| |
| |
| |
10. De Volksvertegenwoordigers
Europees Parlement is bang voor zijn eigen macht
Toen een parlementair journalist van het dagblad Trouw na een weekje Europees Parlement in Straatsburg weer terugkeerde op het Binnenhof, werd hij door een Tweede-Kamerlid verwelkomd met de woorden: ‘Blij dat je de dorpspolitiek achter je hebt gelaten?’ Hij bedoelde: dat Parlement in Straatsburg stelt niets voor, het echte leven speelt zich af aan het Binnenhof.
Een betere illustratie van de arrogantie van de Tweede Kamer is niet te geven. Vanuit Den Haag wordt neergekeken op het werk van de Europese collega's. Helemaal nadat in 1994 slechts vier van de tien kiezen de moeite hadden genomen hun stem uit te brengen voor de samenstelling van de 31 man sterke Nederlandse delegatie naar het Europees Parlement. Voor veel politici reden om de europarlementariërs voorgoed af te schrijven. Die kunnen immers niet bogen op steun van ‘de mensen in het land’.
De enkele uitzondering in de Tweede Kamer met belangstelling voor Europa wordt afgeschilderd als eurofiel en dat is op het Binnenhof een scheldwoord. De arrogantie geldt niet alleen het Europees Parlement, maar ook de besluitvorming in Brussel. De meeste Kamerleden weten niet hoe het toegaat in Brussel, laat staan dat ze weten hoe ze de processen kunnen beïnvloeden. Desinteresse gaat hand in hand met onkunde.
Hetzelfde geldt voor de media. De cijfers zeggen voldoende. Aan het hof van Brussel zijn nog geen dertig Nederlandse correspondenten gestationeerd, tegen ruim 180 aan het Binnenhof. Die scheve verhouding is uiteraard niet de schuld van de betrok- | |
| |
ken journalisten, maar van hun bazen. Die nemen immers het besluit slechts twee mensen naar Brussel te sturen en twaalf naar Den Haag, om de gemiddelde bezetting van de landelijke kranten aan te houden.
De onkunde is er niet bij de journalisten in Brussel, wel bij hun collega's in Den Haag en op de hoofdkantoren in Amsterdam, Rotterdam en Hilversum. Met het grootste gemak halen ze allerlei Europese instellingen en bevoegdheden door elkaar. Zo meldde NRC Handelsblad in april 1995 bijvoorbeeld dat de Europese Commissie niet de vereiste unanimiteit kon bereiken over brandstofaccijns, terwijl de Europese Commissie niet unaniem beslist en bovendien over accijnzen geen snars te zeggen heeft. Gijs de Vries, fractieleider van de liberalen in het Europees Parlement, haalde dit en veertien andere voorbeelden aan in een paginagroot artikel dat hij in mei 1996 schreef voor het journalistenvakblad De Journalist.
Niet Straatsburg en Brussel kenmerken zich door dorpspolitiek, maar Den Haag. Het dringt nog steeds niet tot het Binnenhof door dat dertig procent van de nationale wetgeving een gevolg is van Brusselse besluitvorming. Bij de milieuwetgeving is dat zelfs vijftig procent. En die stroom zwelt al meer en meer. Zeker met de aanstaande Economische en Monetaire Unie. Want die zal leiden tot nog meer harmonisatie van nationale wetgeving en macro-economisch beleid.
Wat betekent het in de praktijk dat dertig procent van de nationale wetgeving uit Brussel komt? Heel simpel: dat er al over is beslist. Dat de Tweede Kamer er niets meer aan kan veranderen. In Brussel is het kader bepaald en de Tweede Kamer kan niets anders doen dan akkoord gaan met de aanpassing van de nationale regelgeving aan de Brusselse normen.
‘Help, we hebben niets meer te vertellen!’ riep een Kamerlid vertwijfeld uit toen ze akkoord moest gaan met het wetsvoorstel van de minister dat op Brusselse regelgeving was gebaseerd. Dat had ze goed gezien. Van rijbewijs tot alarmnummer, van munt tot een bezoek aan het Orient House, het is elders al beslist en de Tweede Kamer kan slechts ja knikken.
Het gaat niet alleen om aanpassing van de vaderlandse wetten aan de Brusselse richtlijnen. Ook bij het vaststellen van wetten
| |
| |
die hun oorsprong in Den Haag hebben, is het opletten geblazen voor de Kamerleden. Want het Brusselse recht gaat boven het Haagse recht. Met andere woorden, de Tweede Kamer moet bij het vaststellen van nationale regels voortdurend rekening houden met een mogelijke strijdigheid met het Europese recht.
Helemaal uitgespeeld is de Tweede Kamer nog niet. Maar dan moeten de vaderlandse politici er wel sneller bij zijn. Want als in Brussel de hamer is gevallen, is het te laat. Ze moeten hun invloed dus uitoefenen voordat de Europese Commissie samen met ambtenaren uit de vijftien lidstaten in Brussel een begin maakt met het formuleren van voorstellen. En helemaal voordat in Brussel de onderhandelingen tussen de vijftien lidstaten op ambtelijk niveau beginnen.
Wie ooit de trein van even na zeven uur 's morgens van Den Haag naar Brussel heeft genomen, kan erover meepraten: de meeste stoelen zijn bezet door ambtenaren van de departementen. Ze zijn op weg naar de hoofdstad van Europa om voorstellen van de Europese Commissie te bespreken. Geen onbelangrijke taak, want de Haagse wetgeving moet uiteindelijk aan de Europese regels worden aangepast. In feite beslissen deze ambtenaren dus over Nederlandse wetgeving. Geen wonder dat hoe dichter de trein Brussel nadert, hoe belangrijker de ambtenaren zichzelf beginnen te vinden.
In Den Haag staan deze ambtenaren in dienst van hun minister, en alles wat ze daar voorstellen, moet uiteindelijk de Tweede Kamer passeren. In Brussel functioneren ze daarentegen zelf als een soort volksvertegenwoordigers. Namens Nederland onderhandelen ze immers met hun collega's uit de andere veertien lidstaten van de Europese Unie. Probleem is alleen dat ze, anders dan Tweede-Kamerleden, niet door het volk zijn gekozen.
‘Sommige zaken worden hier geheel op het ambtelijke niveau afgerond,’ zegt het voormalig PvdA-kamerlid Henk Molleman, die door het ministerie van Binnenlandse Zaken in Brussel is gestationeerd. Midden jaren zeventig beschreef Molleman met Joop van den Berg een soortgelijk besluitvormingsproces op nationaal niveau. De IJzeren Ring noemden ze dit gesloten, ambtelijke circuit in hun boek Crisis in de Nederlandse politiek.
| |
| |
Die IJzeren Ring bestaat ook in Brussel, zegt Molleman. ‘Vaak worden besluiten genomen zonder inmenging van de politiek. Toch zijn deze besluiten voor het nationale niveau nogal verstrekkend. Derhalve zou politieke bemoeienis gewenst zijn. Hier is sprake van een politiek deficit, dat even belangrijk is als het gebrek aan democratische controle door het Europees Parlement, dat de meeste aandacht krijgt.’
Maar er gaan toch ook ministers naar Brussel, zij het niet met de trein? En dat zijn toch politici die democratisch worden gecontroleerd door het nationale parlement? Dat klopt, maar in de meeste gevallen doen ze niet veel meer dan de besluiten die de ambtenaren al hebben genomen, bekrachtigen. Bovendien doen ze dat in geheime vergaderingen, zodat de Tweede Kamer er weinig grip op heeft. Eenmaal teruggekeerd in Den Haag kan een minister in het parlement zeggen dat hij zijn uiterste best heeft gedaan, maar dat het Nederlandse standpunt is weggestemd door een meerderheid van andere landen.
Alleen als voor een besluit in de Europese Raad van Ministers unanimiteit vereist is, kan de Tweede Kamer een minister controleren en ter verantwoording roepen. Als de minister akkoord is gegaan en de Tweede Kamer vindt dat hij tegen had moeten stemmen, kan het parlement de minister in het uiterste geval naar huis sturen.
Het voordeel van unanieme besluitvorming is dat de nationale parlementen in theorie iets te zeggen hebben. Zij kunnen immers, als ze dat willen, het mandaat van de minister bepalen. Het Deense parlement doet dat ook. In Nederland is er altijd van afgezien, om de ministers in Brussel onderhandelingsruimte te bieden.
Het nadeel van unanieme besluitvorming is dat het geen krachtige besluiten oplevert. Alle landen moeten immers akkoord gaan en dat zorgt in de meeste gevallen voor vage, weinigzeggende teksten.
De praktijk wijst het uit. De Europese Unie is het minst daadkrachtig op gebieden waar unanieme besluitvorming geldt, zoals het buitenlands en veiligheidsbeleid. Aangezien er altijd wel een van de vijftien ministers dwarsligt, heeft de Europese Unie een weinig voortvarend buitenlands beleid. Ook voor gezamenlijke
| |
| |
besluitvorming over migrantenbeleid en de bestrijding van criminaliteit is algehele overeenstemming nodig. Bijgevolg gebeurt er weinig op dat terrein.
Kortom, de nationale democratie behoudt op papier haar waarde bij unanieme besluiten, maar de besluitvorming zelf is weinig effectief. Dan maar liever besluiten die op basis van een meerderheid totstandkomen. Het nationale parlement is dan grotendeels uitgeschakeld en dus ligt er een taak voor het Europees Parlement. Het probleem is alleen dat het Europees Parlement over lang niet alle besluiten die met een meerderheid totstandkomen, iets te zeggen heeft.
In afwachting van meer zeggenschap voor het Europees Parlement moeten de nationale parlementen zich zoveel mogelijk met de Europese besluitvorming bemoeien. In samenspraak met het Europees Parlement kunnen ze de greep op de Raad van Ministers, het besluitvormende orgaan, verstevigen. Maar om dat te kunnen, moeten ze wel weten waarover het gaat. En daar is de Tweede Kamer nog een tikje te laks voor. Ondersteuning door hun collega's uit het Europees Parlement wijzen ze bijvoorbeeld af. Die mogen om zeer formele redenen niet meedoen aan overleg in de Tweede Kamer als het over Europese kwesties gaat (met als uitzondering een gezamenlijk gesprek met de bewindslieden Peter Kooijmans en Piet Dankert op 4 maart 1993). Van het plan om tot een gemengde commissie te komen, is niets terechtgekomen. Dat in België en Duitsland dit soort commissies bestaan, heeft de Tweede Kamer niet kunnen overtuigen.
Sinds half september 1996 heeft de Tweede Kamer wel een vast uurtje voor Europa ingeruimd. Op donderdagmiddag praten de volksvertegenwoordigers met de ministers, die de week daarna naar Brussel gaan voor de onderhandelingen met hun veertien collega's. Dat is natuurlijk beter dan niets. Maar in dit stadium valt er meestal weinig meer aan de besluitvorming, die al maanden door ambtenaren en diplomaten is voorbereid, te veranderen. Formeel natuurlijk wel, maar in de praktijk niet.
Let wel: die paar uurtjes op donderdagmiddag gelden als proef, zo schrijft Kamervoorzitter Wim Deetman op 13 juni 1996 aan zijn collega's. De Europese samenwerking is al veertig jaar oud, maar de Tweede Kamer - lam of leeuw, Kamervoorzit- | |
| |
ter Anne Vondeling wist het in 1976 ook niet - is nog in het stadium van de proefperiodes en evaluaties. En nog zoiets, de Tweede Kamer is bovendien de hele maand juli met vakantie, als de onderhandelingen in Brussel nog vrolijk doorgaan.
Wil de Tweede Kamer werkelijk invloed uitoefenen op de Europese besluitvorming, dan zal ze er vroeger bij moeten zijn. Praten over ontwerprichtlijnen, zoals Brusselse ‘wetten’ worden genoemd, heeft vaak niet veel zin. Als een voorstel reeds in de vorm van een ontwerprichtlijn is gegoten, liggen de nationale posities in Brussel vaak al vast. De Tweede Kamer kan beter in een vroeger stadium over Europese regelgeving debatteren, namelijk als de plannen van de Europese Commissie zich nog in het stadium van groen- en witboeken bevinden. Dan gaat het nog over voorgenomen beleid.
Uiteraard is het daarvoor nodig dat de Tweede Kamer beter op de hoogte is van wat er in Brussel speelt. Tot nog toe stuurt het ministerie van Buitenlandse Zaken een zeer korte samenvatting van Brusselse voorstellen naar de Tweede Kamer. Deze zogeheten fiches - nooit langer dan een A4'tje - geven een korte inhoud en doelstelling van het voorstel, de consequenties voor het beleid en de nationale rechtsorde en lagere overheden, en de consequenties voor de Europese begroting.
Uiteraard beslist de Tweede Kamer zelf over welke fiches ze met de ministers wil debatteren. Maar het blijft vreemd dat het parlement zich voor zijn eigen informatievoorziening afhankelijk maakt van het ministerie van Buitenlandse Zaken. ‘De Tweede Kamer kan veel eerder in actie komen,’ zegt Menno Wolters, die Europese bestuurskunde doceert aan de Universiteit Twente en voor de Tweede Kamer een rapport heeft geschreven over de ambtelijke voorbereiding in Nederland van de politieke besluitvorming in de Europese Unie.
‘De Tweede Kamer moet gewoon het publicatieblad van de Europese Unie raadplegen,’ adviseert Wolters. ‘Daarin meldt de Europese Commissie haar voorstellen. Als de Tweede Kamer wacht tot die via de officiële vaderlandse kanalen bekend worden gemaakt, is het vaak te laat.’ Een andere aanbeveling van Wolters is een vroegtijdig contact tussen Tweede Kamer en betrokken departementale ambtenaren en, uiteraard, met de Nederlandse leden van het Europees Parlement.
| |
| |
Zolang de Tweede-Kamerleden zelf niet al hun mogelijkheden gebruiken om de besluitvorming in Brussel te beïnvloeden, moeten ze niet klagen over het zogeheten democratische tekort in Europa. En het is al helemaal niet passend om te wijzen op de geringe macht van het Europees Parlement, als de Tweede Kamer de macht die ze zelf heeft, niet eens gebruikt. Aan het Binnenhof zouden zelfgenoegzaamheid en navelstaren plaats moeten maken voor een actievere betrokkenheid.
Het Europees Parlement komt er slecht af in de pers. Deels heeft het dat aan zichzelf te wijten. Het doet allerlei uitspraken over zaken waar het niets over te zeggen heeft. En aan de andere kant is het vaak bang om de macht te gebruiken die het wel degelijk heeft. Zelfs bang om macht te veroveren. In 1994 dreigde het Parlement niet akkoord te gaan met het toetreden van Oostenrijk en de Scandinavische landen als het niet meer bevoegdheden zou krijgen van de Raad van Ministers. Het kreeg die niet, en desalniettemin ging het Parlement akkoord met de uitbreiding. De nieuwe lidstaten kregen een staande ovatie. ‘Ik dacht: ze klappen voor hun eigen nederlaag,’ zei europarlementariër Jan Willem Bertens (D66) destijds.
Het slechte imago komt ook door de verbanning van de plenaire zittingen naar de Noord-Franse stad Straatsburg, die, hoewel het een mooie stad is, niet voor niets het Siberië van Europa wordt genoemd. Een week per maand vergaderen de 626 parlementariërs daar in de gebouwen van de Raad van Europa. Niet vrijwillig overigens. Het is de Raad van Ministers die dat zo heeft besloten en zolang Frankrijk deel uitmaakt van die Raad van Ministers zal het niet veranderen.
De rest van de maand vergaderen de parlementariërs in Brussel. Deze bilocatie kost vanwege de dubbele huisvesting niet alleen kapitalen, maar maakt van de parlementariërs ook nomaden. En nomaden zijn nooit een overheersende bevolkingsgroep geweest. Niet voor niets worden de leden van het Europees Parlement weleens vergeleken met flessen die op zee dobberen en maar zelden aanspoelen.
De bilocatie maakt het voor de media moeilijk verslag te doen van de parlementaire zittingen. Een correspondent die ervoor
| |
| |
kiest een week naar Straatsburg te gaan, moet Brussel verlaten, de stad waar de besluiten vallen. De klacht van de Nederlandse leden van het Europees Parlement dat de Nederlandse televisie te weinig serieuze aandacht geeft aan hun werk, is terecht. De televisierubriek ‘Den Haag vandaag’ negeert Brussel en Straatsburg. Terwijl het Europees Parlement allang in een positie is om de vaderlandse regelgeving te beïnvloeden. Ook toen het Verdrag van Maastricht nog niet in werking was getreden, wisten europarlementariërs ontwikkelingen in de lidstaten te sturen, zoals Gijs de Vries destijds toegaf.
De liberale leider: ‘Toen de vvd nog met het cda regeerde, gebruikte ik het Europees Parlement voor zaken die de vvd in het kabinet niet kon winnen.’ Hij doelt daarbij vooral op de mediawetgeving. De in New York geboren De Vries wist gedaan te krijgen dat de Haagse mediaregels strijdig werden verklaard met de verdragen van de Europese Gemeenschap, zoals de Europese Unie destijds heette.
Zo verdween het verbod op Nederlandse ondertiteling van de programma's van buitenlandse televisiezenders. Later sneuvelde de bepaling dat reclame van buitenlandse zenders niet op de Nederlandse consument gericht mag zijn. Ook het verbod op zondag reclame uit te zenden op televisie moest het afleggen tegen de Europese regels. ‘De verdragen van de eg zijn te gebruiken als breekijzer in de Nederlandse mediawetgeving,’ aldus De Vries destijds.
Hij is geen uitzondering. Ook de Britse Labour Party maakte gebruik van het Europees Parlement om in eigen land zaken voor elkaar te krijgen die ze als oppositiepartij in Groot-Brittannië niet kon regelen. De Vries heeft de voorbeelden bij de hand. ‘De Labour Party wist in eigen land meer sociale wetgeving te krijgen door de conservatieve regeringen van Thatcher en Major te houden aan de Europese richtlijnen.’
Uiteraard gaat het daarbij om samenspel tussen de leden van het Europees Parlement en de nationale parlementen. Daarmee is het zelfs mogelijk het beleid in andere lidstaten te beïnvloeden. De Vries: ‘Ook in Europa geldt dat een omweg vaak de kortste weg is. De Nederlandse ambtenaren die zich met het milieu bezighouden, hebben ontdekt dat ze via Europese richtlijnen ook het beleid in andere landen kunnen beïnvloeden.’
| |
| |
Het bedrijfsleven heeft al lang geleden ontdekt dat het Europees Parlement wel degelijk iets te vertellen heeft. Het aantal lobbyisten dat met de karavaan meetrekt van Brussel naar Straatsburg en weer terug, is enorm. Toen Alman Metten (PvdA) begin jaren negentig namens de socialistische fractie de harmonisatie van de btw behandelde, werd hij volgens eigen zeggen bestormd door vertegenwoordigers van bedrijven. ‘Die weten allang dat het Europees Parlement invloed heeft.’
De Nederlandse media negeerden zijn betoog in het Parlement overigens; in andere landen daarentegen kreeg hij ruime aandacht. ‘Van een Britse collega hoorde ik dat ik in zijn land zo veel publiciteit heb gehad, dat ik daarvandaan zonder veel moeite een plaats in het Parlement had kunnen veroveren.’
Formeel is dat mogelijk sinds het Verdrag van Maastricht. In het huidige Parlement heeft de Nederlandse Wilmya Zimmermann namens de Duitse socialisten een zetel veroverd. Eigenlijk zitten er dus niet 31 Nederlanders in het Europees Parlement, maar 32. Vóór 1994 is het ook voorgekomen, aangezien de regel dat burgers uit lidstaten van de Europese Unie zich ook in andere landen mogen kandideren, in Italië al gold. Zo werd de Franse politicoloog Maurice Duverger in 1989 door de Italianen gekozen tot lid van het Europees Parlement.
Het Verdrag van Maastricht maakte het niet alleen mogelijk voor Zimmermann om zich te kandideren in Duitsland. Van meer betekenis is de forse uitbreiding van de bevoegdheden voor het Parlement. Voor het eerst in zijn geschiedenis beschikt het over een vetorecht. Daarvan maakte het in februari 1994 voor het eerst gebruik. Het verwierp toen het besluit van de Raad van Ministers om het vermogen van motorfietsen te beperken tot 100 pk.
Het medebeslissingsrecht, dat het Europees Parlement sinds 1 november 1993 heeft, geldt onder meer voor de afspraken die nodig zijn om de interne markt goed te laten draaien, consumentenbescherming, vrijheid van vestiging, en de netwerken die dwars door Europa worden aangelegd op het gebied van vervoer, energie en telecommunicatie. Op deze terreinen kan het Europees Parlement wetgeving tegenhouden als het meent dat deze niet in het belang van de burgers is. Omgekeerd kan de
| |
| |
Raad van Ministers de veranderingen die het Europees Parlement wil aanbrengen, weer tegenhouden.
Dit is al een hele verbetering ten opzichte van vroeger. Aanvankelijk had het Europees Parlement alleen een adviserende bevoegdheid. Het werd geraadpleegd door de Raad van Ministers, maar daar bleef het vaak bij. Het kon wel de Europese Commissie naar huis sturen, maar omdat beide eerder bondgenoten zijn dan tegenstanders, is dit nooit gebeurd. Hun gezamenlijke vijand is immers de Raad van Ministers, die neemt alle besluiten.
Met de Europese Akte, die op 1 juli 1987 van kracht werd, kreeg het Parlement meer dan een adviserende rol. Zo kon het de wetgeving die de interne markt per 1 januari 1993 mogelijk moest maken, in belangrijke mate bijsturen. Ruim veertig procent van de wijzigingen die het Parlement voorstelde, heeft zijn weg gevonden in de definitieve wetgeving die de interne markt regelde. Deze zogeheten samenwerkingsprocedure komt erop neer dat als een meerderheid van het parlement een amendement steunt en ook de Europese Commissie ermee akkoord gaat, de Raad van Ministers deze wijziging alleen nog kan afwijzen met eenparigheid van stemmen.
Deze procedure geldt sinds het Verdrag van Maastricht ook voor beleidsterreinen als vervoer, ontwikkelingssamenwerking, mededinging en elementen van sociaal beleid en milieubeheer. Maar over buitenlands beleid, vreemdelingenzaken en misdaadbestrijding heeft het Europees Parlement nog steeds niets te zeggen. En anders dan de Tweede Kamer kan het ook niet zelf met voorstellen komen.
In de loop der jaren heeft het Europees Parlement wel steeds meer te zeggen gekregen over de begroting van de Europese Unie. Het heeft de begroting al twee keer verworpen. Maar het heeft nog steeds geen greep gekregen op de zogeheten verplichte uitgaven. Daarbij gaat het vooral om de landbouwsubsidies en andere uitgaven ten behoeve van de boeren. De verplichte uitgaven omvatten bij elkaar ongeveer vijftig procent van de hele begroting. Overigens geldt ook voor nationale parlementen dat ze slechts weinig kunnen wijzigen in de overheidsbudgetten.
Uiteraard streeft het Europees Parlement naar meer macht en in- | |
| |
vloed. Voorlopig zit het Parlement vooral met zichzelf in de knoop. Piet Dankert, die al dertig jaar meedraait in het circuit en als oud-voorzitter tot de grand old men behoort, vindt dat het Europees Parlement met 626 leden veel te groot is geworden. ‘Zoiets werkt nationale groepsvorming in de hand,’ zegt de PvdA'er. ‘Vroeger moest je samenwerken en keek je niet naar nationaliteit. Maar de socialistische fractie heeft inmiddels al meer dan tweehonderd leden, meer dan de hele Tweede Kamer. De Duitsers en de Britten vormen daarin samen de twee grootste blokken en die hebben dan ook onderling de baantjes verdeeld.’
In de fracties vechten parlementariërs niet alleen over de baantjes. Ze komen ook op voor de belangen van hun eigen land. De Spanjaarden vinden bijvoorbeeld dat de socialisten uit het noorden veel te veel aandacht aan het milieu geven. Zij hebben in hun land meer behoefte aan economische groei. Is het fractiestandpunt eenmaal ingenomen, dan houden de Spanjaarden zich daaraan, wordt gezegd. De Grieken daarentegen blijven altijd opkomen voor de nationale belangen, in en buiten de fractie.
Het aantal landgenoten dat een europarlementariër vertegenwoordigt, verschilt sterk van lidstaat tot lidstaat. Eigenlijk is er sprake van een onevenredige vertegenwoordiging. Een Duitse europarlementariër moet ruim 800.000 landgenoten vertegenwoordigen. Zijn Luxemburgse collega nog geen 70.000. De 31 Nederlanders vertegenwoordigen elk een half miljoen Nederlanders.
Een andere rariteit is dat de salarissen van de europarlementariërs sterk uiteenlopen: van een dikke twee ton per jaar voor de Italiaanse leden tot een magere 60.000 gulden voor hun Griekse collega's. Het honorarium verschilt per nationaliteit. De leden van het Europees Parlement verdienen namelijk evenveel als hun collega's in het nationale parlement.
De nationale overheden betalen zelf de salarissen van de europarlementariërs uit hun land. De vergoedingen komen echter voor rekening van het Europees Parlement. In 1996 ging het om een bedrag van 300 miljoen gulden aan vergoedingen, zo'n tachtig cent per Europeaan. Totaal (inclusief huur en salarissen voor
| |
| |
de vierduizend medewerkers) kostte het parlement in 1996 zo'n 1,6 miljard gulden ofte wel 4,35 gulden per Europeaan.
De vergoedingen aan de parlementariërs kunnen enorm oplopen, vandaar dat de meeste europarlementariërs er weinig voor voelen iets aan het systeem te veranderen. Vooral als ze uit landen komen die parlementariërs maar weinig betalen, zoals Finland, Portugal, Spanje en Griekenland. De leden van het Europees Parlement kunnen namelijk een groot deel van de vergoeding als nettosalaris in eigen zak steken, omdat ze bij hun declaraties geen bewijsmateriaal (bonnetjes en tickets) hoeven te overhandigen.
Gemiddeld betaalt het Europees Parlement 480 duizend gulden aan kostenvergoedingen per parlementariër (begroting 1996). Uitgesplitst naar kostenpost krijgt de europarlementariër gemiddeld de volgende bedragen: 147.210 gulden voor reis- en verblijfskosten; 2875 gulden voor kosten van bijzondere reizen; 75.492 gulden voor overige kosten; 200.587 gulden voor secretariaatskosten; 2555 gulden voor cursuskosten; 4555 gulden voor ongevallen- en ziektekostenverzekering; 39.281 gulden voor pensioenvoorzieningen; en 4664 gulden is gereserveerd voor overige voorzieningen.
Niet alleen is een lid van het Europees Parlement verzekerd van een hoog salaris, de baan is ook voor vijf jaar gegarandeerd. Er zijn namelijk geen tussentijdse verkiezingen, waar Kamerleden last van hebben als een kabinet voortijdig valt.
|
|