| |
| |
| |
Erik Jurgens
Lubbers als KVP-radicaal
Eind jaren zestig was Lubbers een dissident lid van de KVP. Hij behoorde tot de radicale vleugel die vond dat de partij een vooruitstrevend program moest opstellen en moest kiezen voor regeringssamenwerking met PvdA en D66. Met geestverwanten uit de ARP en CHU richtten de KVP-radicalen de Werkgroep van Christen-Radicalen op, de voorloper van de Politieke Partij Radikalen (PPR).
Lubbers' medestander bij de KVP-radicalen was vanaf het prille begin Erik Jurgens, telg van de familie Jurgens van Unilever. Professor mr Erik Constant Maria Jurgens (1935) is geboren in Altona bij Hamburg, doorliep een Britse lagere school en kreeg zijn gymnasiumopleiding bij de jezuïeten van het Sint Willibrordus College in Zeist. Na zijn rechtenstudie aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam werkte Jurgens op het ministerie van Buitenlandse Zaken, verkocht hij in dienst van Unilever Iglo-diepvries in West-Duitsland en was hij van 1965 tot 1972 docent staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
Jurgens was voorzitter van de KVP-afdeling Amsterdam en als zodanig lid van het landelijk KVP-bestuur. In 1968 behoorde hij tot de oprichters van de PPR, waarvan hij voorzitter was van 1970 tot 1972. Daarna maakte hij voor deze partij drie jaar deel uit van de Tweede Kamer.
In 1975 benoemde minister Harry van Doorn van CRM hem tot
| |
| |
‘Katholieken zoeken de harmonie’ - 1966: KJWV-voorzitter Ruud Lubbers opent de lustrumviering, v.l.n.r.: Guy Teeuwen, Dimpel van Spaendonck, C. van Heesewijk, Ruud Lubbers, Ton Terburg, pastoor van Miert
| |
| |
voorzitter van de Nederlandse Omroep Stichting NOS. Sinds 1987 is Jurgens in deeltijd hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en - sinds 1986 - bijzonder hoogleraar mediarecht aan de Rijksuniversiteit Limburg. De PPR heeft hij in 1982 verlaten om in 1985 lid te worden van de Partij van de Arbeid, nadat hij als voorzitter van de NOS was afgetreden.
Jurgens: ‘Ik heb Ruud Lubbers leren kennen op het congres over politieke vernieuwing dat de Volkskrant in november 1966 organiseerde. De bijeenkomst was een idee van Henry Faas, de parlementair redacteur van die krant, en werd gehouden in het Kurhaus in Scheveningen. Zeer uiteenlopende mensen, allemaal meegesleurd in de politieke stroomversnelling van de jaren zestig, waren naar het congres gekomen. Van Steenkamp tot en met Van Mierlo. Niet voor niets is het de geschiedenis ingegaan als het Mandarijnencongres.
Ik was in Scheveningen met een groepje jonge KVP'ers en ontmoette Ruud in de wandelgangen. Niet dat ik hem ergens van kende, maar op dat Mandarijnencongres hebben velen elkaar voor het eerst ontmoet. Het was net na de Nacht van Schmelzer en het rommelde in de KVP. De motie van Schmelzer had niet alleen de eigen KVP-premier Cals naar huis gestuurd, maar met hem ook het eerste kabinet sinds tijden waaraan de PvdA deelnam. Lang niet iedereen in de partij was daar blij mee en op dat congres vormden de tegenstanders een bondgenootschap.
In Scheveningen speelde Lubbers nog geen rol. Hij was in de KVP een nieuweling. Dat hij als werkgever belangstelling voorde politieke vernieuwing had, vonden we niet zo vreemd. De door de marxisten gestelde tegenstelling tussen kapitaal en arbeid was niet het centrale probleem van de jaren zestig. De oppositie was gericht tegen de verstarde maatschappelijke en politieke verhoudingen, tegen de regenten. En die zaten overal, ook bij links, ook in de vakbeweging, ook bij de PvdA. Het ging over de vernieuwing van de samenleving in alle geledingen. De band tussen mensen die veranderingen wilden, was sterker dan de oude tegenstellingen tussen bij voorbeeld de zuilen.
Het was een rare tijd met een zeer duidelijke onderstroom.
| |
| |
Iedereen die politiek actief wilde zijn, werd meegetrokken. Lubbers, ik en vele anderen. Het was een uitzonderlijke periode, het tempo lag hoog en het enthousiasme was aanstekelijk. Dat heb ik daarna nooit meer zo meegemaakt.
In alle partijen, maar ook in de organisaties van werkgevers en werknemers, was de creativiteit tanende. In zo'n KVP-bestuur werd zelden over politiek gesproken, niet in inhoudelijke zin althans. Ik heb een keer voorgesteld om in de partij te discussiëren over de encycliek “Populorum Progressio” van Paulus VI. Die verscheen in maart 1967 en ging over vrede en ontwapening. Maar dat vonden de andere bestuursleden niet nodig, met als argument dat de partij geen kerkelijke binding meer had. En die K dan? Uiteindelijk heeft de PSP die encycliek nog verspreid. In de vergaderingen van het KVP-bestuur leek het veel belangrijker wie de burgemeester van Oirschot moest worden.
De KVP was een organisatie die was voortgekomen uit onze emancipatie en in sterke mate gebouwd op het verwerven en handhaven van de macht. Op politiek inhoudelijk werk was de KVP minder gericht. Logisch, de interne tegenstellingen zouden zich dan openbaren. Hetzelfde zag je bij de twee andere confessionele partijen. De KVP had in theorie vijfhonderdduizend leden, maar daar waren hele parochiebestanden bij die in één klap waren ingeschreven.
In Scheveningen vroeg Ruud als voorzitter van de Katholieke Jonge Werkgevers Vereniging of ik voor zijn club een keer een spreekbeurt wilde houden over “politieke vernieuwingen van binnen de bestaande partijen uit”. Daar moest ik wat van afweten, want ik was immers daarmee bezig in de KVP-Amsterdam. Uiteindelijk heb ik dat een jaar later, op 24 mei, in Utrecht gedaan. Samen met het CHU-kamerlid Durk van der Mei, want de bijeenkomst was samen georganiseerd met de jonge protestantse werkgevers.
Tussen het congres in november en die spreekbeurt een halfjaar later ging alles heel snel. In de drie confessionele partijen ontstond steeds meer onvrede en dat leidde uiteindelijk tot het ontstaan van de christen-radicalen.
Om iets van de opstelling van de christen-radicalen te begrijpen is het nodig wat over de politieke situatie te vertellen. In 1965 trad het kabinet-Cals aan nadat het kabinet-Marijnen was geval- | |
| |
len op de omroepproblematiek. Het kabinet-Cals was veelbelovend. Een nieuwe coalitie, zonder CHU en VVD, maar met KVP, ARP en - na vele jaren in de oppositie-de PvdA. Den Uyl op Economische Zaken en Vondeling als vice-premier.
Meteen waren er in de KVP mensen die dwars begonnen te liggen. Die zagen regeren met socialisten niet zitten en wilden liever de oude coalitie met de VVD voortzetten. Precies anderhalf jaar na het aantreden van het kabinet diende Schmelzer zijn motie in waardoor het kabinet moest aftreden. Normaal gesproken zouden er verkiezingen zijn gehouden, die dan rampzalig voor het KVP zouden zijn afgelopen. Schmelzer had het dan moeten opnemen tegen minister-president Cals. De KVP-fractievoorzitter tegen de KVP-premier.
Heel slim hebben ze toen een tussenkabinetje-Zijlstra gemaakt. En dat heeft vervolgens de verkiezingen uitgeschreven. De KVP ging de verkiezingen in met vier lijsttrekkers: Van der Ploeg in het westen, Schmelzer in Limburg, Marga Klompé in het noordoosten en Lardinois in Noord-Brabant. Cals, de oud-premier, deed niet mee en je kon je als kiezer dus niet voor of tegen hem uitspreken.
Mede tegen deze achtergrond is de oppositiebeweging in de KVP ontstaan. Want hoe kon een KVP-kiezer laten blijken tot welke stroming in de partij hij behoorde? Ik stond zelf in 1967 op de kandidatenlijst en moest me voortdurend verdedigen. “Voor welke groep in de KVP ben je eigenlijk?” vroegen ze dan. D66 deed toen voor het eerst mee aan de verkiezingen en die partij liet natuurlijk niet na dit soort vragen aan te roeren. Ik heb toen gezworen dat ik nooit meer in zo'n onduidelijke positie terecht zou komen.
Ondanks de truc met het tussenkabinetje verloor de KVP bij de verkiezingen van februari 1967 in één klap acht zetels. Dat was het begin van de grote teruggang. Toen ik in het KVP-bestuur zat had de KVP in zijn eentje vijftig zetels. De ARP en CHU hadden toen ieder dertien zetels, zodat de drie confessionele partijen samen de meerderheid hadden in de Tweede Kamer. Inmiddels bezetten christen-democratische politici nog slechts een derde van het aantal Kamerzetels.
De teleurstelling bij de jongeren in de ARP, de CHU en de KVP werd alleen maar groter toen na de verkiezingen eerst AR- | |
| |
voorman Biesheuvel aanstuurde op herstel van de coalitie met de VVD en daarna onze partijgenoot Piet de Jong. Binnen een paar weken had hij een kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD geformeerd.
Uit protest publiceerden elf ARP'ers, onder wie Bas de Gaay Fortman, Jan van Putten en Louw de Graaf, op 15 maart een open brief in het dagblad Trouw, waarin ze verklaarden spijt te hebben van hun stem op de AR. Deze zogeheten spijtstemmers zeiden dat ze na de verkiezingen weinig meer terugzagen van het “evangelisch radicalisme” waarover hun lijsttrekker Biesheuvel vóór de verkiezingen nog zo enthousiast had gesproken.
Een week later hebben we met die elf een gezamenlijke bijeenkomst belegd in café Americain in Amsterdam. Van alle drie de partijen waren vertegenwoordigers aanwezig. Ruud Lubbers was daar nog niet bij. Doel was onze activiteiten te coördineren om de christelijke partijen om te vormen tot vooruitstrevende groeperingen. De Americain-groep was geboren.
De kerngroep van de christen-radicalen kwam regelmatig bijeen, eerst in Americain, later elders. In totaal ging het om een man of dertig, veertig. Van de KVP onder anderen Frans Alting von Geusau - van wie je dat nu niet meer zou zeggen -, Michel van Hulten, Henry Faas, Karel van Eerd en ik. Van de ARP uiteraard Bas de Gaay Fortman en verder Louw de Graaf, Ben van Kaam, Dick Kuiper, Piet Boukema, Jan Nico Scholten en Peter Idenburg. De CHU'ers waren Ernst van Eeghen, Dirk Jan de Geer en Hajo Viersen.
We waren allemaal zo rond de dertig, Ruud zevenentwintig of net achtentwintig, ik eenendertig. Keurig in het pak, geen alternatieve kledingstukken die later zo typerend voor PPR'ers leken te zijn. Actieve politici waren er niet bij. Ik was geloof ik de enige die lid was van een partijbestuur. Ik was zelfs namens de KVP lid van de Groep van Achttien waaruit later het CDA is voortgekomen.
We wisten dat het allemaal anders moest, maar wat we precies wilden, wisten we niet. Dahrendorf heeft het mooi gezegd. De regenten waren Herren ohne Program en wij waren Rebellen ohne Ziel. We hadden natuurlijk allemaal dezelfde boeken gelezen of waren er buitengewoon handig in om niet te laten merken dat we ze niet hadden gelezen. Je hoefde Marcuses One-Dimen- | |
| |
sional Man en Eros and Civilization niet door te ploegen om er toch iets van af te weten. Als je begrippen als repressieve tolerantie maar in een juiste context kon plaatsen. The greening of America van Charles Reich en later The Making of a Counter Culture van Theodore Roszak. Dat soort werken.
Achteraf gezien hebben de ideeën van de jaren zestig minder bewerkstelligd dan we verwachtten, hoewel de democratisering en de openheid van de samenleving wél verworvenheden zijn die dateren uit die periode. Ondanks de andere partijpolitieke richting die Ruud is opgegaan, beschouw ik hem wel als een produkt van die periode. Welke premier van Europa durft in het openbaar te verklaren dat - wat hem betreft - artsen een einde aan zijn leven kunnen maken als hij in een langdurige coma geraakt, zoals ik onlangs in de krant las.
Vrij snel, op 11 mei 1967, zijn we als christen-radicalen met een verklaring gekomen waarin we ons uitspraken voor ontwapening, meer ontwikkelingshulp, bestrijding van discriminatie, verkleining van inkomensverschillen, democratisering van de samenleving en offers voor de financiering van gemeenschappelijke voorzieningen om Nederland in de toekomst leefbaar te houden. Tegelijk met die verklaring hebben we onze naam gewijzigd van Americain-groep in Werkgroep van Christen-Radicalen.
Ruud ontplooide zijn activiteiten in de kling der KVP-radicalen vooral toen ze een eigen manifest gingen opstellen. Dat was een zelfstandige ontwikkeling in de KVP, los van de Werkgroep van Christen-Radicalen. De onvrede in de KVP was stukken groter dan in de AR of CH. De AR had immers tegen de motie van Schmelzer gestemd, dus er was daar geen aanleiding om heel boos op de partijleiding te zijn, zoals bij de KVP.
De KVP-radicalen kwamen vanaf 8 mei regelmatig bijeen in het toenmalige Haagse café-restaurant De la Paix, tegenover het Vredespaleis. Daar waren ook gelijkgestemde kamerleden bij: Aarden, Mommersteeg, Van Doorn en Siegmann. Maar bij voorbeeld ook oud-premier Cals en oud-minister Bogaers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De radicalen van de AR vonden dat maar niets. “Jullie moeten niet met die bonzen samenwerken, die hebben heel andere doelstellingen, die hebben persoonlijke rancunes en politieke proble- | |
| |
men. Als je dat gaat vermengen, dan bepalen die het tempo en de marsroute,” zeiden Jan van Putten, Diek Kuiper en Jan Nico Scholten. Daar hebben ze achteraf wel gelijk in gekregen.
Henry Faas heeft een krachtig manifest ontworpen. Hier en daar hebben we er nog wat in gewijzigd, maar niet veel. Binnen een maand was die verklaring, een adres aan partijbestuur en partijraad van de KVP, gereed. Het manifest van de De la Paix-groep was in eerste instantie ondertekend door senator Siegmann, professor Alting von Geusau, oud-minister Bogaers, ouu-premier Cals, de Tweede Kamerleden Aarden, Mommersteeg en Van Doorn en verder door Van Eerd, Van Hulten, Joh. Janssen, Meuwissen, Lubbers, Jurgens en uiteraard Faas.
Het was geen groot stuk, twee velletjes of zo. De partijraad van de KVP werd gevraagd beslissingen te nemen om “het vertrouwen in de democratie te herstellen en de mogelijkheid voor een krachtig vooruitstrevend beleid te heropenen”. Verder werd gevraagd reeds vóór de verkiezingen tot een hechte samenwerking te komen met partijen die streven naar “wezenlijke hervormingen van de maatschappij”. De Partij van de Arbeid en D66 werden daarbij met name genoemd.
Het manifest is eigenlijk de eerste politieke uiting waaraan Lubbers zijn naam heeft gegeven. “Omdat,” zo schreven we, “de wereld vol is van onvrede en onrechtvaardigheid, eist het christendom van ons een radicaal-hervormende politiek.”
We zijn toen gelijkgestemden in de KVP gaan polsen of ze het manifest misschien mede wilden ondertekenen. De Tijd van zaterdag 12 augustus onthulde onze handtekeningenactie en toen hebben we besloten het manifest, dat tot dan vertrouwelijk heette te zijn, maar direct te publiceren.
Het manifest gaf een enorme heibel. Piet van der Sanden, de KVP-voorlichter, gaf namens de partij een verklaring uit met de mededeling dat wij ons onreglementair hadden gedragen. Die verklaring was opgesteld namens de bereikbare leden van het KVP-bestuur en aangezien het zomer was, bleken dat er maar twee te zijn: voorzitter Aalberse en vice-voorzitter Horbach.
Het was een paniekreactie. Ze schrokken zich kapot. Alleen al die lijst met namen die er onder stond was bedreigend voor het KVP-bestuur. Lubbers en nog een paar hadden geen openbare functie, maar andere ondertekenaars waren bekende KVP'ers.
| |
| |
Vier dagen later zijn we alle dertien, Cals was nog met vakantie, in het huis van Harry van Doorn bijeengekomen .om ons te beraden. We konden ons eigenlijk alleen maar verheugd tonen over alle positieve reacties. Al snel kregen we van alle kanten steunbetuigingen. Er tekenden nog vier Tweede Kamerleden, te weten Annie Kessel, Paul Janssen, Tjerk Westerterp en Theo van Schaik en nog drie senatoren, pater Stokman, Middelhuis en Van der Maden, zodat er elf handtekeningen van KVP-kamerleden onder het manifest stonden. Verder kwam steun van de NKV'ers Jan Mertens, Van Hout en De Bruijn.
Over het manifest is op 26 augustus een spoedvergadering van het KVP-bestuur bijeengeroepen in het Romme Instituut in Baarn, waar toen het vormingscentrum van de partij was gevestigd. Als lid van het landelijk bestuur had ik een brief geschreven waarin ik stelling nam tegen de verklaring waarin de ondertekenaars van onreglementair gedrag werden beticht. Ik maakte daarbij gebruik van de tekst die de voorafgaande zondag in katholieke kerken was gelezen, een passage uit de brief van Paulus aan de Galaten. “Indien gij u echter door de geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet.” Achter die tekst noteerde ik de bron: Gal. 5:18. Op de vergadering las KVP-voorzitter Aalberse mijn brief voor. Ik wist dat het nooit meer goed zou komen toen hij Gal. 5:18 niet las als Galaten vijf, vers achttien, maar als Galileï, vijf, achttien.
Inderdaad, mensen als Ruud en ik hebben natuurlijk gemeen dat we met onze jezuïetenopleiding een voortreffelijke ondergrond hebben waar we altijd op kunnen terugvallen. Zo'n kostschool is geen last die je de rest van je leven met je meedraagt. Je laat weg wat je niet meer wilt hebben en je houdt de dingen die je goed vindt. Ik heb een zeer goeie gymnasiale opleiding gehad op het Willibrordus College, daar zorgden de jezuïeten wel voor.
De bijbelkennis die de jezuïeten je hadden bijgebracht, konden we bij de christen-radicalen goed gebruiken. Als je een spreekbeurt moest houden voor protestanten op de Veluwe kon je tenminste een verhaal vertellen. “Als u nou werkelijk onderschrijft wat in dat dikke boek staat, dan kunt u zich politiek niet aan de rechterkant bevinden.” Met protestanten kan je daar in ieder geval over discussiëren.
Niet bij de KVP, daar hebben ze de bijbel nooit goed gelezen.
| |
| |
De katholieken kregen de perikopen op zondag, uitgekozen fragmenten uit de Heilige Schrift, en verder was geloven aannemen op gezag. Het geloof werd niet zelf uitgevochten. Maar juist op zo'n school als het Willibrordus College of het Canisius werd dat wel geleerd. Ik heb later nog eens gedebatteerd met Lubbers voor het Thijmgenootschap over mythe en realiteit van christelijke politiek en dan merk je dat het echt iets is dat hem bezighoudt, waar hij gedachten over heeft. Hij hield een betoog over de eschatologische dimensie van de christelijke politiek.
Tussen de jezuïetenscholen bestond enige rivaliteit. Het Willibrordus College, ook wel Huize Katwijk genoemd, was de oudste. Mijn grootvader zat er al op, De Quay heeft erop gezeten en Van Thiel. Het was niet alleen de oudste kostschool, maar ook de oudste katholieke school boven de Moerdijk. In 1831 zijn ze begonnen, eerst in Katwijk aan den Rijn, vandaar de naam, en toen de school daar in 1928 afbrandde zijn ze via Den Haag naar het landgoed De Breul in Zeist verhuisd. Het was maar een kleine school, er zaten zo'n honderdzestig leerlingen op, allemaal op het gymnasium.
De idee was heel sterk om een katholieke elite te lanceren, dat werd je voortdurend voorgehouden. “Jullie moeten je bijzonder inspannen, al je talenten gebruiken, want wij moeten ons emanciperen, in de samenleving iets presteren.” En dat was met name op intellectueel gebied hard nodig. Begin jaren zestig heeft professor Rogier nog die scherpe rede gehouden over de “culturele inertie” van het katholieke volksdeel, waarbij hij erop wees dat de Nederlandse katholieken inhoudelijk onvoldoende presteerden.
Los van de jezuïetenopleiding blijft een katholieke achtergrond altijd herkenbaar. Tijdens het kabinet-Den Uyl stond ik op een receptie met drie katholieke ministers te praten van drie verschillende partijen, Ruud Lubbers van de KVP, Boy Trip van de PPR en Jos. van Kemenade van de PvdA. Het ging over het verschil tussen de katholieke en de gereformeerde ministers in het kabinet, zoals de ouwe Gaius, Boersma, en eigenlijk ook Den Uyl.
De conclusie van ons vieren was dat wij katholieken toch steeds ons best doen om conflicten op te lossen en naar harmonie te zoeken. De Gaay Fortman, Boersma en Den Uyl hadden die instelling veel minder. Er was net een conflict in het kabinet
| |
| |
geweest, die dat illustreerde volgens Ruud. Katholieke ministers waren niet bereid de woede van hun collega's op de hals te halen door hun poot stijf te houden. “Jongens, dat pik ik niet en jullie kunnen allemaal opvliegen,” durven ze niet te zeggen. Katholieken zoeken de overeenkomsten. Gereformeerden daarentegen zijn niet bang om verschillen te laten bestaan. Gereformeerden zijn daarom bij discussies vaak veel vierkanter, zijn veel minder bang onaardig te worden gevonden.
Het eerste en eigenlijk enige congres van de Werkgroep van Christen-Radicalen was op 10 en 11 november 1967 in Scheveningen. De bijeenkomst, die gehouden werd in het zalencentrum met de toepasselijke naam Op Gouden Wieken, diende voor het opstellen van een eigen program. Er waren ongeveer tweehonderdvijftig deelnemers die behalve plenair ook in verschillende werkgroepen discussieerden.
Aan het program gingen zeven christen-radicale kernpunten vooraf. Het is aardig om ze te noemen, want ze geven een goed tijdsbeeld. Het tweede punt lag op Lubbers' terrein: “Gelijke invloed van werknemers en kapitaalverschaffers in de top van de onderneming.” Andere hoofdpunten waren de democratisering bij de ruimtelijke ordening door inspraak van de burger, geen steun voor nucleaire afschrikking, extra ontwikkelingshulp ter grootte van tien procent van de welvaartsstijging, aansluiting van de maatschappelijke achterhoede. “Offers voor de toekomst, welvaart voor allen,” was ons laatste christen-radicale kernpunt.
Ik zat in een andere groep dan Ruud, maar Van Zuthem, die op het congres de sector voorzat die over economie en bedrijfsleven discussieerde, heeft verteld dat Ruud zich fel tegen die democratisering keerde. Met een clubje van vier, vijf anderen stapte hij aan het einde van de discussie het zaaltje binnen om luid te protesteren tegen de conclusies. Het zou slecht zijn voor het bedrijfsleven en de economie in gevaar brengen. Dat type argumenten. Zijn radicaliteit betrof blijkbaar niet de onderwerpen die hem direct aangingen, zoals bij de meesten van ons. Maar volgens Van Zuthem was hij bij voorbeeld wel weer voor handel met het Oostblok, hetgeen in die dagen van “koude oorlog” niet algemeen aanvaard was.
Veel maakte het niet uit, want de grote meerderheid steunde de
| |
| |
programmapunten. De tegenstem van Ruud en zijn makkers veranderde daar niets aan. Louw de Graaf zat ook in die sectie van Van Zuthem. Die werkte toen nog voor de christelijke vakbeweging en onderschreef wel de conclusies over de democratisering van het bedrijfsleven en de onderneming, die we toen hebben opgenomen in het programma.
Los van zijn optreden bij Van Zuthem, stelde Ruud zich nogal terughoudend op bij de christen-radicalen. Je hebt altijd in een groep, al is het de tennisvereniging, mensen die snel het woord nemen in vergaderingen omdat ze een gevoel hebben welke kant de discussie op moet of omdat ze graag willen praten. Hij discussieerde wel mee, maar trad niet op de voorgrond. Ik denk dat dat ook te maken had met zijn achterban, de jonge werkgevers.
Dat bleek heel duidelijk op de definitieve bijeenkomst in hotel Terminus in Utrecht, tegenover de ingang van het oude station. Die vergadering begon maandagavond 26 februari 1968 om zeven uur. Erg dramatisch allemaal, pas om vier uur 's nachts waren we klaar. We moesten beslissen of we als KVP-radicalen uit de partij zouden treden of dat we zouden proberen de partij van binnenuit te hervormen.
Er waren ongeveer vijftig mensen op komen dagen, inclusief Jan van Putten en Dick Kuiper als vertegenwoordigers van de AR-radicalen en twee radicale CHU-leden, ik meen De Geer en Viersen. Het was niet chaotisch, maar het had wel iets heel rampzaligs. Dat iemand überhaupt naar Terminus was gekomen, was al een daad op zich.
Pas ver in de nacht, tussen drie en vier, bleek dat dertig KVP-radicalen voor uittreden waren en vijftien tegen. Lubbers viel op omdat hij een van de weinige tegenstemmers was die zijn stem in die rokerige zaal toelichtte. Hij was heel eerlijk. Hij vond het een verkeerde beslissing. Volgens hem kon je beter via een grote partij de wereld veranderen.
Hij had nog een tweede reden waarom hij niet met ons de KVP kon verlaten. “Als voorzitter van de jonge katholieke werkgevers krijg ik het daar moeilijk mee.” Hij bracht het op een zodanige manier dat we zeiden: “Jammer, maar we hebben begrip voor je situatie.” Hij was tenminste eerlijk over zijn persoonlijke motieven. Van andere tegenstemmers wist je dat er natuurlijk persoonlijke redenen waren, maar dat zeiden ze niet hardop.
| |
| |
Die laatste uren waren heel emotioneel. Het ging niet alleen om een breuk in de KVP maar ook om een breuk in de radicale vleugel zelf. De keuzes kregen consequenties. Wethouders die uit de KVP traden waren hun baan kwijt. Een KVP-wethouder van Zaandam stond bij voorbeeld bij de volgende verkiezingen op straat en is in de bijstand terechtgekomen. Een van de grote drijvers voor uittreding was die avond niet eens verschenen. Blijkbaar had hij te horen gekregen dat zijn kans op een burgemeesterspost verkeken zou zijn als hij zich nog langer met de radicalen inliet. Later is hij inderdaad KVP-burgemeester geworden. Met een baan bij de universiteit, zoals ik had, kon je niets overkomen. Wel was je carrière in de KVP definitief afgelopen.
Cals bleef ook in de KVP, terwijl hij daags tevoren nog gezegd had dat hij met ons mee zou doen. Schmelzer en Marga Klompé hebben hem onder grote persoonlijke druk gezet. We hebben toen een tactische misrekening gemaakt. Toen bleek dat Cals bleef, hadden we de hele zaak moeten afblazen. Het was oorspronkelijk toch om hem gegaan, om zijn behandeling door de KVP in de Nacht van Schmelzer! Zo'n man had bovendien een grote invloed om mensen achter een standpunt te krijgen. Maar ja, je kunt die zaken niet alleen puur tactisch bekijken, emoties spelen in zo'n nacht ook een grote rol. Het was langzamerhand niet meer te harden in de partij en Aarden, Van Doorn, Kessel en Janssen konden het niet langer volhouden in de fractie.
De houding van die kamerleden was voor ons doorslaggevend om uit te treden. Ik was eigenlijk tegen. Dit wint Schmelzer, dacht ik. Maar die vier konden echt niet langer met Schmelzer in één fractie zitten. Moet je die mensen dan in de steek laten of ga je met ze mee? Ik had een jaar lang nauw met ze samengewerkt, dus was het voor mij geen vraag. Ik ging met ze mee. Ik wilde mijn vrienden niet in de steek laten. Intellectueel kan ik achteraf Lubbers wel gelijk geven, maar emotioneel niet.
Als rebellenclub in de KVP hadden we het makkelijker dan als eigen partij. Ik denk dat Lubbers dat ook moet hebben ingezien. Een rebellenclub binnen het bestaande systeem hoeft veel minder energie te gebruiken, die kan gewoon de bestaande partijkanalen gebruiken. Er zijn een hele hoop partijraadsvergaderingen en afdelingen die je kan afreizen, je kan stukken schrijven in de partijorganen. Die hele infrastructuur bestaat al, die hoef je niet
| |
| |
op te bouwen. Toen wij de PPR hadden opgericht, moesten we al onze energie steken in het opzetten van een organisatie.
De nieuwswaarde van ons rebellengroepje was bovendien vele malen groter dan ons eigen partijtje. Journalisten vonden het leuk om Schmelzer met mij in Brandpunt te laten debatteren. Je opvattingen waren belangrijk omdat je met Schmelzer debatteerde. Maar als je bent uitgetreden, dan kijken journalisten hoe groot je bent, en als je niet groot bent dan krijg je geen aandacht. Dat is heel reëel, maar wel lastig.
Ik denk dat Lubbers het toen beter heeft gezien dan wij. Achteraf gezien was het niet verstandig om uit te treden. Met een partij die tien, twaalf zetels in het parlement heeft, kan je wel macht uitoefenen, dat deed de ARP immers ook. Maar wij kregen in 1971 als PPR uiteindelijk maar twee zetels bij de eerste verkiezingen waaraan we meededen. Toen kwamen Aarden en Bas de Gaay Fortman in de Tweede Kamer.
Het was een somber uiteengaan in Terminus. Toen we om vier uur klaar waren hebben we met een paar mensen nog even bij elkaar gezeten, maar niet lang, want de caféhouder was helemaal niet zo tevreden dat we tot vier uur hadden doorvergaderd. Curieus was dat Cals, die altijd alles opschreef in een dagboek, dit achterliet. Ik was de laatste die vertrok en heb toen zijn schrift onder mijn arm mee naar huis genomen. Om zes uur, ik wilde net in bed stappen, belde mevrouw Cals op. Of ik soms wist waar het dagboek van haar man was.
De bezorgdheid van het echtpaar Cals was op zijn plaats. Er stond in het dagboek, naar Cals mij later vertelde, van alles over de geweldige rotzooi die in de KVP was ontstaan over de samenstelling van het nieuwe KVP-bestuur. Bogaers mocht eerst geen vice-voorzitter van de partij worden, zoals de radicalen tijdens de Arnhemse partijraad van 9 december 1967 hadden geëist. Er moest een commissie van goede diensten worden ingesteld om alle partijen tot elkaar te brengen. Cals zat daarin, samen met Romme, Maenen en Van Rijckevorsel.
Dat dagboek zou ons zeer geholpen hebben in die dagen. Maar zonder erin gelezen te hebben, stuurde ik het aan Cals terug. “Je bent stapelgek dat je er niets mee hebt gedaan,” zeiden sommigen. Maar dat is het nadeel van een goede opvoeding, zoiets kan ik niet.
| |
| |
De volgende morgen legde Aarden in de Tweede Kamer de verklaring af dat zijn clubje uit de KVP was getreden. Van Doorn nam ontslag als lid van de Tweede Kamer, die was immers ook nog voorzitter van de KRO. Aarden, Janssen en Kessel gingen verder als nieuwe fractie met de naam Groep Aarden. De andere radicalen, Westerterp, Van Schaik en Mommersteeg, bleven deel uitmaken van de fractie. De NKV'ers Jan Mertens en Frans van der Gun durfden eveneens de stap niet te zetten, die bleven ook in de KVP. Dat viel ons erg tegen.
Twee maanden na de bijeenkomst in Terminus, op 27 april, was de officiële oprichtingsvergadering van de Politieke Partij Radikalen in Dronten. Bogaers, die een paar jaar later terugkeerde naar de KVP, werd voorzitter en ik vice-voorzitter.
Er zijn een paar mensen die ik na die bijeenkomst in Terminus nooit meer heb vertrouwd. Die hadden meegestreden, maar onttrokken zich aan de besluitvorming in die nacht in Terminus. Je leert je mensen in een crisis wel kennen. Met Lubbers waren we het niet eens, maar we hadden wel respect voor zijn standpunt en voor zijn openhartigheid over zijn eigen positie. Een bewijs is dat wij als PPR in 1973 zijn kandidatuur voor het kabinet-Den Uyl hebben bevorderd.
Na Terminus hebben Lubbers en ik altijd contact gehouden, hoewel natuurlijk niet meer zo intensief. Toen hij minister was en ik kamerlid zagen we elkaar op allerlei bijeenkomsten in Den Haag. Echt zakelijk had ik niet met hem te maken, want ik deed geen Economische Zaken.
Ik vind hem niet zo verschrikkelijk veel veranderd sinds de radicalentijd. Je verandert natuurlijk door je beroep, of je intussen minister-president bent of hoogleraar bent geworden. We zijn voorzichtiger geworden, maar hij was altijd al gematigd in het uiten van zijn politieke standpunten. Hij was toen wel linkser, maar in de stroom van de jaren zestig zat hij tenminste bij degenen die iets wilden aanpakken. Hij is in zoverre consistent dat hij ook in de jaren tachtig tot de politici behoort die moed betonen, bij voorbeeld bij het in de hand krijgen van de collectieve uitgaven.
Er is natuurlijk een geweldig verschil tussen Van Agt en Lubbers. Van Agt wist zijn rol voortreffelijk te spelen waarbij je je soms afvroeg of het hem eigenlijk wel interesseerde wat hij zei.
| |
| |
Dat is bij Lubbers apert anders. Die is echt geïnteresseerd. Ik ben het vaak niet met hem eens, maar ik heb bij hem wel het gevoel dat het hem echt wat kan schelen. Hij is bezorgd.
Ik wil nu wel bekennen dat het niet is gelukt wat we in 1967 wilden. Als je dat voor jezelf vaststelt komt er een moment waarop je je conclusies moet trekken. Maar ik heb er lang over moeten doen voor ik besloot uit de PPR te stappen. Het is als mede-oprichter en oud-kamerlid natuurlijk vrij zakkig om te zeggen: nou jongens, tabee dan maar. Dat ik in 1985 overgestapte naar een grote partij, naar de PvdA, verbaasde Ruud niet. Vanuit zijn visie ligt dit voor de hand. Hij maakte zo'n keuze al twintig jaar geleden, in Terminus.’
|
|