| |
| |
| |
Wim Duisenberg
Lubbers als minister
Toen hij aantrad als minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl was de vierendertigjarige Lubbers de minst bekende bewindsman. Maar door de oliecrisis stond hij in het eerste jaar reeds volop in de schijnwerpers. Hij had de naam wispelturig te zijn en werd spoedig de glamourboy van de coalitie genoemd.
In het kabinet van progressieven en confessionelen, dat met een zittingsduur van 1683 dagen (van 11 mei 1973 tot 19 december 1977) het langst zittende kabinet van na de oorlog was, vormde de vier jaar oudere PvdA-minister Wim Duisenberg van Financiën met Lubbers het rechtse span. Ze hadden intensief contact en kwamen ook thuis bij elkaar over de vloer. Dr Willem Frederik Duisenberg (1935) studeerde economie aan de Rijksuniversiteit in Groningen en promoveerde daar op een dissertatie over de economische gevolgen van ontwapening. Voor hij minister werd in het kabinet-Den Uyl werkte Duisenberg als staflid van het Internationaal Monetair Fonds in Washington en was hij adviseur van De Nederlandsche Bank. Na zijn ministerschap verbleef Duisenberg een halfjaar in de Tweede Kamer voordat hij een benoeming aanvaardde als vice-voorzitter van de hoofddirectie van de Rabobank. Sinds 1982 is Duisenberg president van De Nederlandsche Bank.
| |
| |
‘Wie met geld omgaat, wordt ermee besmet’ Wim Duisenberg, Ruud Lubbers
| |
| |
Duisenberg: ‘Vlak voor de eerste bijeenkomst van het kabinet ontmoette ik Lubbers. We kwamen elkaar tegen bij de Raad van State. Het was schitterend weer en we zijn toen een kop koffie gaan drinken op het pleintje vlak bij de Gevangenpoort, de Plaats. Daar hebben we die ochtend heerlijk even gezeten. Het viel me toen op dat hij het eigenlijk niets bijzonders vond dat hij minister van Economische Zaken zou worden. Zelf sidderde ik van de zenuwen, maar voor hem was het ministerschap de gewoonste zaak van de wereld.
We wisten dat we ontzettend veel met elkaar te maken zouden krijgen en dat we elkaars vervanger zouden zijn. Met Lubbers vormde ik niet echt een hecht team, dat doe je als minister van Financiën met geen enkele collega, maar ik kon wel heel goed met hem samenwerken.
In de vierhoek, of de gevarendriehoek zoals minister Gruijters dit overleg van de premier met de bewindslieden van Economische Zaken, Sociale Zaken en Financiën noemde, was het vreselijk belangrijk om niet alleen te staan. Er bestond een sterke band tussen Boersma en Den Uyl. Logisch dat Lubbers en ik vaak samen optrokken.
De allereerste keer dat ik in problemen kwam, heeft Lubbers me gesteund. Begin september 1973 stelde ik in de ministerraad voor om de gulden te revalueren met vijf procent. Met Lubbers had ik daar overeenstemming over bereikt. Maar premier Den Uyl zat niet om een revaluatie te springen. Hij heeft nog voorgesteld om er vier procent van te maken, maar dat heb ik geweigerd. Toen het uiteindelijke leidde tot stemming in de ministerraad, het eerste onderwerp waarover het kabinet-Den Uyl heeft gestemd, ben ik volop gesteund door Lubbers.
Vrij snel daarna kwam de oliecrisis met de distributie en die bonnen. De energie zat in Lubbers' portefeuille en dus heeft hij dat allemaal moeten regelen. Inclusief het verdedigen van al die impopulaire maatregelen. Dat heeft hij knap gedaan. Hij was de man die de contacten onderhield met de grote oliemaatschappijen. Hij had daar veel meer rapport mee dan enig ander in het kabinet. Van dag tot dag hield hij zorgvuldig bij hoe het ging met de olieaanvoer, de olievoorraden en het beleid om de buffers op peil te houden. Dat heeft ertoe geleid dat we nog nooit zoveel olie in het land hebben gehad als in die dagen.
| |
| |
Tijdens de autoloze zondagen kregen alle ministers een fiets van een rijwielfabrikant. In tegenstelling tot Lubbers, die hem graag in ontvangst nam, moest ik die fiets weigeren. Op Financiën waren ze zeer zorgvuldig met geschenken. Ik kreeg een keer een boekenbon van honderd gulden voor mijn dochter omdat zij aan Libelle een recept had gegeven. Toen ben ik naar de directeur-generaal van belastingen gestapt en heb hem gevraagd wat ik daarmee moest. “Nou,” zei hij, “tot honderd gulden mag je het houden, daarboven is het inkomen.” Die fiets kon dus niet.
Door de oliecrisis kreeg Lubbers plotseling veel aandacht van de media. Hij raakte bekend in het land. Dat kwam ook door de tv-uitzendingen waarin hij het publiek vroeg de thermostaat wat lager te zetten en 's avonds de gordijnen te sluiten.
In januari 1974 wilde hij de distributie volhouden terwijl de rest van het kabinet er al schoon genoeg van had. Dat Lubbers meer geleidelijk tot een normalisatie van de energievoorziening wilde komen, had volgens mij vooral een technische achtergrond. Hoewel voor hem ook zijn geloofwaardigheid een rol speelde. Want hoe geloofwaardig ben als je een benzinedistributie een paar weken na invoering weer beëindigt?
Daar speelde nog doorheen dat hij op 8 februari 1974 een paaltje omver reed nadat hij whisky had gedronken op een receptie van de Indonesische ambassadeur. Dat hij zo'n verkeerszuil aanreed was niet zo erg, maar in verwarring of paniek is hij daarna doorgereden. Het was de avond van de kabinetsvergadering en zodra Lubbers het Catshuis binnenstapte heeft hij onmiddellijk Den Uyl op de hoogte gebracht. Vroeger zou zo'n incident onmiddellijk tot ontslag van een minister hebben geleid. Maar Den Uyl zei: “Dit soort dingen kunnen gebeuren. Het was dom dat je zelf reed, maar ministers zijn ook maar mensen.”
Den Uyl heeft het opgelost door direct de politie te informeren. Lubbers moest toen de bloedproef doen en het bleek mee te vallen: de 0,3 promille alcohol in zijn bloed was niet strafbaar. Voor het doorrijden kreeg hij geloof ik een boete van driehonderd gulden. Daarmee was het voor Den Uyl klaar, over tot de orde van de dag. Daar was hij groots in.
Er kwam toen wel een golf van publiciteit over Lubbers heen en mede daardoor was hij toch wel geraakt, geschokt ook. Dat hij zich niet had laten rijden door zijn chauffeur kwam door onerva- | |
| |
renheid. We hebben het allemaal moeten leren in het begin. Je dwingen om je te laten rijden. Je bent bang dat het je impopulair maakt, dat je dik aan het doen bent. Maar het moet.
De volgende middag zou ik met de KLM naar Washington vertrekken waar een speciale olieconferentie bijeen zou komen en toen hebben we besloten dat het verstandig was dat Lubbers even zou afkoelen en met mij mee zou gaan. Toen we naast elkaar in het vliegtuig zaten keken alle mensen een beetje besmuikt naar Lubbers. De hele affaire stond groot in alle ochtendbladen. Het was een pijnlijke situatie. KLM-vliegtuigen hadden toen nog zo'n mooie lounge en om de spanning een beetje te breken zei ik toen vrij luid: “Kom Ruud, we gaan boven een whisky halen.”
Dat Lubbers in de ministerraad vaak zijn tas inpakte, wegliep, met deuren sloeg en dreigde met aftreden is een fabeltje. Iedere minister bereikte wel eens het punt waarop hij dacht: dit maak ik niet meer mee, ik word onderuit gehaald, dit kan ik naar buiten toe niet meer voor mijn rekening nemen.
Er zaten in het kabinet twee oud-vakbondsbestuurders, Boersma en Vredeling, die in zulke gevallen een duidelijk herkenbaar gedragspatroon lieten zien. Bij hen zag je een ritueel dat ze bij vakbondsonderhandelingen hadden geleerd. Eerst werden de papieren bij elkaar geveegd, dan verstrakte de houding, vervolgens werden alle dossiers dichtgeslagen en daarna kwam het moment, voorspelbaar, dat de mappen in de tassen werden gedaan. En soms werd zo'n tas dan opgepakt en dan liepen ze zonder iets te zeggen de deur uit.
Lubbers leek een beetje op ze, die was immers ook cao-onderhandelaar geweest, maar dan aan de andere kant van de tafel, bij de werkgevers. In het begin zeiden de achterblijvers: “Laten we maar even wachten. Hij komt zo wel weer terug.” En dat gebeurde ook. Net als bij Boersma en Vredeling, was het bij Lubbers een kwestie van tactiek. Alleen Lubbers was in zo'n geval veel meer aangeslagen.
Lubbers vocht voor zijn positie in het kabinet, maar ik geloof dat hij minder vaak met de deuren sloeg dan Boersma en Vredeling. We vergaderden toen in het Catshuis en dan vertrok hij wel eens. Hij maakte dan een wandeling door de tuin. Ik herinner me dat we de eerste keer een beetje verslagen en bezorgd achterble- | |
| |
ven. We dachten dat hij boos naar huis was gegaan. Maar nee, na ruim een uur stapte hij tot onze verbazing weer binnen en ging aan tafel zitten of er niets bijzonders was gebeurd.
Hij was wel eens heel geëmotioneerd, dat wel. Na dagen van onderhandelen en touwtrekken heeft hij wel eens tegen me gezegd: “Ik ga er even een paar uur tussenuit.” “Waar ga je dan naar toe?” wilde ik weten. “Naar het bedrijf van m'n broer. Ik moet even staal ruiken, weg van alles.” Hij deed dat dan ook. Hij ging echt rondlopen in de hallen waar de vonken in het rond spatten. We hadden allemaal onze methodes om bij te tanken. Ik ging wel eens op mijn boot zitten.
Maar echt vaak kwam het niet voor dat hij de ministerraad verliet. Een keer over het minimumjeugdloon en een keer over de kinderbijslag. De enige keer dat hij echt met aftreden heeft gedreigd was bij de levering van reactorvaten aan Zuid-Afrika.
In de kranten worden meningsverschillen in de ministerraad altijd wat extremer weergegeven dan ze in werkelijkheid zijn. Dus Lubbers liep in de kranten vaker weg dan in werkelijkheid. Als ik wel eens hard moest zijn in een vergadering van het kabinet dan schreef Harry van Seumeren in de Volkskrant dat Duisenberg “boos” was of “woedend”. Ik heb wel eens tegen hem gezegd dat hij daar eens een keertje mee moest stoppen, want ik ben nooit boos of woedend. Ik heb alleen een onenigheid. Maar ja, de pers moet daar een vertaling van geven.
Doordat Lubbers verantwoordelijk was voor de contacten met het bedrijfsleven stond hij soms vrij eenzaam in het kabinet, dat weinig vertrouwen kreeg van het bedrijfsleven, en dan diuk ik me nog voorzichtig uit. Hij heeft me eens gezegd dat hij als minister van Economische Zaken de minister voor de industrie was of zelfs van de industrie. “Ik kan niet functioneren als ik niet het vertrouwen geniet van het bedrijfsleven, van de ondernemers,” zei hij dan.
We hadden een heel sterke band. We namen dagelijks contact met elkaar op en soms wel vaker op een dag. Zo intensief was niet normaal als je het vergelijkt met de contacten tussen de andere leden van het kabinet. Lubbers was ook iemand die spontaan bij je binnenwipte. We hadden natuurlijk wel eens fricties, maar dat kan als je intensief contact hebt. We kwamen ook wel bij elkaar over de vloer, in de privé-sfeer bedoel ik dan.
| |
| |
Een keer zijn we tegen elkaar ingegaan. Lubbers had een toespraak gehouden waarin hij liet doorschemeren dat een maatregel van mijn ministerie zou leiden tot een geleidelijke vergroting van de staatsinvloed op het bedrijfsleven. Een soort sluimerende nationalisatie. Het zorgde voor veel oproer in ondernemersland. Toen heb ik een toespraak gehouden in de kantine van de elektriciteitscentrale in Buggenum, vlak bij Roermond, in het hartje van de KVP. In die toespraak ben ik vierkant tegen Lubbers ingegaan. Ik heb gezegd dat ik de maatregel niet bedoeld had zoals Lubbers die eerder had verwoord. De regeling was juist een stimulans voor de eigen vermogensvorming van bedrijven en had dus niets met een sluimerende nationalisatie te maken.
Het omgekeerde kwam ook wel eens voor. Ik herinner me dat Lubbers eens een toespraak moest houden voor de Amerikaanse Kamer van Koophandel. Op het allerlaatste moment bleek hij echter verhinderd te zijn, terwijl er al vijfhonderd mensen in de zaal zaten. Hij belde dus in paniek om te vragen of ik vrij was en die toespraak wilde houden. Dat was geen probleem, dus ik las daar Lubbers' rede voor en ik bleek het geheel eens te zijn met wat hij had geschreven. “I could have said it myself,” riep ik om de vijf zinnen. PvdA'ers hebben me dat nog kwalijk genomen, want hoe kon ik het nou eens zijn met een KVP-minister.
Dat Lubbers zich later wat in de rechterhoek gedrukt voelde, lag niet zozeer aan zijn politieke afkomst maar aan zijn portefeuille. Mij trof precies hetzelfde lot. Later overkwam Kombrink hetzelfde toen hij staatssecretaris van Financiën werd. Wie met geld omgaat, wordt ermee besmet. In feite was Lubbers heel constructief voor het progressieve beleid. Hij was pragmatisch, maar bepaald geen remmende factor voor de vier hervormingsvoorstellen.
Samen hebben we bij voorbeeld een hoofdrol gespeeld bij het opzetten van de WIR, de subsidieregeling voor bedrijfsinvesteringen. Bij de wet op de ondernemingsraden speelde hij zelf de hoofdrol. Niet dat hij de wereld op zijn kop zette, maar hij deed wel gewoon met ons mee.
Anders dan de verhalen wel eens gaan was de WIR in hoge mate een joint venture van ons tweeën. We waren er beiden van overtuigd dat de Nederlandse economie een forse impuls nodig had. Meer investeringen dus. Lubbers dacht vooral aan een sterke
| |
| |
verbetering van de fiscale faciliteiten, zaken als de investeringsaftrek en de vervroegde afschrijving. Ik heb hem toen gezegd dat ik een investeringsimpuls alleen politiek kon trekken als het niet zou leiden tot een verruiming van de aftrekmogelijkheden. Ik heb toen voorgesteld het om te draaien en een premiestelsel in te voeren, zodat investeringen niet afgetrokken konden worden, maar met een premie werden gesubsidieerd. Het moest een gerichte maatregel zijn.
Die conclusie hebben we samen bereikt. Zijn wens om de investeringen wat op te peppen, werd vervuld en ik kwam aan mijn trekken met het premiestelsel. Dat hij toen akkoord is gegaan met een premiestelsel vind ik nog steeds een progressieve daad van hem, want je laat dan immers de overheid bepalen waar het geld naar toe gaat. Dat lag voor hem moeilijk, maar hij had er volledig begrip voor dat ik bij de Partij van de Arbeid niet kon aankomen met een forse verbetering van de belastingfaciliteiten voor bedrijven.
Over de verdere uitwerking van de WIR hebben we wel forse meningsverschillen gekregen. Heel merkwaardig dat onze wegen uiteen liepen. Bij de invulling was hij typisch een minister van Economische Zaken die een potje extra wilde voor energiebesparing, een potje extra voor milieuvriendelijke produktie, een bijzonder potje voor arbeidsintensieve investeringen, een speciaal potje voor zwakke regio's. Ik wilde juist het algemene deel zo groot mogelijk houden omdat ik weinig geloof hechtte aan de uitvoerbaarheid en effectiviteit van al die verschillende subsidiestroompjes.
Bij de verdediging van al die verschillende WIR-subsidies, vond hij Den Uyl aan zijn zijde. Die wilde het liefst nog veel gerichter subsidiëren. Dat clashte flink tussen die twee en mij. Uiteindelijk kreeg hij niet al die verschillende potjes, maar wel een paar. Dat was gewoon een kwestie van compromissen sluiten.
Lubbers kende de overheid toen een sterke, sturende functie toe met al die potjes. Net als wij allemaal had hij het gevoel dat de overheid alles kon. Inmiddels is de overheid veel meer op afstand gekomen, en hebben we allemaal van links tot rechts in de politiek geleerd dat de overheid niet alles kan.
Den Uyl had bij voorbeeld een groot vertrouwen in aanvul- | |
| |
lende werkgelegenheidsprogramma's, maar ik had in de loop van een paar jaar geleerd hoe moeilijk het was die programma's daadwerkelijk uit te voeren. De allereerste aanvullende programma's hebben we begin juni 1973 gemaakt bij de presentatie van de Voorjaarsnota. Toen hebben we extra overheidsuitgaven op de rails gezet van 250 miljoen gulden. En toen we demissionair waren in 1977 waren van die 250 miljoen gulden uit 1973 nog steeds enkele tientallen miljoenen niet besteed. Dat heb ik ook tegen Den Uyl gezegd en die ontplofte bijna. Maar het illustreert hoe verschrikkelijk moeilijk het voor de overheid is om met effect bij te sturen. Voor Lubbers zijn die ervaringen in het kabinet-Den Uyl een goede les geweest.
We wisten natuurlijk dat die WIR heel veel geld zou gaan kosten: vele, vele miljarden guldens. Ik kan me nog goed herinneren dat Lubbers een keer bij me kwam om daarover te spreken. “Ach Ruud,” zei ik toen, “ik geef je maar een hoop geld, want als ik het niet aan jou geef dan komt Boersma bij me om geld te vragen voor werkgelegenheidsplannen en daar geloof ik toch niet in.”
De hele discussie over de invulling van de WIR voerden hij en ik buiten de ministerraad om. Pas later probeerden we het bereikte compromis samen overeind te houden in de vergadering van het kabinet. Die methode had wel succes.
Waar ik wel eens wanhopig van werd, waren zijn briefjes. Hij schreef ontzettend veel: ik kreeg soms wel drie brieven per week. Blauwe brieven, die van minister naar minister gaan. Ze kwamen vaak 's ochtends, want 's nachts bedacht hij die dingen.
Hij borrelde over van ideeën. Ook op terreinen waar hij niet primair voor verantwoordelijk was. Met name fiscale aangelegenheden. Daar wist hij heel veel van, maar lang niet alles. Op het departement hadden we verschrikkelijk veel werk om zijn ideeën overhoop te schieten. Maar soms hoefde dat niet meer, want dan kwam er drie dagen later een brief die niet meer spoorde met de brief die ik drie dagen eerder van hem had ontvangen. De follow up van zijn eigen ideeën ontbrak vaak.
Hij bemoeide zich natuurlijk niet als Den Uyl met alle onderwerpen. Als premier moest Den Uyl zich overal mee bezighouden, maar Lubbers had ook zo zijn voorkeuren. Hij had bij voorbeeld behalve fiscale interesses ook grote belangstelling voor het
| |
| |
defensiebeleid en de defensienota die Vredeling toen aan het schrijven was. Nou heeft Economische Zaken natuurlijk belangen als er grote orders worden geplaatst, als er tanks en vliegtuigen worden gekocht. Maar ook het defensiebeleid als zodanig had zijn grote belangstelling en dan hield hij zich ook niet stil tijdens de discussies in het kabinet. Logisch, want het beleid is een collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet en met een PvdA-minister van Defensie moesten de confessionele partijen een herkenbare inbreng leveren. Lubbers zorgde daar in sterke mate voor. Hij deed altijd mee aan alle kabinetsdiscussies. Maar dat deden we eigenlijk allemaal wel. Het non-interventiebeginsel speelde bij ons lang niet zo sterk als in andere kabinetten.
Waar ik spijt van heb is dat we als kabinet het minimumjeugdloon hebben opgetrokken. Dat is het enige dat niet had moeten gebeuren. Ik denk dat wij daar de jeugdwerkloosheid eerder mee hebben bevorderd dan dat we de welvaart van de jongeren hebben geholpen. Lubbers' verzet daartegen vind ik achteraf begrijpelijk en terecht. Maar hij heeft zijn verzet toen opgegeven onder het motto: we moeten met elkaar door.
De vermogensaanwasdeling, de VAD, is ook illustratief voor het progressief meedenken van Lubbers. Hij heeft voor honderd procent meegewerkt om die VAD tot stand te brengen. In de maatschappelijke discussie is de VAD opgezweept tot een punt dat veel wantrouwen veroorzaakte bij het bedrijfsleven. Vooral in het buitenland. Er werden een hoop fabeltjes over verteld, want het was helemaal niet zo revolutionair als men zei. Ik ken Jack Bennet, vice-president van Exxon, erg goed en toen ik hem in 1979 een keer tegenkwam, kende hij nog steeds één woord Nederlands. Hij riep me toe: “Hi Wim, how about the vermogensaanwasdeling.”
Vooral van ondernemerszijde is de discussie opgezweept. De VAD zou het einde betekenen van de ondernemingsgewijze produktie in Nederland. Het is vooral die discussie die ons land schade heeft berokkend. Niet de voorstellen zelf, die waren erg bescheiden. Het was me een lief ding waard geweest als we die discussie niet hadden gehad. Dat is eigenlijk het tweede punt dat ik van het kabinet betreur. Uiteindelijk heeft Lubbers het wetsvoorstel over de vermogensaanwasdeling niet getekend. “Zonder Lubbers' handtekening kan het ook wel,” zei Den Uyl.
| |
| |
Over de brief van de negen ondernemers met de noodkreet over de economie, was hij net zo ongelukkig als Den Uyl en ik. Die werkte klimaatbedervend. Heel jammer. Voor Lubbers was het toch een beetje een breuk met zijn natuurlijk achterban, dus hij vond het extra vervelend.
Het is overigens opmerkelijk dat we in januari 1976 op kasteel De Wittenburg in Wassenaar een hele dag in dezelfde zaal hebben vergaderd als die negen ondernemers. Wij zaten er een paar dagen later en in de prullenbakken vonden wij bij wijze van spreken nog de kladjes van de brief die ze in die zaal hadden opgesteld.
Onze bijeenkomst op kasteel De Wittenburg leidde uiteindelijk tot de 1 procent-operatie, waarbij de collectieve uitgaven slechts met maximaal een procent per jaar mochten stijgen. Wij hebben daar toen een hele dag gezeten met onze topambtenaren. Den Uyl bracht Van de Graaf mee, ik kwam met Oort, Lubbers met Rutten, en Boersma met Van der Leij. Eigenlijk zaten we toen allemaal op dezelfde lijn. We maakten ons grote zorgen over het inklappen van de economische groei. We realiseerden ons dat na de oliecrisis de oude tijden niet weerom zouden komen.
Niet in de KVP maar wel in het kabinet kreeg Lubbers een steeds sterkere positie op financieel-economisch terrein. Hij was een jonge jongen, maar wel het intellectuele brein van de confessionelen. Van Agt was weliswaar hun leider in het kabinet, maar Lubbers gaf financieel-economisch de toon aan. Van der Stee, mijn staatssecretaris van Financiën was wel een politiek dier en kende eveneens het financieel-economische terrein, maar Lubbers fungeerde als het geweten.
Hij kwam veel meer in het parlement dan ik. Als minister van Economische Zaken moest hij vaak verschijnen bij het vragenuurtje in de Tweede Kamer. Er was altijd wel een of andere regiospecialist van welke partij dan ook, die bij een bedrijf of in een gemeente problemen was tegengekomen en daarover vragen aan Lubbers wilde stellen. Dat zie ik ook als verschil met de tegenwoordige situatie. Minister Ruding van Financiën is bijna wekelijks in de Tweede Kamer te zien. In de vier jaar en zeven maanden dat ik minister was, ben ik maar één keer op het vragenuurtje geweest. En dan nog slechts als tweede woordvoer- | |
| |
der. Een keer maar. De detaillistische bemoeienis van de Tweede Kamer is sterk toegenomen.
Zo'n eerste keer dat je in het parlement moest verschijnen, was je behoorlijk nerveus. Ik was overigens de eerste die namens het kabinet het “onaanvaardbaar” uitsprak. Dat ging over een tijdelijke verhoging van de vermogensbelasting met een tiende procent, van 0,7 naar 0,8 procent. En die dreigde eind november 1973 door toedoen van de KVP-fractie onder leiding van haar woordvoerder Van Amelsvoort verworpen te worden.
Voor de PvdA had het voorstel een symbolische waarde. We wilden een gebaar naar onze kiezers maken, ook al was er slechts een bedrag van zestig miljoen gulden mee gemoeid. Het was heel dramatisch, want er speelde een kaping van een Nederlandse Boeing 747 doorheen. Dus terwijl Den Uyl, Van Agt, Van der Stoel en De Gaay Fortman daar permanent mee bezig waren, moest ik het “onaanvaardbaar” uitspreken.
In het kabinet was weinig merkbaar van de spanningen die zich later tussen Van Agt en Lubbers hebben geopenbaard. En naar mijn inschatting had het toen, in de jaren na het kabinet-Den Uyl, vooral te maken met de verschillende stoelen waar ze op zaten: Lubbers als fractieleider van de regeringspartij en Van Agt als premier.
Tijdens het kabinet-Den Uyl speelde dat helemaal niet. Bovendien was Van Agt regelmatig weg. Om Van Agts eigen woorden te gebruiken: hij was een minister sui generis. Dan zat hij in een klooster in Roemenië of was hij op bezoek bij de monniken op het schiereiland Athos in Griekenland.
Dat het kabinet uiteindelijk viel was net als bij de val van het tweede kabinet-Lubbers bovenal een kwestie van sfeer. Met alle techniek van de grondpolitiek en de eindeloze schorsingen in het kabinetsberaad voor overleg in eigen kring in de kamertjes van het Catshuis, was het vooral een gevoelsmatige zaak: het kabinet moest vallen.
Lubbers en ik vonden het jammer dat het zo moest aflopen, hoewel we beiden inzagen dat het onvermijdelijk was. Hij heeft steeds maar weer geprobeerd met nieuwe teksten en nieuwe formuleringen de zaak te redden, hoewel de grondpolitiek niet speciaal zijn terrein was, meer van Van Agt en van Van der Stee. Maar ik denk dat vanuit de KVP in wezen het besluit was geno- | |
| |
men dat deze ploeg weg moest. Het lijkt op de kabinetscrisis van mei 1989. De frustraties hopen zich op en achteraf kan niemand uitleggen of begrijpen waarom.
Na het kabinet-Den Uyl is Lubbers harder geworden en ook wat rechtlijniger. Misschien ook wat rechtser, maar dat vind ik een moeilijk etiket. Als je geen verantwoordelijkheid draagt in de samenleving, kan je makkelijker allerlei ideeën verkondigen en rare standpunten innemen. Ongetwijfeld zal men ook vinden dat ik rechtser ben geworden.
Lubbers behoort niet tot de grote filosofen van het dagelijks brood, zoals de Amerikaanse econoom Robert Heilbroner het noemt. Maar als ik hem een etiket moet opplakken, wat altijd een beetje onrechtvaardig is, zou je hem moeten rekenen tot de aanbod-economen. Maar dan denk ik vooral aan zijn premierschap. De omslag is bij hem gekomen in 1982. Er was toen ook wel het een en ander gebeurd, waar hij trouwens zelf aan heeft meegewerkt als fractievoorzitter van het CDA: het laten stranden van de bezuinigingen van Bestek '81 en het laten exploderen van de overheidsfinanciën. Pas later is hij tot de overtuiging gekomen dat dat eigenlijk niet kon.
Lubbers en ik zijn goed bevriend gebleven. We zien elkaar af en toe privé en uiteraard komen we elkaar functioneel tegen. We zitten allebei in de REA, de Raad voor Economische Aangelegenheden. Lubbers is daar voorzitter van en ik zit in de REA als president van De Nederlandsche Bank.
Ik vind hem wel veranderd in sommige opzichten. Hij kent zeer goed zijn dossiers en anders dan ik gedacht had blijkt hij een zeer kundig en zakelijk leider van discussies te zijn. Toen ik met hem in het kabinet zat kon hij wel eens oeverloos aan één punt vasthouden en er steeds weer op terugkomen.
In zo'n REA-vergadering wordt de Miljoenennota besproken, het Centraal Economisch Plan en de Macro Economische Verkenningen. Lubbers maakt dan eerst een rondje. Iedereen doet zijn zegje, eerst de ministers en ik vaak als laatste en dan krijgt de directeur van het Centraal Planbureau de gelegenheid om te reageren en dan komt Lubbers: “Is er nog behoefte aan een tweede termijn? Zo niet dan heb ik nog even dit.” En dan geeft hij tak, tak, tak zijn opinie en dan zijn we klaar. Heel zakelijk, heel deskundig doet hij dat. Iedereen in zijn waarde latend. Dat is een
| |
| |
stijl die hij naar mijn idee heeft geleerd van het dwingende optreden van Den Uyl. Zo wil ik geen team leiden, moet hij hebben gedacht.
Den Uyl kon in de ministerraad nauwelijks wachten tot de collega's waren uitgesproken. Eenmaal zelf aan het woord sprak hij in zijn eentje bijna even lang als alle ministers samen. Lubbers kan daarentegen heel goed luisteren. Als iemand een bepaald punt inbrengt dat hij zelf naar voren had willen brengen, slikt hij zijn presentatie in.
Ik heb wel eens het gevoel dat hij, toen hij premier werd, zeer bewust de beslissing heeft genomen dat hij strakker aan een eenmaal ingenomen lijn moest vasthouden, wat niet geheel in zijn aard ligt. Hij had vroeger iets wispelturigs en dat is in de loop van het kabinet-Den Uyl ook een beetje zijn imago geworden. Eenmaal fractievoorzitter heeft zich dat verder doorgezet. Hij kreeg ook last van dat springerige imago. Vandaar dat hij tegen zichzelf heeft gezegd toen hij premier werd: “Ruud, hou jezelf in de hand. Lijnen uitzetten en daaraan vasthouden.”
Ik ben er natuurlijk niet getuige van hoe hij in het kabinet functioneert, maar naar buiten heeft hij na 1982 zijn presentatie veranderd. In het eerste kabinet wilde hij consistent zijn, continuïteit uitstralen. Ik geloof echt dat hij dat gedrag zich zeer bewust heeft aangemeten en opgelegd. Tegenwoordig snuif ik weer wat van de oude Lubbers op. De springerigheid komt weer een beetje terug.’
|
|