| |
| |
| |
3. De Eurocraten
Nederlandse Commissie-ambtenaren ontdekken het nationale netwerk
Brussel als hoofdstad van Europa heeft een aparte hofcultuur, die ver afstaat van het dagelijkse leven van de gewone inwoners van Brussel. Zoals in het Braziliaans oerwoud de Rio Negro en de Amazone bij Manaus samenkomen en vervolgens kilometers lang door kleur gescheiden verder stromen in één bedding, zo leven de Belgen gescheiden van de Europese functionarissen. Ook al gebruiken ze dezelfde weg en zitten ze in hetzelfde metrostel.
De hofcultuur van de eurocraten, zoals hun weinig vleiende bijnaam luidt, heeft vooral uiterlijke kenmerken. Die zijn een gevolg van het enorme verschil in inkomen tussen de Europese functionarissen en de oorspronkelijke bewoners van Brussel. De eurocraten wonen rianter, dragen mooiere kleren en, gevoelig punt voor de Belgen, rijden in duurdere auto's.
Maar er is meer. Want ook de andere buitenlanders in Brussel, de diplomaten, de navo-medewerkers, en de meeste lobbyisten onderscheiden zich in financiële zin en dus in uiterlijk vertoon van de inheemse bevolking. En toch maken ze geen deel uit van de hofcultuur. Ze hangen ertegenaan, maar horen er niet echt bij. Net zomin als de honderden correspondenten van de media.
Eurocraten onderscheiden zich van de andere buitenlanders in Brussel door geheimzinnigheid, alsof ze één familie vormen. Bij een eerste kennismaking met een buitenstaander blijven ze vaag over hun precieze werkzaamheden en soms zelfs over hun naam. Ook bij volgende ontmoetingen handhaven ze die geslotenheid vaak. Geheimzinnigheid als tweede natuur.
| |
| |
Ze hebben er redenen genoeg voor. Want eigenlijk zijn de eurocraten te vergelijken met de nomenclatura in de voormalige Sovjet-Unie. Ze hebben hun eigen restaurants, hun eigen winkels, hun eigen scholen, hun eigen sportclubs, hun eigen belastingstelsel, hun eigen tunnels om bij de parkeergarage onder hun werk te komen, en zelfs hun eigen nummerplaten, hoewel ze steeds vaker kiezen voor een gewoon Belgisch nummerbord om niet herkenbaar te zijn voor boze boeren.
Net als de Russische nomenclatura heeft ook de leidende klasse van de Europese Unie haar eigen geheimtaal. Vol met afkortingen om buitenstaanders buiten te sluiten. Zo zijn peco's geen Zuid-Amerikaanse valuta's, maar landen in Midden- en Oost-Europa. Naar de Franse afkorting van les pays de l'Europe centrale et orientale. En iedere achttien maanden is er weer een nieuw modewoord: subsidiariteit, nettobetaler, transparantie.
Eurocraten schrijven hun achternaam altijd in kapitalen (anders is die niet als zodanig herkenbaar voor collega's met een andere nationaliteit), praten over Belgen als ontwikkelingswerkers in Kenya over het huispersoneel (‘ze kunnen niet rijden en je krijgt geen echt contact met ze’), gebruiken kartonnen aantekeningenschriftjes (die passen naast het bord op de lunchtafel) en hebben meer bankrekeningen dan kinderen (ze moeten het geld ergens laten).
De hele hofcultuur is defensief ingesteld. Tegen de jaloerse blikken van buitenstaanders. Maar ook tegen de eeuwige kritiek uit de lidstaten over vermeende bureaucratie, over fraude, over vriendjespolitiek, over het bevoordelen van landgenoten. Maar ook defensief omdat eurocraten volgens hun arbeidscontract niet met anderen mogen praten over hun werk. Soms heeft Brussel iets van het Kremlin.
Dat Brussel de zetel is geworden van de voornaamste Europese instellingen, lag niet voor de hand. Want de Europese samenwerking begon ooit in 1952 met de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, die gevestigd was in Luxemburg. Dat Brussel toch hoofdzetel van Europa is geworden, dankt de stad aan de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Victor Larock.
Op 8 januari 1957 was Larock in Parijs om met zijn collega's
| |
| |
de zetel van de Europese Economische Gemeenschap te bepalen. Toen hij de werkkamer van de Franse minister Christian Pineau binnenstapte, zei Larock reeds dat hij zijn veto zou uitspreken tegen elke plaats welke niet Brussel was.
Minister Pineau, die de bijeenkomst voorzat, meende dat de zetel in Frankrijk moest liggen. Minister Joseph Bech van Luxemburg reageerde scherp: waarom niet in Luxemburg, waar de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal al gevestigd is? Toen werd opgemerkt dat Luxemburg zo stil en afgezonderd ligt, vroeg minister Bech wat men nu eigenlijk zocht, een goede zetel voor het werk of ‘een soort Place Pigalle’?
Na veel gehakketak, memoreert Hans Linthorst Homan, de Nederlander in het gezelschap, werd het Brussel. Maar het parlement zou in Straatsburg blijven en het Hof van Justitie in Luxemburg (beide bestonden al ten behoeve van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal). De ministers spraken wel af dat alles slechts voorlopig was. En dat is het veertig jaar later nog steeds.
Veel aan Europa is verwarrend. Niet alleen de voorlopige zetels voor de verschillende instellingen, maar ook de namen van deze instellingen. Het begint al met de Europese Commissie. Dat is niet alleen de aanduiding voor het college van de twintig bestuurders onder wie de Nederlander Hans van den Broek. Het is ook de term voor het gehele administratieve apparaat van ruim twintigduizend ambtenaren, van wie er 17.500 in Brussel zijn gestationeerd. De overige 2500 werken in Luxemburg, bij de voorlichtingsbureaus in de vijftien lidstaten of voor de delegaties in landen buiten de Europese Unie.
Gezien het aantal ambtenaren is de Europese Commissie een vrij kleine organisatie. Een middelgrote stad heeft meestal meer werknemers in dienst. En net zoals bij de overheid en het bedrijfsleven werken sommige fonctionnaires heel hard en zijn nog tot laat op hun kantoor te vinden, terwijl anderen in een sector zitten waar het minder hectisch toegaat, bijvoorbeeld omdat op hun terrein even geen beleid gewenst is.
Een deel van de ambtenaren verdient zijn salaris bij een paar algemene afdelingen als de juridische dienst, de persvoorlichting en uiteraard de vertaaldienst: van iedere honderd ambtenaren
| |
| |
werken er twaalf als tolk of vertaler voor de Europese Commissie. Een enorm aantal, dat een gevolg is van de elf talen die in de Europese Unie worden gesproken.
De meeste ambtenaren zijn verdeeld over de 24 directoraten-generaal, de zogeheten dg's. Dit zijn een soort ministeries. Aan het hof van Brussel volstaat een romeins cijfer om duidelijk te maken waar een ambtenaar werkt. Zo staat dg iv voor concurrentie en dg xiv voor visserij. De meeste dg's hebben niet meer dan een stuk of vijfhonderd ambtenaren in dienst. Aan het hoofd van een dg staat een directeur-generaal. De enige Nederlander in dit gezelschap is Marius Enthoven, die dg xi leidt: milieuzaken, nucleaire veiligheid en civiele bescherming.
Enthoven is niet de enige Nederlander met een hoge positie bij de Europese Commissie. Los van Hans van den Broek, die als lid van de Europese Commissie een aparte plaats inneemt, lopen er nog zo'n veertig Nederlanders rond in de hoogste regionen van het Europese bestuursapparaat. Dat zijn onder anderen Carlo Trojan, de adjunct secretaris-generaal, Christiaan Timmermans, adjunct directeur-generaal van de juridische dienst, en Hendrik Tent, adjunct directeur-generaal wetenschap, onderzoek en ontwikkeling. Een Nederlander met een heel aparte positie is Pieter de Haan. Deze voormalige bvd-chef is directeur beveiliging van de Europese Commissie.
Officieel hanteert de Europese Commissie geen quotasysteem bij het rekruteren van haar medewerkers. Maar zowel de cabinets als de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten houden de verdeling van de nationaliteiten nauwkeurig in de gaten. Daarbij gaat het vooral om de functionarissen in de zogeheten a-schalen. Want dat zijn de ambtenaren die het beleid voorbereiden, bij elkaar zo'n vijfduizend.
Nederland is noch onder- noch oververtegenwoordigd onder de beleidsambtenaren. Het aandeel schommelt rond de 5, 5 procent. Dat is meer dan het aandeel Nederlanden in de totale bevolking van de Europese Unie. Alleen gastland België scoort extreem goed met een percentage van twaalf; veel meer dan het aandeel van de Belgen in de totale bevolking van de Europese Unie.
Nederlanden doen het niet zo goed in de lagere regionen van
| |
| |
het ambtelijk apparaat. Dan gaat het om secretaresses, chauffeurs, banketbakkers en postkamermedewerkers. Daar zijn de Italianen en opnieuw de Belgen oververtegenwoordigd. Het aandeel van Nederlanders in het totale personeelsbestand schommelt rond de 4, 5 procent. Uiteraard neemt dit percentage af naarmate meer landen zich aansluiten bij de Europese Unie.
Cijfers zeggen niet alles, het gaat ook om de posten die de betrokken ambtenaren bezetten. In het verleden werden departementale ambtenaren die in Den Haag niet goed functioneerden, nog weleens weggepromoveerd door ze naar Brussel te sturen. Dit leverde Nederland niet alleen een slechte naam op, maar frustreerde ook de Nederlanders die al bij de Europese Commissie werkten. Door de parachutisten uit Den Haag zagen zij hun eigen promotiekansen geblokkeerd.
Inmiddels heeft Den Haag dit beleid radicaal omgegooid en is alle aandacht erop gericht strategische posten in handen te krijgen. Voor Nederland zijn dat onder meer de directoraten die zich bezighouden met transport, milieu en - sinds de Nederlandse regering tot de ontdekking is gekomen dat ze relatief de grootste nettobetaler van de Europese Unie is - financiële controle.
Het lobbyen voor dit soort functies in de top van de Europese Commissie gebeurt vooral door de Permanente Vertegenwoordiger en het kabinet van het Nederlandse lid van de Europese Commissie, sinds januari 1993 Hans van den Broek. Want de Europese Commissie beslist als college over de benoemingen van ambtenaren in de categorie a3 tot en met a1, een invloedrijke club van circa vijfhonderd topmensen.
Minder invloed kan Nederland uitoefenen op benoemingen in de lagere regionen van het beleidscircuit. De Europese Commissie rekruteert haar medewerkers met een zeer zwaar examen, het zogeheten concours. Slechts een enkeling slaagt voor deze test. Daarna moeten de laureaten zelf lobbyen om een baan bij de Europese Commissie te bemachtigen. Uiteraard kunnen kabinet, Permanente Vertegenwoordiging (pv) en Den Haag daarbij helpen, maar het komt vaak op de kandidaat zelf aan.
Voor Nederlanders is dit een ongebruikelijke manier van solliciteren. Vooral het concours, in Frankrijk heel gebruikelijk, is een lastige hindernis. De afgelopen jaren helpt het Bureau Inter- | |
| |
nationale Ambtenaren kandidaten met het voorbereiden van deze vergelijkende examens. Sindsdien hebben Nederlanders iets meer succes. Van de Nederlanden die aan een concours meedoen, haalt inmiddels vijf procent de eindstreep. De helft daarvan weet uiteindelijk ook een baan te bemachtigen.
Marius Enthoven, sinds september 1994 de directeur-generaal van dg xi, hoefde niet mee te doen aan het vergelijkende examen. Enthoven, jarenlang de voornaamste milieu-adviseur van achtereenvolgende kabinetten, dankt zijn benoeming aan een lobby van de Nederlandse regering, die graag een landgenoot zag op het directoraat-generaal in Brussel dat zich bezighoudt met het Europese Milieubeleid. Eerder had de huidige europarlementariër Laurens Jan Brinkhorst (D66) deze baan.
Voor zijn vertrek naar de Europese hoofdstad was Enthoven zes jaar lang directeur-generaal Milieubeheer op het ministerie van vrom in Den Haag. Hoewel hij tegenwoordig een groter geografisch gebied onder zijn hoede heeft, moet hij het in Brussel met minder mensen en middelen doen. In Nederland had hij de beschikking over 1100 medewerkers en een budget van 1,3 miljard gulden, inclusief 300 miljoen voor bodemsanering. In Brussel heeft hij slechts 430 medewerkers en 400 miljoen gulden.
Zijn benoeming mag hij aan Nederland te danken hebben, Enthoven zit niet in Brussel om Nederlandse belangen te verdedigen. ‘Daar ben ik niet voor. Maar een onderwerp met specifieke Nederlandse belangen zal ik zeker niet ontwijken. Het gaat erom de juiste balans te vinden.’
Hij heeft geen aparte lijnen lopen naar Nederlandse ambtenaren die bij de Europese Commissie werken, maar ziet ze wel regelmatig bij allerlei gelegenheden. Ook bij zijn eigen ambtenaren merkt hij weinig van een krachtige nationale lobby, vertelt hij in zijn kantoor aan de rand van Brussel. ‘In mijn directoraat valt het najagen van nationale voordelen erg mee. Iedereen werkt met iedereen samen. Er is geen groepsvorming van Duitsers of Engelsen. Uiteraard heeft de nationaliteit wel invloed op de stijl van werken. Sommigen zijn heel zakelijk, anderen meer beschouwend. Maar deze diversiteit in je apparaat heeft ook voordelen.’
Dat elders in de Europese Commissie nationale belangen
| |
| |
nauwlettend in het oog worden gehouden, vooral als er geld te verdelen valt, is Enthoven bekend. ‘Het cabinet van een Commissaris let heel goed op de belangen van het eigen land, hoewel dat per nationaliteit verschilt. Maar ambtenaren die hier werken, zijn vooral gemotiveerd om een goed milieubeleid op poten te zetten. Die factor heeft een positieve invloed op de manier van werken. Er is een duidelijk doel: de integratie van het milieubeleid in de andere beleidsterreinen.’
Enthoven ontdekte al snel dat de Brusselse bureaucratie anders werkt dan de Haagse. Grootste verschil: de centrale sturing van de Europese ambtenarij. ‘In Nederland werken we veel meer met gedelegeerde verantwoordelijkheden en zelfbeheer. Daardoor zijn ambtenaren meer gemotiveerd en kunnen ze worden beoordeeld op de resultaten die ze behalen. In Brussel bestaat zo'n systeem niet. Ik moet hier veel meer de baas spelen. Want het is aan een directeur-generaal niet toegestaan verantwoordelijkheden lager in de organisatie te leggen. Je kunt hoogstens wat meer nadruk op teamwerk leggen.’
Een ander verschil is het aantal partijen waarmee in Brussel rekening moet worden gehouden. ‘In Nederland heb je als ambtenaar bij het maken van plannen en wetsvoorstellen alleen te maken met de minister en het parlement. Op die twee speel je in. Hier in Brussel heb je behalve de Europese Commissie en het Europees Parlement ook nog eens de vijftien lidstaten waarmee je rekening moet houden. Die moeten uiteindelijk met je voorstel akkoord gaan.’
Dat Nederland zich sterk heeft gemaakt om Enthoven aan zijn baan te helpen, heeft te maken met een nieuwe koers. Deze omslag was nodig omdat Nederland zijn sterke positie die het in de beginperiode van de Europese samenwerking had, aan het verliezen was. De onderhandelingen met de andere lidstaten werden steeds vaker verloren. In een uiterst kritisch rapport schreven de dertien hoogste ambtenaren van de Haagse ministeries hierover in 1993: ‘Alle mythevorming over de internationale instelling van Nederland ten spijt, is de attitude van de in Brussel opererende Nederlandse departementsambtenaren in de regel tamelijk parochiaal.’
| |
| |
Een voorbeeld. Het is kwart over één 's middags en door Brussel dwaalt een ambtenaar in regenjas uit Den Haag. Hij is in de Europese hoofdstad om met zijn collega's uit de andere lidstaten van de Europese Unie te onderhandelen. In Den Haag heeft hij die morgen om even over zevenen op Hollands Spoor de trein naar Brussel genomen en hij is na aankomst direct naar de bijeenkomst gegaan. Maar nu is de vergadering geschorst tot halfvier. De lunchpauzes duren lang in Brussel.
De ambtenaar heeft zijn van huis meegenomen boterhammen op en loopt langs de winkels van de St. Hubertsgalerijen. ‘Het blijft zonde van de tijd,’ mijmert hij, ‘zo'n lange pauze tussen de middag.’ In de vergadering had hij net een mooi compromis voorgesteld toen de voorzitter de bijeenkomst schorste.
Terwijl de Haagse ambtenaar door de stad slentert, hebben de andere deelnemers aan de vergadering zich verspreid over de restaurants. De Spanjaard gebruikt zijn lunchtijd om bij te praten met een landgenoot die bij de Europese Commissie werkt. In een ander restaurant zitten de Fransman, de Italiaan, de Portugees en de Griek. Aan een uitgebreide lunch discussiëren ze verder over hun gezamenlijke voorstel, dat ze al in grote lijnen hebben opgezet toen ze elkaar gisteren in de hotelbar troffen.
Als een paar uur later de vergadering wordt hervat, blijft van het Nederlandse compromis weinig heel. Het krijgt geen steun van de zuidelijke lidstaten. Die hebben een eigen voorstel, waarin ook de Luxemburgers en de Belgen zich kunnen vinden. Ook de vertegenwoordiger van de Europese Commissie gaat ermee akkoord. 's Avonds neemt de Nederlandse ambtenaar teleurgesteld de trein naar huis.
Dat Den Haag zo dicht bij Brussel ligt, helpt niet. Integendeel. Ambtenaren kunnen op één dag makkelijk op en neer met de trein. Hun collega's uit landen die verder van België liggen, zijn vaak gedwongen een dag eerder te komen. 's Avonds in het restaurant of de bar van hun vaste hotel, beginnen de onderhandelingen dan eigenlijk al. Het helpt ook niet dat Nederlandse ambtenaren uitvoerig op een aanvraagformulier moeten motiveren waarom ze in Brussel willen overnachten. Het zou eigenlijk omgekeerd moeten zijn: motiveren waarom je niet de avond voor de vergadering al aanwezig wilt zijn.
| |
| |
Maar de parochiale houding en de korte afstand tussen Den Haag en Brussel zijn niet de enige redenen waarom Nederland in Brussel vaak het onderspit moet delven. Het schort ook aan onderlinge afstemming in Den Haag. Ambtenaren van verschillende departementen nemen in Brussel tegengestelde standpunten in, stelt het college van secretarissen-generaal. Het spreekt in dit verband zelfs van ‘een chaotisering van het Nederlandse optreden in Brussel’.
Behalve de parochiale houding en het gebrek aan afstemming zagen de dertien topambtenaren in 1993 nog drie belemmeringen voor een doeltreffend Nederlands optreden in Brussel: er is geen vaardigheid in het onderhandelen met buitenlanders, men is niet tijdig betrokken bij de besluitvorming, en er zitten te weinig Nederlanders op belangrijke posten bij de Europese Commissie.
Sinds 1993 is er op al die terreinen een verschuiving opgetreden. Behalve een intensievere lobby om Nederlanders het ambtelijke apparaat van de Europese Commissie binnen te loodsen, zijn ook de contacten tussen Haagse ambtenaren en Nederlanders bij de Europese Commissie versterkt. Lange tijd is gedacht dat de Nederlanders bij de Europese Commissie elk contact met ambtenaren uit eigen land liever uit de weg gaan om niet te worden beschuldigd van voortrekken en vriendjespolitiek. Ze zouden roomser zijn dan de paus en Nederland eerder benadelen dan een positie kiezen waarvan Nederland voordeel zou hebben.
Misschien heeft deze veronderstelling ooit geklopt. Maar inmiddels stemt ze niet meer overeen met de werkelijkheid, leert een enquête die in 1993 is gehouden. De meeste Nederlanders in Europese dienst blijken contact met Den Haag zeer op prijs te stellen. ‘Er is geen reden om heiliger te zijn dan bijvoorbeeld de Britten en de Fransen, die zeer actief gebruikmaken van hun nationale netwerk,’ luidde een van de reacties.
Het mes snijdt aan twee kanten, zegt Wim Verkooijen, ambtenaar van Binnenlandse Zaken en secretaris van de interdepartementale Beleidscommissie Internationale Ambtenaren die de enquête heeft uitgevoerd. ‘In een vroeg stadium met elkaar bellen is voor beide kanten nuttig. Als een Haagse ambtenaar het Nederlandse standpunt alvast weergeeft, kunnen ze daar in Brus- | |
| |
sel rekening mee houden bij het opstellen van het voorstel, waarin immers ook de Nederlandse visie moet worden meegewogen.’
Verkooijen, die zelf voor Economische Zaken heeft onderhandelden een gesprek kom je ook meer te weten over de achtergrond van de plannen. Een voorstel op papier is vaak heel versluierend. En de man in Brussel kan zijn collega in Den Haag vertellen hoe de standpunten in de andere lidstaten liggen, en dat is weer handig om te weten als je coalities met andere landen wilt sluiten om je eigen ideeën door te drukken.’
Voorkennis is ook praktisch om dubbel werk te voorkomen. Een paar maanden nadat Nederland 06-11 als alarmnummer had gekozen, kwam de Europese Commissie met een alarmnummer voor heel Europa: 112, geldig per 1 maart 1997. Tijdig contact van het betrokken departement met Brussel had kunnen voorkomen dat Nederland binnenkort moet overschakelen op een nieuw alarmnummer.
Voorkennis kan ook de implementatie van Brusselse regelgeving in Nederlandse wetten vergemakkelijken. Er kan immers al rekening worden gehouden met Brusselse plannen. Nu loopt Nederland vaak achter met het verwerken van richtlijnen uit Brussel. Wat de milieuwetgeving betreft heeft Enthoven een andere verklaring voor de traagheid. Voor Nederland is het vaak moeilijk de Brusselse eisen in de bestaande milieuwetgeving op te nemen. ‘Voor een land als Spanje is het veel gemakkelijker. Dat heeft nog weinig eigen milieuwetten en hoeft de Europese richtlijn slechts tot regel te verheffen.’
Nederland kan niet gewoon vasthouden aan de eigen milieunormen als die strenger zijn. Ook de nieuwe lidstaten Oostenrijk, Finland en Zweden, die vaak eveneens strenge eisen stellen, zitten met dat probleem. Enthoven: ‘Met die strengere eisen zouden ze producten uit andere lidstaten kunnen weigeren. Dat geldt als bescherming van de eigen markt en wordt in de Europese Unie niet geaccepteerd.’
De enquête onder de Nederlanders bij de Europese Commissie resulteerde in een bijeenkomst voor de Nederlandse ambtenaren in Brussel. Het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de ontmoeting in februari 1994 samen met Binnenlandse Zaken or- | |
| |
ganiseerde op de nieuwe ambassade in Brussel, was verbaasd over de hoge opkomst. Rond de negentig procent van de ongeveer driehonderd Nederlanders die destijds op beleidsniveau bij de Europese Commissie, het secretariaat van de Raad van Ministers en het Europees Parlement werkten, was komen opdagen.
Inmiddels zijn themabijeenkomsten gevolgd waarin gespecialiseerde ambtenaren uit Den Haag en Brussel samenkomen om over hun specifieke beleidsterrein te discussiëren. Ook het probleem dat Haagse ambtenaren vaak niet weten welke landgenoot ze in Brussel kunnen bellen en omgekeerd is verholpen. In de zomer van 1995 publiceerde het ministerie van Binnenlandse Zaken de eerste jaargang van een zogeheten netwerkboekje met circa vijfhonderd namen en telefoonnummers van Nederlanders die in Brussel werken en ambtenaren van de Haagse departementen die Europese dossiers behandelen: Nederland in Brussel, Europa in Den Haag.
Maar niet alleen de contacten tussen Haagse en Brusselse ambtenaren moeten intensiever worden, ook de Nederlanders in Brussel moeten vaker contact met elkaar onderhouden. Want ook in Brussel schort het aan afstemming. Slechts een enkele keer komen Nederlandse ambtenaren die bij de instellingen van de Europese Unie werken elkaar tegen op recepties of - als ze politiek actief zijn - op de bijeenkomsten van de Brusselse afdeling van hun partij.
Andere nationaliteiten zoeken elkaar noodgedwongen veel vaker op in Brussel. Nederlanders daarentegen zijn vaak in twee uur rijden bij hun eigen vrienden of familieleden in Nederland. Carlo Trojan en permanent vertegenwoordiger Ben Bot wonen in het weekeinde bijvoorbeeld in Den Haag. Overigens verliet ook de Fransman Emile Noël, van 1958 tot 1987 secretaris-generaal van de Europese Commissie, ieder weekeinde Brussel om zich bij zijn vrouw in Parijs te voegen.
Hans van den Broek is niet alleen lid van de Europese Commissie, hij geeft net als zijn collega's ook leiding aan het ambtelijk apparaat. Zo is Van den Broek verantwoordelijk voor dg ia, dat ongeveer hetzelfde terrein bestrijkt als wat hij in zijn portefeuille heeft: politieke buitenlandse betrekkingen. Ter onderscheiding
| |
| |
van dg i, dat de economische buitenlandse betrekkingen behandelt en onder Van den Broeks collega Sir Leon Brittan valt.
Het grote verschil met de situatie in Den Haag, waar alle ministers op hun eigen departement zitten, is dat in Brussel Hans van den Broek en zijn negentien collega's ondergebracht zijn in een en hetzelfde kantoorgebouw. Vroeger was dat het befaamde stervormige Berlaymont aan het Schumanplein. Maar toen bleek dat daar kankerverwekkend asbest in was verwerkt, verhuisde de Europese Commissie in 1992 naar een nieuw hoofdkwartier, Breydel, dat op vijf minuten lopen van het Berlaymont aan het Jubelpark ligt.
Behalve de Europese Commissie zelf huizen in Breydel ook een paar belangrijke diensten als het secretariaat-generaal en de persvoorlichting. En uiteraard zijn ook de cabinets hier gevestigd. Maar voor het overgrote deel van de 17.500 ambtenaren is in Breydel geen plaats.
Vroeger zaten alle functionarissen bij elkaar in hetzelfde gebouw, maar naarmate de Europese Commissie meer taken toegeschoven kreeg van de nationale regeringen, bleek dat niet meer mogelijk. Als eerste vertrok in de jaren zeventig dg vi, het belangrijke directoraat-generaal landbouw, dat nog steeds de helft van het budget van de Europese Unie verdeelt. Vrijwillig ging de verhuizing niet, want de ambtenaren waren bang dat ze te ver van het centrum van de macht zouden komen te zitten.
Op den duur verdwenen vrijwel alle diensten naar aparte adressen. De plattegrond van Brussel is inmiddels bespikkeld met bijkantoren van de Europese Commissie. Tot ver in de buitenwijken heeft de instelling haar dependances. Het directoraat-generaal van Enthoven bevindt zich bijvoorbeeld aan het begin van de snelweg naar Namen. Alles bij elkaar bezet de Europese Commissie bijna zestig afzonderlijke gebouwen in Brussel. Van slechts drie is ze de eigenaar. Behalve Breydel gaat het om het kantoor aan de Wetstraat 130 en de kantines, zoals de restaurants van de Europese Commissie worden genoemd.
Al dat gehuur is duur, maar niet verbazingwekkend: Brussel was immers aangewezen als ‘tijdelijke’ vestigingsplaats. Inmiddels heeft de Europese Commissie plannen om het aantal huurcontracten terug te dringen, op den duur is het immers goedkoper
| |
| |
om gebouwen in eigendom te hebben dan ze te huren. Daar komt bij dat de huisvestingsproblemen alleen maar zullen toenemen. In 2005 zal de staf in Brussel zijn toegenomen van 17.500 tot 19.660 en in Luxemburg van 3000 tot 3560 werknemers.
Vanaf 1997 hoopt de Europese Commissie gebruik te kunnen maken van het voormalige hoofdkwartier van de Raad van Ministers, dat naast het Berlaymont ligt. Dit befaamde Karel de Grote-gebouw (‘Charlemagne’) wordt gerenoveerd. Ook aan het Berlaymont wordt hard gewerkt. Als het in 2001 asbestvrij is, moet het weer dienen als hoofdkwartier en plaats bieden aan de commissarissen, hun kabinetten, het secretariaat-generaal, de juridische dienst, de persvoorlichting en duizend andere ambtenaren.
Bij de verhuizing van het Berlaymont naar Breydel in 1992 is even overwogen om ieder lid van de Europese Commissie zijn eigen gebouw met zijn eigen directoraat-generaal te geven, een beetje zoals in Nederland iedere minister z'n eigen ministerie heeft. Uiteindelijk is vastgehouden aan het bestaande systeem. Het bemoeilijkt wel het contact tussen de leden van de Europese Commissie en de ambtenaren van hun dg's, maar aan de andere kant voorkomt het dat de Commissarissen een marionet van hun directoraat-generaal worden, zoals ministers in Den Haag vaak overkomt. Dat zou een negatief effect hebben op de collectieve besluitvorming van de Europese Commissie, wordt er gezegd.
Doordat de Commissarissen allemaal in Breydel kantoor houden, komen ze maar zelden in het gebouw van het directoraat-generaal dat onder hen valt. Hans van den Broek bezoekt zijn dg in de Montoyerstraat achter het Europees Parlement hooguit twee keer per jaar. Wel komt de dg-top, zo'n tien tot vijftien functionarissen, iedere dinsdagochtend bijeen op het hoofdkwartier. Daar spreken ze dan met hun Commissaris.
Daarmee is Breydel het centrale punt waar alles om draait. In Brussel heeft Breydel dezelfde klank als het Torentje in Den Haag. In Breydel zitten de commissarissen, de invloedrijke kabinetten, de belangrijkste ondersteunende diensten en de hele voorlichtingsdienst. Zijn de woordvoerders van de Haagse ministers verspreid over de hele stad, de woordvoerders van de le- | |
| |
den van de Europese Commissie zitten met z'n allen aan één gang op de vijfde verdieping van Breydel.
In de buurt van Breydel rijden de mooiste en duurste auto's van Brussel. Want de Europese Commissie betaalt zijn fonctionnaires uitstekend. Om ambtenaren uit de lidstaten over te halen in Brussel te komen werken, moest de Europese Commissie in haar beginjaren hoge salarissen betalen. Want Brussel mag vaak bezongen zijn en aangename restaurants hebben, er was een ruime financiële beloning nodig om Fransen en Italianen over te halen Parijs en Rome in te ruilen voor een stad in het hoge noorden; een verhuizing die te vergelijken is met een overplaatsing van Den Haag naar Helsinki.
Sinds die eerste jaren zijn de beloningen van de Europese ambtenaren slechts naar boven aangepast. En uiteraard zijn de salarisschalen niet alleen van toepassing op Fransen en Italianen, maar gelden ze voor ambtenaren uit alle lidstaten van de Europese Unie.
De allerlaagste bediende in de postkamer van de Europese Commissie verdient al meer dan vierduizend gulden netto per maand. Net van de universiteit mag een eurocraat rekenen op ruim zevenduizend gulden. De absolute top ligt tussen de twintig- en dertigduizend gulden per maand.
Dat is nog niet alles. Boven op het salaris komt nog een zogeheten ontheemdingstoelage van zestien procent voor ambtenaren die niet in het land werken waar ze zijn gerekruteerd. Dit geldt dus voor vrijwel alle personeelsleden van de Europese Commissie. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld Belgen die bij de Europese Commissie in Brussel werken. Maar ook Italianen die al in België woonden toen ze werden aangenomen, lopen de toelage mis. Ook Nederlanders die in het bureau Den Haag van de Europese Commissie zijn gestationeerd hebben geen recht op dit extraatje, tenzij ze niet in Nederland woonden toen ze werden gerekruteerd.
Behalve deze forse toelage om de heimwee te compenseren betaalt de Europese Commissie haar ambtenaren bovendien een kostwinnerstoeslag, een kindertoelage en een bijdrage in de schoolkosten. Alles bij elkaar (inclusief de ontheemdingstoeslag)
| |
| |
ontvangt een gehuwde ambtenaar met schoolgaande kinderen boven op zijn basissalaris een bonus van ruim twintig procent.
Dat de Europese ambtenaren geen belasting betalen is een mythe. Ze moeten een percentage van hun basissalaris afdragen. Niet aan de fiscus in het land waar ze wonen, maar aan de Europese Unie zelf. Gemiddeld ontving de Europese Unie in 1996 ongeveer dertigduizend gulden per ambtenaar, inclusief de leden van de Europese Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer.
Over het algemeen overstijgt het ingehouden percentage personeelsbelasting niet het bedrag van de toelagen, zodat de onderstaande basissalarissen gezien kunnen worden als nettosalarissen. Aan pensioen- en ziektekostenverzekering zijn de Europese functionarissen ruim acht procent kwijt. Ze kennen geen dertiende maand en ook geen vakantie-uitkering.
Om de hoogte van deze beloningen enigszins te relativeren kan gewezen worden op de salarissen die nationale ambtenaren ontvangen als ze in het buitenland worden gestationeerd. In de meeste gevallen verdienen die meer dan de ambtenaren bij de Europese Unie. Ook de salarissen bij de Verenigde Naties liggen over het algemeen hoger.
Toch zorgt de hoogte van de salarissen nog steeds voor verbijstering bij nieuwkomers. Zo ontstond in Finland, dat sinds 1 januari 1995 lid is van de Europese Unie, veel misbaar toen bleek dat de Finse ambtenaren die leiding geven aan de voorlichtingsbureaus van de Europese Commissie en het Europees Parlement, meer gaan verdienen dan de premier van Finland, die, omgerekend, maandelijks zo'n zestienduizend gulden beurt en daarvan, volgens het progressieve Finse belastingstelsel, nog een groot deel moet afdragen aan de fiscus.
In Brussel verwachten ze dat pas iets aan het salarissysteem zal worden veranderd als de Oost-Europese landen lid worden van de Europese Unie. Inmiddels gaan wel steeds meer stemmen op om te snijden in de extraatjes.
| |
| |
Europese salarissen (per 1 juli 1995)
|
Functie |
Schaal |
Percentage van het personeel |
Salaris per maand in guldens |
Directeur etc. |
a3 t/m a1 |
5 |
16.753 |
tot |
28.949 |
Beleidsambtenaar |
a8 t/m a4 |
26 |
7.634 |
tot |
19.596 |
Medewerker |
b5 t/m b1 |
20 |
5.634 |
tot |
13.857 |
Secretaresse |
c5 t/m c1 |
32 |
4.346 |
tot |
8.243 |
Bediende etc. |
d4 t/m d1 |
6 |
3.930 |
tot |
6.414 |
Vertalers, tolken |
l8 t/m l3 |
11 |
7.634 |
tot |
23.828 |
|
|