Elsevier's Maandschrift. Over Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1891-1940
(2016)–Arendo Joustra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Redactie
| |
[pagina 106]
| |
niet loyaal zijn. Maar onze smart is groot. Dit sta voorop. Er zijn echter nog eenige andere opmerkingen die Elsevier's zou willen maken; en wel in de eerste plaats deze. De gebeurtenissen die zich bij ons in dit tijdsgewricht afspelen, zijn in haar gevolgen van algemeen-geestelijken, lichamelijken, materieelen en financieelen aard. In wezen echter vormen zij een politiek gebeuren. Wat ons Nederlanders - voor zoover niet persoonlijk gedeerd en rechtstreeks benadeeld - hoofdzakelijk en in wezen is overkomen, moet een geweldige politieke tegenslag heeten. Is dit aanleiding om, zooals sommigen aanvankelijk schijnen te hebben gedaan, alles voor ons verloren te achten? Wij gelooven van niet. De mensch is niet enkel een ‘homo politicus’, hoe belangrijk in haar uitwerking, ja hoe onontbeerlijk de politiek ook moge zijn. Er zijn zeer zeker menschen op wie de benaming bijna zonder restrictie van toepassing is, diegenen onder ons die hun gansche streven op een politiek doel hadden gericht en die - in een begrijpelijk, een nobel, maar wellicht onvoldoende doordacht idealisme - verwacht hadden, er het overgroote deel van verwezenlijkt te zien. Dezulken kunnen zich door het thans gebeurde verpletterd gevoelen - hoewel ook hun nog de kracht tot een innerlijk herstel moet en kan worden toegewenscht. Maar wij anderen? Wij die van de menschelijke onvolkomenheid, en zeker in het politieke, altijd vast overtuigd zijn geweest? Moeten wij ons thans gevoelen, moeten wij thans spreken en handelen, alsof de politieke toestand waarin wij ons eensklaps bevinden, iets geheel en al nieuws voor ons ware? Is Nederland niet reeds vroeger door vreemde legers bezet geweest? En zijn wij als personen, zelfs zonder buitenlandsche overheersching, somtijds niet zeer on- | |
[pagina 107]
| |
bevredigd geweest door den politieken status waaronder wij leefden? Politiek heeft ons nooit volkomen bevredigd en ook nooit uitsluitend bezig gehouden. Ieder onzer heeft eigenlijk altijd ondervonden dat politiek voor hem niet het een en het al was, omdat hij altijd heeft geweten dat zij, zelfs dan wanneer zij uitgaat van een absoluut ideaal, in de praktijk nooit anders is dan de zeer wisselvallige resultante van geven en nemen, van schipperen en consequent blijven, van beurtelings gehoorzamen aan materieele belangen en aan grootsche concepties. Wij hebben er ons in weten te schikken, in de hoop op beter, en omdat er nog iets anders was in het leven. Zoo kunnen wij ons ook thans nog wel schikken in hetgeen ons wedervaart. Want inderdaad, er is iets anders, ook nu nog. Er zijn nog mannen en vrouwen die de kunst verstaan van te zien en die er een vertroosting in zullen vinden, deze prachtige lente met de oogen te beleven. Wie psychisch gezond is gebleven - en dat zijn verreweg de meesten - kan ook nu nog zich tijdelijk onttrekken aan alle kwellend denken en telkens opnieuw zich verheugen in het spel dat het licht speelt met zacht bewegende bladeren; ook nu nog kan hij het water zien kabbelen op den adem van den wind en ranke vogels zien voortschieten door een luchtruim van waaruit althans op dit oogenblik geen dreiging meer tot hem komt. Hij zal blijven beseffen dat deze dreiging elders voortduurt en dat de wereld misschien de meest schokkende periode van haar geschiedenis beleeft; maar hij zal tevens weten dat er nog enkele gave en rustige plekken zijn overgebleven. En hij zal zich het recht toekennen, van deze rustige plekken nog zooveel mogelijk te genieten. Zulk een plek is ook het familieleven en het leven met | |
[pagina 108]
| |
vrienden. Wij houden niet alleen nog van de zon en de bloemen, wij houden ook nog van onze kinderen, van onze naasten, en de genegenheid tusschen gelieven is misschien inniger dan ooit. Binnen de vier muren van onze huizen is nog geluk en al wordt het overschaduwd, ja, meer dan dat, al wordt het ingekrompen en beschadigd door de wetenschap van het onmetelijk leed der wereld, het is toch ten deele intact. Ook de helft van ons oorspronkelijk geluk is, hoezeer dan een droevig en verduisterd geluk, toch inderdaad een geluk. Nog echter heeft de Redactie van Elsevier's Maandschrift niet het meest eigenlijke gezegd van wat zij op het hart had. Dat er buiten het politieke domein - en ondanks de verwoestingen die van daaruit thans in alle richtingen in ons particuliere leven worden aangericht - toch nog een uitgestrekte zone van menschelijk leven onaangetast blijft en dat het op dit moment voor een ieder zaak is, zich daarheen zooveel mogelijk terug te trekken - duizenden zullen het dezer dagen hebben begrepen, en ook betracht. Maar Elsevier's wil de aandacht vestigen op iets wat wellicht onvoldoende bedacht is. Van den eerste dag af dat dit tijdschrift bestond, heeft het gearbeid aan beoefening en verbreiding van kunst. Daarin, en daarin alleen, ligt zijn reden van bestaan. Moge het er dan nu op wijzen, dat buiten de politieke zone, die thans niet betreden moet worden, en ook buiten de zone van het dagelijksche leven, waar reeds zooveel heul is te vinden, er het wijde domein is der Schoonheid en dat men er goed aan zal doen, zich ook daar zooveel mogelijk op te houden. Want ook daar is vertroosting, betrekkelijke veiligheid en gelegenheid tot innerlijk herstel te vinden. Wie met de schoonheid in aanraking is, zal, voor zoover die aanraking gaat en zoolang zij duurt, tegen angsten, tegen | |
[pagina 109]
| |
de folterende afwisseling van vrees en hoop, tegen droefenis en verdriet gevrijwaard blijven. Men leze in romans en novellen van datgene wat de schrijvers zich voorstellen dat aan menschen kan weedervaren en leve aldus voor een wijle in andere tijden, andere omgeving, andere landen wellicht. Men verdiepe zich met den dichter in stemmingen die eenmaal de zijne zijn geweest en die toen even wezenlijk en waarachtig waren, als de stemmingen waarin wij nu verkeeren - en die voorbij zijn gegaan zooals de onze zullen voorbijgaan. Men luistere naar de muziek der groote toondichters, die de ziel boven het tijdelijke gebeuren verheft, die daarmee tevens - naar een intuïtie der besten onder ons hen altijd heeft doen bevroeden - ons een eeuwige en onveranderlijke werkelijkheid althans met het gemoed doet kennen en die ons aldus den vrede doet vinden. Men bezie met innige aandacht de tafereelen die de schilders - en thans vooral de schilders van ons eigen, aan hun kunst zoo rijke land - ons bieden, en beleve met hen hun visie op de wereld. En men verlustige zich zooveel men kan in de zinnen, de uitdrukkingen, de klanken die de schrijvers telkens kiezen om hun gewaarwordingen en gedachten op ons over te brengen; in de oplossingen die de componisten voor de tegenstellingen der klanken voortdurend vinden; in het spel van de lijnen en het evenwicht der kleuren op de doeken die ons, in oorspronkelijken vorm of in reproductie, ondanks alles nog in grooten getale onder de oogen kunnen komen. Het is ons bekend dat het bezig zijn met kunst door velen als iets nietigs of ten hoogste als een bijkomstige veraangenaming des levens, als een weelde, beschouwd wordt. Hoe nu? zullen zij ons vragen, hebt gij ons niets anders voor te stellen | |
[pagina 110]
| |
dan dat we tentoonstellingen bezoeken, als ze nog worden gehouden, en dat we boeken gaan zitten lezen? Inderdaad, dat stellen wij u voor, dat en al wat ermee overeenkomt. Wij stellen voor dat de schrijvers zullen schrijven, de schilders schilderen en dat wij ons zullen verdiepen in hun werken. Wij stellen voor dat wij ons ook, en vooral, zullen verdiepen in de werken die de groote meesters van vroeger hebben geschapen. Wij stellen voor dat de schoonheid niet worde veronachtzaamd, dat zij integendeel alle aandacht behoude of verkrijge. Want het is onwaar dat de schoonheid een luxe of iets beuzelachtigs zou zijn. De schoonheid bestaat in welluidendheid van woorden of noten, in harmonie van kleuren en lijnen; dat is waar, en het zou beuzelachtig kunnen schijnen, aan niets dan aan deze dingen te denken. Maar de schoonheid bestaat niet daarin alleen. Zij bestaat wanneer haar makers deze harmonieën innig verbinden met de uitdrukking van het oordeel over het leven dat voortdurend in hun gemoed wordt geboren en bestendigd. De dichter en de schilder geven door hun werken, dikwijls zonder dat zij het tot in onderdeelen weten, te kennen welke de reactie van hun ziel is op wat er gebeurt en bestaat. Uit den aard van zulke reacties kunnen wij leering putten en door onze aanraking ermee kunnen wij beter worden. Er is in delen geen meer waarachtig en eigenlijk geen verder strekkend woord dan het eenvoudige ‘La musique adoucit les moeurs’. Omdat de muziek, en zij niet alleen, neen, omdat de kunst in haar geheel voortdurend de stemmingen aan ons mededeelt, de gemoedsoordeelen ons doet kennen van diegenen uit het menschelijk geslacht, die het diepst hebben geleefd, die het scherpste inzicht, het ruimste overzicht en het verste uitzicht hadden, daarom kan van haar verwacht worden, | |
[pagina 111]
| |
dat zij er krachtig toe zal bijdragen, onze eigen gemoedsbewegingen te veredelen en in ons samenleven, uiteindelijk zelfs in het samenleven der volken, meer orde en wijsheid te scheppen. Zoover is de wereld thans niet. Maar wij enkelingen kunnen ons in die richting bewegen. Wij kunnen kennis nemen van wat de kunst in al haar verscheidenheid heeft te zeggen en enkelen onzer kunnen een kunst beoefenen. Aldus te leven is hetgeen de Redactie van Elsevier's Maandschrift u voorstelt, omdat zij er eenvoudig veel van verwacht. Zij verwacht ervan, dat wij er onze innerlijke rust door zullen herkrijgen; dat wij er ons gemoed door zullen zuiveren; dat wij er grootere kracht door zullen verwerven voor de beproevingen die ons mogeiijk nog wachten; dat wij er het aantal diergenen door zullen vergrooten, die allen gezamenlijk eens de wereld zoover samen brengen, dat althans de vreeslijke beproeving van den oorlog haar blijve bespaard. Zij verwacht van de Schoonheid een bijdrage tot de redding der wereld. |
|