejonge wat een mooie kerel is dat. De Koning heeft onmiddellijk gezegd dat ze hem niet moesten nemen, maar Lubbers. De fractie heeft toen Lubbers aangewezen. Voor Van Agt was dat nogal pijnlijk, want hij had iemand aanbevolen en de fractie ging er niet mee akkoord. Het is nog steeds geen dikke mik tussen die twee.
Eenmaal minister-president kreeg Lubbers weer een andere relatie met de partij. Als ere-voorzitter van het CDA zou ik me moeten ergeren dat Lubbers zo weinig partijman is sinds hij optreedt als minister-president. Maar ik begrijp hem zo goed. Zelf kan ik als voorzitter van de Eerste Kamer ook niet voluit partijman zijn.
Ik heb in het verleden altijd veel kritiek gehad op een minister-president die te veel afstand nam van zijn coalitiepartner. Die dus in de eerste plaats partijleider was en pas in de tweede plaats minister-president. Ik ben dus juist blij dat Lubbers zich niet al te veel presenteert als CDA-premier. Maar dat zijn ze in de partij lang niet allemaal met mij eens.
Hij mag dan geen typische CDA-premier zijn, voor de partij doet hij wel veel. Alleen gaat hij wel eens tegen de wil van de partij in. Dan denk ik vooral aan benoemingen. “Het CDA kan
| |
| |
niet altijd zijn zin krijgen,” zegt hij dan. “Nou is een andere partij een keer aan de beurt.”
Het is typerend voor zijn intellectuele aanleg dat hij gevestigde opvattingen telkens opnieuw beoordeelt. Ik geef hem daar groot gelijk in. Het CDA denkt wel eens de wijsheid in pacht te hebben en het partijkader heeft kritiek als hij aarzelt. Dat pleit juist voor hem, vind ik. Na de oorlog studeerde ik bij professor Cobbenhagen in Tilburg en die zei altijd tegen zijn studenten: “Dames en Heren, ban de twijfel niet uit, want de twijfel zuivert.”
We hebben veel contact omdat hij kwesties met mij te bespreken heeft als voorzitter van de Eerste Kamer, maar ook omdat hij bepaalde zaken aan mij wil voorleggen als ere-voorzitter van het CDA. Omdat ik het grootste deel van de week in Eindhoven ben, handelen we veel telefonisch af. Maar Lubbers is niet zo'n beller. Ik bedoel: hij belt wel vaak, maar het zijn nooit lange gesprekken. Hij belt zakelijk. Er is nooit een gezellige uitloop.
Het is uitgesloten dat Lubbers je opbelt en het gesprek begint met: “Zit je lekker in de tuin?” Dat deed Van Agt wel, die kon zo'n conversatie meer versieren. Lubbers niet. “Goedemiddag. Ik heb je even nodig.” Ben je eenmaal goed en wel aan het praten, dan is het gesprek plotseling afgelopen. Ineens is hij weg. Dan heeft hij zijn boodschap binnen. Een beetje ouwemekkeren is er niet bij. Hij kent dat woord niet eens.
De beste tijd dat ik met hem kan praten is 's morgens om halfacht. Dan zit hij in zijn kamer op het Binnenhof en ik op de universiteit. Hij mag dan zeer doelgericht zijn, hij is wel een man die je bemoedigt. “Kan ik nog wat voor je doen,” vraagt hij altijd. “Moet er nog iemand gebeld worden?” vraag hij dan. En hij komt zijn toezeggingen ook na.
Ik herinnerde hem eens aan een afspraak die we negen maanden eerder hadden gemaakt. “Ja,” zegt hij, “ik weet nog precies waar het over ging.” Ik zeg: “Maar ik heb nog niks gehoord.” Zegt hij: “Klopt. Het is me nog niet gelukt.” Maar hij wist nog zeer nauwkeurig waar het over ging.
Nog een voorbeeld. Iemand moest een bepaalde functie krijgen, vond ik. Op woensdag gaf ik dat door aan zijn secretaresse, zodat ik de baas zelf niet hoefde te storen. Binnen vierentwintig uur liet hij terugbellen en was de zaak geregeld, terwijl het niet
| |
| |
eens om iemand van het CDA ging. Hij maakt altijd zijn beloftes waar, hoe druk hij ook is.
Hij is op een zakelijke manier attent. Ik kwam hem een keer op een bijeenkomst tegen en zei: “Ruud, ik hoorde dat je op de KRO iets over een brief van de paus zei.” Hij: “Ja, dat ging over een lezing die ik ergens heb gehouden.” De volgende dag komt er met de post een enveloppe met de tekst van zijn lezing en een aardig briefje met de hartelijke groeten. Dat is typisch Ruud. Ik had er helemaal niet om gevraagd, maar hij weet dan dat je geïnteresseerd bent.
Van Agt heb ik ooit omschreven als een blok beton met bloemetjes erop. Lubbers is bovenal functioneel gericht, zonder rozegeur en maneschijn. Toen ik bij toeval hoorde dat hij vijftig werd, heb ik hem fruit gestuurd. Maar normaal gesproken doen we niets met verjaardagen. We kennen de data niet eens. Dat interesseert hem niet. Mij ook niet trouwens. Belangrijker is dat Steenkamp af en toe in de Eerste Kamer bepaalde zaken in orde kan maken.
Lubbers vraagt mij natuurlijk wel eens of ik een behandeling van een wetsvoorstel in de Eerste Kamer kan bespoedigen, want hij vindt het vreselijk dat alles maar blijft liggen. Ik overleg dat dan met de fractievoorzitters. “Heren, de minister-president is vanmorgen bij mij geweest en hij wil dat we de Harmonisatiewet deze week nog afronden.” Als zijn opzetje dan niet lukt, krijg ik geen enkel verwijt van hem. Hij weet een scheiding aan te brengen tussen mijn functioneren als voorzitter van de senaat en als ere- voorzitter van de partij.
Als ere-voorzitter bespreek ik heel andere zaken met hem. Dan gaat het meer over personen, programmapunten en partijpolitiek. Hij heeft bij zulke gesprekken een typerende opstelling. Hij zal nooit zeggen: “Wat vind je hiervan?” Dat doen veel mensen, maar dat beschouw ik altijd als een belemmering om mijn mening te geven, want dan heeft die andere meneer al een keuze gemaakt.
Lubbers schotelt je altijd verschillende mogelijkheden voor. Hij laatje kiezen. De alternatieven staan meestal op een papiertje en dan zegt hij: “Ik zal ze je voorlezen” en dan volgen er drie of vier mogelijkheden. Als ik dan zeg: “Nummer drie lijkt me wel wat,” dan antwoordt hij: “Dat dacht ik ook” of: “Ik had gedacht aan nummer twee.”
Vlak voor het begin van de verkiezingscampagne van 1989
| |
| |
hebben we het over de verkiezingsleuzen gehad. Dan gaat het precies hetzelfde. Hij leest de verschillende leuzen voor en vraagt dan je mening. “Lubbers, vast en zeker,” “Lubbers, wie anders?,” “Lubbers voor de verandering,” “Verder met Lubbers” en nog een paar. Ik vond dat bij sommige te veel nadruk werd gelegd op zijn persoon. Dat was hij met me eens, maar hij is ook slachtoffer van de veramerikanisering van het Nederlandse kiessysteem.
Zo opereert hij ook als het over bepaalde benoemingen gaat. Je noemt dan een naam. Een typerende reactie van Lubbers is dan niet: “Dat moet je nooit doen,” maar: “Heb je ook wel eens aan die en die gedacht.” Het is een bijna unieke benadering en ik kan dat zeggen, want ik heb ook in de universitaire wereld heel wat ervaring opgedaan met voorzitters en benoemingen.
Ik geef mijn studenten vaak in een college het voorbeeld van Napoleon en dan vraag ik hun altijd waarom Napoleon zo'n grote man is geworden in de geschiedenis. Na Jezus Christus zijn over Napoleon de meeste biografieën verschenen.
Waarom zoveel? Niet alleen omdat hij een groot generaal was. Dat óók. Maar het juiste antwoord is omdat Napoleon verschillende kwaliteiten combineerde. Hij was een uitstekend generaal, maar ook een groot staatsman en een voortreffelijk wetgever. Hij is uniek door die combinatie. Er zijn knappe generaals, maar die zijn weer slechte staatslieden. Er zijn slimme wetgevers, maar die voldoen weer niet als staatsman.
Ik vind dat Lubbers ook uniek is door de combinatie van eigenschappen die je afzonderlijk wel bij anderen vindt, maar die je heel zelden in één persoon verenigd ziet. Ik ken lui die politiek uitstekend strategisch denken, maar heel slechte tactici zijn. Er zijn mensen die in de politiek veel gevoel hebben voor eb en vloed, maar die geen antwoord weten op de vraag wat de onderstroom in de maatschappij is.
Ik vind dat Lubbers heel goed het incidentele kan oplossen, maar toch oog heeft voor die onderstroom. Als je een speech van hem hoort, plaatst hij bepaalde voorvallen altijd in de totale structuur. Hij praat over vijf procent extra voor de verpleegkundigen of over de politiesalarissen, maar het is uitgesloten dat het daar alleen over gaat. Hij plaatst zulke onderwerpen op een hoger niveau.
| |
| |
Het is onvoorstelbaar hoe hij in een betoog kan overschakelen van de euthanasie naar de ambtenarensalarissen en vervolgens naar de milieuverordeningen. Hij is bovenal deskundig. Engagement en passie komen bij hem op de tweede en derde plaats. Zijn passie, als hij die heeft, zal hij nooit sterk uiten.
Een zaal vindt het pas mooi als je polariseert, als je een schop geeft tegen de PvdA of de VVD. Van Agt deed dat wel. “We buigen niet naar links en we buigen niet naar rechts.” Maar Lubbers weigert dat te doen. Dus luistert de zaal wel aandachtig, maar is het applaus vooral beleefd. Ook wel waarderend, maar zijn betoog wordt niet onderbroken. Dat wil hij zelf niet.
Als je vraagt of Lubbers een bepaalde stempel op de maatschappij heeft gedrukt, moet ik toch vooral het terugdringen van de overheidsfinanciën noemen. En het streven naar een markt-economie met een sociaal accent. Dat de kruisraketten er niet zijn gekomen, hebben we aan Reagan en Gorbatsjov te danken. En het bevorderen van de Europese integratie had een ander in zijn plaats ook gedaan. De milieuvervuiling, tot slot, moet hij wel aanpakken, anders stikken we met z'n allen.
Het is moeilijk aan te geven waar Lubbers de knop heeft omgedraaid, waar hij een wending aan het stuur heeft gegeven en de samenleving op een nieuw spoor heeft gezet. Hij heeft vooral als trouble-shooter fouten uit het verleden hersteld. Daaruit blijkt misschien geen grote passie voor allerlei toekomstgerichte hervormingen, maar het was wel noodzakelijk. Het is niet leuk met een brandspuit te komen en een brand te blussen, maar het was wel zijn eerste verantwoordelijkheid. Het getuigt ook van visie.
Eén man kan zeker wel een doorbraak veroorzaken. Kijk maar naar Joop van den Ende. Ik weet niet of er een grote club achterzit, maar wat niemand in tientallen jaren is gelukt, namelijk het mediabestel kraken, lijkt Joop van den Ende te lukken.
Om het positief te formuleren: Lubbers heeft een klimaat geschapen waardoor de ondernemingszin weer is teruggekomen. De mensen willen weer werken. Ondernemers durven weer te investeren. Er is meer vertrouwen gekomen. Niet alleen bij de multinationals. Tien jaar geleden ging een bedrijf liever twintig kilometer naar het zuiden om zich in België te vestigen. Maar als je nu van Eindhoven naar Tilburg rijdt, zie je overal nieuwe
| |
| |
bedrijven staan en dat is vooreen deel aan Lubbers te danken. Er kan weer geld worden verdiend.
Uit die verzakelijking van de maatschappij spreekt toch ook een visie. Alleen al het begrip “no nonsense” heeft een wonder bewerkstelligd. Ik zdu wel eens willen uitrekenen hoeveel banen dat begrip tot gevolg heeft gehad. Zo'n woord tekent de man.
Hij vindt dat Margaret Thatcher te ver gaat met het uitkleden van de overheidstaken. Hij wil wel privatiseren en bevoegdheden overdragen aan net maatschappelijk middenveld, maar hij vindt dat de overheid wel haar eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat alles wat we opgebouwd hebben sinds het Kinderwetje van Van Houten in 1874 opeens wordt afgebroken. Hij zegt heel duidelijk: “Tot hier en niet verder.”
Hij trapt ook op de rem als Ruding te ver gaat met het terugdringen van het financieringstekort, of als de partij te ver gaat met het spreiden van allerlei verantwoordelijkheden over de samenleving. Je kan niet alles aan bepaalde organisaties overlaten, vindt hij. Al was het alleen maar omdat het nog maar de vraag is of ze wel democratisch worden gecontroleerd. Ik ken vele stichtingen waar geen democratisch bestuur aan te pas komt. Lubbers ziet dat ook.
Hij heeft niets illusionistisch. Het laatste dat een mens verliest zijn zijn illusies zegt men wel eens. Nou, dat hoef je bij Lubbers niet te zeggen. Die kan ze niet verliezen, hij heeft ze nooit gehad.
In het voorjaar van 1989 heeft hij een interview gegeven waarin hij liet doorschemeren dat hij maar af en toe naar de kerk gaat. Prompt vroegen een paar zeer vooraanstaande katholieken aan mij of dat waar was. Ik zei: “Mensen, even wachten, over veertien dagen heb je antwoord.” Vervolgens ben ik naar Lubbers gegaan en heb ik gezegd: “Luister eens, die opmerking van je heeft nogal een slechte indruk gemaakt.”
Lubbers vindt mijn vragen allang niet meer raar, dus vertelde hij me rustig dat hij wel degelijk regelmatig in de kerk zit. Uiteraard betekent dat nog niet dat hij echt kerkelijk is. Maar wat is diep gelovig? De gesprekken die we daarover hebben gehad, zijn op de vingers van één hand te tellen. Zijn benadering van het geloof is vooral intellectueel.
Een voorbeeld. Ik ken hem als een soepele, flexibele, pragmatische man die altijd probeert naar oplossingen te zoeken en daar- | |
| |
bij in de huid van zijn tegenstander kan kruipen. Toen ik laatst met hem sprak over de euthanasie was ik dan ook verbaasd over zijn harde opstelling. “Stop, verder kan ik niet gaan,” zei hij. Het viel me op dat hij heel hard was en ik merkte dat zijn houding religieus was bepaald.
Dat was volstrekt nieuw voor mij. Toen de euthanasie begin 1989 nog speelde, hoorde ik iemand zeggen dat daar het kabinet nog een keer op zou barsten. Waarop ik verkondigde dat dat nooit zou gebeuren. Lubbers zou immers soepel genoeg zijn. Als ik toen op de hoogte was geweest van zijn harde houding, had ik dat nooit durven zeggen.
Toch is hij over het algemeen heel flexibel. Hij heeft de makkelijke manier van met mensen omgaan die katholieken kenmerkt. Ik vind hem zeker geen calvinistische katholiek, zoals wel eens wordt gezegd. Als je over calvinisten spreekt, dan denk je allereerst aan de bijbel. U kunt de redevoeringen van Lubbers erop nalezen, maar u zult er niet veel bijbelteksten in vinden. Dat doet hij niet.
Aan de andere kant heeft hij wel het sobere van calvinisten. Zo Bourgondisch als Van Agt was, zo matig en onopgesmukt is Lubbers. Als je met hem gaat eten, hoef je nooit de grote kaart te laten komen. “Regel jij maar wat,” zegt hij dan en later weet hij niet eens of hij vis of vlees heeft gegeten.
Dat ging met Van Agt wel anders. Toen hij minister-president was heb ik een keer met hem gedineerd in de Karpendonkse Hoeve, een heel mooie gelegenheid in Eindhoven waar ik wel vaker kwam. Van Agt komt daar binnen, gaat zitten, bestudeert de hele kaart en zegt: “Ober, vertelt u eens, hoe is het vandaag met de vis? En hoe wordt dat gerecht gemaakt? En dat?”
Enfin, er wordt besteld, er komt een lekkere wijn bij en als het diner is afgelopen steekt Van Agt een goede sigaar op. Komt de ober: “En mijnheer Van Agt, was het naar wens?” Van Agt: “Uitstekend, ik heb heerlijk gegeten.” Ober: “Ik moet zeggen dat u veel aardiger bent dan professor Steenkamp. Want weet u hoe het gaat als hij bij ons binnenkomt? Terwijl de professor zijn jas uitdoet roept hij al: Ober, u weet het, een tomatensoep, een biefstuk en een ijsje toe.”
Van Agt heeft natuurlijk gelijk. Voor een ober en een kok is het helemaal niet leuk als je geen aandacht hebt voor het eten. Maar
| |
| |
Lubbers heeft daar net als ik geen interesse voor. Dus als we samen eten, eten we samen hetzelfde: een tomatensoep, een biefstuk en een ijsje toe.
Toen de Koeweit-affaire in de zomer van 1989 speelde heb ik hem een advies gegeven. “Ruud, ik zal het je kort vertellen. In 1954 werd ik directeur van de vleesverwerkingsfabriek die door mijn vader is opgericht. Toen mijn vader wegging, zei hij: Piet, ik geef je wat lessen mee. Je weet dat er een familielid van ons in de zaak zit. Een ding, je mag hem nooit bevoordelen omdat het een familielid is. Maar een ding, je mag hem ook nooit benadelen omdat het een familielid is.” Toen ik dat had verteld, zei Ruud: “Ik heb je boodschap begrepen, dank je wel.”
Het werd ook een beetje te gek. Omdat zijn broer in de zaak zit, zou hij het bedrijf Hollandia moeten benadelen. Dat kan natuurlijk niet en dat heb ik hem ook gezegd. “Je moet niet toegeven Ruud. Je moet je poot strak houden.” Ik was toen echt kwaad. Ik heb ook enorme moeite met het begrip “schijn des kwaads”. Als politici zich daaraan moeten houden, mogen ze niets meer doen. Alles heeft immers de schijn van het kwaad.
Hij is zo touchy op dit terrein. Ik ken hem al jaren en we hebben er dikwijls over gesproken. Hij is uiterst gevoelig en opereert dus heel omzichtig. Het ergert hem dat mensen denken dat hij iets verkeerds zou doen. Hij voelt zich dan onderschat, want zo stom is hij natuurlijk niet. Hij weet dat zoiets in deze open maatschappij onmiddellijk bekend zou raken en dat het niet kan.
Lubbers is een katholiek en dus kan ik hem geen verwijten maken. Toen ik nog heel jong was, kreeg ik net als alle katholieken onderricht in de tien geboden. Maar eigenlijk viel alle nadruk op één gebod. Het zesde. Dat handelde over de onkuisheid. Wat ik allemaal niet over dat zesde gebod heb moeten aanhoren van mijn onderwijzers en predikanten. Ik geef geen details, maar ze verboden onkuisheid in de ruimste zin van het woord.
Er werd in onze opvoeding zo de nadruk gelegd op de onkuisheid dat er te weinig aandacht was voor de zonden in de zakenwereld. Het geweten van katholieken werd daardoor vooral gespitst op zonden die, vergeef me de uitdrukking, verband houden met onkuisheid. Het heeft zich te weinig kunnen ontwikkelen op andere gebieden. Over de financiële moraal hoorde je nooit wat. Daar heb ik nauwelijks een preek over gehad.
| |
| |
Ik heb dit betoog ook gehouden toen in 1978 de R 3-affaire van Lubbers naar buiten kwam en bovendien bleek dat vooral katholieke politici koopsompolissen in bezit hadden. Op mijn stelling dat het eigen geweten bij ons katholieken niet voldoende ontwikkeld is, heb ik toen vele boze blieven gekregen, maar ik heb er nooit iets van teruggenomen.
Dat Lubbers het ambt van minister-president zo heeft opgetuigd, ligt niet alleen aan hem. De andere ministers hebben het toegestaan, met uitzondering van Ruding misschien. Een premier die er al zeven jaar zit, krijgt natuurlijk de mogelijkheid om de macht verder naar zich toe trekken, al was het alleen al door de enorme voorsprong in kennis die hij heeft.
Ik vind dat de minister-president meer zeggenschap moet krijgen over de ministers die bij hem in het kabinet komen. Het lijkt me een logisch voorstel, want je krijgt als formateur en toekomstig premier natuurlijk lui op je dak van wie je denkt: hoe moet die man ooit minister worden?
In juli 1989 heb ik onder meer hierover urenlang lang met Ruud gesproken. Het was een vertrouwelijk gesprek, maar hij was in ieder geval niet negatief over mijn idee. Piet de Jong, de oud-premier, is het zonder meer met mij eens. “Ik heb gedaan wat jij nu voorstelt,” vertelde hij me een keer. “Toen ik in 1967 het kabinet formeerde, heb ik aan de voormannen van de partijen gezegd dat ik niet één naam wilde voor een ministerspost, maar minstens vier namen. En daaruit heb ik toen zelf gekozen.”
Mijn voorstel beoogt niet dat de minister-president ook de bevoegdheid krijgt zijn ministers te ontslaan. Het is volstrekt wat anders om voor de post van Verkeer en Waterstaat uit vijf mensen te mogen kiezen en dan genoegen moeten nemen met Smit- Kroes omdat de VVD nu eenmaal Smit-Kroes naar voren schuift, dan om de minister-president de macht te geven bewindslieden voor te dragen voor ontslag. En dat is nog een slecht voorbeeld, want Smit-Kroes was een goede minister. Je moet sterk in je schoenen staan om - als het kabinet allang aan de gang is - tegen een partij te zeggen dat haar bewindsman niet voldoet. Zeker als je bij de formatie hebt mogen kiezen uit verschillende kandidaten. In de huidige situatie kan je altijd nog zeggen: “Hoe heeft de VVD nou ooit mijnheer Evenhuis of mijnheer Van Eekelen kunnen sturen?”
| |
| |
Lubbers moet helemaal niet weggaan, hij moet nog gewoon enkele kabinetten-Lubbers voorzitten. Hij blijft goed tot minstens het jaar 2000. Voor het zakenleven is hij toch veel te breed. Dat microwerk is hij ontgroeid. Burgemeester van een grote stad lijkt me ook niets voor hem. Eerlijk gezegd zie ik hem ook geen voorzitter van de Europese Commissie worden en ik zie hem nog niet op allerlei cocktailparty's rondlopen. Hij haat recepties met kletspraatjes. Ik heb hem nog nooit een mop horen tappen. Hij past met in dat diplomatieke circuit. Daarom is hij altijd verdwenen zodra hij zijn zaken heeft gedaan.’
|
|