| |
| |
| |
Lau Wüst
Lubbers en de KRO
Lubbers heeft gezegd dat zijn werkzaamheden voor de Programma Adviesraad van de katholieke omroeporganisatie KRO hem later een belangrijk voordeel hebben opgeleverd toen hij als minister regelmatig contact had met de media. Door zijn lidmaatschap van de PAR, zoals de Programma Adviesraad van de KRO werd genoemd, kende hij de werkwijze van journalisten en was hij niet angstig voor live-optredens op radio en televisie. Hij raakte ook vertrouwd met de noden van de niet-commerciële omroep.
Lubbers was PAR-lid van 5 september 1970 tot 11 mei 1973, toen hij samen met KRO-voorzitter Harry van Doorn naar het kabinet-Den Uyl vertrok. Voorzitter van de PAR, die vooral fungeerde als adviesorgaan van de directie, was KRO-directeur Lau Wüst, die een goede vriend van de zestien jaar jongere Lubbers werd.
Mr Laurentius Bonifacius Maria Wüst (1923) komt uit een welgesteld ondernemersmilieu. Hij studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit in Utrecht en aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam. Was van 1950 tot 1954 redacteur en chef buitenland bij De Maasbode. Daarna trad hij tot 1960 op als hoofdredacteur en politiek-staatkundig redacteur van deze Rotterdamse krant, die in 1959 fuseerde met De Tijd.
In 1960 kwam Wüst in dienst van de KRO, eerst als adjunct-directeur en van 1973 tot 1988 als directeur Algemene Beleids-
| |
| |
‘Een sterk gevoel voor het geheim van de dingen’ Lau Wüst, Ruud Lubbers
| |
| |
voorbereiding. Witst was jarenlang bestuurslid van het Centrum voor Staatkundige Vorming, het wetenschappelijk bureau van de KVP en daarna een van de oprichters van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Hij is nog steeds redacteur van het maandblad Christen Democratische Verkenningen.
Wüst: ‘Ik kende Ruud Lubbers al voordat hij bij de KRO kwam van Justitia et Pax. We waren beiden lid van deze commissie voor rechtvaardigheid en vrede, die in 1968 is opgericht door Marga Klompé. Justitia et Pax is de Nederlandse tak van de Romeinse raad met dezelfde naam, die na het tweede Vaticaanse concilie in het leven is geroepen.
Omdat er toen al een zeer sterke katholieke en christelijke vredesbeweging was, Pax Christi en het IKV, hebben wij ons met Justitia et Pax meer gericht op sociaal-economische vraagstukken. De Derde Wereld en het verdelingsvraagstuk waren toen de main topics.
Ruud was in die tijd een jaar of negenentwintig en actief in allerlei organisaties, want hij had een sterke sociaal-maatschappelijke belangstelling. Hij maakte een rijpe indruk en ondanks ons leeftijdsverschil had ik niet het idee dat we zo vreselijk ver uiteenliepen in onze houding. Een gedecideerde indruk maakte hij. Iemand die wist wat hij waard was.
Ruud was toen nog geboeid door de mogelijkheid zich aan de wetenschap te wijden. Toen ik hem een keer in Rotterdam thuis bezocht, zijn we een wandeling gaan maken langs de Kralingse Plas. Ik herinner me nog goed hoe hij op een gegeven moment stilhield, uitkeek over het water en over een wetenschappelijke loopbaan begon te filosoferen. Niet als iets dat hem vast voor ogen stond, maar als iets dat hem boeide en hem waarschijnlijk ook bevredigd zou hebben.
Over een politieke carrière heb ik hem nooit gehoord. Hij is, voor zover ik weet, nooit bezig geweest met de planning van zijn loopbaan. Ik ben in mijn leven een hoop mensen tegengekomen die nooit iets deden zonder daarbij aan hun carrière te denken. Maar daar heb ik bij Ruud in die jaren nooit iets van bemerkt.
Door zijn activiteiten met de KVP-radicalen, die ik alleen
| |
| |
formeel steunde zonder verder betrokken te zijn bij het maken van plannen, kende KRO-voorzitter Harry van Doorn Ruud eveneens. Onafhankelijk van elkaar waren Harry en ik épris van Ruud. We vonden hem een aardige, briljante, ontzettend eerlijke, ideëel ingestelde jongen zonder flauwekul. Zo kwamen we allebei spontaan op de gedachte dat hij reuze geschikt zou zijn voor het lidmaatschap van de Programma Adviesraad.
De PAR hebben we in 1962 opgericht om in contact te komen met nieuwe maatschappelijke inzichten en daarover een oordeel te kunnen vormen. We dachten dat het nuttig zou zijn een paar onafhankelijke mensen regelmatig te laten praten met de top van het programmabedrijf. Het KRO-bestuur was toen nog uitsluitend samengesteld uit personen die benoemd waren door de katholieke maatschappelijke organisaties en door de zogeheten diocesane contactgroepen die de KRO in het land heeft.
De PAR moest een leemte vullen. Want het KRO-bestuur, primair gericht op het besturen van de stichting, was niet zo geschikt om als sparring partner voor programmabeleidsmakers te fungeren. Van de concrete problemen bij het samenstellen van het radio- en televisieprogrammabeleid wist het bestuur destijds weinig af.
Toen Ruud in 1970 lid van de PAR werd, was het inmiddels een soort studieclub van de programmatop geworden. Andere leden waren toen Paul Beugels, directeur van de Nederlandse Stichting voor Kunstzinnige Vorming in Amersfoort, mevrouw C. van der Heiden-Bakker, huisvrouw te Wassenaar, drs H. Hoekstra, communicatie- deskundige van de Katholieke Theologische Hogeschool in Amsterdam, dr Jan van Putten, toen lector in de politicologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en dr L. ter Steeg, studie-secretaris van de Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid in Utrecht. Zelf was ik voorzitter van de PAR, die tweemaal per maand in Hilversum bijeenkwam.
Van twee kanten werd een beetje wantrouwend aangekeken tegen de PAR. Het KRO-bestuur begreep niet altijd goed waar de PAR het allemaal over had. En in het bedrijf overheerste de opvatting dat de PAR over zaken zat te praten waar eigenlijk toch alleen programmamakers verstand van hebben. Men zette daar al snel zijn stekels op. Maar als bedrijfsleiding hadden we eigenlijk
| |
| |
alleen maar plezier van de PAR. Je kon over je problemen van gedachten wisselen op een zodanig vrije manier als elders in het KRO-bedrijf meestal niet mogelijk was.
Ruud bleek oog te hebben voor de spanning die bestond tussen de PAR enerzijds en het KRO-bestuur en de programmamakers anderzijds. Hij heeft toen een plan ontworpen om de PAR enigszins anders op te zetten. Hij vond dat de PAR niet zozeer het bestuur moest adviseren, zoals formeel de opzet luidde, maar de directie. “Die heeft een groepje adviseurs nodig om een stap achteruit te kunnen maken, om distantie te winnen, om te zien in welk toekomstperspectief ze eigenlijk bezig is,” zei hij.
De PAR moest in zijn ogen op de eerste plaats functioneren als gesprekspartner voor de bedrijfsleiding, die daarover dan vervolgens periodiek verantwoording moest afleggen aan het bestuur en die vervolgens ook gehouden was om aan de medewerkers uit te leggen in hoeverre ze denkbeelden had ontleend aan gesprekken in de PAR. Ruuds voorstellen zijn toen door ons opgevolgd.
In die tijd moesten zo nodig allerlei taboes doorbroken worden. Ook bij de KRO hadden we talentvolle jongelui die graag wat bizarre programma's op het scherm brachten. Uiteraard werden die uitzendingen in de PAR besproken en bij één zo'n discussie heeft Ruud een opmerking gemaakt die een tijd lang een gevleugeld woord bij ons is gebleven. Het ging over het programma Verslag op Woensdag van mijn veel te jong gestorven collega Kees Boomkens. “Ik begrijp het programma wel,” zei Ruud in de vergadering van de PAR, “maar hoe leg ik het mijn moeder uit.”
Het waren min of meer curieuze programma's, een beetje provo-achtig, een beetje anarchistisch met allerlei gekke dingen en randverschijnselen. Ruud verzette zich niet tegen zulke produkties en hij sprak er ook niet met afschuw over, zoals vele anderen deden. Net als wij vond hij het wat bizar en vroeg zich af wat zo'n programma eigenlijk met de KRO te maken had. Vandaar die opmerking over zijn moeder.
In de PAR heeft Ruud een poging gedaan om een model te maken voor een optimale programma-mix, een beetje analoog aan economische modellen. Hij wilde streven naar een bepaalde mengvorm van kwantitatieve en kwalitatieve maatstaven voor het programma-aanbod. Daarvoor wilde hij onderzoeken hoe kij- | |
| |
kers en luisteraars een programma kiezen en waarderen. Of ze er plezier aan beleefden en of ze het bestaan van dat programma belangrijk vonden.
Die waardering van het publiek wilde hij dan koppelen aan een cijfer. Zo kon vastgesteld worden wat uit het oogpunt van beleid de boven- en ondergrens van een programma mocht zijn. Op die manier zou je per sector een soort optimum, een nastrevenswaardige doelstelling, kunnen formuleren. Als een programma daaronder zou blijven, zou je het als bestuur moeten kunnen weren van het scherm. Tenzij je zou besluiten dat het uit bijzondere prestigieuze overwegingen moet blijven.
Ruud benaderde de programmering met een economische invalshoek. Kijkcijfers bestonden toen al, maar het nieuwe van Ruuds idee was dat hij daar een aantal economische theorieën over het afnemend grensnut en zo op losliet. Hij ging uit van de meetbaarheid van de programma's en veronderstelde dat je door een systematische benadering een optimaal programma-aanbod kon samenstellen.
Ik weet niet meer hoe het met dat plan van hem precies is afgelopen. Het was allemaal nogal ingewikkeld en gaf geen antwoord op onze gecompliceerde beleidsvragen. De behandeling van het voorstel is gestagneerd toen hij naar het kabinet-Den Uyl verdween. Hij was als auctor intellectualis eigenlijk de enige die ons had kunnen uitleggen wat hij er precies mee bedoelde. Om eerlijk te zijn: nadat hij vertrokken was, is er uiteindelijk niets meer mee gedaan.
Ik herinner me nog een ander voorval. Op een keer spraken we in de PAR over een informatief programma waarin kritiek was geleverd op een bepaalde minister. Ruud bleek zich enigszins gestoten te hebben aan de manier waarop dat was gebeurd. “Hoe kun je nou op deze wijze kritiek op mensen hebben en ze verwijten lichtvaardig maar wat te roepen om hun achterban te manipuleren?” vroeg hij zich af. “Als journalist manipuleer je in je vraagstelling en je benadering is even lichtvaardig.”
In dit verband heeft hij later in een nota voor de PAR gepleit voor “een zuivere benadering” door journalisten van hun onderwerp, zoals hij het noemde. Ruud vond dat journalisten de feiten op zich moesten laten inwerken en geen selectie moesten maken die alleen hun eigen - onvermijdelijke - vooringenomenheid zou
| |
| |
bekrachtigen. Ze moesten zich ook bewust zijn dat ze over mensen aan mensen rapporteerden en dat ze de gevoeligheden die dat met zich meebracht “in barmhartigheid” moesten honoreren. Verder vond hij dat programmamakers moesten beseffen dat hun kritiek op autoritair optreden vereiste, dat ze ook zelf noch over de geïnterviewde noch over de kijker zouden heenlopen.
Ik heb met Ruud zelden meegemaakt dat hij alleen maar met een probleem bezig was zonder zich meteen af te vragen: wat zit er eigenlijk achter? Het aardige in ons contact was, dat wij beiden een beetje die eigenschap hebben. Niet meteen zeggen “zo zit het” of “dit is de oplossing”, maar je ook even afvragen wat er allemaal nog onder vibreert, waar het eigenlijk aan raakt, aan welke vaak verborgen waarden en “onwaarden” het appelleert. Juist de spirituele kant houdt hem bezig. Hij wil weten wat de onderliggende levensbeschouwing is en welke emoties een rol spelen.
Deze houding spreekt heel duidelijk uit de bijdrage die hij heeft geschreven over “KRO en maatschappij” in Visies op Kommunikatie. Dat is een bundel met beschouwingen van de leden van de Programma Adviesraad die in 1975 is verschenen bij het vijftig jarig bestaan van de KRO. In zijn bijdrage, die Ruud nog geschreven heeft vóór hij minister werd, geeft hij een aardig portret van zichzelf.
Hij waarschuwt ervoor alle kwaad niet te verklaren uit de maatschappelijke situatie. Daarbij wijst hij erop dat de maatschappij wel te veranderen, maar niet opnieuw te beginnen is. Hij ziet in de maatschappij zowel vervreemdings- als bevrijdingsaspecten. Maar de reactie kan volgens hem nooit alleen revolutie zijn, want alles heeft een continuerende waarde.
Die houding typeert hem heel erg. Het is ook een heel typisch katholieke houding: het willen vermijden van eenzijdigheden en aan het totaal proberen recht te doen. Niet zozeer een derde weg vinden tussen liberalisme en socialisme, maar een poging die twee te overstijgen.
Je moet je realiseren dat hij een katholieke jongere was die goed gesocialiseerd was door de jezuïeten en niet minder door zijn ouderlijk huis. Of hij zich destijds echt had verdiept in de toenmalige katholieke sociale leer, waar hij in zijn bijdrage impliciet naar verwijst, betwijfel ik. Die was in zijn leerjaren niet
| |
| |
meer zo in de mode als vóór de oorlog en nog niet opnieuw zo in de mode als thans. Hij had uiteraard wel kennis genomen van modieuze auteurs uit die dagen. Hij geeft in zijn artikel bij voorbeeld een kritisch oordeel over Marcuse. Maar of hij Oswald von Nell-Breuning goed kende, de grote auteur van de katholieke sociale leer, zou ik niet durven zeggen.
Ruud is echt niet alleen geïnteresseerd in het oplossen van problemen, al is het hem om die oplossing wel steeds te doen. Hij heeft juist een sterk gevoel voor wat wel “het geheim van de dingen” wordt genoemd. Die houding spreekt ook uit het antwoord dat hij - net premier geworden - professor Jan van Putten heeft gegeven in een vraaggesprek over de haat/liefde-verhoudingen tussen politici en media. Jan van Putten legt hem het verwijt voor dat hij zo'n wollige prater is en dan antwoordt Ruud dat hij als fractieleider van het CDA soms niet anders kon. Enerzijds om de eenheid te bewaren, anderzijds omdat hij als leider van de grootste regeringsfractie niet altijd even helder kon zijn in zijn uitlatingen om Van Agt niet in problemen te brengen.
Maar, en daar gaat het mij om, hij noemt nog een reden. Hij kan gewoon niet volstaan met een eenvoudig ja of nee als antwoord op een vraag. Hij heeft nu eenmaal de neiging om te filosoferen, ook al wordt het dan ingewikkeld voor veel mensen. Hij heeft de neiging, vertelt hij Jan van Putten, om dieper te graven, om te kijken welke kanten er nog meer aan een probleem zitten, wat de achterliggende argumenten en motieven zijn. “Een beetje filosofisch uitspellen,” noemt hij dat.
Ik herinner me wat dit aangaat nog een heel aardige ontmoeting met hem toen ik met vakantie in Italië was. Met vrouw, kinderen en een zwager kwam Ruud bij ons langs en toen hebben we een paar dagen in elkaars gezelschap doorgebracht. Het was midden in Italië aan het Trasimeense meer. Op historische grond ook, want het Romeinse leger is daar door Hannibal verslagen en je kunt nog precies nagaan hoe de gevechten zich hebben afgespeeld.
Op een avond hadden we lang aan tafel gezeten in een trattoria en die heerlijke Italiaanse landwijn gedronken. Er was een prachtige zonsondergang en we liepen ondereen schitterende sterrenhemel door het kleine plaatsje Monte del Lago nog wat na te genieten. Bij het meer ging Ruud op een muurtje liggen. Het was een mooie avond en het landschap verdween langzaam in de nacht. En Ruud
| |
| |
op dat muurtje, eventjes helemaal alleen, lag daar naar de kosmische grootsheid van het uitspansel te staren, zonder te weten wat er voor hem in de sterren geschreven stond. Het was een geladen, meditatief moment.
Het is een wezenlijke karaktertrek van hem dat hij zich afvraagt wat er eigenlijk echt aan de hand is. In die zin is hij bepaald geen pragmatist. Het zou me niet verbazen dat hij die hang naar het wetenschappelijke vooral heeft omdat hij nooit is uitgedacht. Dat hij in de PAR én heel wezenlijke dingen aan de orde stelde, bij voorbeeld de structuur van de club, én over een concrete uitzending kon vallen, typeert hem. Het zijn twee kanten van dezelfde persoon.
Vlak voor het hoogtepunt in de beslissing over de kruisraketten is hij hier een keer op bezoek geweest. Hij vertelde me hoe hij precies tot zijn opstelling was gekomen. En toen bleek hetzelfde: weliswaar ging het over heel praktische dingen, maar steeds liet hij daarbij fundamentele, inhoudelijke en strategische overwegingen meespelen. “Als ik het zo aanpak,” vertelde hij, “treedt er, wat niemand ziet, dit effect op, wat zich op de lange termijn weer tegen de oplossing gaat keren.”
Waar doe ik nou precies verstandig aan, was de vraag waar hij in het voorjaar van 1984 mee worstelde. Hij had veel begrip vooralle tegenwerpingen die gemaakt werden, en hij sympatiseerde ook met sommige tegenwerpingen, maar toch kon hij uiteindelijk maar één standpunt innemen. Voor mij was het een heel boeiende avond, omdat hij een zeer gefundeerde beschouwing gaf over zijn positie. Hij had als compromis tussen CDA en VVD bedacht op 1 november 1985 de achtenveertig kruisraketten te plaatsen, als de Russen vanaf juni 1984 hun aantal raketten niet zouden verminderen.
De conclusie die avond was dat hij, als het besluit eenmaal publiek was gemaakt, geen millimeter mocht wijken van het ingenomen standpunt. Een kleine verschuiving bij de aanvang zou een hele grote betekenen in de toekomst. Want door een kleine wijziging stel je wetmatigheden in werking die je helemaal niet bedoelt met die kleine wijziging en op den duur geeft het alleen maar een grotere afwijking van je standpunt.
Later, toen KRO-voorzitter Ben Schmitz en ik ons vijfentwintigjarig jubileum bij de KRO vierden, was Ruud een van de
| |
| |
feestredenaars. Het was 7 november 1985, een paar dagen nadat Ruud in de Haagse Houtrusthallen de anti-kernwapendemonstranten had toegesproken die hem massaal de rug hadden toegekeerd. In mijn dankwoord zei ik schertsend dat het ons had verbaasd dat hij Sienie Strikwerda op die bijeenkomst had omhelsd. Toen volgde een typische reactie van hem: “O, heb ik dat dan gedaan?”
We zien elkaar de laatste jaren maar heel zelden. In die hele discussie over het omroepbestel en de commercie had ik hem in zekere zin nodig en aan de andere kant voel je dat je dan in zo'n situatie het gevaar loopt persoonlijke banden op het spel te zetten. Contact is dan erg delicaat. Ik heb hem dus nooit overlopen. Bovendien had hij zo ontzettend veel problemen aan zijn hoofd dat ik hem ook niet lastig wilde vallen.
Het aardige is dat hij soms wél plotseling belt om wat te vragen. Dat is een methode van hem. Snel bij een heleboel verschillende mensen informatie halen. Toen Christen Democratische Verkenningen werd opgericht, was Ruud als fractievoorzitter ook redacteur. Later volgde Bert de Vries hem op, maar die kwam niet zo vaak. Ruud wel, die was er altijd, al was het maar voor vijf minuten. Dat zei hij ook van tevoren, dus je wist wat je dan aan hem had. Hij kwam altijd wel met iets dat ons allemaal aan het werk zette en hij gaf altijd achtergrondinformatie uit de fractie die voor het blad uitermate waardevol was.
In het geven van de achtergronden was hij uitermate efficiënt. Vandaar ook dat Gaius, De Gaay Fortman, vond dat hij iets kon dat niemand anders kon. Dat we niet mochten verwachten dat, als hij weg was, het blad nog steeds zo'n goede relatie met de fractie zou hebben. Die perfecte communicatie was volgens Gaius niet functiegebonden, maar persoonsgebonden. Lubbers deed er moeite voor te komen, niet alleen om iets te brengen, maar ook om iets te horen dat hij weer kon gebruiken.
Ruud is in mijn ogen een echte leerling van jezuïeten uit de jaren vijftig. Altijd in actie, je moet je hele leven bezig zijn. Hij heeft een wat doenerig plichtsbesef. Het hoeft niet alleen met zijn opleiding te maken te hebben. Karakter en ouderlijk huis spelen natuurlijk ook een grote rol. Wat hij heel sterk heeft, is dat hij van de vroege ochtend tot de late avond heel gericht moet arbeiden voor het naderbij brengen van het Rijk Gods, zal ik maar zeggen.
| |
| |
Zelf heb ik die instelling wat minder. Ik heb in Haarlem op het Triniteitslyceum gezeten en dat werd geleid door augustijnen. Die verschilden in mijn waarneming heel sterk met jezuïeten. Augustinus stelt: “Heb lief en doe wat je wil.” Dat geeft de sfeer wel ongeveer aan: wel voor het Rijk Gods, maar toch een beetje onbezorgd. Bij de jezuïeten stond destijds juist de discipline voorop. Vandaar dat ik wel eens tot jezuïeten die ik tot mijn vrienden reken, zei: “Ik ben jullie vriend omdat ik niet door jullie ben opgevoed.”
Toen ik in april 1988 met pensioen ging bij de KRO liet hij weten dat hij helaas niet bij het afscheid kon zijn. Maar hij is 's avonds om elf uur toch nog ergens vandaan gekomen om mij in Lage Vuursche, waar we een maaltijd hielden, de hand te komen drukken. Ik kreeg een boek van hem dat hij zelf net had gekregen op een of andere bijeenkomst. Hij gebruikte dat als voertuig voor een alleraardigste en heel vleiende opdracht.
Of het verhaal klopt dat hij geen vrienden heeft? Ik weet daar onvoldoende van, maar het zou me in hoge mate verrassen. Hij zoekt zijn vrienden misschien niet in zijn functionele contacten. De paar keer dat ik bij hem thuis was, waren daar altijd zeer oude vrienden van hem, eigenlijk van buiten het politieke milieu, mensen die hij al uit zijn studententijd kende of nog eerder. Wat ik in ieder geval wel weet is dat hij een man is die graag vriendschap geeft en dat dan ook, maar niet overdreven, af en toe laat blijken.
De politiek leidt vaak tot een deformatie. Ruud heeft zelf eens in een interview verteld dat de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, Gijs van der Wiel, hem tijdens de formatie van het tweede kabinet-Van Agt een keer apart heeft genomen om te zeggen dat hij zich niet moest irriteren aan Van Agts uitlatingen en gedragingen. Want, zo sprak Van der Wiel, Van Agt was nu al vijfjaar minister-president en dat had zijn persoonlijkheidsstructuur wat veranderd.
Ruud kon zich toen wel voorstellen dat je door een bepaalde functie vervormt en misschien wel deformeert. Zeker een minister-president, want die is ontzettend kwetsbaar met zoveel medespelers. Voor die deformatie moet je ontzettend scheip opletten en dat zou een reden kunnen zijn - maar ik weet het niet - dat hij zijn vrienden minder in de politiek zoekt.
Ik zelf kan eigenlijk niet zeggen dat hij nou is veranderd sinds
| |
| |
ik hem leerde kennen. Als ik hem zie heb ik het idee dat hij dezelfde is als toen. Er is natuurlijk een andere dimensie bijgekomen, maar in wezen is hij voor mij dezelfde vent, heel direct en spontaan. Dat vind ik knap, omdat je dat alleen kan bewerkstelligen als je bewust waakt over het behoud van je eigen integriteit en identiteit. Maar misschien zeggen zijn vrouw en kinderen wel dat dit grote onzin is. Die hebben veel meer met hem te maken.’
|
|