| |
| |
| |
8 Een lied van Afrika
In de nazomer van 1931 keert Karen Blixen terug naar Denemarken. Ze is lichamelijk, financieel en geestelijk volledig geruïneerd. Op 46-jarige leeftijd trekt ze in bij haar moeder. Ze voelt zich een adolescent van middelbare leeftijd. De 75-jarige Ingeborg Dinesen behandelt haar als een vijftienjarige en spreekt Karen bestraffend toe als ze de deur achter zich laat openstaan. ‘Je bent niet in de kerk geboren.’ In Afrika deden de huisjongens de deur achter haar dicht.
Vanaf de plantage had ze enthousiast aan haar zusjes geschreven over de automobiel, die een vrouw onafhankelijk maakt van een man. ‘Ieder jaar brengt vele kleine voordelen. Auto's bijvoorbeeld, die we even goed kunnen besturen als mannen.’ Maar de chauffeur van de familie, Alfred Pedersen, die vóór haar vertrek naar Afrika dienst deed als koetsier, weigert haar achter het stuur van de automobiel.
‘Ik zag geen toekomst voor me. En ik had geen geld, mijn bruidsschat was als het ware met de plantage verdwenen,’ zei ze over deze periode in een toespraak. In Afrika had ze een leven en een liefde verloren. De kisten die ze had meegenomen met onder meer de boeken van Denys Finch Hatton, blijven dertien jaar lang dicht. Alleen een kamerscherm en de verhalen die ze in Afrika heeft geschreven neemt ze uit de kisten weg voordat ze op zolder worden opgeborgen.
Na haar vertrek uit de Afrikaanse hooglanden was haar leven in feite afgelopen, vond ze zelf. Ze was ook bang de familieleden onder ogen te komen die veel geld in de plantage hadden geïnvesteerd en daar niets van hadden teruggezien. Maar nog meer vreesde ze het bedompte leven van een ongetrouwde dame op leeftijd. ‘Ik ga nog liever dood,’ schrijft ze aan haar broer.
Haar moeder, die stiekem een brief van Karen Blixen aan
| |
| |
haar broer Thomas Dinesen had gelezen en zo haar desperate gevoelens ontdekt, ontruimde voor haar de studeerkamer die eerder door Karens vader was gebruikt. Ingeborg Dinesen weert de bezoekers aan Rungstedlund om de verloren dochter zo veel mogelijk rust te gunnen. Langzaam, heel langzaam overleeft Karen Blixen de eerste zes maanden in Denemarken door de verhalen te ordenen en te herschrijven die ze in Afrika heeft gecomponeerd.
Haar eerste verhalenbundel Seven Gothic Tales (in het Nederlands vertaald onder de titel Zeven grillige verhalen) verschijnt in 1934 in de Verenigde Staten nadat tot haar grote woede en teleurstelling verschillende uitgevers het manuscript hadden geweigerd. Ze had de verhalen in het Engels geschreven omdat ze die taal ook had gebruikt toen ze de verhalen vertelde aan Denys Finch Hatton en haar andere Engelstalige vrienden. Bijna achttien jaar was Engels haar eerste taal geweest, hoewel ze zelf vond dat ze door het contact met de inheemsen een onverstaanbaar brabbeltaaltje sprak.
De verhalenbundel is onmiddellijk een succes bij de critici en het publiek. Een Amerikaanse boekenclub, de Book-of-the-Month-Club, selecteert het werk als keuzeboek voor de maand februari en laat vijftigduizend exemplaren drukken. Karen Blixen denkt ten onrechte dat litteraire motieven de doorslag geven bij het vaststellen van de keuze die de commerciële boekenclub iedere maand maakt en is zeer verguld met de eer.
In totaal hebben de smaakmakers van de Book-of-the-Month-Club vijfhoeken van Karen Blixen geselecteerd als boek-van-de-maand. Haar verhalenbundel Last Tales uit 1957 (een Nederlandse vertaling volgde in 1965 onder de titel Laatste verhalen en in 1986 als Nachtelijk gesprek in Kopenhagen) schokte de jury te zeer om het bij de clubleden te kunnen aanbevelen.
Met name het Derde verhaal van de kardinaal zorgde voor veel beroering bij boekenclub en uitgever. Karen Blixen laat daarin een schatrijke Schotse edelvrouwe van enorme afmetingen de voet van het beeld van Petrus kussen in de Sint- | |
| |
Pieter in Rome. Vlak daarvoor had ook een jonge man die naar zweet en paarden rook, de voet van Petrus gekust. Zo lang duurde zijn kus, dat het brons nog warm en vochtig van zijn speeksel was toen ook de edelvrouwe de voet van Petrus met haar lippen beroerde. Vier weken daarna ontdekte de vrouw een zweer op haar lip. Een dokter stelde snel de diagnose en noemde haar de naam van de geslachtsziekte.
Voor Seven Gothic Tales, waarvan de verhalen vooral gesitueerd zijn in de negentiende eeuw, gebruikt Karen Blixen niet haar eigen naam maar het pseudoniem van een man: Isak - de lachende - en haar meisjesnaam Dinesen. Zowel de schuilnaam als de datering gaven haar de mogelijkheid ‘vrijer te schrijven’ zoals ze later in een interview zou toelichten. Ze verwijst naar haar vader die om dezelfde reden het pseudoniem Boganis (‘hazelnoot’) koos, de bijnaam die de Indianen hem hadden gegeven.
Haar Amerikaanse uitgever Robert Haas moet binnen een maand na de publikatie van Seven Gothic Tales de ware identiteit van Isak Dinesen al prijsgeven. Toch duurt het nog tot september 1935 voordat de Deense vertaling van haar verhalenbundel verschijnt: Syv fantastiske fortaelinger. Karen Blixen is ontevreden met de pogingen van de Deense vertalers, en herschrijft het boek zelf in het Deens. ‘Ik spreek Deens net zo goed als Engels - als u me toestaat - net zo goed als iedere Deense schrijver.’
Het boek ontmoet in haar eigen land veel kritiek. ‘Er komen geen normale mensen in voor,’ schrijft Frederick Schyberg in het Deense dagblad Berlingske Tidende. Net als in Nederland bestaat in die jaren in Denemarken veel belangstelling voor sociale en politieke onderwerpen. Het fascisme in Italië, de economische crisis, de massawerkloosheid en de Spaanse revolutie en burgeroorlog. Van schrijvers wordt verwacht dat ze in hun boeken direct of indirect deze onderwerpen behandelen. De negentiende-eeuwse verhalen van Karen Blixen vallen verkeerd, waarbij het ook nogal vreemd wordt gevonden dat deze dame eerst het Amerikaanse publiek heeft bediend.
| |
| |
Na het verschijnen van de verhalenbundel keert haar depressie terug. ‘Zelfs de meest glorieuze victorie brengt niet altijd gelukzaligheid,’ becommentarieert haar broer Thomas Dinesen haar situatie op dat moment. Zoals de Nederlandse dichter Jacob Israël de Haan in Jeruzalem naar Amsterdam hunkerde en in Amsterdam naar Jeruzalem, zo voelt ook Karen Blixen zich gevangen tussen twee werelden. ‘Daar verlangde ik naar Denemarken, en hier heb ik heimwee naar Afrika,’ verzucht ze.
Thomas Dinesen suggereert zijn zuster over haar leven in Afrika te schrijven. Ze was al begonnen aan een verhaal over de Masai en hij vindt dat ze er maar een boek van moet maken. In 1935 begint ze te werken aan een lang verhaal ‘waarin alles echt is gebeurd’. Eerder was ze niet in staat geweest over haar ervaringen in Afrika te schrijven, maakt ze een journalist duidelijk. ‘Dat zou hetzelfde zijn geweest als over je kind schrijven op de dag dat het begraven is.’ Ze heeft afstand nodig. Niet voor niets spelen haar verhalen zich af in een andere eeuw.
Gedurende 1936 werkt ze vrijwel constant aan Een lied van Afrika op de uit Kenia meegenomen kleine zwarte Corona typemachine met dertig toetsen, die ze tot vlak voor haar dood zou gebruiken omdat ze nooit had kunnen wennen aan een nieuwe machine. Haar werk wordt onderbroken door de ziekte van haar moeder. Zelf moet ze twee keer in het ziekenhuis worden opgenomen en ze vreest door deze onderbrekingen de inleverdatum niet te halen. Ze laadt daarom Corona en manuscript in haar auto en vertrekt naar een verre uithoek van het land, het vissersplaatsje Skagen op Jutland. Daar werkt ze keihard verder. ‘Als man zou ik nooit op een schrijfster verliefd worden.’
In 1937 is ze klaar met schrijven en typen en in oktober 1937 verschijnt in Denemarken Den afrikanske Farm. Hoewel de Engelstalige versie eerder gereed was, komt die pas een maand later op de markt. Het boek krijgt in het Engels de titel Out of Africa mee, hoewel ze zelf de voorkeur gaf aan Ex Africa, naar het gedicht dat ze in 1925 publiceerde in het litte- | |
| |
raire tijdschrift Tilskueren, dat van 1884 tot 1939 in Denemarken verscheen en dat ook haar eerste verhalen had afgedrukt.
Dit keer zijn ook de reacties in Denemarken enthousiast, al zal Karen Blixen haar hele leven beweren dat de lezers in de Verenigde Staten haar beter begrijpen dan haar eigen landgenoten. Ze wil na het succes van Out of Africa het liefst zo snel mogelijk naar Amerika om daar haar lezers te ontmoeten. Maar haar moeder wordt ernstig ziek en de begeerde trip gaat niet door.
Reeds in 1938 verschijnt een Nederlandse vertaling vanjohan van der Woude: Op een farm in Afrika. In de Haagsche Courant van i november 1938 verschijnt een korte bespreking. De anonieme recensent is enthousiast over de schrijfster. ‘Zij geeft het leven weer in Afrika, gezien uit de oogen van een dappere farmersvrouw, die het gevaar nooit ontweek en menig avontuur beleefde, waarbij haar leven als inzet op het spel stond.’ En: ‘De natuurlijke stijl, de kracht en zuiverheid van het gevoel, stempelen dit werk tot één van buitengewone kwaliteit.’
In 1962 verzorgt Ruth Wolf een nieuwe Nederlandse vertaling, die ook een nieuwe titel krijgt: Een lied van Afrika. Karen Blixen zou met deze titel weinig gelukkig zijn geweest, gezien haar kritiek op de Zweedse titel van haar boek, die ongeveer hetzelfde luidt (de Afrikaanse pastorale) en die volgens haar ‘te gemaakt’ was.
De titel is gekozen uit het verhaal Een gazelle: ‘Als ik een lied van Afrika ken - zo peinsde ik - van de giraffe en van de Afrikaanse nieuwe maan, die achterover gekanteld is, van de ploegen in het veld en de bezwete gezichten van de koffieplukkers - kent Afrika dan ook het lied van mij?’ In 1985 volgt een tweede druk van Een lied van Afrika, in 1980 een derde, in 1985 een vierde en in 1986 een vijfde, een zesde, een zevende en een achtste.
Begin 1939 overlijdt haar moeder Ingeborg Dinesen op 82-jarige leeftijd, ze is dan vierenveertig jaar weduwe geweest. (In haar biografie laat Judith Thurman de moeder van Karen
| |
| |
Blixen ten onrechte op 85-jarige leeftijd doodgaan.) Karen Blixen heeft Rungstedlund nu geheel voor zich alleen. Hoewel haar broers Anders en Thomas ieder eenderde van Rungstedlund erven, hebben die al hun eigen landhuizen, respectievelijk Leerbaek op Jutland en het vlak bij Rungstedlund gelegen Folehave.
Karen Blixen raakt zeer aan Rungstedlund gehecht. Een paar jaar voor haar dood richt ze een stichting op om te voorkomen dat het landgoed van ruim zestien hectare hetzelfde lot moet ondergaan als de plantage in Kenia. Het lijkt haar een aardig idee als tussen alle bebouwing aan de Deense Rivièra, zoals de oostkust van Seeland wordt genoemd, een stukje bos overblijft ‘waar de vogels kunnen nestelen en de mensen ademhalen’. Haar huis zou dan gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijke en culturele activiteiten.
Om haar plannen te kunnen uitvoeren houdt ze in 1958, een jaar waarin ze ook Amsterdam weer bezoekt, een radiotoespraak waarin ze de luisteraars de geschiedenis vertelt van de uit 1521 daterende hereboerderij Rungstedlund. Ze roept iedere luisteraar op één kroon te sturen zodat het vogelreservaat ook onderhouden kan worden als de stichting vijftig jaar na haar dood niet langer kan profiteren van haar royalty's. ‘Ik weet dat ik bijzonder succesvol ben geweest als auteur, maar schrijvers verdienen veel minder dan de lezers altijd denken.’ Meer dan tachtigduizend luisteraars sturen geld.
Ze krijgt te horen dat het ondemocratisch is een stuk land braak te laten liggen dat groot genoeg is om driehonderd rijtjeshuizen op neer te zetten. De barones heeft haar antwoord echter klaar: ‘Ik denk dat de Deense “democratie” vaak mensen beschermt die het niet nodig hebben en de behoeftigen juist in de kou laat staan. Ik denk dat de democratie automobilisten meer beschermt dan fietsers.’
Toen ze nog op Rungstedlund woonde, waren het bos en de tuinen reeds voor het publiek opengesteld. Tussen de tuin en de straat die haar landgoed van de Sont scheidt, heeft ze nooit een hek willen plaatsen. Slechts een keer overwoog ze een bordje ‘verboden toegang’ op te hangen. Jongens hadden
| |
| |
namelijk alle slakken die ze in het park vinden konden op een bankje gelegd, zodat het één grote rottende slijmhoop was geworden. Maar ze beschouwde dit gedrag als de uitzondering die de regel bevestigde.
Rungstedlund, gelegen aan Strandvej nummer 111 (tussen de Blixenvej en de Rungstedvej), is nog steeds een vogelreservaat dat eenvoudig te bereiken is voor de inwoners van Kopenhagen die er een treinreis van een half uur en een wandeling van een kwartier voor over hebben. De rust die Karen Blixen hier moet hebben gekend is echter verdwenen. Vanaf het grote witte huis is er nog steeds het uitzicht op de Sont en - in de verte - Zweden, maar een grote jachthaven bederft het panorama.
Op een zondagmiddag in juli 1986 telt het park maar een paar bezoekers, waarvan een enkeling slechts komt om een veldboeket op haar graf te leggen. Er loopt een pad naartoe dat langzaam stijgt. Aan de bomen hangen houten vogelhuisjes en hier en daar staat een bank, genoemd naar een vogelsoort. Bijna aan de top van de heuvel ligt op een klein plateau haar graf aan de voet van een stoere, grote beuk. Op de platte steen, een meter breed en twee meter lang, staat alleen haar naam: Karen Blixen. Finecke, het tweede deel van haar achternaam, ontbreekt. In het weiland aan de rand van het bos kijken drie koeien naar de bezoekers. Het is vreemd dat je nergens haar enige erfgenamen, de vogels, ziet.
Op de heuveltop, nog geen dertig meter van haar graf, staat een eenvoudig stenen kruis met de naam van de Deense dichter Johannes Ewald die leefde van 1743 tot 1781. De heuvel is naar hem genoemd: Ewaldshöj. Ewald heeft drie jaar op Rungstedlund gewoond toen het nog een herberg was met aanpalende boerderij-voor-eigen-gebruik. Hij werkte in de ruimte die Wilhelm Dinesen later als studeerkamer zou kiezen en die ook door Karen Blixen voor haar litteraire arbeid is gebruikt. Vanuit deze kamer aan de oostkant van het L-vormige huis keek ze uit over de Sont.
De dood van haar moeder in 1939 geeft haar niet alleen het
| |
| |
beheer over Rungstedlund, maar maakt haar opnieuw volwassen. Ze woont nog steeds thuis, maar is niet langer een inwonend kind. Bovendien zit ze door de inkomsten uit haar boeken goed in de slappe was en laat de ziekte haar even met rust. Ze maakt plannen om samen met haar voormalige bediende Farah voor het Amerikaanse tijdschrift Saturday Evening Post een bedevaart te ondernemen naar Mekka.
Ze krijgt geen reactie van het blad. Op 1 september vallen de nazi's Polen binnen. Twee dagen later stelt ze de hoofdredacteur van het Deense dagblad Politiken voor haar als journaliste aan het werk te zetten. Ze wil graag reizen en als ‘reporter’ hoopt ze landen binnen te komen die anders de grenzen voor haar gesloten zouden houden. Haar verslagen, meent ze, zouden voor de toekomstige generatie waarde kunnen hebben als document humaine.
Tot haar grote verbazing gaat hoofdredacteur Hasager akkoord. Hij stelt haar voor de hoofdsteden te bezoeken van de drie oorlogsmachten Duitsland, Frankrijk en Engeland. In elke stad mag ze een maand blijven om vier verhalen te schrijven die behalve in Politiken ook afgedrukt worden in een Zweeds en een Noors dagblad.
Met Berlijn beginnen, vindt ze, want een verslag schrijven uit de hoofdstad van ‘het Derde Rijk’ lijkt haar het moeilijkst. In de andere hoofdsteden is ze al eens geweest en ze heeft daar bovendien vrienden wonen.
De Duitsers ontvangen de barones in maart 1940 als een belangrijke gast. Ze mag logeren in Hotel Adlon en krijgt een auto tot haar beschikking. Een gids en een tolk vergezellen haar op de excursies door het land.
Haar verslag, geschreven tussen 2 en 9 april 1940 (ze had een ticket om op 10 april naar Londen te vliegen) heeft de krant nooit gehaald omdat de Duitsers 9 april Denemarken binnenvallen. Het essay, Brieven uit een land in oorlog, is echter zonder herschreven te zijn in 1948 gepubliceerd in het litteraire tijdschrift Heretica van haar vriend Ole Wivel.
In de ‘brieven’ hanteert ze een vriendelijke babbeltoon waarin ze begrijpend schrijft over de behoefte van het Duit- | |
| |
sers (‘een ras met idealen’) hun bloed rein te houden. En ook voor hun oorlog heeft de barones, dochter en kleindochter van een militair, wel begrip. ‘Je hebt een soort relatie met andere mensen als je met ze vecht.’ Ze brengt ook een bezoek aan de ufa filmstudio's (‘Ik houd niet van foto's’) en woont de opnamen bij van de zeer antisemitische Jüd Suß: ‘Ik begreep dat het een soort propagandafilm moest worden.’
Ze krijgt de kans de beroemdheden van ‘het Derde Rijk’ te ontmoeten, maar slaat een uitnodiging van Hitler af. Niet zozeer om politieke redenen, want ze vindt het boeiend ‘dat één enkele man, als een soort magneet die over stukjes ijzer gaat, een samenleving opnieuw kan vormen’. Hitler wil een gesigneerd exemplaar hebben van haar boeken en een dergelijke wens vindt ze van weinig smaak getuigen. Ze wendt een verkoudheid voor en zegt de afspraak af.
De ‘brieven’ zijn in hoge mate naïef. Het is vreemd dat de fijngevoelige barones haar waardering uit voor de nazikunst. In een inleiding bij de brieven in Heretica verontschuldigt ze zich voor haar weinig zakelijke stijl. ‘Maar ik was dan ook geen journalist en ik had geen politiek inzicht en geen politieke flair.’ Ook haar tweede excuus is gênant: ‘De lezers moeten bedenken dat de brieven geschreven zijn voor de Bezetting. Denemarken was toen nog steeds neutraal.’
De publikatie van haar opportunistische reisverslag drie jaar na de oorlog leverde, voor zover bekend, geen protesten op. Tijdens de oorlog had ze joden in haar huis laten onderduiken. Ze woonde aan de Sont, de belangrijkste vluchtroute naar Zweden en twee vrienden van haar in het verzet beschikten over de sleutels van haar keukendeur. ‘Er waren joden in de keuken en moffen in de tuin,’ vertelde ze een vriendin nadien. Na de Bezetting wordt ze gevraagd een dichtregel te leveren voor een verzetsmonument.
Tijdens de oorlog werkt Karen Blixen aan Winter's Tales (in het Nederlands vertaald door H.J. Scheepmaker en in 1961 bij uitgeverij Contact verschenen onder de titel Wintervertellingen). Via de Britse ambassade in het neutaal gebleven Zweden weet ze het manuscript bij haar uitgever Robert
| |
| |
Haas te bezorgen. Pas na de oorlog hoort ze welk succes de bundel heeft gehad. Er was zelfs een speciale editie van gemaakt op zeer dun papier zodat de soldaten het boekje mee naar het front konden nemen.
Ook schrijft ze een luchtige roman om geld te verdienen teneinde te voorkomen dat ze Rungstedlund moest verkopen (door de oorlog was haar bankrekening in het buitenland geblokkeerd). Gengaeldesens veje verschijnt in 1944 met als auteursnaam Pierre Andrézel, waarvan Karen Blixen jarenlang heeft ontkend dat het een nieuw pseudoniem van haar was. De Denen beschouwen het boek, in het Engels verschenen onder de titel The Angelic Avengers, als verzetsroman waarbij de twee maagden Denemarken voorstellen en de pastoor alias slavenkoopman Hitler.
|
|