| |
| |
| |
1. De Grondleggers
Hoe dankzij een Nederlandse minister op Sicilië de basis voor de Europese Unie is gelegd
Bijna was het nog misgegaan. Op de laatste avond van de Conferentie van Messina, juni 1955, waren de zes ministers van Buitenlandse Zaken het nog steeds niet eens over een gezamenlijke verklaring. En die avond leek het er ook niet meer van te komen. De ministers hadden met hun ambtenaren een balletvoorstelling bijgewoond in de overblijfselen van het Grieks-Romeinse theater in Taormina, dat spectaculair gelegen is aan de Siciliaanse kust, een kilometer of zestig ten zuiden van Messina. En nu zat iedereen te eten in het restaurant van het al even spectaculair gelegen hotel San Domenico, een voormalig klooster in Taormina met prachtige tuinen. De ballerina's waren tot genoegen van de onderhandelaars meegelopen naar de dinerzaal. Er heerste een uitgelaten stemming, hoewel de meisjes, leerlingen van een balletschool voor de betere kringen in Rome, zich onzeker en verlegen voelden tussen al die oude mannen.
Vooral door die laatste avond herinneren diplomaten zich ‘Messina’ als een groot feest. ‘Ik dacht nog: hoe krijgen we de ministers weer aan het werk?’ vertelt Charles Rutten, die als 34-jarige diplomaat secretaris was van de Nederlandse delegatie. Uiteindelijk wist het Belgische delegatielid J.C. Snoy et d'Oppuers de ministers uit het feestgewoel los te rukken. Hij bracht ze naar een zaaltje van het hotel met de opdracht een slotverklaring te produceren.
Dat bleek geen eenvoudige opdracht. Het werd later en later en niemand weet veertig jaar na dato meer precies hoe de zes het
| |
| |
eens zijn geworden. Wel dat de Belgische minister Paul-Henri Spaak zijn Franse collega Antoine Pinay, de grootste dwarsligger, in een nachtelijk tweegesprek een belangrijke concessie afdwong.
Door deze nachtelijke sessie was het al bijna ochtend toen Spaak in zijn suite arriveerde. Hij was zo tevreden met het bereikte resultaat dat hij een fles champagne bestelde. Vanaf zijn balkon bewonderde hij met het glas in de hand de opkomende zon en spontaan begon Spaak ‘O sole mio’ te zingen. Hij wist niet dat zijn Franse collega Pinay de suite boven hem bezette. Al snel opende die zijn balkondeuren en riep naar beneden: ‘Hou 'ns op Spaak, je hebt me vannacht al genoeg gekweld. Gun me ten minste een beetje slaap.’
‘Messina’ heeft een magische klank gekregen in de geschiedschrijving van de Europese samenwerking. Veel deelnemers vonden het een mislukking. Ze hadden althans niet de indruk geschiedenis te hebben gemaakt. Maar achteraf bekeken blijkt de conferentie een keerpunt te zijn geweest: een nieuw begin, een herlancering van de Europese samenwerking. Relance européenne is dan ook de Franse benaming voor deze periode.
Het streven naar nauwere banden tussen de Europese landen was een paar jaar eerder vastgelopen met de verwerping door het Franse parlement van de Europese samenwerking op defensiegebied. Met de Conferentie van Messina op 1 en 2 juni 1955 is dat proces weer op gang gebracht. Uiteindelijk leidde ‘Messina’ twee jaar later, in maart 1957, tot de ondertekening van het Verdrag van Rome, de geboorteakte van de Europese Gemeenschap en nog steeds de steunpilaar van de Europese samenwerking.
Het was een Nederlander die in de aanloop naar de Conferentie van Messina een doorslaggevende rol speelde: mr Johan Willem (‘Wim’) Beyen, die op 55-jarige leeftijd minister van Buitenlandse Zaken was geworden in het derde kabinet-Drees. In eigen land is Beyen bijna vergeten, omdat hij partijloos was en een politieke familie ontbeert die hem als erflater koestert. Bovendien is het ministerschap van Beyen overschaduwd door dat van zijn opvolger Joseph Luns, die de portefeuille negentien jaar lang beheerde.
De eerste jaren waren Beyen en Luns samen minister van Bui- | |
| |
tenlandse Zaken in wat tegenwoordig een duobaan zou heten. Spottend werden ze ‘Luns met z'n Beyen’ genoemd. En in Groot-Brittannië informeerde koningin Elizabeth bij ambassadeur Dirk Stikker hoe het toch ‘met de tweeling’ stond. De samenwerking was geen groot succes. In Den Haag werd gezegd dat ze ‘bij elkaar bleven voor de kinderen’.
Terwijl over Luns het ene na het andere boek verschijnt, moet Beyens biograaf nog worden gevonden. Dat is eigenlijk onbegrijpelijk, want niet alleen heeft Beyen een cruciale rol gespeeld bij de Europese integratie, maar hij was ook nauw betrokken bij de Conferentie van Bretton Woods, waar de westerse landen in 1944 een overeenkomst sloten over het internationaal betalingsverkeer. Als vriend van prins Bernhard heeft hij bovendien een rol gespeeld in de Greet Hofmans-affaire.
Beyen moet een geestige man zijn geweest. Zijn ambtenaar E.H. van der Beugel herinnert zich dat in het kabinet-Drees grote beroering ontstond toen Beyen na een diner van de ministers met hun dames opmerkte dat zijn buurvrouw, die geen schoonheid was en aan wie alles nogal scheef zat, hem had getroffen ‘als de enige Picasso die leek’.
Langzaam, en vooralsnog vooral buiten Nederland, begint het besef door te dringen dat Beyen in één adem moet worden genoemd met de andere founding fathers van Europa: Robert Schuman, Jean Monnet, Alcide de Gasperi, Paul-Henri Spaak en Konrad Adenauer. Zonder Beyen zou de gemeenschappelijke markt er misschien nooit zijn gekomen, stelt de Britse historicus R.T. Griffiths. Zijn collega en landgenoot Alan S. Milward noemt Beyen de architect van de eeg. ‘De meest onderschatte minister van Buitenlandse Zaken die Nederland na de oorlog heeft gehad’, oordeelt Monnets medewerker Max Kohnstamm.
De in 1897 in Utrecht geboren Beyen maakte carrière in de bankwereld en als onderhandelaar op internationale monetaire conferenties. Voor de oorlog was hij president van de Bank voor Internationale Betalingen in Bazel en vanaf de oprichting tot 1952 directeur van de Wereldbank en het imf in Washington.
Het belang van Beyen voor Europa is dat hij de basis van de samenwerking heeft veranderd. In de beginjaren van de Europese samenwerking dacht men dat eerst politieke integratie nodig
| |
| |
was en dat daarna de economische samenwerking in het verschiet lag. Beyen heeft zijn collega's in het buitenland ervan kunnen overtuigen het concept om te draaien: beginnen met de economische samenwerking in de verwachting dat de politieke samenwerking wel zal volgen.
Voordat Beyen zijn collega's in het buitenland kon overreden, moest hij de ministers in het kabinet-Drees zien mee te krijgen. In tegenstelling tot de Tweede Kamer was de regering in die jaren helemaal niet zo Europees gezind. Het imago van Nederland als supporter van de supranationale gedachte, waarbij bevoegdheden worden overgedragen aan een onafhankelijke, bovennationale instelling zoals de Europese Commissie, is pas met Beyen gekomen. Voor die tijd vond de regering zo'n gedachte maar gevaarlijk: het is Nederland geweest dat in 1950 met het idee is gekomen een Raad van Ministers te installeren om de nationale regeringen zeggenschap te geven bij de Europese besluitvorming.
Beyens voorganger Stikker, een overtuigd atlanticus, was met premier Drees huiverig voor nauwere Europese samenwerking, omdat die de relatie met Groot-Brittannië en de Verenigde Staten in gevaar kon brengen. Helemaal blokkeren konden ze de samenwerking niet, want juist de Amerikanen drongen aan op meer politieke integratie in Europa. Nederland hanteerde daarom de leuze ‘geen politieke integratie zonder economische integratie’ in de verwachting dat aan deze voorwaarde toch niet kon worden voldaan.
Beyen daarentegen nam de economische integratie serieus en werkte een plan uit dat uiteindelijk moest resulteren in een gemeenschappelijke arkt. Tot dan toe pleitte Nederland, maar ook een pionier als Jean Monnet, voor een stapsgewijze integratie per economische sector, naar het voorbeeld van de in 1951 opgerichte Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Anders dan Stikker bleek Beyen bovendien voorstander van een supranationale vormgeving van die samenwerking, dus met bindende besluiten voor de lidstaten.
Door handig manoeuvreren wist Beyen keer op keer het kabinet te overtuigen, hoewel Drees, met zijn weerstand tegen Europa, tot twee keer toe met aftreden dreigde. Met oog op de deelnemende landen vreesde Drees dat het Europa van de Zes een
| |
| |
christen-democratisch onderonsje zou worden. Later heeft Drees geschreven dat hij bang was voor een Franse overheersing van Europa.
Ook Beyens eigen ambtenaren waren niet erg enthousiast, met uitzondering van zijn directeur westelijke samenwerking Theo Bot (de latere minister van Onderwijs en Ontwikkelingssamenwerking en vader van de huidige ambassadeur bij de Europese Unie) en Charles Rutten, chef van het bureau integratie Europa.
Om zijn buitenlandse collega's te overtuigen, zocht Beyen eerst contact met de Luxemburgse minister Joseph Bech en zijn Belgische collega Paul-Henri Spaak, die hij nog kende van de onderhandelingen over de Benelux in Londen. De contacten waren informeel, vaak zonder ambtenaren en zonder zware aktetassen, schrijft Beyen in zijn memoires. ‘Wij behoorden alle drie tot het thans vrijwel uitgestorven ras der niet-buideldragende ministers.’
Beyen bleek een kundig onderhandelaar en zijn autobiografie, Het spel en de knikkers uit 1968, kan nog steeds dienen als leerboek voor de diplomaten die tegenwoordig door Den Haag naar de internationale onderhandelingstafel worden gestuurd. Over het verschil tussen een goede en een slechte onderhandelaar schrijft hij bijvoorbeeld: ‘De goede weet wat hij wil, en vertelt het aan niemand; de slechte weet niet wat hij wil en vertelt dat aan iedereen.’
Beyen wist zijn twee Benelux-collega's te overtuigen. Of hij ook de Italianen, de Duitsers en de Fransen achter zijn plannen kon krijgen, moest op Sicilië blijken, waar woensdag 1 juni 1955 de ministersconferentie zou beginnen in het stadhuis van Messina.
Dat de ministers voor zo'n verre uithoek kozen, kwam door de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, Gaetano Martino. Die zat midden in een verkiezingscampagne en kon zijn geboortestad onmogelijk verlaten. De lokale bevolking dacht dat de buitenlanders speciaal naar Messina waren gekomen om Martino en zijn liberale partij te steunen. Volgens Rutten heeft Martino de kiezers in de waan gelaten. Steeds als de colonne ministers voorbijkwam, stond de bevolking aan de kant te juichen.
| |
| |
Voor Beyen waren de ritten over de zestig kilometer lange kustweg tussen Messina en Taormina, waar werd overnacht, geen genoegen. Motoragenten met loeiende sirenes begeleidden de ministeriële dienstauto's en de Siciliaanse motards wilden de meisjes langs de kant van de weg graag tonen hoe snel ze de bochtige weg langs de Middellandse Zee konden nemen. Regelmatig zweefde of het voorwiel of het achterwiel van Beyens auto boven de zee. ‘Niet bepaald een tranquillizer voor de vergadering,’ noteerde Beyen.
Sicilië, de voetbal waartegen de Italiaanse laars trapt, lijkt een klein eiland vergeleken met de rest van Italië. In werkelijkheid is Sicilië even groot als Nederland zonder de noordelijke provincies. De omvang van het eiland heeft de Nederlandse delegatie nog parten gespeeld tijdens de reis naar Messina, vertelt de inmiddels gepensioneerde oud-ambassadeur Charles Rutten.
‘We vlogen van Nederland naar Rome om na de lunch door te vliegen naar Catania, dat aan de oostkust van Sicilië ligt. Die lunch zou de laatste fatsoenlijke maaltijd zijn die we die dag kregen, want door onweer moest het vliegtuig uitwijken naar Palermo. Aangezien in Catania een uitgebreid Italiaans feestcomité ons stond op te wachten, kreeg ik van Beyen de opdracht ergens kaartjes te kopen naar Catania. Als secretaris van de delegatie bewaarde ik de dikke envelop met lires; creditcards had je toen immers nog niet.
Omdat ik geen idee had van de Siciliaanse geografie dacht ik dat we het best maar de trein konden nemen, want waar we op het eiland ook zouden zijn, Catania kon nooit ver liggen. Het werd echter een eindeloze, vermoeiende en hongerige rit met een boemeltrein, die pas diep in de nacht in Catania arriveerde, waar nog twee Italianen van het ontvangstcomité waren achtergebleven. “Welke imbeciel heeft u met de trein hiernaar toe gestuurd?” wilden ze van Beyen weten. Dat was ik dus.’
Omdat de Italianen maar weinig voorbereidingstijd hadden gekregen - slechts een paar weken ervoor waren op een navo-diner in Parijs datum en stad gekozen - liep de conferentie in het stadhuis van Messina niet erg vlotjes. De zaal was nauwelijks geschikt en de microfoons konden niet worden afgesteld, zodat die te hoog stonden als de ministers bleven zitten of te laag als de mi- | |
| |
nisters gingen staan. Bovendien waren simultaanvertalingen toen nog onbekend, zodat het tolken veel tijd kostte. Een minister las eerst zijn hele speech voor, waarna de tolk het woord nam.
De zes ministers in Messina hadden uiteraard de tolken kunnen omzeilen door in het Frans te onderhandelen, maar dat is niet gebruikelijk bij officiële Europese conferenties. Bovendien moest de Duitse staatssecretaris Walter Hallstein, die Konrad Adenauer verving, in zijn eigen taal spreken omdat de weinig Europees-gezinde ambtenaren van het Duitse ministerie van Economische Zaken, die zelf geen Frans konden verstaan, bang waren dat hij anders te veel zou prijsgeven.
Al met al waren de besprekingen na twee dagen weinig opgeschoten. De Nederlander Max Kohnstamm, toen 41 jaar oud, voelde zich dan ook niet erg gelukkig. Als vertegenwoordiger van de Hoge Autoriteit werd hij niet in de vergaderzaal toegelaten en hij was dus afhankelijk van wat delegatieleden hem wilden vertellen. Hij bleef daarom in Taormina, waar iedereen in hetzelfde San Domenico-hotel logeerde. Maar gelegenheid om het kustplaatsje te bekijken had hij niet, omdat zijn baas Jean Monnet voortdurend aan de telefoon hing. Die probeerde vanuit Luxemburg de conferentie te beïnvloeden.
Kohnstamm, vader van staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Jacob Kohnstamm (kabinet-Kok): ‘De telefoonverbindingen waren in die tijd rampzalig. Zelf had ik thuis nog zo'n apparaat waaraan je moest draaien; vanuit Luxemburg kon je 's avonds na acht uur niet meer naar het buitenland bellen. De lijn tussen Luxemburg en Taormina was zeer slecht, je kon elkaar nauwelijks verstaan en er kwam steeds weer een telefoniste tussen. En Monnet maar bellen, dat ik “dit” tegen Spaak moest zeggen en “dat” tegen Hallstein. Hij hield niet op. Uiteindelijk zei ik tegen hem dat de ministers niet naar Messina waren gekomen om Europa te maken, maar om Monnet te begraven. Er volgde een droog lachje aan de andere kant, waarna Monnet zei: “Alors, ils se trompent beaucoup” - dan hebben ze het helemaal mis.’
Europese conferenties waren destijds kleinschaliger dan de huidige topontmoetingen. Inclusief de minister telde de Belgische delegatie in Messina vijf leden, de Luxemburgse drie, de Franse negen, de Duitse negen, en de Italiaanse elf. De Neder- | |
| |
landse delegatie bestond uit zeven man. Behalve Beyen waren dat van Buitenlandse Zaken H.F. Eschauzier, directeur-generaal politieke zaken; W. Riphagen, juridisch adviseur; J. Kymmell, directeur economische aangelegenheden, vervanger van de zieke E.H. van der Beugel, directeur-generaal voor het economische en militaire hulpprogramma; en de al eerder genoemde Bot en Rutten. Het ministerie van Economische Zaken was vertegenwoordigd met directeur-generaal S.Th.J. Teppema van Buitenlandse Economische Betrekkingen, de beb, die zijn directeur Europese integratie Hans Linthorst Homan verving.
Kohnstamm behoorde als secretaris van de in Luxemburg gevestigde Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal niet tot de Nederlandse delegatie. Hij was aanwezig omdat de ministers ook een nieuwe voorzitter van de Hoge Autoriteit zouden aanwijzen, de opvolger van Jean Monnet. Via Kohnstamm konden de ministers voorafgaande aan de benoeming de leden van de Hoge Autoriteit consulteren.
Niet alle leden van de Hoge Autoriteit vertrouwden Kohnstamm in zijn rol. Hij werd vooral gezien als rechterhand van voorzitter Jean Monnet, een enthousiaste federalist. Aangezien in Duitsland de weerzin tegen de Europese samenwerking groeide, besloot Franz Etzel, de Duitse vice-voorzitter van de Hoge Autoriteit, een spion met Kohnstamm mee te sturen.
Zo kwam het dat Kohnstamm in de slaaptrein van Luxemburg naar Italië plotsklaps Winrich ‘Teddy’ Behr, kabinetschef van Etzel, tegen het lijf liep. Ook toevallig, dacht Kohnstamm nog. Maar wat Etzel niet wist, was dat Kohnstamm en Behr elkaars beste vrienden waren, zodat het een plezierige treinreis werd en van spioneren weinig terechtkwam.
Na twee dagen vergaderen hadden de zes ministers nog maar één besluit genomen: ze hadden de Fransman René Mayer tot Monnets opvolger benoemd. Verder stond er niets op papier toen donderdagavond de balletvoorstelling begon. Aan tafel circuleerde later wel het bericht dat de oud-premier van België, Paul van Zeeland, een studiegroep zou gaan leiden. Toen Kohnstamm dat teleurstellende bericht hoorde - Van Zeeland stond niet bekend als een overtuigd Europeaan - werd hij letterlijk ziek.
| |
| |
‘Ik ben teleurgesteld naar m'n kamer gegaan, heb het eten uitgespuwd en ben gaan slapen. Tot om vijf uur 's morgens mijn vriend Behr me wakker maakte. Hij zwaaide met de resolutie die de zes waren overeengekomen. “Kijk eens Max, dit is zo gek nog niet.” Inderdaad was bij gebrek aan beter het Benelux-memorandum min of meer overgenomen. Maar dat was een grabbelton. Het kwam er vooral op neer dat er verder moest worden gestudeerd.’
Kohnstamm was ongelukkig met het uiteindelijke resultaat. ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand uit Messina is teruggekeerd met het idee dat daar iets groots is verricht,’ zegt hij. Rutten denkt er anders over. ‘Vooraf waren we nogal pessimistisch, dus waren we heel tevreden dat ons memorandum werd geaccepteerd.’
Terug in Den Haag liet Beyen naar alle posten in het buitenland seinen dat ‘de resultaten van de conferentie zeer bevredigend worden geacht’. Direct na het weekend vertelde Beyen het kabinet, de ministerraad vergaderde toen nog op maandag, dat zijn wens om tot supranationale samenwerking te komen weliswaar was afgezwakt, maar dat Nederland eindelijk erkenning had gekregen voor het standpunt dat het beter gediend was met economische dan met politieke integratie.
Voor de Britten ging het allemaal veel te ver. Berucht zijn de woorden van de Britse onderhandelaar R.F. Bretherton. ‘Ik verlaat Messina gelukkig, want zelfs als jullie elkaar blijven ontmoeten, zullen jullie het niet eens worden; en zelfs als jullie het eens worden, komt er niets van; en zelfs als er iets van komt, zal het een ramp worden.’
Brethertons woorden worden vaak geciteerd, in mei 1994 nog door minister Peter Kooijmans in Londen. Helaas, het is jammer van het prachtige citaat, maar de Britten waren er in Messina niet bij. ‘Ze vonden het te ver om iemand te sturen,’ zegt Kohnstamm. Of, in de woorden van de Londense regeringsfunctionaris, in antwoord op de invitatie van het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken: ‘Messina is een duivels onaangename plaats om een minister naar toe te sturen.’
Bretherton heeft geen gelijk gekregen: door de Conferentie van Messina kreeg het streven naar Europese integratie weer
| |
| |
nieuw elan. Op Sicilië zelf was dat niet zo duidelijk, gezien de uiteenlopende waardering van de conferentie door de deelnemers.
Het geheim van het succes zat in de procedureafspraak die in Messina werd gemaakt. Die leidde uiteindelijk tot het welslagen van de onderhandelingen die een paar maanden na de Conferentie van Messina onder leiding van Spaak in Brussel begonnen. Twee jaar later resulteerden die besprekingen in de oprichting van de Europese Gemeenschappen (op 25 maart 1957 in Rome).
De Britten deden in het begin, op nadrukkelijk verzoek van de Fransen, wel mee aan Spaaks bijeenkomsten in Brussel, maar niet met een officiële delegatie. Ze stuurden een ambtenaar: de pijprokende Bretherton. ‘Werk mee, maar leg je niet vast,’ luidde de instructie van zijn regering. Deelnemers herinneren zich Bretherton vooral als een zwijgzame toehoorder, met een ironische glimlach op zijn gezicht.
In november 1955 hield hij het voor gezien en hij verliet de zaal om niet meer terug te keren. Mogelijk heeft hij toen zijn apodictische zin uitgesproken, maar Rutten, die in Brussel vaak naast hem zat, kan zich daar niets meer van herinneren. Brethertons zoon - pro-Europees - is veertig jaar later nog druk in de weer om het citaat los te koppelen van zijn vader. Want later kregen de Britten spijt; ze beseften dat ze door hun afzijdigheid geen invloed konden uitoefenen.
Toen ze zich, mede door de inspanningen van Nederland, in 1973 eindelijk aansloten, hadden de continentale landen van Europa de vormgeving van de samenwerking al vastgelegd.
Beyen heeft de aansluiting van de Britten nog net meegemaakt; hij stierf in 1976, 78 jaar oud.
|
|