| |
| |
| |
Sytze Faber
Lubbers als fractievoorzitter
Het CDA was geen hechte politieke eenheid toen Lubbers eind 1978 fractievoorzitter werd. De partij was verdeeld door de aanwezigheid van een groep loyalisten, de linkervleugel. Lubbers had als taak de gelederen gesloten te houden en het wankelende CDA/VVD-kabinet, dat beschikte over een krappe meerderheid van 77 zetels in de Tweede Kamer, voor de ondergang te behoeden. Hij ontwikkelde zich tot een lenige, bruggenbouwende fractievoorzitter, die zich - noodgedwongen - specialiseerde in cryptisch taalgebruik.
Dr Sytze Faber (1937) behoorde tot de linkervleugel. Hij groeide op in een Fries, gereformeerd milieu. Hij studeerde politicologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en promoveerde in 1974 op het proefschrift Burgemeester en democratie. Tussen 1966 en 1974 werkte hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker bestuurskunde cian de Fryske Akademy in Leeuwarden. Van 1977 tot 1985 was hij lid van de Tweede Kamer voor het CDA en tegelijk hoofdredacteur van het Friesch Dagblad. Vanaf 1985 is Faber burgemeester van de Drentse gemeente Hoogeveen. Hij is voorts vice-voorzitter van de Mediaraad en lid van de Raad voor Binnenlands Bestuur.
Faber: ‘Als nieuwbakken kamerlid trad ik in 1977 op als woordvoerder bij de behandeling van het wetsontwerp over de bevoegd- | |
| |
‘Lubbers kneedde je nooit’ - 1979: v.l.n.r.: (zittend) Ton Frinking, Ruud Lubbers en (staand) Sytze Faber, René van der Linden, Huib Eversdijk, Piet van Zeil
| |
| |
heden van het Openbaar Lichaam Rijnmond. Het was een kille avond in de grote vergaderzaal van de Tweede Kamer. Bij zo'n saai onderwerp zit er geen kip in de zaal. Alleen de specialisten van de fracties.
Tot mijn verbazing schoof Lubbers om een uur of tien bij mij in het bankje. Het was ongebruikelijk dat bij zo'n technisch wetsontwerp je vice-fractievoorzitter erbij kwam zitten. Ik vond het erg aardig van hem - oud-lid van de Rijnmondraad - dat hij kwam vragen hoe het ging. Maar ik maakte wel onmiddellijk de associatie met het bijbelse verhaal van David en Absolom. David was de koning en zijn zoon Absolom zat altijd in de poort van Jeruzalem. Hij praatte daar met de mensen die kwamen klagen of een rechtsgeding wilden. Absolom ging dan mooi weer spelen met die mensen. Zo zag ik Lubbers in de poort zitten van fractievoorzitter Aantjes. Achteraf denk ik dat ik wat achterdochtig ben geweest.
Als oud-minister die tegen zijn zin in de Kamer was gekomen, deed Lubbers met ontzettend veel overgave zijn werk. Bij andere ministers die niet in het kabinet terugkeerden, Westerterp, Boersma en Duisenberg, zag je meteen dat die geen blijvertjes in de Kamer zouden zijn. Maar bij Lubbers heb ik die indruk nooit gehad.
Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat hij met alle macht snel naar de top van de politiek wilde doorstoten. In die geweldige commotie rond de affaire-Aantjes, eind 1978, was het Lubbers die Aantjes niet meteen liet zakken. Tijdens een fractievergadering kondigde Aantjes zijn aftreden aan. Lubbers vroeg of er geen tussenweg was. Of Aantjes niet tijdelijk zijn fractievoorzitterschap kon opgeven en in de coulissen kon wachten op de resultaten van de onderzoekscommissie? Kijk, iedereen stelde zich voor dat Lubbers de nieuwe fractievoorzitter zou worden, maar het was uitgerekend Lubbers die voorstelde om af te wachten. Ik vond dat positief.
Als mogelijke opvolgers van Aantjes werden in kleine kring ook de antirevolutionairen Hans de Boer, Jan van Houwelingen en Maarten Schakel genoemd. Het lag immers voor de hand dat het weer een antirevolutionair zou worden, omdat de partijvoorzitter, Steenkamp, en de premier, Van Agt, katholiek waren.
De ambitie was er bij die drie ongetwijfeld. Maar het speelde een belangrijke rol dat Van Houwelingen en De Boer, evenals
| |
| |
Aantjes trouwens, loyalist waren en dat Schakel juist een uitgesproken anti-loyalist was. Ze waren dus te geprononceerd. Lubbers was de enige serieuze optie.
Ik ben zelf altijd een voorstander geweest van Lubbers. Veel voorlieden van de ARP hadden in die tijd het gevoel dat de AR een soort voorhoedepartij moest zijn. Maar ze beseften onvoldoende dat dat toen alleen kon bij de gratie van de KVP als middenpartij. Wat de AR vroeger fikste, kan je moeilijk verwachten van het CDA: een partij die een derde van de kamerzetels heeft en alleen al door haar kwantiteit altijd kan regeren.
Mijn stelling was: als het CDA er komt, dan kan het hoogstens een middenpartij worden. En wanneer kan het een middenpartij worden? Als je een man als Lubbers hebt. Want als je in het conservatieve vaarwater komt en sterke accenten legt op allerlei ethische kwesties, dan word je al gauw een soort Nederlandse CDU, een geborneerde, behoudende partij.
Fractielid Eversdijk heeft daarvoor gewaarschuwd, vlak na de historische verkiezingsoverwinning van Lubbers in 1986. Het CDA mocht geen VVD met een christelijke saus worden, schreef hij. Niet de fractie, maar Lubbers heeft het CDA van een conservatieve koers afgehouden. Door zijn enorme machtspositie kon Lubbers de fractie naar het midden trekken, in de euthanasiediscussies, in de debatten over sociaal-economisch beleid. Lubbers is degene die door zijn persoonlijke instelling verhindert dat het CDA een a-culturele, anti-intellectuele en behoudende club wordt.
Ik vind hem op ethisch terrein heel libertijns, niet liberaal want die term geeft verwarring. Vlak na de val van zijn kabinet in mei 1989 zei hij voor de televisie de discussie over euthanasie te willen uitstellen tot 1994. Hij haalde in feite de stekker eruit. Hij wilde er geen verkiezingsitem van maken. Dat was niet voor het eerst. Hij is er altijd opuit geweest om de angel uit de ethische discussies te halen.
Hij is terughoudend om de overheid in dat soort zaken de zedenmeester te laten spelen. Daar is hij wars van. Ik leid dat ook af aan de vrouwen die hij uitkiest als staatssecretaris. Dieuwke de Graaff-Nauta, Virginie Korte-Van Hemel, Yvonne van Rooy zijn allemaal van hetzelfde jaren-tachtigtype: redelijk geëmancipeerd, zonder de gedrevenheid dat de overheid in ethische kwes- | |
| |
ties een sturende rol moet spelen. Met fundamentalistische CDA'ers die die drang wel hebben, heeft Lubbers nooit enige affiniteit gehad.
Ook in mijn tijd, bij de discussie in de fractie over de abortus, probeerde hij altijd de scherpe kantjes eraf te halen. Hij ziet deze onderwerpen als bestuurlijke problemen waarvoor een oplossing gevonden moet worden. Schakel zei eens een keer, ik geloof dat hij dat niet als een compliment bedoelde: “Geef Lubbers een probleem en hij komt met dertien oplossingen. Het maakt hem niet uit welke je kiest.”
Aan de andere kant weet hij op sociaal-economisch gebied heel duidelijk wat hij wil. Ik herinner me nog de discussie over de grondwetsherziening. Lubbers wilde de Sociaal-Economische Raad net zo'n status geven als de Raad van State. Dat deed mij wat corporatistisch aan, maar goed, hij had wel één doelstelling. Op een partijraad heeft hij een keer met verve verdedigd dat een minderheid van de Kamer het recht moet hebben een parlementaire enquête in te stellen. Dat was tegen het zere been van de Eerste-Kamerfractie van het CDA. In die kwesties trad hij in elk geval niet op als een makelaar in vele ideeën.
Toen Lubbers eind 1978 fractieleider werd, veranderde er veel in de fractie. Net als zijn voorgangers las Lubbers bij de opening van elke vergadering een gedicht voor of een passage uit de bijbel. Er is eens gezegd dat hij dat deed op een manier alsof hij uit een kookboek voorlas, maar de teksten die Lubbers koos kwamen bij mij vaak beter over dan wat een protestant als Aantjes las. De keuze van de bijbelpassage paste vaak in Aantjes' politieke straatje. Protestanten waren daar vroeger sterk in.
Bij Lubbers is daar nooit sprake van geweest. Hij heeft ook eens voorgesteld steeds een ander fractielid uit de bijbel te laten voorlezen. Maar dat vonden vooral de katholieken heel raar. Dus ging het niet door. Voor zover ik het me kan herinneren is dat de enige echte nederlaag die Lubbers ooit in de fractie heeft geleden.
Ik vraag me af of Lubbers als fractievoorzitter meer alles-eter was dan Aantjes. Ik vond Aantjes generaier dan Lubbers. Aantjes was op sociaal-economisch gebied natuurlijk lang niet zo bij de tijd als Lubbers, maar hij was wel altijd ingevoerd op de punten waar het om ging. En dan kreeg je daar in de fractievergadering een politieke discussie over waar iedereen aan kon meedoen. De
| |
| |
cultuur was dat iedereen zich kon bemoeien met het onderwerp van een ander. Aantjes animeerde dat.
Toen Lubbers fractievoorzitter werd, verliep de besluitvorming in de fractie een stuk onoverzichtelijker. Omdat Lubbers zich voor sommige onderwerpen niet echt interesseerde, kwam het accent veel meer te liggen op de discussies in de gespecialiseerde fractiecommissies. Als een fractiecommissie eruit was, nam de hele fractie dat standpunt over. Als je je daar in de plenaire fractievergadering dan weer mee ging bemoeien, werd dat als lastig ervaren. Aantjes vond dat juist plezierig.
Die corporatistischachtige aanpak leidde wel tot meer eenheid in de fractie, hoewel dat een schijneenheid kan zijn doordat er in de plenaire fractievergadering niet meer daadwerkelijk gediscussieerd werd. Een nadeel was ook dat je buiten je eigen portefeuille over negentig procent van de onderwerpen nauwelijks meer meepraatte.
Die werkwijze had Lubbers niet gekozen om de dissidenten in het gareel te houden. Want als het om de dissidenten ging, speelden er in feite maar twee dingen: de kernraketten en het sociale vraagstuk, de ontkoppeling van de uitkeringen. Ik had niet het gevoel dat er machtspolitiek van Lubbers achter zat. Het was veel meer zijn stijl van opereren. Later in zijn kabinetten paste hij die stijl ook toe. Ook daar werden de meeste besluiten voorbereid in groepjes van een paar ministers.
Anders dan sommige loyalisten, heb ik Lubbers altijd ervaren als een latente bondgenoot. Hij was niet iemand, zoals Van Agt die de loyalisten tegen het behang sloeg. Er zat bij hem ook iets bij van: leven en laten leven. Hij is bij mijn weten nooit tekeer gegaan tegen de loyalisten in publieke uitspraken of redevoeringen, hoewel dat ten koste ging van zijn imago als leider. Maar ja, hij zat in een wat aparte positie. Van Agt was de politiek leider van het CDA. Lubbers niet. Lubbers heeft al die jaren rekening gehouden met die vleugel in zijn fractie. Hij was altijd uit op compromissen.
Dat bleek ook tijdens de voorbereidingen van het debat over de kruisraketten van 6 december 1979. De kwestie ging niet meer om de vraag of die raketten er nou moesten komen of niet, het was een politiek debat. Het ging erom of het kabinet viel of niet. De loyalisten hadden dat, zoals wel vaker, in de hand. In de frac- | |
| |
tievergadering voorafgaand aan de belissende stemming had ik een ideetje om een verband te leggen met de ratificatie van het SALT II-verdrag. Lubbers pakte dat meteen op. Als twee amateurs op buitenlands terrein zaten we heel betrokken met elkaar te praten. Maar de buitenlandspecialisten van de fractie zagen het niet zitten dus is er verder niets mee gedaan.
Tien CDA'ers steunden ten slotte de motie van de oppositie tegen de produktie en de plaatsing van de kernraketten. Dat waren De Kwaadsteniet, Couprie, Jan Nico Scholten, Dijkman, Beinema, Buikema, Hans de Boer, Borgman, Van Houwelingen en ik. Allemaal antirevolutionairen, op de KVP'er Dijkman na. Tijdens het beslissende debat later die maand hebben we toch met de rest van het CDA meegestemd. In feite hadden we onze zin gekregen. Zoals later duidelijk is gebleken, had Nederland in de NAVO een eigen positie geclaimd.
Ik kan me niet herinneren dat Lubbers achter de schermen een actieve rol speelde om ons over te halen. Lubbers kneedde je nooit. Althans, dat is mij nooit opgevallen. Van Agt deed dat wel. Af en toe werden een paar loyalisten bevangen door twijfel en dan hingen ze met Van Agt aan de telefoon. Dan briefden ze door wat Van Agt had gezegd.
Lubbers wist natuurlijk heel goed dat een unanieme fractie op sommige punten onmogelijk was. Het was ondenkbaar dat er eensgezindheid zou ontstaan over de kruisraketten. Dat kon gewoon niet. Maar van massagetoestanden door Lubbers heb ik nooit iets gemerkt.
Het is Lubbers later verweten dat hij bij de stemming over de olieboycot tegen Zuid-Afrika, in juni 1980, niet wist hoeveel van zijn fractieleden met de motie van afkeuring van de oppositie mee zouden stemmen. Je moet je elke keer wel realiseren dat hij moest opereren onder Van Agt, die bijna heilig was verklaard. Ook bij het antirevolutionaire volksdeel. Dat was ongelooflijk. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt.
Ik ben ervan overtuigd dat Lubbers wel degelijk wist dat er uiteindelijk geen meerderheid voor de motie zou zijn. Ik heb zelf toen niet met de oppositie meegestemd. Ik vond het waanzin om op die olieboycot de heilige Van Agt te laten vallen. Dan zouden de loyalisten door de partij als muggen zijn doodgeslagen. Zou het land het begrepen hebben als daar een kabinet op gevallen
| |
| |
was? Wat die olieboycot precies betekende, was zelfs al niet uit te leggen.
Het was wel moeilijk om mijn primaire vrienden in de fractie in de steek te laten. Die waren eropuit om het kabinet te laten vallen. Maar ik zag daar alleen maar ellende uit voortkomen en toen heb ik tegen de fractie gezegd dat ik er niet voor voelde om op emotionele gronden mijn gelijk te halen. Dat werd me niet in dank afgenomen door Scholten, De Boer, Van Houwelingen, Buikema, Couprie en Dijkman. Zij hielden hun poot stijf. De Kwaadsteniet stemde naderhand ook tegen de motie van de oppositie. Het was op het nippertje: 74 tegen en 72 voor.
Ik was in die tijd vice-voorzitter van de partij onder Steenkamp, maar die was nogal eens ziek. De ochtend na de stemming in de Kamer moest ik in Noordwijkerhout de finale besprekingen over het Program van Uitgangspunten van de partij voorzitten. Vlak voor het begin van de vergadering kwam Lubbers naar me toe en zei: “Je hebt het kabinet gered. Dat schept verplichtingen.” Met andere woorden: je hebt A gezegd, nu moet je ook B zeggen. Nogal leep van hem.
Ik herinner me eerlijk gezegd weinig van spanningen tussen Lubbers en Van Agt. In die tijd had je regelmatig het zogeheten politieke topberaad. Dat was een overleg tussen de partijvoorzitter, de premier en de fractietop om het beleid te coördineren. Ik zat dat als vice-voorzitter wel eens voor. Het was volstrekt helder dat Van Agt de politiek leider was. Lubbers heeft hem nooit op een kleinzielige manier voor de voeten gelopen of vliegen afgevangen.
De moeizame relatie tussen die twee was alleen te destilleren uit de toespraakjes van Van Agt. Hij noemde hem bij voorbeeld een keer de koene keeper van het CDA-elftal. Dat deed hij met veel dédain. Een politieke verklaring kan ik er niet voor geven. Wel een menselijke. Van Agt was ijdelheid niet vreemd en hij had het moeilijk met de verdeeldheid in de CDA-fractie. Je kon goed aanvoelen dat Lubbers en Van Agt totaal anders gebakken waren.
Van animositeit bij Lubbers ten opzichte van Van Agt heb ik nooit iets bespeurd. Dat zou gemakkelijk kunnen, maar net zo goed als tegenover Aantjes heb ik Lubbers tegenover Van Agt altijd ontzettend loyaal gevonden. Pas aan het einde van zijn
| |
| |
tweede kabinet heb ik gezien dat hij iemand emotioneel kan bejegenen. Dat was bij Voorhoeve, tijdens de debatten over het WIR-lek en de paspoorten.
In mijn tijd was hij altijd heel behoedzaam. Ik herinner me maar één keer dat hij in de fractie tegen iemand is uitgevallen. Dat was tegen iemand van de rechtervleugel. Lubbers was er nooit op uit om scherp te zijn, maar hij heeft een hekel aan domheid. Op een keer, het zal wel over de Zuid-Afrika-boycot zijn gegaan, viel hij uit zijn rol. “Hou iij je snavel eens een keer,” riep hij.
Toen Lubbers fractievoorzitter was, dacht iedereen dat Van Agt het eeuwige politieke leven had, omdat hij bij de achterban zo geweldig populair was. Maar bij de top lag dat anders. Zijn clowneske optreden, zijn merkwaardige ziektes, zijn weinig politieke argumentaties; ik herinner me dat velen in de fractie het eigenlijk een beetje gênant vonden.
Het is vaak gezegd: Lubbers is een zondagskind. Onlangs las ik een Amerikaans boek met de resulaten van een onderzoek onder de leden van de Senaat in Washington. Als kenmerk kwam naar voren dat die senatoren zo enorm onzeker zijn. Elke keer moeten ze ervoor zorgen herkozen te worden. Financieel onafhankelijk zijn is dan belangrijk. Lubbers is dat. Daarin verschilt hij van bijna alle andere Nederlandse politici, die wel van de politiek moeten eten, hoewel ze dat nooit zullen toegeven. Ik denk dat dit Lubbers een zekere relaxheid geeft.
Hij is hoger gestegen dan Van Agt. Veel hoger. Hij heeft een totaal andere ambtsopvatting. Hij polariseert niet. Ik vind Lubbers zelfs groter geworden dan Drees. Ik weet nog goed uit de tijd dat ik nog een jongetje was, dat ze in protestants-christelijk kring de pest hadden aan Drees. Nu hoor je al die verhalen over “de vader des vaderlands”. Ja, wellicht dat de socialisten dat zo beleefden, maar in kringen buiten de Partij van de Arbeid was daar absoluut geen sprake van.
Goed, Lubbers is ook niet bij iedereen geliefd, maar daar gaat het niet om. Men houdt niet van Lubbers zoals men van Van Agt hield. Dat emotionele, dat affectieve is er niet bij Lubbers. Men bewondert hem om zijn deskundigheid. Hij houdt altijd een onderkoeld verhaal. Hij is geen populist. Dat wil hij ook niet en het volk voelt dat aan, ook buiten het CDA.
Het blijft voor het CDA van levensbelang dat ze de premier
| |
| |
blijft leveren. We leven in een tijd waar de ideologie naar de achtergrond is gedrongen. De televisie richt zich op de macht. Daardoor heeft zich een verschuiving van de Kamer naar het kabinet voorgedaan: de macht in een partij ligt veel meer bij de premier dan vroeger, met alle monistische gevolgen vandien.
De macht is het cement voor het CDA. Stel dat het CDA buiten het kabinet blijft. Dan valt het cement weg en dan gaan er allerlei middelpuntvliedende krachten optreden. Dat zal leiden tot Labour-achtige toestanden in het CDA. Regeringsdeelname is voor het CDA essentieel.
Het is Lubbers' ambitie als vakman om premier te kunnen zijn van zowel een CDA/VVD-kabinet als van een CDA/PvdA-kabinet. Ik denk dat hij na de verkiezingen van 1986 al wilde laten zien dat hij een kabinet met de sociaal-democraten kon leiden. Het moet een teleurstelling voor hem zijn geweest dat dat door die negen zetels winst van het CDA niet kon. Hij had het kabinetsbeleid inzet van de verkiezingen gemaakt en toen de coalitie van het CDA en VVD haar meerderheid in de Kamer behield, kon hij er niet meer onderuit die voort te zetten.
Daardoor was hij in de formatie wat afwezig, ongeïnteresseerd bijna. Hij heeft heel nonchalant gehandeld. Hij liet Jan de Koning het regeerakkoord schrijven. Met de persoonlijke invulling bemoeide hij zich nauwelijks, waardoor hij te weinig vrienden in het kabinet had. Later heeft hij daar spijt van gekregen. Na de formatie zei hij in de Kamer dat hij het liever anders had gedaan. Ik kan het alleen maar verklaren uit zijn teleurstelling over de verkiezingsuitslag. Hij had liever met de PvdA geregeerd.
De crisis over de financiering van het milieubeleid is hem dan ook in de schoot geworpen. Er zijn aanwijzingen voor te vinden dat de val van zijn kabinet Lubbers goed uitkwam. Hij moest voorkomen dat het beleid van het tweede kabinet ook inzet van de verkiezingen zou worden. Maanden daarvoor had je al dat geharrewar met Voorhoeve. Dat vond ik al een beetje gezocht. Na de crisis begon hij de VVD als een zooitje ongeregeld af te schilderen. Wellicht kon hij het zich permitteren, omdat de VVD zo'n verdeeld huis was. Maar in normale stabiele verhoudingen is dat niet zo verstandig. Het strookt ook niet met zijn management-opvattingen. Later heeft hij trouwens gas teruggenomen.
De coalitie met de PvdA kan heel goed, maar dan moet je
| |
| |
Lubbers wel premier maken. Er wordt vaak gezegd dat het CDA twee soorten premiers heeft: voor coalities met de VVD en voor coalities met de PvdA. Het is de beroepstrots van Lubbers om te bewijzen dat hij het allebei kan. Ik vind dat hij daar recht op heeft en dat hij het ook kan. Als hij slaagt, is hij een staatsman.
Voor zover ik het kan waarnemen is hij heel duidelijk met zijn opvolging bezig. Hij pusht Yvonne van Rooy. Elco Brinkman gooit ook hoge ogen. En Enneüs Heerma niet te vergeten. Ik denk dat hij als erfenis een type wil nalaten dat niet tot de fundamentalisten behoort. Niet te populistisch, niet al te uitgesproken, een tikje technocratisch.
In het voorjaar van 1987 heeft Lubbers mij een briefje geschreven naar aanleiding van een column van mij in De Tijd. Hij had een rede gehouden voor de Harmonisatieraad voor het Welzijnsbeleid over wat hij noemde “de overbelaste democratie” en de overspannen verwachtingen bij de burgers van de overheid. Ik heb hem daarop in De Tijd geattaqueerd.
Toen kreeg ik van hem de tekst van de speech toegestuurd en hij schreef erbij: “Ik weet niet of je de gehele tekst kent. Ziehier.” Een vriendelijk understatement. Hij had gelijk, de speech bleek veel genuanceerder dan ik uit de berichten in de kranten had kunnen opmaken. Later heb ik enigszins tot verdriet van de redactie mijn column gerectificeerd.
Ik heb politici meegemaakt die verschrikkelijk op de penning waren. Kruisinga was een befaamd voorbeeld. Het is niet denkbeeldig dat sommigen Lubbers met zijn sobere levensstijl over dezelfde kam scheren. We hadden een keer een bijeenkomst met Lubbers, hij was toen nog fractievoorzitter, in het CNV-gebouw in Putten, waar ook Jan van Hou welingen woont. Jan pendelde met zijn auto om ons van het station te halen, maar kon natuurlijk niet op twee plaatsen tegelijk zijn. “Als ik niet op het station ben, neem dan een taxi,” had Jan van tevoren gezegd. Lubbers ging met de taxi. Een maand later vertelde Jan me: “Wat ik nu heb meegemaakt. Krijg ik van die taxichauffeur een rekening van f 4,75.” Nou ja, ik denk dat de koningin ook geen portemonnee bij zich heeft.’
|
|