| |
| |
| |
‘Voor een gevestigde werkgeversorganisatie was hij te veel activist’ - Rob de Vilder, Ruud Lubbers
| |
| |
| |
Rob de Vilder
Lubbers en de jonge ondernemers
In 1965 werd Ruud Lubbers voorzitter van de katholieke jonge werkgevers. Met zijn zesentwintig jaar was hij de jongste voorzitter die de organisatie ooit had gekend. Samen met zijn voorganger Rob de Vilder, voorzitter van 1960 tot 1965, bracht hij de fusie tot stand met de protestantse jonge werkgevers. Lubbers trad af toen zijn organisatie vond dat hij te veel optrok met de radicalen in de KVP.
Robert Seraphine Louis Marie de Vilder (1931) is kleinzoon van Charles de Vilder, de oprichter van de Amsterdamse Ballast Maatschappij, de bouwonderneming die tot 1955 eigenaar was van Hollandia en thans opereert onder de naam Ballast Nedam. De vader van Rob de Vilder, die ook Charles heette, was niet bij de bouwactiviteiten betrokken, maar was verzekeringsmakelaar. Zoon Rob de Vilder trad in zijn voetsporen en is sinds 1981 voorzitter van de raad van bestuur van het verzekeringsbedrijf Bekouw Mendes Holding BV. Sinds 1988 is hij tevens voorzitter van de Kamer van Koophandel in Amsterdam.
De Vilder: ‘De familie Lubbers en de familie De Vilder zijn al sinds de jaren twintig met elkaar bevriend. Vader Lubbers werkte als directeur voor Hollandia, een dochteronderneming van het aannemersbedrijf van de familie De Vilder. Hij kende mijn groot- | |
| |
vader, mijn ooms en mijn vader, die in hetzelfde jaar en in dezelfde streek zijn geboren als hijzelf.
Vader Paul Lubbers had niet alleen een zakelijk band met de familie De Vilder, hij was ook de vertrouwenspersoon van mijn grootmoeder nadat zij in 1929 weduwe was geworden. Hij kwam altijd bij mijn grootmoeder om haar te helpen met haar financiële bescheiden en zorgde ervoor dat de jongens, mijn ooms en mijn vader dus, niet te veel geld uitgaven.
Er waren nog meer connecties. Een van de commissarissen van Hollandia was De Quay, een oom van mijn vrouw. Van De Quay, die later premier zou worden, hoorde ik dat hij als commissaris met Kerstmis altijd een gans van de Hollandia-directie kreeg.
Mijn vader had Hollandia als klant van zijn verzekeringsbedrijf, zoals Hollandia tegenwoordig een goede klant van mij is. Via mijn vader kwam ik als jongen uiteraard wel eens in Krimpen aan den IJssel, waar Hollandia is gevestigd. Zo heb ik Rob Lubbers leren kennen. Ruud niet, want die is acht jaar jonger dan ik en als je jong bent is dat een enorm leeftijdsverschil.
Ik zag Ruud Lubbers voor het eerst toen ik als voorzitter van de Katholieke Jonge Werkgevers Vereniging de afdeling Rotterdam bezocht. Hij was daar secretaris van. Ik wilde in mijn bestuur het noordelijke element meer tot uitdrukking brengen en zo kwam ik bij Ruud. Aan het begin van de jaren zestig woonden de meeste leden van de KJWV in Limburg en Noord-Brabant. Ik was de eerste voorzitter die van boven de Moerdijk kwam.
Tijdens een etentje in Harmelen vertelde ik Ruud, een jongen van vijfentwintig jaar, dat ik hem graag in het bestuur wilde hebben. Hij reageerde afhoudend. “Ik weet helemaal niet of ik in het bedrijfsleven wil blijven,” zei hij. “Ik ben veel meer geïnteresseerd in een wetenschappelijke loopbaan.” Maar dat vond ik geen argument om te weigeren. Dus zei ik: “Nu zit je in het bedrijfsleven en dan is het helemaal niet gek om je voor zo'n organisatie in te zetten. Dan zie je hoe zoiets werkt. Het is best een leuke club.”
Op 3 oktober 1964 is Ruud penningmeester geworden. Ruud was toen totaal onbekend en mijn bestuursleden riepen dat ze nog nooit van hem hadden gehoord. “Wie wil je nu weer pen- | |
| |
ningmeester maken?” Een beetje die sfeer. “Mark my words,” zei ik. “Deze jongen wordt nog eens een keer minister-president.” Ik moet hem toen al een pientere knaap hebben gevonden.
Ruud is ruim een jaar penningmeester gebleven. In die periode is de relatie van onze club met de organisatie van ouderen, het Nederlands Katholiek Werkgeversverbond, het NKWV, sterk verbeterd. Vóór die tijd waren we een beetje armlastig en hadden we bij voorbeeld geen secretaris. We moesten gebruik maken van de secretaris van de ouderen, maar die had vaak geen tijd voor ons. Ook onze secretaresse moesten we delen.
Toen ben ik gaan praten met NKWV-voorzitter Paul van Boven om te kijken of we het anders konden regelen. Bij hem was de grootste grief dat er zo weinig jongeren doorstroomden naar de ouderenorganisatie. Ze bleven vaak hangen bij de jongerenorganisatie, omdat ze het bij ons veel gezelliger vonden. Er was een officiële regel dat je op je veertigste eruit moest, maar daar hield niemand zich aan.
We hebben een regeling gemaakt waarbij we een volle dochter werden van het NKWV, de voorloper van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond, het NCW. Als iemand veertig werd, moest hij overstappen naar het NKWV. Als hij niet werd geaccepteerd omdat hij niet aan de criteria voldeed, dan kon hij nog enige tijd bij de jongeren blijven, maar dan was het afgelopen. Het NKWV kreeg hierdoor automatisch meer leden en meer geld.
In ruil daarvoor kregen we ondersteuning van het NKWV-secretariaat en een officiële zetel in het NKWV-bestuur, zodat Lubbers, toen hij eenmaal voorzitter was, ook de vergaderingen van de ouderen bijwoonde. Dat was wel aardig, want daar kwam je in contact met belangrijke Nederlanders. Piet Steenkamp zat in het bestuur; Van Thiel tot hij voorzitter van de Tweede Kamer werd; Wemmers van de Staatsmijnen; en uiteraard Paul van Boven.
Op 27 november 1965 volgde Lubbers mij op als voorzitter. Hij was, zeker vergeleken met de andere bestuursleden en de leden zelf, nog maar een jonkie. Met zijn zesentwintig jaar de jongste voorzitter die we ooit hebben gehad sinds de oprichting in 1916. Bij hem in het bestuur zaten penningmeester Guy Teeuwen van de steen- en tegelfamilie uit Venlo en tegenwoordig de Nederlandse baas van de steenfabriek Redland; secretaris Ton Ter- | |
| |
burg; Dimpel van Spaendonck, thans directeur bouw van Heijmans Bouw BV; en Cor van Heesewijk van de aannemersmaatschappij Van Heesewijk.
Het lijkt wel of alle bestuursleden uit de bouw kwamen, maar dat is niet zo. Mijn voorganger Karel de Steenhuysen Piters zat in het leer, maar is wat anders gaan doen toen de Langstraat, de streek in Brabant met leder- en schoenindustrie, kapot ging. Ik bemiddelde in bedrijfsverzekeringen en Ruud had zijn staalconstructiebedrijf, dus onze achtergrond was toch wel gemengd. Van Grieken, die bij mij in het bestuur zat, was van de melkfabriek uit Den Haag. “Voor gezonden en zieken, melk van Van Grieken,” zei men in die tijd.
Het was een rare periode om voorzitter van een werkgeversorganisatie te zijn. Ruud heeft later eens gezegd dat je destijds in contact met buitenstaanders je ondernemerschap zo'n beetje verzweeg. In plaats van “Ik ben ondernemer”, zei je dan “Ik zit in het hout” of “Ik werk in de metaal”. In mijn tijd speelde dat nog niet zo. Ik noemde mijzelf ondernemer, hoewel je dan eigenlijk denkt aan iemand die voor zich zelf is begonnen en dat is bij mij niet het geval.
Ruud was in zijn gedrag overigens helemaal niet het prototype van een ondernemer. Hij was afstandelijk. Hij stelde zich meer op als gedelegeerd commissaris dan als manager. Een gedelegeerd commissaris bemoeit zich niet met de dagelijks gang van zaken. Hij staat niet op de werkvloer. Ruud voelde zich meer betrokken bij de onderhandelingen over de metaal-cao dan bij de brug die zijn bedrijf probeerde te verkopen.
Ik heb de jonge werkgeversorganisatie groot helpen maken door het ledenaantal te verdubbelen tot vierhonderd, maar Ruud heeft er inhoud aan gegeven. Hij was heel erg bezig met de verhouding werkgevers/werknemers, de democratisering, de veiligheid op de werkvloer, cao-kwesties en dat soort dingen. Wij ook wel, maar voor ons was het allemaal enigszins abstract. De meesten van ons waren werkgevers die het nog moesten maken. Wij hielden ons meer met onze carrière bezig, terwijl hij door het overlijden van zijn vader al echt aan het hoofd van een onderneming stond en met de praktijk bezig was.
Typerend was het toespraakje dat Ruud hield toen hij de voorzittershamer van mij overnam. Hij sprak over onze verantwoor- | |
| |
delijkheden als jonge ondernemers van katholieke huize. De jonge katholieke werkgever werd volgens hem gehandicapt door twee karakteristieken. In de eerste plaats bevordert zijn relatieve welvaart in onevenredige mate zijn conservatisme en behoudzucht en ondergraaft tevens zijn eenvoud en bescheidenheid.
De jonge katholieke werkgever krijgt in de tweede plaats, aldus Lubbers, al zeer jong gezag en autoriteit. Van jongs af aan is hij eraan gewend dat zijn stem, zijn oordeel tegenover dat van een hele groep werknemers staat. Uit de op zichzelf juiste bedrijfshiërarchie put hij al snel het idee dat zijn stem zwaarder, en dus zijn oordeel beter is.
“Deze twee karakteristieken vragen om extra waakzaamheid,” zei Lubbers in zijn speech. “Zij noden om steeds weer de vraag te stellen of de eigen opvatting over katholiciteit wel zo voortreffelijk is en of eigen meningen werkelijk de toets van de kritiek kunnen doorstaan. Bijbelse vermaningen zijn op dit punt ondubbelzinnig.”
Zo vreselijk conservatief waren we overigens niet. We confronteerden onze leden met moderne ideeën. We lieten mevrouw De Waal, voormalig KVP-staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, praten over de werkende vrouw buitenshuis. Derksen, oud-algemeen secretaris van het NKWV, sprak over vennogensaanwasdeling naar aanleiding van het rapport van de drie vakcentrales. En voor het Europees congres van jonge christelijke werkgevers in Amsterdam, met prinses Beatrix als eregast, hadden we zelfs Dom Helder Camara uitgenodigd, de linkse aartsbisschop uit Brazilië.
We stonden dus open voor nieuwe ideeën. Maar modem zijn is iets anders dat je politiek manifesteren. Wij manifesteerden ons niet in de politiek. Er waren wel stemmen in mijn bestuur die wilden proberen als KJWV een zetel te krijgen in de Tweede Kamer, zoals er ook KVP-kamerleden waren van de KRO, het NKWV en de Katholieke Arbeiders Beweging.
Een van de bestuursleden uit de tijd dat ik voorzitter was, Karel Lamers, wilde zelfs dat we allemaal lid werden van bij voorbeeld de VVD om zo een kamerzetel te bemachtigen. Dat heb ik tegengehouden. “Laten wij ons vooral bezighouden met werkgeversproblemen,” zei ik altijd. Ruud zou tijdens zijn voorzitterschap een andere houding aannemen.
| |
| |
Op de algemene ledenvergadering in het Bonnefantenmuseum in Maastricht, zag ik hem voor het eerst als voorzitter optreden. Professor Alting von Geusau hield een rede over de vraag of een ontevreden maatschappij een structureel of een incidenteel verschijnsel was. En het viel me op dat Ruud zelf driftig meedeed aan de discussies. Hij bemoeide zich inhoudelijk met het onderwerp.
Toen ik hem zo bezig zag, vond ik hem heel gedreven over komen. Een heel verschil met mijn tijd. Toen ik voorzitter was, introduceerde ik de gastsprekers, leidde de discussie en rondde die af met een enkel woord. Maar Ruud ging veel verder. Hij debatteerde en verkondigde zijn eigen mening.
Voor de meeste leden waren we een gezelligheidsvereniging. Veel lachen. We hielden onze bijeenkomsten meestal in Chalet Royal in Den Bosch. Later ook in hotel Pays-Bas in Utrecht, omdat ik onze bijeenkomsten meer over het land wilde spreiden. In Chalet Royal aten we elke maand. Ik zal nooit vergeten dat onze geestelijk adviseur, pastoor Van Miert, aan de directeur van het restaurant vroeg wat voor kaas er toe was. “Een Caprice de Dieu, mijnheer pastoor.” Waarop Van Miert heel geestig antwoordde: “Daar heb ik al genoeg mee te maken, geef mij maar wat anders.”
Ik geloof niet dat Van Miert veel invloed op Lubbers heeft gehad. Hij drong nooit zijn mening op. Hij had hoogstens invloed doordat hij al vanaf mei 1948 meedraaide. Hij waarschuwde voor blunders en voorkwam dat we opnieuw het wiel uitvonden. “Goh, vroeger deden ze het zo,” zei hij dan. Hij zat er altijd bij. Volgens de statuten moest je iemand hebben die er als moderator voor zorgde dat je katholiek bleef. Hij is tot 1972 gebleven, zo'n kwart eeuw dus.
Van Miert heeft zich zelfs niet verzet tegen onze samenwerking met de jonge protestantse werkgevers. “Doe voorzichtig,” zei hij alleen. Toen we met de protestanten begonnen wist ik eigenlijk niet hoe ik het hem moest vertellen. Gelukkig ontmoette ik monseigneur Bekkers, de bisschop van Den Bosch, op een bijeenkomst en die vertelde me dat het wel interessant was wat we met de protestanten deden. “Maar hoe ver vindt u dat ik mag gaan, monseigneur?” wilde ik van hem weten. “Zo ver als u wilt,” luidde het antwoord. Toen voelde ik me heel wat flinker.
| |
| |
We waren de allereerste katholieke organisatie die contact met de protestantse evenknie zocht. Later heb ik nog een briefje gekregen van Norbert Schmelzer, die zelf actief was om de drie christelijke partijen bij elkaar te brengen. Schmelzer schreef dat hij heel blij was dat wij als eersten de moed hadden gehad om een federatie te vormen.
Lubbers bracht tijdens zijn voorzitterschap de fusie daadwerkelijk tot stand. Vanaf 23 november 1968 gingen de Katholieke Jonge Werkgevers Vereniging en het Jongerencontact van de protestantse werkgeversorganisatie, het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers, verder onder één naam: de Christelijke Jonge Werkgeversvereniging. Vier jaar later werd de naam gewijzigd in de huidige naam, Jong Management NCW.
Het was logisch dat juist Lubbers en ik die federatie en fusie tot stand brachten. We kwamen beiden van boven de Moerdijk, Voor ons lag samenwerking met protestanten voor de hand. Ik heb zelf als katholiek jongetje altijd op protestantse scholen gezeten. De zuiderlingen in onze vereniging hadden niets tegen de samenwerking, maar het speelde helemaal niet voor ze. Die hadden er gewoon geen behoefte aan.
Het voorzitterschap kostte Ruud veel tijd. Er was tenminste een keer in de week 's avonds een vergadering. Twee keer per jaar bezocht de voorzitter bovendien alle twaalf kringbesturen. En je zat toch zeker een keer per maand een middag of een hele dag bij de vergadering van het bestuur van het Katholiek Werkgeversverbond. Af en toe moest je naar het buitenland, maar dat was vooral leuk.
Lubbers en ik hebben een keer samen Montreal bezocht. Veel herinneringen heb ik daar niet meer aan, behalve dat zijn Engels beslist nog niet zo goed was als nu.
Die internationale bijeenkomsten waren voor ons een beetje vreemd omdat er een groot verschil was tussen de Nederlandse en de buitenlandse werkgeversorganisaties. Die Franse, Engelse en Duitse organisaties spraken zelden over concrete onderwerpen als medezeggenschap. Het waren vaak bezinningsorganisaties met weinig oog voor maatschappelijke ontwikkelingen. In zulke organisaties werd niet gepraat over inspraak, maar over de vraag of je je werknemers wel vlak voor Kerstmis mocht ontslaan. De Nederlandse werkgeversorganisaties waren daarentegen gewend
| |
| |
over allerlei onderwerpen te praten in de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad.
Op uitnodiging van de Westduitse BKU, de Bund Katholischer Unternehmer heeft Lubbers in Keulen meegedaan aan een conferentie over Latijns-Amerika. Bij terugkeer was hij nogal enthousiast over de rede van de Duitse sociaal-democratische minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Die had dan ook een warm pleidooi gehouden voor de groei en bloei van het particulier initiatief in Latijns-Amerika.
Die BKU hield één keer per jaar een juniorenbijeenkomst. Ik heb er ook een meegemaakt in Hotel Dreesen, waar Hitler nog met Chamberlain heeft gesproken over peace in our time. Lange vergaderingen hielden we daar met ellenlange toespraken en na afloop een zwangloses Jugendtreffen. Vreselijk was dat, niks zwanglos. De heren zaten aan de ene kant van de tafel en de dames aan de andere kant. Lekker zwanglos!
Ruud Lubbers heeft voortijdig zijn voorzitterschap moeten neerleggen omdat hij het manifest van de KVP-radicalen had ondertekend. In de KJWV was daar toen enorm veel protest tegen, want in dat manifest werd gesproken over medezeggenschap van werknemers en zo. De KVP-radicalen gingen volgens velen in de KJWV veel te ver. Ruud is toen een politieke richting uitgegaan, terwijl hij nog in de organisatie zat. En dat kan niet, dan wordt zo'n organisatie kritisch.
Hij heeft me toen wel eens gevraagd wat ik ervan vond. “Niet slim,” heb ik hem toen gezegd. “Als je van een standsorganisatie voorzitter bent, dan kan je je officieel beter niet politiek bekennen. En als je het doet, dan moet je je aansluiten bij de groep waaide meeste leden van je organisatie lid van zijn.” Ik denk dat hij zelf ook wel wist dat hij op een terrein bezig was dat afweek van de geestelijke gesteldheid van de boys.
Als wij maatschappelijk bewogen waren, deden we daar hoogstens iets mee in ons eigen bedrijf. Maar Ruud begon een maatschappelijke boodschap naar buiten te brengen, als voorzitter van de organisatie. Dat is wel een verschil. Bij Ruuds afscheid als voorzitter heeft zijn opvolger Van Spaendonck daar nog aan gerefereerd. “Door zijn persoonlijkheid en capaciteiten heeft hij bij bepaalde gelegenheden de nodige stof doen opwaaien,” zei Van Spaendonck. Ruuds opstelling werd door hem overigens positief
| |
| |
gewaardeerd. De vele onderlinge discussies hadden volgens hem de band tussen de leden versterkt.
Maar je werd lid van die club voor de gezelligheid, niet voor de discussies. Er waren veel lustrumbijeenkomsten, een beetje studentikoos allemaal, weekeinden waarbij ook de vrouwen meekwamen. Zo hadden we onder Ruuds voorzitterschap bij voorbeeld een weekeinde in Maastricht, twee dagen na de Nacht van Schmelzer. Op zaterdagavond was er dan een koud buffet en een galadansfeest waarvoor smoking en cocktail-dress verplicht waren. Op zondag hadden we eerst een plechtige Hoog Mis van monseigneur Beel in de basiliek Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming en dan vervolgens een zogeheten herfstrit naar kasteel Neubourg om daar de lunch te gebruiken.
Hij was op zo'n bijeenkomst ook wel gezellig, maar het serieuze overheerste bij hem. Dat hij als voorzitter zelf in debat ging, verbaasde de leden. “Hé, is dat onze voorzitter die zich er zo mee bemoeit?” werd er dan gemompeld. De leden vonden dat hij te veel activist was voor een gevestigde organisatie als de KJWV toen was.
Van alle oud-bestuursleden zie ik Ruud nu nog het meest. Als voorzitter van de Kamer van Koophandel moet ik veel lobbyen, ook in Den Haag. Ik heb ontdekt dat informele contacten de snelste zijn. Recepties, lunches en diners zijn geëigende bijeenkomsten. Ik moest bij voorbeeld minister Smit-Kroes spreken. Dan kan ik wel een afspraak maken, maar dan is zij weer weg en dan ik weer en dan wordt de bespreking nog een keer afgezegd. Dan duurt het drie maanden en dan schiet ik niet op. Op zo'n receptie of bij zo'n diner gaat dat wat informeler en wordt het beoogde doel sneller bereikt. Het is zaak je de hele tijd overal te laten zien en dan kom je altijd wel iemand tegen die je nodig hebt. Zo loop ik Ruud ook geregeld tegen het lijf.
Natuurlijk speelt mee dat je elkaar van vroeger kent, net zoals bij vrienden die met elkaar op school hebben gezeten. Je hebt samen natuurlijk ontzettend leuke tijden meegemaakt. Maar wat opvalt is dat Lubbers niet wil dat er een beroep op hem wordt gedaan via banden uit het verleden. Als we samen op een receptie zijn, komt hij naar me toe en zoent hij mijn vrouw Jennifer. Maar in het zakelijke blijft hij neutraal, dat is typisch Lubbers.
Bij die Koeweit-affaire verkeerde Lubbers in een situatie
| |
| |
waarin hij het niet kon winnen. Zoals Rob het altijd als een handicap zal beschouwen dat zijn broer minister-president is, zo is het voor de minister-president toch altijd vervelend dat je vereenzelvigd wordt met een bedrijf waar je eigenlijk geen zeggenschap over hebt. Een ondernemer kan wel de politiek in, maar hij zal zich op een gegeven ogenblik zoveel mogelijk moeten distantiëren van het ondernemerschap.’
|
|