| |
| |
| |
Hans Margés
Lubbers en zijn ambtenaren
Donderdag 4 november 1982 was Lubbers' eerste werkdag als minister-president. Zijn ambtelijke adviseurs op het departement van Algemene Zaken ontvingen hem met grote scepsis. Als van wat CDA stond Lubbers bekend om zijn wollige taalgebruik en zijn onvoorspelbaar gedrag.
Een van de raadadviseurs was Hans Margés, die eerder had gediend onder Den Uyl en Van Agt. Margés kende Lubbers al uit diens tijd als minister van Economische Zaken en had hem van nabij meegemaakt bij de formatie van 1981. Margés was toen notulist bij de onderhandelingen die zouden leiden tot het tweede kabinet-Van Agt van CDA, PvdA en D66.
Drs Johannes Wilhelmus Josephus Margés (1943) studeerde economie aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam. Voor hij op Algemene Zaken kwam, werkte hij voor het ministerie van Financiën in Parijs. Vanaf 1975 was hij lid van het presidium van de Centrale Economische Commissie (CEC), het hoogste ambtelijke adviesorgaan voor het financieel-economisch beleid.
In 1983 vertrok hij als raadadviseur om plaatsvervangend directeur-generaal overheidspersoneelsbeleid te worden van minister Rietkerk van Binnenlandse Zaken. Sinds 1988 is Margés financieel directeur van AT&T Philips Telecommunicatie in Hilversum.
| |
| |
‘Van Agt noemde Lubbers een blanke jongensziel’ 1977: v.l.n.r.: Jan Terlouw, Hans Margés, Ed van Thijn, Dries van Agt, Joop den Uyl, Gerard Veringa
| |
| |
Margés: ‘Ik zag Ruud Lubbers voor het eerst op een fotootje in het vakblad voor economen ESB. Als ondernemer schreef hij intelligente columns over economie. De redactie had er zo'n mooi portretje bijgeplakt van Ruud met wilde haren en een zwart coltruitje. Die zwarte coltrui had hij altijd aan in die tijd.
Een paar jaar later, in 1973, ontmoette ik hem in zijn nieuwe functie als minister van Economische Zaken in Parijs, waar ik toen financieel attaché was op de Nederlandse ambassade en bij de OESO. Ik herinner me nog dat hij tijdens het diner met de ambassadeur zat rond te kijken als een kat in een vreemd pakhuis. Ik zie die gelaatsuitdrukking nog voor me. Hij zat daar zo de hele tafel langs te kijken. Je zag hem denken: Wat doe ik hier eigenlijk? Wat zijn dit in godsnaam allemaal voor figuren? Tijdens het rondkijken nam hij bij voorkeur zijn toevlucht tot een paar aardige vrouwen aan tafel, want de rest hoefde hij niet zo nodig. Hij had iets alternatiefs. Hij straalde uit dat hij geen autoriteit wilde zijn. Al die koude drukte wilde hij vermijden.
Hij kon altijd prima met secretaresses overweg. Ik weet nog dat hij in zijn ministersperiode een groot project afrondde, de “Nota selectieve groei”. Daar was een enorme projectorganisatie voor opgezet. Toen die nota klaar was heeft hij een groot feest gegeven voor iedereen op het departement die eraan had meegewerkt. Alle secretaresses waren intussen verliefd op hem.
Hij stond bekend als een verlichte ondernemer, een linkse KVP'er die om die reden in het kabinet-Den Uyl paste. Toen ik in Den Haag ging werken heb ik hem een aantal keren op zijn ministerie meegemaakt. Hij liep daar rond in, wat toen nog heel ongebruikelijk was, zo'n rood sweatertje en een ribbroek. Zo liep hij door de gangen papieren te lezen, zoals je ook een ambtenaar tegen zou kunnen komen van afdeling zus of zo. Hij was een man die helemaal aan het werk van de ambtelijke basis deelnam.
Hij ging bij ambtenaren aan hun bureau meehelpen met rekenen. Niet bij elke ambtenaar natuurlijk. Vooral bij de lievelingsclub van secretaris-generaal Rutten, Algemene Economische Politiek. Daar was hij niet weg te slaan. Hij wilde veel liever met het gewone werk meedoen dan op die dure ministersstoel zitten. Hij was helemaal gek op cijfertjes en hij had ook een fabelachtig geheugen om die cijfertjes te onthouden en die op elk willekeurig moment weer te voorschijn te toveren. Dat heeft hij nog steeds
| |
| |
heel sterk. CEC-adviezen, CPB-berekeningen, OESO-rapporten, nieuwe economische projecties van de EG: hij smult ervan.
Op Algemene Zaken zagen we hem als de minister die altijd ruzie maakte met de premier en de andere ministers. De man die met deuren sloeg. Een echte wildebras. Een beetje Edje Nijpelsachtig.
Ruud Lubbers werd als fractievoorzitter van het CDA, opgeschoven omdat Aantjes vertrok, aangemerkt als de zeventiende minister van het kabinet-Van Agt. Dat kwam omdat hij volledig meedacht over het te voeren kabinetsbeleid en daar ook heel nadrukkelijk blijk van gaf. Soms vroeg je je af of je te maken had met een voorstel van een referendaris die zeer gespecialiseerd was op dat onderdeeltje van dat stukje beleid. Maar dan herkende je in het houterige schrift, het zijn net hiërogliefen, de hand van Ruud Lubbers. Het was ongelooflijk hoe hij in detail trad over n'importe welk onderwerp.
Het meest genoot hij van koopkrachtplaatjes. Dat vond hij fantastisch. “Daar komt al weer de zeventiende variant van de zeventiende minister,” zeiden we als raadadviseurs wel eens tegen elkaar. Iedereen werd daar horen dol van. Het was allemaal wel heel knap wat hij deed, maar niemand kon het volgen.
Ik kreeg als raadadviseur van Dries van Agt veel van die varianten op mijn bureau en dan ging de discussie daarover rechtstreeks met Ruud Lubbers. Ik herinner me zijn zeer gedetailleerde becijferingen over de aardgasopbrengsten, de aanpassingen van de investeringspremies - de WIR - en natuurlijk ook over de herziening van de sociale zekerheid en de consequenties daarvan voor de koopkracht en zo. Dries betrokken we daar niet eens in, want hij zou toch zijn neus ophalen en zeggen: “Heren, dit is hogere wijsheid. Daar blijf ik dus buiten.”
In de tijd dat Van Agt aftrad en plaats maakte voor Lubbers heb ik eens in de werkkamer van Dries, leunend tegen de schoorsteen, gevraagd: “Hoe vind je dat nou eigenlijk dat Ruud Lubbers hier komt?” Toen zei Dries: “Ach ja, deze blanke jongensziel moet ook maar eens een kans krijgen. Hij is zo gretig om dit nu over te nemen. Zo'n jonge hond. Laat hem nou maar eens rennen en zien wat het wordt.” Die uitspraak is me altijd bijgebleven. Dries was een beetje mismoedig. Hij had het gevoel dat hij Ruud niet langer kon tegenhouden.
| |
| |
Lubbers was de eerste premier die in het Torentje ging zitten. Dries had een werkkamer die nu door een van de raadadviseurs wordt gebruikt, ook met uitzicht op de Hofvijver. Maar Dries vond dat geen representatieve kamer. Het Torentje werd gerestaureerd en Dries wilde daar zijn werkkamer maken. Maar net toen het Torentje klaar was, ging Dries weg.
In het begin waren we op Algemene Zaken enorm sceptisch over Ruud Lubbers als minister-president. We hadden hem meegemaakt als de man die honderd en een plannetjes maakte. Een soort intelligente beleidsambtenaar. We hadden hem meegemaakt als de fractievoorzitter die Andriessen als minister van Financiën liet vallen, door niet tegen en niet voor hem te zijn. Hij zei nooit echt duidelijk wat hij wilde. Een wat zweverig figuur. Die indruk maakte hij toen.
Laat die zich nou eerst maar eens waarmaken als politiek leidsman, vonden we. Die moet je toch niet meteen minister-president maken. Zo'n houding hadden we. En verder vonden we hem veel te technocratisch. Een soort super-ambtenaar. We dachten: zou dit nou de man zijn die Nederland aanspreekt? Zijn charisma hadden we toen nog niet ontdekt. Pas later, toen hij in zijn functie groeide, kreeg hij meer gezag.
Vooral onze secretaris-generaal op Algemene Zaken, Ringnalda, had grote twijfels. Die zag het helemaal niet zitten met Ruud en zei: “We moeten hem vanaf de eerste dag opvoeden en onder handen nemen.” Nou dat viel dus tegen. Bij Van Agt lukte dat nog wel. Eind 1977, tijdens de eerste vergadering van de ministerstaf op het departement deelde Van Agt ons doodleuk mee dat hij twee keer in de week 's middags ging fietsen. En inderdaad. Om drie uur stond er dan een stel wielrenners van de Rijkspolitie klaar voor de training. Die stonden buiten op het Binnenhof te bellen zo van: Dries kom je buiten spelen. Dat hebben we dus twee keer aangezien en toen gezegd: “Dries, dat kan niet.”
Hij heeft het teruggeschroefd tot een keer in de maand. Dat ging toen als volgt. De ploeg zette zich in beweging vanaf het Binnenhof en racete naar het Catshuis. Dries in een dienstauto erachteraan. Dries verkleedde zich gauw op het Catshuis en pakte zijn racefiets die hij van Peter Post had gekregen. Daarna fietste hij met het hele clubje het oprijlaantje af, de polder in. De mare- | |
| |
chaussee bij het hek salueerde. Dat soort dingen heeft Ruud Lubbers nooit uitgehaald. Die is wat dat betreft vreselijk serieus, om maar even het verschil te schetsen.
Ruud Lubbers had ook andere eetgewoonten. Daarin leek hij op Den Uyl. Die ging vlak bij het Binnenhof in zo'n Chinees een bord bami naar binnen zitten slobberen. Geen gezicht. Vreselijk. Hij vond het leuk om voor het raam te gaan zitten. Dus de winkelende mensen kwamen naar binnen en riepen: “Hoi Joop.”
Bij Ruud Lubbers was het tot onze verbazing precies hetzelfde. Een warme maaltijd is niet aan hem besteed. Hij kiest bij voorkeur een volkse tent uit: een Griek of een Chinees. Je staat al weer buiten voordat je de opgewarmde loempia naar binnen hebt. Die man heeft geen eetcultuur.
Ringnalda vond dus dat we Lubbers moesten coachen. Heel subtiel natuurlijk. Ringnalda had gedacht: Als we nu als team maar één lijn trekken en iedereen houdt Ruud op zijn terrein een beetje in het gareel, komt het wel goed. Maar zo ging het niet. Ruud wist donders goed wat hij wilde. Hij wist elk individueel staflid enthousiast te maken voor zíjn lijn. Ringnalda had het nakijken. De loyaliteit ging richting Ruud Lubbers en niet richting Ringnalda. Dat heeft er denk ik ook toe geleid dat Ringnalda eerder is opgestapt dan verwacht. Hij is in 1986 met de vut gegaan. Rein Jan Hoekstra werd zijn opvolger.
Joop den Uyl gebruikte zijn raadadviseurs als klankbord. Hij hield lange verhalen met zijn ogen dicht en zijn hoofd naar het plafond. Op een gegeven moment dacht je dan: Als ik nu de kamer uitloop merkt hij het niet eens. Je kon ook rustig door de kamer lopen, want die ogen gingen toch pas na een kwartier weer open. Maar opeens kon Joop zeggen: “Vind je ook niet?” Nou, dan moest je natuurlijk wel reageren.
We werden ook steeds brutaler tegen hem, maar dat vond hij ontzettend leuk. Hij mocht je meer naarmate je meer tegen hem in ging en zei dat het volstrekt gelul was wat hij beweerde. In die trant gingen de discussies met Joop. Vond hij prachtig. Hij had een gruwelijke hekel aan ambtenaren die zeiden: “Ja meneer, zeker meneer. We zullen het even voor u op papier zetten.”
Ruud Lubbers stelde in mijn tijd tegenover zijn ambtelijke adviseurs het beleid dat hij voerde nooit echt ter discussie, zoals Den Uyl en ook Van Agt dat deden. Hij gebruikte zijn ambtena- | |
| |
ren veel meer als technisch adviseurs. Dan vroeg hij: “Ik had het ongeveer zo en zo gedacht. Zoek jij dat eens uit. Kijk eens of dat erin past.” Hij liet de ambtenaren de stenen op hun plaats zetten, maar de architectuur had hij dan al ontworpen. Je kon ook enorm scoren bij hem als je zelf met weer nieuwe varianten aankwam.
Hij kon informatie pijlsnel in zich opnemen. Ik heb wel eens meegemaakt dat ik een dossier bij hem deponeerde, waar hij volgens mij nog nooit eerder van had kennis genomen. Maar als je dan hoorde hoe hij een uurtje later over dat onderwerp sprak, ongelooflijk. Hij haalde feilloos de dingen eruit waar hij iets mee moest als voorzitter van de ministerraad. Het is natuurlijk ook wel een beetje een stijltje van hem hoor. Hij kan ook een hoop pretenderen te weten.
Het was een van onze taken als raadadviseurs om ingewikkelde dossiers die in de ministerraad aan de orde komen te analyseren en op twee A4-tjes, langer mocht het nooit zijn, aan te geven waar de problemen zaten en welke mogelijke oplossingen er waren. Maar vaak vroeg hij om het hele dossier en dan dook hij er zelf in.
Ik kan me met Ruud Lubbers weinig fundamentele discussies herinneren over het te voeren beleid. Het was eigenlijk een stap terug voor ons als adviseurs toen Ruud Lubbers kwam. Voor mij als financieel-economisch adviseur was het wel leuk, omdat hij tenminste de taal sprak die mij bekend was. Van Agt had dat nooit gedaan, dus ik had bij Ruud Lubbers het gevoel dat ik met een vakgenoot te maken had. Ik kon hem in een half woord vertellen waar ik bij Van Agt tien woorden voor nodig had. Dat was wel aardig. Maar over de koers van zijn beleid vroeg hij me nooit een oordeel. De man twijfelt nooit.
De handicap is eigenlijk dat hij zo intelligent is. Als hij een probleem voorgelegd krijgt en hij werpt er zich met gretigheid op, dan werkt hij zelf ook een oplossing uit in hoofdlijnen, soms ook al in detail. En die oplossing is dan zo consistent, dat bouwwerk is dan zo doordacht, dat als hij je die voor het eerst vertelt, dan is het verdomd moeilijk erop te schieten. Eigenlijk heeft hij alleen nog maar de specie nodig om de stenen aan elkaar te metselen. En de specie, daar mochten wij voor zorgen. Het werk op de tekentafel was al helemaal gedaan. Dat is opvallend aan Lubbers.
Bij Den Uyl en Van Agt had ik heel duidelijk het gevoel dat ik
| |
| |
in een behoefte voorzag. Je werk was aanvullend op dat van de premier. Maar bij Ruud ben je als raadadviseur meer een uitvoerder. Dat beviel mij slecht, want ik vind juist dat fundamentele werk leuk, de beleidsvoorbereiding.
Ik heb van Ruud nooit een echte visie gehoord over hoe de maatschappij er op de langere termijn uit zou moeten zien. Hij is duidelijk iemand die op de korte baan werkt. Een noeste werker. Een praktisch ingestelde man. “First things first,” riep hij altijd. Hij is net zo'n workaholic als Den Uyl, maar Ruud deelt zijn tijd efficiënter in. Hij is een betere time manager.
Joop kon zo oeverloos monologen houden, ook in de vergaderingen van de ministerraad. Dat was altijd wel interessant, maar moeilijk om in te participeren. Iedereen dacht dan op een gegeven moment: “Gooi het maar in mijn pet.” Of ze vielen in slaap. Lubbers is veel meer een team worker. Hij bemoeit zich wel overal mee, maar hij doet dat charmanter dan Joop. Minder dwingend.
Toen hij aantrad in 1982 was zo'n type premier wel nodig. Er moest veel gebeuren op het gebied van de overheidsfinanciën. In het begin was hij de personificatie van de verzakelijking van de politiek: hij nam afstand van de maatschappijhervormende zaken. Algemene Zaken was daar klaar voor. Wij hebben die stijl ook zitten aanstoken. Wij hadden genoeg van de wollige verhalen over de economie, we wilden duidelijke maatregelen om de uit de klauw gelopen economie op koele wijze aan te pakken. De cultuur van Den Uyl en Van Agt was bij ons in 1982 omgeslagen. De no nonsense stijl van Ruud heeft nooit fricties gegeven. Lubbers en de mensen van AZ sloten op elkaar aan.
Het gekke is dat we Van Agt al dezelfde richting op stuurden die Lubbers later gegaan is. Ik herinner me dat ik in 1980 voor Van Agt allerlei nota's heb geschreven om aan te tonen dat minister Andriessen van Financiën met zijn hoge bezuinigingsbedrag gelijk had. En toch heeft Lubbers Andriessen toen niet gesteund. Terwijl hij later niets anders heeft gedaan dan het beleid dat Andriessen voorstond, uitvoeren. Het gekke van toen was, dat de akker er nog niet rijp voor was.
Ruud heeft nooit belangstelling gehad voor ambtelijke organisatie, management en afslanking van de overheid. Ik heb hem wel
| |
| |
eens gevraagd wat er op Algemene Zaken aan de afslanking wordt gedaan. “Nou, weet ik veel,” zei hij dan. Kijk, die tien adviseurs ziet hij elke dag. Maar dat de Rijksvoorlichtingdienst zo groot is, dat daar zo'n tweehonderd mensen werken, wist hij niet. En dat ze ook nog tentoonstellingen organiseerden. “Wat is dat voor een onzin,” riep hij toen hij dat hoorde.
Zo gaat dat nu eenmaal met ministers. Dat heb ik ook met Rietkerk op Binnenlandse Zaken meegemaakt. Ik weet nog goed dat Rietkerk en ik 's avonds laat het gebouw van Binnenlandse Zaken uitliepen. Rietkerk keek omhoog en zei: “Goh, wat een gebouw hè?” Ik zei: “Ja Koos, zestien verdiepingen.” Toen vroeg hij: “Hoeveel mensen werken daar wel niet?” Ik zei: “Nou, zo'n tweeduizend.” Waarop Rietkerk zei: “Wat doen die mensen in godsnaam?”
Lubbers heeft in het openbaar ook nooit iets gedaan aan de naïeve gedachten over het ambtelijk apparaat die minister Van Dijk er bij zijn aantreden op na hield. Van Dijk bracht die in zijn speech over de luie ambtenaar naar buiten, waarmee hij elke goodwill bij de ambtenaren voorgoed verspeelde.
Lubbers profileert zich nu eenmaal nooit op het gebied van vernieuwing van management en bedrijfsmatiger werken bij de overheid, waar iedereen de mond zo van vol heeft. Als je dat vergelijkt met Engeland; Margaret Thatcher zit daar heel duidelijk achterheen. Ze bemoeit zich persoonlijk met benoemingen van sleutelposities in de ambtelijke top. Het is heel raar, maar Lubbers doet dat niet. Terwijl hij vroeger toch directeur van een groot bedrijf was en hij zich intern de directeur van de BV Nederland noemde.
Benoemingen interesseren hem nauwelijks. Soms heeft hij wel eens een voorkeur, maar meestal laat hij het over zijn kant gaan. Hij vindt dat alles draait om de ministers. En als een minister een verkeerde vent aanstelt, nou ja dan is dat gewoon bad luck. Hij interesseert zich wel voor de afslanking, maar hij steekt er zijn nek niet voor uit. Dat is een zaak voor het ambtelijk topmanagement, vindt hij.
Van Agt heeft destijds als premier een ontvangst voor topambtenaren georganiseerd in het Catshuis. Dat vonden die ambtenaren natuurlijk prachtig, want die komen nooit in het Catshuis. Van Agt heeft die lui eerst een uurtje flink onder de drank gezet en
| |
| |
toen is hij op een tafel geklommen en riep: “Dit is het moment. Het uur u. We gaan in de aanval. We gaan de overheidsuitgaven van nu af kritisch bekijken.” Hij kondigde werkgroepen aan en taskforces, echt een beetje militaire aanpak. Daar was de spirit van: we gaan de problemen met zijn allen te lijf. Ja, dat heeft een paar jaar toch wel aardig gewerkt, totdat het weer verpieterde.
Lubbers heeft er nooit eens de moeite voor genomen om gewoon een club van ambtenaren bij elkaar te halen en te zeggen: “Jongens, wij vinden in ons kabinet zus en zo belangrijk. Ik vind dat we daar schromelijk in te kort schieten.”
Hij deed in mijn tijd heel weinig aan het overbrengen van een missie naar de ambtelijke top. Terwijl die lui daarjuist hartstikke gevoelig voor zijn. Juist ambtenaren, die zo loyaal zijn als de pest. Die kun je als minister laten rennen. Bijna griezelig. Die lui krijgen daar een kick van. Maar Lubbers liet dat dus lopen.
Ten opzichte van zijn ministers handelde hij anders. Wat ik een sterk punt van hem vind, is dat hij nooit snel een beslissing in de ministerraad doordrukte. Hij gaf dingen aan en stimuleerde andere bewindslieden om tot een oplossing te komen, zelfs als hij die zelf al in zijn hoofd had.
Het gebeurde vaak dat hij op een moeilijk punt de vergadering van de ministerraad stopte en zei dat iedereen maar weer eens - een gevleugeld woord van Ruud - “zijn huiswerk moest doen”. Dat onderscheidt hem van Den Uyl die ter plekke zijn huiswerk wel eventjes ging maken. Of van Van Agt die zonder meer stopte, ook zonder de hoofdlijnen aan te geven.
Die stijl van omgaan met zijn ministers hanteerde Lubbers toen ik nog ambtenaar was op alle onderwerpen van enig belang: het inkomensbeleid, de wijziging van het sociale zekerheidstelsel. Steeds gaf hij de ministers weer meer tijd om na te denken. Maar impliciet was zijn boodschap: “Jongens, als jullie het niet beter weten, dan gaat het dus zoals ik het wil.” Soms gaf hij een paar ministers nog vierentwintig uur om iets te bedenken. In negen van de tien gevallen lukte het die lui dus niet. Hij laste altijd bewust een pauze in. Zij die hem konden volgen qua denktempo en intelligentie, en dat waren er niet zo gek veel, die wilden dan het vuur uit hun sloffen lopen. Maar bij de rest was sterk de neiging om te denken: “Ruud moet het maar zeggen.”
Hij keek bij elke bewindsman over de schouder mee. Hij dacht
| |
| |
mee. Hij wist tot in detail waar elke minister of staatssecretaris mee bezig was en meestal nog meer. Staatssecretaris Dees met zijn Dekker-voorstellen voor de gezondheidszorg bij voorbeeld. Daar wist Ruud dus aanzienlijk meer van. En dan zat die brave staatssecretaris iets te beweren in de ministerraad, maar dan wist Ruud toch dat het anders zat. Zijn kunst was dat hij dan op een heel elegante manier kon laten blijken dat hij het beter wist.
Hij is ongeduldig. Maar hij doet er zichtbaar moeite voor om dat te verbergen. Ik herinner me dat hij in gesprekken met bewindslieden vaak probeerde een dialoog op gang te brengen. Als hij vond dat die onvoldoende tot stand kwam, dan zag je hem denken: Als jij het ook niet beter weet, stoppen we er maar mee. Hij praat ook altijd staccato. Alle zinnen gaan in mootjes, waardoor hij zijn gesprekspartner onzeker kan maken.
Het is altijd gissen wat Ruud in zijn kop heeft, waar hij naar toe wil. Daarmee prikkelt hij mensen om aan te tonen dat ze het begrepen hebben. Of om maar te schieten en te kijken of ze raak schieten. Hij appelleert aan de creativiteit van mensen.
Toen ik op Algemene Zaken zat bemoeide hij zich weliswaar met alles en iedereen, maar hij verstond de kunst niet als bemoeizuchtig ervaren te worden. Hij stuurde heel duidelijk met de andere bewindslieden mee, maar liet daarbij elke minister tegenover de andere in zijn waarde. Intussen hield hij het scherp in de gaten om op elk moment weer te kunnen inspringen. Ik heb hem altijd bewonderd omdat hij dat kon, zonder irritaties te wekken.
Wat ook een sterk punt van hem is, is dat hij altijd reserves houdt. Hij is nooit echt outspoken. Dat is een karaktertrek van hem, want ik herken het ook in zijn privé-leven. Het maakt hem minder kwetsbaar, want als je heel duidelijk zegt wat je wilt, dan kunnen anderen daar bressen in schieten. En Ruud is bang gekwetst te worden.
Hij trekt nooit duidelijke lijnen. Het zijn altijd stippellijnen. Dan kunnen de salvo's die daarop worden afgevuurd heel makkelijk door de open gaten schieten, terwijl de stippellijn toch doorgaat. Hij is nooit echt te vangen. Dat wil hij ook niet.
Het is een karaktertrek die uitstekend van pas komt in de rol van minister-president. Want door steeds die reserves te houden, moeten de andere bewindslieden maar raden wat Ruud echt in zijn kop heeft. Er zijn er verschillenden geweest die bij ons om
| |
| |
opheldering kwamen vragen. Die vroegen dan: “Jullie gaan als adviseurs dagelijks met hem om. Wat bedoelt hij? Wat meent hij nou echt?” Dat was heel manifest bij de formatie van zijn kabinetten. Toen de ministersbenoemingen aan de orde waren, kwamen verschillende kandidaat-ministers langs om te vragen of ze nog wel goed lagen bij Ruud.
Menig minister durft niets te doen buiten Ruud om. Wijlen minister Rietkerk durfde geen stap te verzetten zonder eerst de premier te bellen. Van Dijk trouwens ook niet. Ik heb daar op Binnenlandse Zaken wel eens gedacht: jullie zijn geen knip voor je neus waard. Als ik hier verdorie minister was, zou ik zelf in de publiciteit brengen wat er beslist was.
In de tijd dat Rietkerk minister van Binnenlandse Zaken was, liep Lubbers met de publiciteit weg. Tijdens de ambtenarenstakingen meldde Lubbers zelf op de televisie dat de korting op de salarissen teruggebracht zou worden van 3,5 procent naar 3 procent. Rietkerk kwam daar in de publiciteit niet aan te pas. Dat was zijn eigen schuld.
Een maatschappijvisie heeft Lubbers nooit geëtaleerd, terwijl hij er als premier toch genoeg gelegenheid voor heeft gehad. Hij heeft wel eens iets geroepen, maar het waren allemaal maar flakkerende kaarsjes die niet zijn blijven branden. Ook dat is iets waarin hij zich onderscheidt van Den Uyl, die wel met maatschappijhervormende plannen kwam.
De filosofie van het CDA, waarin de overheid niet te veel moet willen regelen, is hem goed van pas gekomen. Juist doordat zijn kabinetten zich niet uitspraken over de gewenste inrichting van de maatschappij, is de maatschappij meer veranderd dan wanneer ze wel met allerlei blauwdrukken hadden gezwaaid. Het hands off-recept is in dat opzicht dus effectief gebleken. De maatschappij heeft zich als het ware aangepast aan de politiek in plaats van omgekeerd. Maar goed, zo'n saneringsoperatie is best, maar daar moet het niet bij blijven. Zeker na een periode van economisch herstel bestaat er toch weer behoefte aan een toekomstgerichte visie.
In het bedrijfsleven heb je ook wel eens een periode van interimmanagers, nuchtere kerels die de zaak eens even saneren. Maar in zo'n bedrijf worden die op een gegeven moment weer
| |
| |
vervangen door lui met visie. Zo vind ik dat het in de politiek ook zou moeten. Juist in de politiek, die toch een kristallisatiepunt zou moeten zijn van van idealen van mensen, van stromingen. Ik vind het toch een beetje kaal als je naar twee kabinetten-Lubbers kijkt.
Hij hoort eigenlijk nergens bij. In het kabinet-Den Uyl was hij rechts. Duisenberg moest hem naar het midden trekken. Maar tegenwoordig is dat omgekeerd. Duisenberg is hem rechts gepasseerd. Hij is ook nooit een echte partijganger geweest. Min of meer toevallig slingerde hij zich in de partij omhoog, terwijl veel fanatieke CDA'ers nooit verder kwamen.
Ik denk dat het gebrek aan visie te verklaren is uit Ruuds karakter. Een visie op de maatschappij is niets voor hem. Dat vindt hij eng. Dat maakt hem kwetsbaar. Misschien is hij wel jaloers op mensen die dat wel hebben. Misschien ervaart hij het gemis aan een samenhangende conceptie wel als een gebrek.
Ruud Lubbers is een echte hockeyspeler. Dat doet hij ook graag. Bij hockey kun je pushen tegen de bal, maar af en toe moet je hem ook een keiharde klap geven. Tot beide is Ruud in staat. Van Agt heeft eens een keer over zichzelf gezegd dat hij een flexibel stuk beton was. Lubbers wil graag de bal elegant rondspelen, maar als het moet geeft hij hem ook een geweldige knal.
Het optreden van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken is in de jaren dat ik op Algemene Zaken zat aanmerkelijk verbeterd. Eerst had je het duo Van Agt en Van der Klaauw. Dat was een rampcombinatie in vergelijking met Lubbers en Van den Broek. Een wereld van verschil.
Ik ging drie keer per jaar met Lubbers mee naar de Europese Raad. Je had daar niets anders te doen dan eindeloos in de wandelgangen wachten tot je in de conferentiezaal werd geroepen. Dat gebeurde bij Ruud bijna nooit, want die regelde zijn zaken zelf wel. Dus had ik veel tijd om met de adviseurs van Thatcher, Mitterrand en zo te praten.
Uit die gesprekken werd me duidelijk dat Lubbers en Van den Broek al snel een goede positie in Europa hadden verworven. Ze spraken hun talen en ze brachten ook nog intelligente verhalen naar voren. Er werd echt naar hen geluisterd. Ik heb van nabij kunnen vernemen dat ons imago bij de buitenlandse regeringsleiders aanmerkelijk is verbeterd.
| |
| |
Ik ken hem vijftien jaar - zakelijk en in de privé-sfeer -, maar ik kan niet zeggen dat Ruud Lubbers en ik een sterke vriendschap hebben opgebouwd. De gevoelige zaken van het leven gaat hij te veel uit de weg. Hij sluit zich liefst af voor emoties. De diepe zieleroerselen van Ruud, daar heb ik geen inzicht in.
Door zijn nuchterheid doet hij me altijd sterk denken aan Onno Ruding. Die ken ik al twintig jaar, nog langer dus dan Ruud Lubbers. Toen ik in 1969 op het ministerie van Financiën begon, was Onno de chef van de afdeling waar ik werkte. Ik heb jaren naast hem op één kamer gezeten en zo heb ik ook Onno's amoureuze avonturen meegemaakt. Prachtig was dat. Hij was toen nog een begeerde vrijgezel. Om de haverklap belden er juffrouwen op die wel interesse hadden in Onno. Ik heb me rotgelachen om de manier waarop hij ze behandelde. Dan zei hij gewoon glashard tegen zo'n juffrouw: “Wil je vanavond vermaakt worden?” Met die keurige stem van hem. En dan dacht ik: Als dat een beetje wijf is, gooit ze nu de hoorn erop.
Later heb ik die houterige stijl wel eens herkend in de manier waarop Onno in de ministerraad andere ministers de oren waste. Ruud heeft dat iets minder. Hij is charmanter en tegemoetkomender, maar in wezen hebben ze dezelfde reserves als het erop aan komt.
Ruud heeft natuurlijk met massa's mensen veel en lang contact. Maar alleen omdat hij ze nodig heeft. Hij maakt geen echte vrienden. Als je hem toevallig tegenkomt is hij reuze joviaal. Maar als het niet meer functioneel is, is het contact afgelopen. Er zijn mensen die daar enorm op zijn afgeknapt. Die hoopten dat er meer was tussen hen en Ruud.’
|
|