| |
| |
| |
Willem Aantjes
Lubbers als tweede man
In het eerste kabinet-Van Agt keerde Lubbers niet terug als minister. Teleurgesteld nam hij na de formatie van het kabinet in 1977 plaats in de Tweede-Kamerbankjes van de CDA-fractie. Hij werd vice-voorzitter van de factie onder Aantjes. Het CDA, toen nog alleen een samenwerkingsverband van KVP, ARP en CHU, beleefde turbulente tijden. Een groepje van zeven (later tien) fractieleden, de gedogers of loyalisten, steunde het kabinet-Van Agt met grote tegenzin. Een van hen was Aantjes. Enkele CDA'ers kwamen in opspraak omdat ze koopsompolissen gekocht hadden vlak voordat de fiscale voordelen daarvan werden afgeschaft. Ook over Lubbers ontstond commotie. Hij bleek tijdens zijn ministerschap als ondernemer te zijn opgetreden en voor tonnen fiscale investeringsaftrek te hebben genoten (de R 3-affaire).
Gedurende een jaar vormden Aantjes en Lubbers in de Kamer een hecht duo. Aantjes legde zijn politieke functies eind 1978 neer na onthullingen over zijn oorlogsverleden. Door de opspraak waarin hij was geraakt, was het aanzien van de politiek volgens Aantjes niet met zijn aanblijven gediend. Een commissie van drie wijze mannen liet een halfjaar later weinig van de beschuldigingen heel. Lubbers volgde hem op als fractievoorzitter.
Mr Willem Aantjes (1923) was vanaf 1959 lid van de Tweede Kamer, tot 1977 voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP),
| |
| |
‘Gefrustreerd, maar toch loyaal en creatief’ Ruud Lubbers, Willem Aantjes
| |
| |
daarna een jaar voor het CDA. Tot 1984 was hij lid van het partijbestuur van het CDA. Vanaf 1982 is Aantjes voorzitter van de Kampeerraad.
Aantjes: ‘Onze eerste kennismaking is tekenend voor Lubbers. Op een ochtend tijdens de formatie van het kabinet-Den Uyl parkeerde ik mijn auto op het Binnenhof. Ik liep naar de ingang van het Tweede-Kamergebouw en zag een Peugeot 404 die al een paar rondjes had gereden, op zoek naar een plek. Een heel oude wagen. Verroest. Echt een oud kreng.
Het raampje ging open en een man met een jongensachtig, slungelig hoofd vroeg me: “Waar kan ik hier parkeren?” Ik zei: “Hier kunt u niet parkeren, want het plein is gereserveerd voor kamerleden.” Ik nam hem niet zo serieus. Ik vroeg me af waar hij voor zou komen.
De man in de auto zei: “Ik moet naar de heer Andriessen.” “Dan komt u zeker voor de kabinetsformatie,” zei ik. “De heer Andriessen had een plek voor u moeten regelen met de parkeerwachter. Maar ik kan het wel voor u vragen. Wie bent u?” “Lubbers,” zei hij. Die naam zei me niets. Ik liep naar parkeerwachter Den Dulk en vroeg: “Deze meneer komt voor de kabinetsformatie. Heeft u een plaatsje voor hem?” Zo kon hij zijn auto kwijt.
Later realiseerde ik me dat die oude auto veel over Lubbers zegt. Hij is schatrijk, maar hij houdt niet van uiterlijk vertoon. Ik denk dat je onderscheid moet maken tussen geld dat zakelijke betekenis heeft en geld dat persoonlijke betekenis heeft. Dat is een kwestie van cultuur. Met een bedrijf probeer je zo veel mogelijk geld te verdienen. Als je een bedrijf goed weet te leiden, zoals Ruud met Hollandia deed, dan wordt er dus goed verdiend. Maar dat wil niet zeggen dat je dat geld ook allemaal voor jezelf zou wensen. Zo hecht Ruud niet aan auto's.
Hij houdt ook niet van autorijden. In de loop van 1978 ben ik als fractievoorzitter met Ruud als mijn tweede man op een dag heen en weer naar Bonn gereden voor een gesprek met oppositieleider Helmut Kohl. “Zullen we met mijn auto gaan?” vroeg Ruud. Pfffft, dacht ik. Liever niet in dat wrak naar Duitsland. Dus ik stelde voor dat we mijn auto zouden nemen. Op de terugweg bij Venlo vroeg ik hem een stukje te rijden. Nou, dat ging
| |
| |
erbarmelijk slecht. Hij rijdt ontzettend ongecoördineerd. Ik dacht: de volgende keer moet ik zelf maar het stuur in handen houden.
Volgens mij heeft hij door die slechte rijstijl en niet door alcoholgebruik als minister van Economische Zaken dat verkeerspaaltje omgereden. Misschien dat hij iets had gedronken op de receptie van de Indonesische ambassadeur, waar hij toen net vandaan kwam, maar dronken kan hij niet geweest zijn. Ruud is nooit aangeschoten. Als hij drinkt, drinkt hij meestal wijn. Dat vindt hij lekker. Hij nipt aan het glas. Hij gooit het nooit achterover.
Toen ik net fractievoorzitter was, kwam begin 1978 de koopsompolissenaffaire. Toen heb ik Ruud eens gevraagd hoe het komt dat het allemaal KVP'ers zijn die bij dat gescharrel betrokken zijn. Hij herinnerde me aan mijn eigen woorden: de calvinisten hebben de katholieken altijd achtergesteld.
Tot 1848 was Nederland een protestantse natie, die in de hervormde geest bestuurd moest worden. Je moest lid zijn van de Hervormde Kerk om een openbaar ambt te mogen uitoefenen. Voor katholieken, en ook voor joden, was dat niet mogelijk. Ruud legde me uit dat katholieken en joden met kwaliteiten zich daardoor alleen konden ontplooien in het bedrijfsleven, waar die beperkingen niet golden. Het bedrijfsleven bepaalt heel sterk je visie op wat er wel en wat er niet kan als het gaat om geld verdienen. Ik denk dus dat wij het ons als calvinisten meer moeten verwijten als katholieken zo zijn, dan dat we het katholieken moeten aanrekenen.
Ruuds soberheid is een karakterkwestie. Hij kan met veel liefde praten over zijn vader, die ook heel sober was. Zijn vader heeft het bedrijf in heel moeilijke omstandigheden geweldig groot gemaakt. Dat is gebeurd door zuinig te zijn. Die zuinigheid heeft grote indruk op Ruud gemaakt. Hij zag wat zuinigheid teweeg kon brengen. En hij zag hoe al te vrijmoedig met geld omspringen mensen tot de ondergang kon brengen.
Misschien dat zijn schoonvader ook wel invloed op hem heeft gehad. Ik heb de vader van zijn vrouw Ria, mr R.H.M. Hoogeweegen, gekend. Hij was advocaat in Rotterdam. Daarnaast had hij net als ik een functie in een ondernemersorganisatie in de bouw. Uit dien hoofde waren wij dertig jaar geleden allebei be- | |
| |
stuurslid van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid, een onderdeel van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid. We ontmoetten elkaar dus regelmatig op de bestuursvergaderingen. Hij was een scherpzinnig maar betrekkelijk bescheiden man. Zonder kapsones.
In de aanloop van de verkiezingen van mei 1977 moest de eerste lijsttrekker voor het CDA, toen nog alleen een gemeenschappelijke kandidatenlijst van KVP, ARP en CHU, worden gekozen. Frans Andriessen was de eerste man van de KVP, maar bij ons antirevolutionairen lag hij slecht. In een interview had hij gezegd dat het niet de bedoeling was dat het CDA een christelijke partij zou worden. Nou zeg, de hele antirevolutionaire achterban in opstand natuurlijk. Die wilde de geplande fusie met KVP en CHU helemaal niet laten doorgaan als Andriessen de eerste man zou worden.
Er waren er in de AR die zeiden dat ik het moest worden. En mijn rede op het eerste CDA-congres in 1975 had ook veel KVP'ers en CHU'ers aangesproken. Toen ben ik eens met partijvoorzitter Hans de Boer gaan praten en wij waren het eens dat ik het toch niet zou kunnen worden. Dan zouden we de KVP sarren bij het leven. Er was maar een oplossing: er moest een derde man komen.
We waren het er ook over eens dat het verstandig zou zijn als het een katholiek zou zijn. Want het was al een bittere pil dat Andriessen het niet mocht worden. We moesten de KVP een beetje tegemoetkomen. Dus zochten we naar een KVP'er die voor alle partijen aanvaardbaar zou zijn.
Tijdens een conferentie van de ARP waar alle ministers, staatssecretarissen, partijbestuurders en kamerleden bijeen waren, een man of zeventig, heb ik in mijn inleiding het profiel van de nieuwe CDA-lijsttrekker geschetst dat Hans de Boer en ik samen hadden opgesteld. Of liever gezegd: het was een nep-profiel. Jong, nieuwe generatie, iemand die opnieuw kon beginnen, een katholiek die wist wat antirevolutionairen bewoog. En gezien de problemen waar het land voor stond, moest het iemand zijn met economisch inzicht. Er waren er al gauw een paar die het doorhadden: Aantjes bedoelt Lubbers.
Maar goed, kort na de conferentie ben ik naar Economische
| |
| |
Zaken gestapt, waar Ruud toen minister was. Ik dacht: laat ik eerst eens bij hem gaan checken, want ik wist niet hoe de partijdiscipline bij de KVP was. Misschien zou hij het wel weigeren als de partij het hem verbood. Dus om te voorkomen dat we allemaal op onze bek zouden gaan, vroeg ik hem of hij wilde. Een paar dagen later sprak ik hem weer. Hij wilde wel. De AR heeft zijn naam toen ingebracht bij de KVP en de CHU.
Dat is een grote fout van mij geweest. We hadden die naam niet moeten noemen. Het was handiger geweest de KVP zelf op het idee te brengen. Maar goed, toen dachten we nog dat de KVP er wel van zou staan te kijken dat wij met een katholiek kwamen aanzetten. Bij de KVP zaten ze bovendien al jaren te pronken met hun minister van Economische Zaken. Ze noemden hem briljant, een zondagskind. Dus we dachten dat het goed zat.
Maar bij de KVP waren ze razend. Wat dachten die antirevolutionairen wel. Altijd de baas spelen. En als ze moeten erkennen dat het niet lukt, willen ze alsnog de zaken regelen door uit te maken wie van ons de baas zal zijn. Ik had een ernstige taxatiefout gemaakt. Zo werden Lubbers' kansen verknald.
Toen zijn de CHU'ers gaan zoeken. Baron van Verschuer van de CHU is toen met de naam van Van Agt gekomen. Van Agt was in het kabinet-Den Uyl gekomen als een verlichte strafrechtjurist. Dat heeft hij als minister ook waargemaakt. Hij had dan wel problemen met de abortus, maar hij demonstreerde voortdurend een grote mate van affiniteit met mijn benadering van de politiek. Ik vond hem in elk geval een alternatief.
Toen de beslissing was genomen, liep ik de brede trap van het Tweede Kamergebouw af. De trap met de rode loper, die uitkomt bij de hoofdingang. Ruud kwam net naar boven. Halverwege, waar de oude koninklijke troon staat, troffen we elkaar. “Hoe loopt het?” vroeg hij. Ik zei: “Ruud, je hebt het de laatste dagen kunnen merken. Het wordt Van Agt. Dat is nu wel zeker.” Hij trok helemaal wit weg. Het was voor hem geen leven. Hij had eraan geroken. Hij had zich beschikbaar gesteld. Als je dan door je eigen club gedesavoueerd wordt en een van je collega-ministers wordt het, grijpt dat je aan. Hij moest genoegen nemen met een eervolle plaats op de kandidatenlijst. Na Van Agt, Aantjes, Kruisinga en Andriessen.
De dag na de verkiezingen van 1977 kwam de CDA-fractie
| |
| |
voor het eerst bijeen. Vanaf 1975 vergaderden de drie fracties al gezamenlijk onder wisselend voorzitterschap, maar nu moest er een CDA-fractiebestuur gekozen worden. Fractievoorzitter werd natuurlijk Van Agt, die toen ook nog demissionair minister was. Daarna kwam de verkiezing van de eerste vice-voorzitter. De meerderheid stemde op Frans Andriessen, ook een KVP'er, zonder rekening te houden met de twee andere partijen en de zo zorgvuldig overeengekomen lijstvolgorde.
Razend waren de antirevolutionaire fractieleden. “Twee KVP'ers aan de top. Dat kan niet,” riep er een. Ik zei: “Dat kan wel. We gaan nu gewoon stemmen voor de tweede vice-voorzitter. Ik heb alleen een mededeling. Ik ben niet beschikbaar voor het tweede vice-voorzitterschap.”
Toen vroeg Andriessen schorsing voor beraad over zijn verkiezing. Van Agt ging aan het werk en hij heeft de hele zaak teruggedraaid. Anderhalve week later werd ik alsnog eerste vice-voorzitter.
In november 1977, nadat de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl definitief was gestrand, moest Ruud opnieuw een tegenslag incasseren. Van Agt en informateur Van der Grinten wilden hem als minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Vernederend was dat. Het is op zichzelf niet vernederend om minister van Volkshuisvesting te worden, maar hij kreeg het aangeboden omdat hij niet op Economische Zaken mocht terugkeren. Zelfs is hem nog Ontwikkelingssamenwerking aangeboden, een ministerschap zonder portefeuille.
Lubbers stond niet meer hoog aangeschreven in de KVP. Vlak voor het begin van de formatie van het kabinet-Van Agt had Den Uyl Ruud uitbundig geprezen op een PvdA-congres, omdat Den Uyl hem dolgraag op Economische Zaken had willen houden. Lubbers had daar in 1986 aan moeten denken toen hij vlak voor de formatie VVD-minister Winsemius als vice-premier aanprees. Daardoor werd de positie van Winsemius in de VVD ondergraven. Den Uyl maakte dezelfde fout. Het was een van de motieven voor de KVP om Lubbers niet te nemen. Hij was te links, als je het zo wilt noemen.
Ruud schreef een brief aan Van Agt waarin hij zei dat het niet goed was om een minister die zo lang in het hart van de sociaal-economische driehoek heeft gezeten, voor een andere post te
| |
| |
bestemmen. Hij besloot Volkshuisvesting te weigeren en voor de Kamer te kiezen. Hij hoefde niet zo nodig in het kabinet. Ik vind dat hij dat zeer karaktervol gedaan heeft.
Toen Van Agt 19 december 1977 premier werd, moesten we een nieuwe fractievoorzitter hebben. De KVP'ers en de CH-leden in de fractie hadden het hart niet om mij alsnog tegen te houden. Als ze dat gedaan hadden, was dat echt het einde van het CDA geweest. Dan hadden de antirevolutionairen zich bedonderd gevoeld.
Een dag na de beëdiging van het kabinet kwam er tijdens de fractievergadering een voorstel om mij bij acclamatie te benoemen. Ik zei: “Niks acclamatie. Er wordt gestemd.” Ik werd gekozen. Daarna heb ik meteen Lubbers als vice-voorzitter voorgesteld. Ik had van tevoren tegen een paar mensen zijn naam genoemd. Ruud had ik ook gesproken, maar die zag er niet veel in. “Ach, wat moet ik in die Kamer,” zei hij. “Ik ben een bestuurder.” Maar ik wilde hem winnen voor het kamerwerk, dus ik zei: “Jij bent een briljant man. Dat erkent iedereen. Jou staat een grote politieke carrière te wachten. Jij bent na Van Agt de minister-president van Nederland.” Toen zei Lubbers: “Dat ben jij.” Maar ik had die ambitie niet. Ik voelde me er ook niet geschikt voor. Ik wou fractievoorzitter zijn om het CDA goed op het spoor te zetten.
Het enige dat Ruud voor die carrière ontbeerde was een goed inzicht in de functie van het parlement. En de liefde voor het werk in de Kamer. Een politicus hoort van het parlement te houden.
Ik denk dat mijn keuze voor hem wel iets bij hem heeft losgemaakt. Antirevolutionairen mogen dan een raar volkje zijn, maar als ze eenmaal voor iets of iemand gekozen hebben, staan ze daar ook voor. Dat is anders dan de cultuur waarin Ruud is grootgebracht.
In maart 1978, een paar maanden nadat ik fractievoorzitter was geworden en hij vice-voorzitter, kwam de R 3-affaire. Ruud bleek toen hij nog minister was samen met twee van zijn broers geld belegd te hebben in onroerende goederen, waarmee ze een groot belastingvoordeel boekten. Het was formeel allemaal misschien net wel te verklaren, maar bij iedereen bleef toch het oppervlakkige gevoel dat er een luchtje aan zat.
Dat werd nog versterkt doordat hij na de onthulling in de pers
| |
| |
het behaalde voordeel aan de fiscus terugbetaalde. De zaak werd daar niet schoon van. Een golf van publiciteit rolde over hem heen. Hij was totaal verslagen. Toen zei hij tegen me: “Ik denk dat ik er maar mee ophoud.” Dat was de tweede keer dat ik hem lijkbleek heb gezien.
Ik heb tegen hem gezegd: “Ruud, als jij nu vertrekt zul je je hele leven de man blijven die vanwege die affaire de politiek is uitgegaan.” Dat het zo werkt heb ik later zelf ervaren. Ruud zei: “Eigenlijk wil ik niet weg, maar ik vraag me af of het toch niet beter is om het wel te doen.”
Ik vroeg: “Ruud, is er nog meer of is dit alles?” “Ja, dit is alles.” Toen zei ik: “Als dit alles is, blijf je, en dan trek ik mijn jas ervoor uit. Maar ik waarschuw je voor een ding: als achteraf blijkt dat dit niet alles was, is dat fataal.”
De affaire bleef in de publiciteit maar doorzieken. Na een week kwam hij weer bij me terug. Hij vroeg zich af of we wel een goede beslissing hadden genomen. Ik zei: “We hebben toch iets afgesproken? Ik kom er niet meer op terug.” Hij had misschien wat nonchalant gehandeld, wat naïef, maar ik had het doodzonde gevonden als hij toen was weggegaan. Sindsdien heeft hij nog wel een paar tikken gehad, de Mercon-affaire met de koppelbazen, de Koeweit-zaak met de achterstallige betaling aan Hollandia Kloos. Van die R 3-zaak heeft hij geleerd hard te zijn, klappen op te vangen.
Ik heb de beste herinneringen aan het jaar dat ik met Ruud in de fractie heb samengewerkt. Eigenlijk moet je je daarover verbazen: een man met zoveel kwaliteiten die gefrustreerd in de Tweede Kamer komt omdat hij niet weer minister is geworden en die dan zo loyaal en creatief is.
In de bijna twintig jaar dat ik in de politiek heb gezeten heb ik vijf heel fijne jaren gehad wat de persoonlijke betrekkingen betreft. Dat was de periode 1967-1971 toen ik vice-voorzitter van de ARP-fractie was onder Barend Biesheuvel en dat ene jaar met Ruud als vice-voorzitter. Ik heb daarom nog steeds een heel warm plekje voor Ruud.
Hij werkte hard als tweede man. Hij was altijd bezig. Dat was zijn aard. En altijd kwam hij eerst bij mij om te overleggen over de grote politieke lijn. Als de lijn eenmaal bepaald was, dan hoefde je nooit benauwd te zijn dat Ruud iets anders zou doen. De
| |
| |
discussies in de Kamer over Bestek '81, het bezuinigingsplan van het kabinet, heeft Ruud gedaan. Al die economische dingen, daar lag mijn kracht niet. Het was goed dat Ruud er was.
Toen de neutronenbom actueel was, heeft Ruud ook een belangrijke rol gespeeld. We hadden op een dag de tactiek en de inhoud besproken. De volgende ochtend kwam Ruud al met een tekst voor de verklaring die de fractie zou moeten afgeven. Ik had hem er niet eens om gevraagd. Hij deed het gewoon. Dan bleek zijn creativiteit. Ik zal best nog wat aan die tekst geschaafd hebben, want Ruud was geen briljant schrijver, maar alles stond erin wat erin hoorde. Niet wollig, maar glashelder. Als hij zich de zaak eenmaal eigen had gemaakt, kon hij dat prima.
Tijdens de affaire-Aantjes, die leidde tot mijn vertrek uit de politiek, heeft Ruud voor mij gedaan wat hij kon. Zijn vriendschap heb ik in die dagen heel sterk ervaren. Ik ben ervan overtuigd dat hij het een geweldige ellende vond, dat hij het heel rot vond. Het heeft hem geweldig aangegrepen. Er is geen moment een opwelling bij hem geweest waarin hij liet blijken dat de affaire een vervroegde kans voor hem was. Helemaal niet.
Ik merkte dat aan de manier waarop zo'n man mijn ellende met zich meesleepte. Hij kwam bij me thuis om er langdurig over te praten. Hij vroeg wat hij voor me kon doen. Hij was de woordvoerder van degenen die vonden dat ik moest blijven. Dat ik maar tijdelijk het fractievoorzitterschap moest neerleggen en buiten de publiciteit als gewoon fractielid moest aanblijven in afwachting van de resultaten van het onderzoek.
Wat me van katholieken verbaasd heeft, is dat ze zo vaak eerst de mening van anderen willen horen voordat ze een beslissing nemen. Protestanten zijn veel onafhankelijker. Die nemen zelf een belissing en aanvaarden daar vervolgens de verantwoordelijkheid voor. Onder katholieke politici is er een intensief telefooncircuit. Toen ik nog fractievoorzitter was, werd Ruud als eerste KVP'er in de fractie ontzettend veel gebeld.
Er zit natuurlijk wel een beetje hiërarchisch denken in bij de katholieken. Ik weet niet of dat typisch katholiek is, maar er is daar een natuurlijke neiging om functioneel gezag te volgen. Ik heb dat zelf ervaren. Toen ik fractievoorzitter van het CDA was, hadden alle drie de partijen KVP, ARP en CHU op een en de- | |
| |
zelfde dag een partijraad. Ik had gedacht dat Ruud de KVP zou toespreken in het Turfschip in Breda en dat Gerard van Leijenhorst naar Arnhem zou gaan waar de CHU in Musis Sacrum zat en dat ik of Maarten Schakel bij de AR-partijraad in Hoogeveen zou zijn.
De AR had liever dat ik zelf kwam. Daar had ik wel begrip voor. Maar de KVP! Nou zeg. Die zeiden: “We hebben maar één fractieleider. Wij willen helemaal niet de tweede man van de fractie. We willen de eerste man: Aantjes.” Toen wilde ook de CHU dat ik zou komen.
Ik regelde dat ik kon meerijden met een journalist die een verhaal over mij wilde maken. De dag begon om tien uur in het Turfschip. 's Middags om een uur of een was ik in Musis Sacrum en tegen halfvijf in Hoogeveen.
Ik weet nog goed dat Ruud tegen me zei: “Man, wat een onderneming. Gotsiemeine. Drie verschillende redevoeringen.” “Drie redevoeringen? Welnee,” zei ik. “Eén. En als dat niet kan, dan kan het hele CDA niet. Ik hou één redevoering. Overal exact dezelfde.” Ik stopte er natuurlijk wel een paar dingetjes in waarvan ik vermoedde dat ze bij de ene partij irritatie zouden wekken en bij de andere applaus.
Bij de KVP hadden ze de avond tevoren lekker bier gedronken. Een van de vuiligheidjes in mijn verhaal was, dat ik zei dat het niet te pas kwam dat het CDA de goklust zou aanwakkeren door steun te verlenen aan vergunningen voor casino's. Ineens waren die KVP'ers wakker. Later zeiden ze tegen me dat ik dat niet had moeten zeggen.
Bij de CHU vonden ze dat juist prachtig. Applaus. Er zat ook nog iets over het Huis van Oranje in die redevoering en dat deed het ook goed bij de CHU. Het leuke was dat ik in mijn rede bij de ARP na de passage over de casino's even stopte. Ik kreeg applaus. Toen zei ik: “Toch typisch. Bij de KVP hebben ze me deze passage kwalijk genomen.”
De cultuur van het CDA is een echte KVP-cultuur geworden. Dat wijt ik niet alleen aan de katholieken, maar het komt ook doordat de antirevolutionairen zoveel geslikt hebben. Vroeger wisten de antirevolutionairen de zaken naar hun hand te zetten, ook al hadden ze maar tien of vijftien procent van de zetels. Ze waren prima geschoold, principieel en organisatorisch erg des- | |
| |
kundig. Maar het probleem is natuurlijk dat die mensen op stoelen zitten die ze niet kwijt willen of op andere stoelen willen komen te zitten. Dan assimileren ze met de cultuur van de grootste.
Na mijn vertrek kon ik op Lubbers blijven rekenen. Begin 1983, tijdens de kandidaatsstelling van de verkiezingen voor het Europees Parlement het jaar daarop, werd mij vanuit enkele partijafdelingen gevraagd hoe ik erop zou reageren als ik kandidaat zou worden gesteld. De terugkeer naar het parlementaire werk, al was het dan in Europa, trok me wel. Dus ik zei ja. Er speelden ook menselijke overwegingen een rol bij. Ik zag het als een stukje eerherstel.
Voordat ik me kandideerde wilde ik me vergewissen van de steun van de partijleiding. Dus heb ik een gesprek gevraagd met partijvoorzitter Bukman, fractievoorzitter in de Tweede Kamer De Vries, minister-president Lubbers, eerste man in het Europees Parlement Bouke Beumer en de voorzitter van de senaatsfractie Christiaanse. Dan had ik de hele top bij elkaar. Als ik van hen de steun kreeg, deed ik het.
Toen ik voor het gesprek op het partijbureau in Den Haag kwam, bleek dat Lubbers minister Jan de Koning had meegenomen. Ik vond dat verwonderlijk. Ik had niet om hem gevraagd. Als reden werd gegeven dat De Koning een exponent is van het AR-smaldeel en oud-partijvoorzitter. Dan hadden ze beter Hans de Boer kunnen vragen. Enfin, een hoop gelul natuurlijk.
Christiaanse kwam niet opdagen. Bouke Beumer steunde mijn kandidatuur. Hij zei dat mijn aanwezigheid voor de fractie in het Europees Parlement objectief gezien een grote aanwinst zou zijn. De problemen met mij in Nederland spelen helemaal niet in Europa, dus Beumer vond het aan alle kanten een goede oplossing. Voor Aantjes zelf, voor de partij en voor de christen-democratie in het Europarlement.
Lubbers steunde me ook. Hij vond dat er eindelijk wat moest gebeuren na alle mooie woorden. Hij zou mijn kandidatuur toejuichen. De Koning was tegen. Hij was bang dat het weer een hoop commotie zou geven als ik me kandidaat stelde. Piet Bukman was heel straight, zoals altijd. “Daar komt alleen maar gedonder van. Dat kan ik niet hebben.” Bert de Vries steunde alleen maar Bukman. Als er nou slechts één tegen was geweest, had ik
| |
| |
het gedaan. Maar de tegenstand was me te groot. “Ik begin er niet aan,” zei ik ten slotte.
Ik ben niet helemaal zonder wantrouwen over die bijeenkomst. Het kan heel goed zijn dat ze van tevoren de rollen hebben verdeeld. Ruud steunt Aantjes en Jan de Koning keert zich ertegen. Maar goed, Lubbers heeft het toen prima gedaan. Daarop beoordeel ik hem. Niet op wat hij mogelijk eerder met de anderen heeft afgesproken.
Ruud Lubbers is de laatste jaren veranderd. Hij is pragmatischer geworden. Pragmatischer dan me lief is. Hij is natuurlijk verwend hè? Een verwend politicus. In die zin dat hij vanzelf boven komt drijven. Dat weet hij ook heel goed te benutten tegenover zijn coalitiepartners. Riskant hoor. De VVD heeft het moeten weten. De manier waarop hij de laatste jaren met Rudolf de Korte is omgegaan, vind ik onverstandig.
Hij is bezig iets om te buigen in de Nederlandse politiek wat ik heel slecht vind. Het hangt samen met mijn kijk op het primaat van het parlement. Iedereen ziet dat hij zich ontwikkelt als een regeringsleider. Hij praat ook liever met echte regeringsleiders als Thatcher en Kohl dan met gewone minister-presidenten. Die zijn niet van zijn niveau.
Hij pakt de ruimte die hem gegeven wordt. De ministers lopen voor alles eerst naar Ruud. Ze proberen steeds steun van hem te krijgen. Ze accepteren dat, als het kabinet er niet uit komt, Ruud met een paar ministers individueel gaat praten. Waarom staat er niet een minister op die zegt: “Zeg meneer Lubbers, ik zal zelf wel met De Korte of met Braks praten. Dat hoeft u niet te doen.” Het is misschien wel handig als Lubbers de zaken voor je opknapt, maar daar betaal je een andere keer voor.
Wat hij de laatste jaren goed geleerd heeft is acteren. Ik zag hem in maart 1989 op een partij manifestatie in een enorme hal in Apeldoorn. Hij hield een lange speech. Zonder papier. Quasinonchalant. Af en toe keek hij zwijgend voor zich uit. Soms haalde hij een hand door zijn haar. Hij heeft dat heel sterk ontwikkeld. Hij is een perfect acteur.
In Apeldoorn kreeg hij geen enkele keer applaus tussendoor. Hij is niet uit op effect. Dat vindt hij goedkoop. Hij wil niet toegejuicht worden, hij wil gehoord worden. Maar als hij bijval
| |
| |
krijgt is hij toch wel gestreeld hoor. Een beetje ijdelheid mag toch wel? Ik ben er zeker van dat het hem streelt als er in de kranten geschreven wordt over “het zondagskind Lubbers” en “de politicus met een enorme inventiviteit”.
Hij is geen groot redenaar, althans niet op massale bijeenkomsten. En je maakt mij niet wijs dat die mensen zoveel respect voor hem hebben, omdat de inhoud van zijn verhalen hun zo aanspreekt. Als het niet het oratorische vermogen is dat het hem doet, dan kom ik maar tot een conclusie: hij dwingt gezag af omdat hij de eerste man van Nederland is.
Bovendien straalt hij iets degelijks uit. Daarvoor wordt hij onder protestanten ook zeer gewaardeerd. Het plichtsbesef en het grote verantwoordelijkheidsgevoel straalt ervan af. Sober leven, dat gaat er bij ons allen in als Gods woord in een ouderling.
Soms ontmoet ik hem nog wel eens op congressen van het CDA. Als hij me dan tussen de massa mensen ziet, komt hij gauw naar me toe en dan zegt hij: “Hallo. Hoe is het? Blij je te zien.” “Da's wederkerig,” zeg ik dan. En daar blijft het bij. Hij meent het nog ook hoor, wat hij zegt. Maar goed, hij is de hele dag bezig met de dingen waar een minister-president mee bezig is. Hij heeft geen dimensie voor de dingen die daarbuiten liggen.’
|
|