De geheimen van het torentje. Praktische gids voor het premierschap
(1993)–Arendo Joustra, Erik van Venetië– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
8 Het weekeinde:
| |
[pagina 176]
| |
jaar langer vol. Op de decembertop in Edinburgh werd in kleine kring Van den Broeks overstap naar Brussel geregeld. Daar volgde hij Frans Andriessen op als Nederlands lid van de Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de Europese Gemeenschap. Lubbers hoort inmiddels tot de oudgedienden in de Europese Raad; alleen de Franse president en de Duitse bondskanselier zijn langer in functie (respectievelijk anderhalf jaar en een maand langer). Andere ervaren summitteers, zoals deelnemers aan topontmoetingen door de Britten worden genoemd, hebben reeds afscheid moeten nemen. Dat geldt voor Margaret Thatcher, de Engelse premier; voor Wilfried Martens uit België; en voor Poul Schlüter uit Denemarken. In Edinburgh, in december 1991, opereerden Lubbers en Van den Broek voor het laatst als Nederlands team. De breuk kwam niets te vroeg. In de eerste jaren van hun ministeriële samenwerking waren ze vrienden geworden, maar in de loop van de tijd kwamen ze steeds vaker met elkaar in conflict. Deels door een verschil in karakter: Van den Broek is formeel, Lubbers meer praktisch gericht. En deels door een competentiestrijd. Als ze samen in het buitenland waren, speelde Lubbers de eerste viool. De ambitieuze Van den Broek, die zich voortgestuwd weet door zijn al even ambitieuze vrouw José, kon dat maar moeilijk verkroppen. Het verschil in karakter kwam al tot uitdrukking toen ze eind jaren zeventig samen in de Tweede-Kamerfractie van het cda zaten. Lubbers was voorzitter en had grote moeite alle dissidenten binnen boord te houden. Het ging over de kruisraketten en Lubbers lanceerde menig wollig compromis. Nadat Lubbers zijn ‘vertrekpunten’ voor het debat had geformuleerd (fractielid Marius van Amelsvoort repliceerde: ‘Voorzitter, mag ik ook weten wat de aankomstpunten zijn?’), was de rechtlijnige Van den Broek twee uur lang ten strijde getrokken tegen Lubbers' scharrelige standpunt.Ga naar eind1. Eenmaal samen in de regering begon Van den Broek zich te ergeren aan het storende verschil in status. Want het is niet leuk om in een ver land ergens tussen de ambtenaren te moeten staan terwijl Ruud Lubbers zich onderhoudt met staatshoofden en re- | |
[pagina 177]
| |
geringsleiders. Dit kwam bijvoorbeeld scherp naar voren bij het bezoek aan Indonesië in 1988. Terwijl Lubbers met president Suharto op het erepodium de volksliederen aanhoorde, stond Van den Broek op gepaste afstand tussen de overige genodigden. Lubbers trok alle aandacht naar zich toe. Het was zíjn portret dat metershoog in de straten van Jakarta hing, terwijl in de lokale kranten Van den Broeks naam zelfs nauwelijks voorkwam.Ga naar eind2. In de loop van hun tienjarige samenwerking in drie verschillende kabinetten, stapelden de incidenten zich op. In januari 1984 zou Lubbers naar Washington gaan om een aantal speeches te houden. Gezien het onschuldige programma vond Van den Broek het niet nodig de premier naar de Amerikaanse hoofdstad te vergezellen en vertrok zelf voor een bezoek aan Azië. Daar aangekomen hoorde hij tot zijn grote woede dat Lubbers op het Witte Huis was ontvangen door president Ronald Reagan en vice-president George Bush. Lubbers vertelde later dat het zijn schuld niet was: het programma was op verzoek van de Amerikanen ‘uitgebreid’. Vervolgens was daar eind 1986 het Havel-incident. De Tsjechische toneelschrijver Vaclav Havel, toen nog dissident en prominent lid van Charta '77, zou november van dat jaar de Erasmusprijs ontvangen, een plechtigheid die zou worden bijgewoond door koningin Beatrix. Van den Broek wilde als verantwoordelijk minister Hare Majesteit liever niet betrekken bij deze politiek getinte prijsuitreiking en sprak met Lubbers over verscheidene oplossingen. Terwijl Van den Broek in een verafgelegen buitenland vertoefde (toevallig weer Indonesië), eiste de Tweede Kamer opheldering over een vermeende censuur van Havels dankwoord. Als vervangend minister van Buitenlandse Zaken beantwoordde Lubbers alle vragen in het parlement. Daarbij liet hij Van den Broek vallen als een baksteen, want hij nam de indruk niet weg dat Van den Broek inderdaad had aangedrongen op het schrappen van bepaalde passages in de tekst van de Tsjech. Toen Van den Broek van deze onthulling hoorde, ontplofte hij. Sindsdien is het niet meer goed gekomen tussen de twee.Ga naar eind3. Van den Broek ging steeds vaker zijn eigen weg. Hij voelde er niets voor om in het derde kabinet-Lubbers minister van Justitie | |
[pagina 178]
| |
te worden, zoals Lubbers graag had gezien. Hij bleef op Buitenlandse Zaken, een departement waar hij in september 1981 al terecht was gekomen als staatssecretaris. In het derde kabinet voelde hij zich verheven boven al die nieuwkomers en weigerde zich ondergeschikt te maken aan de nieuwe groep. Een atoom dat rond het kabinet zweeft, daar ging Van den Broek op lijken. Het aantal openlijke ruzies nam toe. Als Van den Broek zei dat militair ingrijpen in Suriname niet moest worden uitgesloten, dan viel Lubbers hem in het openbaar af. Al was het alleen maar om de PvdA-ministers tevreden te stellen. Van den Broek had niet namens het kabinet gesproken en Lubbers, verantwoordelijk voor de eenheid van het kabinetsbeleid, kon niet anders dan Van den Broek tegenspreken. De situatie werd gênant: twee bewindslieden van het cda die voortdurend met elkaar overhoop liggen hoewel ze elkaars vrienden zeggen te zijn. Normaal gesproken is zo'n vete tussen twee partijgenoten een aardige attractie voor de omstanders, maar de onophoudelijke en geborneerde botsingen tussen Lubbers en Van den Broek gaven de toeschouwer een ongemakkelijk gevoel. Alsof je op visite bent bij een echtpaar dat zit te kijven: Van den Broek en Lubbers als acteurs in Who's afraid of Virginia Woolf? Ook in het verleden zaten premiers en ministers van Buitenlandse Zaken elkaar dwars. Vooral als de minister-president veel belangstelling had voor het buitenlandse beleid, zoals aan het begin van deze eeuw bijvoorbeeld het geval was met minister-president Abraham Kuyper, die weleens spottend de ‘minister van buitenlandse reizen’ werd genoemd.Ga naar eind4. De toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, R. Melvil baron van Lynden, ging zozeer gebukt onder de autoritaire Kuyper dat hij uiteindelijk aftrad. Sommige premiers hadden echter helemaal geen belangstelling voor het internationale beleid. Dat was in de jaren dertig bijvoorbeeld het geval met premier Dirk Jan de Geer. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, E.N. van Kleffens, grapte over hem dat diens evenaar van Hoek van Holland naar Zevenaar liep.Ga naar eind5. Ook PvdA-premier Willem Drees concentreerde zich in de jaren vijftig voornamelijk op het binnenland. ‘Als Drees het Al- | |
[pagina 179]
| |
bertkanaal oversteekt, komt hij op een andere planeet,’ spotten zijn ministers.Ga naar eind6. Van Europese samenwerking moest hij weinig hebben omdat hij vreesde dat het Europa van de Zes (Frankrijk, Duitsland, Italië en de drie Beneluxlanden) dan vooral een christen-democratisch onderonsje zou worden L'Europe Vaticane was Drees een gruwel, weet E.H. van der Beugel, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken onder de PvdA-premier. ‘Ik zie nog zijn gezicht na een diner ter ere van de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, wiens dochter aan tafel naast hem zat, en al bij de soep aan Drees had gevraagd of hij het ook zo heerlijk vond om in een katholiek Europa te leven. Na afloop van het diner siste Drees mij toe: “Zie Je wel! Ik heb het altijd al gedacht.”’Ga naar eind7. Het beeld dat hij anti-Europees was, heeft Drees later genuanceerd. In zijn memoires Zestig jaar levenservaring citeert hij gretig een Frans boek uit de jaren dertig waarin hij vermeld staat onder ‘de eerste Europeanen’. Zijn bezwaren tegen Europa, moeten we begrijpen, golden voornamelijk de overheersing door de Fransen. Op de conferentie van februari 1957 in Parijs, die beslissend is geweest voor de totstandkoming van de Europese Gemeenschap, keerde hij zich bekwaam tegen de Franse voorstellen. In zijn autobiografie haalt Drees althans recensies aan waarin de pers zijn optreden in Parijs lovend bespreekt. En hij citeert de Franse premier Guy Mollet, die hem na de marathonvergadering in Parijs uitnodigend vroeg waarom ze hem ‘niet vaker zagen op besprekingen over Europa’.Ga naar eind8. Zijn toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, gaf Drees overigens weinig gelegenheid ‘betrokken te zijn bij het buitenlands beleid’.Ga naar eind9. Luns, die negentien jaar lang het ministerie zou leiden, diende na Drees nog zes andere premiers. Over de grens bleef hij ze allemaal de baas. Zo is de verhouding tussen premier Jan de Quay en Joseph Luns onlosmakelijk verbonden met het verhaal over een cocktailparty, begin september 1960 in de tuin van de toenmalige directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, Gerrit Lammers. Op het grasveld vertelde De Quay aan een groepje journalisten dat Nederland het bestuur over Nieuw-Guinea moest internationaliseren. Een ommezwaai in het standpunt van het kabinet. ‘Wat zou Luns hiervan vinden?’ vroeg een van de journalisten. | |
[pagina 180]
| |
De Quay antwoordde: ‘Joseph is hier niet en ik vind dat het zo moet.’ In een mum van tijd was de tuin leeg en belegerden de journalisten de telefoon van de rvd-directeur om het nieuws door te bellen naar hun krant.Ga naar eind10. Luns, die op het punt stond naar de vergadering van de Verenigde Naties in New York te vertrekken om een heel andere boodschap te verkondigen, weersprak de premier. Hij dompelde De Quay daarmee in een diepe depressie, zoals blijkt uit het dagboek dat de minister-president in die dagen bijhield. ‘In de Kamer volgt straks mijn afslachting. Einde. Ik vrees.’ Een dag later: ‘Ik ben echt overstuur.’ En een week later: ‘Men laat mij met rust in mijn ellende. Ik voel me wegkwijnen. Wat een prul ben ik.’Ga naar eind11. Dat vonden de journalisten uit die tijd ook. ‘Een brave man. Maar natuurlijk geen minister-president,’ aldus een van hen. Luns gaf het primaat van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het buitenlands beleid geen seconde uit handen. Dat heeft ook premier De Jong moeten ervaren, de laatste premier die Luns als minister heeft meegemaakt. Tijdens een persconferentie aan het slot van een driedaags bezoek aan Roemenië in oktober 1969, moest premier De Jong de ene vraag na de andere doorschuiven naar minister Luns. Ze gingen over het buitenlands beleid en dat behoorde tot het domein van de minister van Buitenlandse Zaken. Toen De Jong eindelijk zelf maar eens een vraag beantwoordde, griste Luns de microfoon voor De Jong weg en sprak: ‘What the Prime Minister means is.... ’Ga naar eind12. Nadat Luns in de zomer van 1971 de Haagse politiek verlaten had, kreeg de premier meer ruimte van de minister van Buitenlandse Zaken. Norbert Schmelzer volgde Luns op als minister en Barend Biesheuvel werd minister-president. Schmelzer vertelt: ‘Toen ik minister was, stond de Europese Raad nog in de kinderschoenen. Met Biesheuvel ben ik aanwezig geweest op de Europese topconferentie van oktober 1972 in Parijs. Nederland had toen formeel het voorzitterschap, maar omdat de bijeenkomst in Frankrijk werd gehouden, hebben we president Pompidou de eer gegeven. Daar heb ik met Biesheuvel prima samengewerkt: maar hij was natuurlijk de primus en ik de secundus.’Ga naar eind13. Schmelzer erkent dat er spanning bestaat tussen de minister- | |
[pagina 181]
| |
president en de minister van Buitenlandse Zaken omdat binnenlandse onderwerpen steeds vaker internationale aspecten hebben. Toch zegt hij: ‘We moeten dat niet overdrijven. Het klinkt misschien een beetje verrassend, maar de minister-president is voor de minister van Buitenlandse Zaken de grootste bondgenoot, niet de grootste concurrent. Want welke andere minister in een kabinet heeft zo duidelijk een algemeen belang voor ogen? Niet de vakministers, want die hebben een landbouwbelang, of een industriebelang, of een transportbelang.’Ga naar eind14. De opvolgers van Biesheuvel en Schmelzer waren de sociaaldemocraten Joop den Uyl en Max van der Stoel. Den Uyl wilde zich graag overal mee bemoeien, maar had meestal al zijn aandacht nodig voor binnenlandse affaires en het bijeenhouden van het kabinet. Van der Stoel vertelt: ‘Den Uyl wenste natuurlijk graag te weten waar je zelf mee bezig was. Maar het is niet zo dat hij voortdurend probeerde in te grijpen in het buitenlandse beleid. Over de verklaring van 6 november 1973 heeft bijvoorbeeld geen overleg tussen Den Uyl en mij plaatsgevonden.’Ga naar eind15. Van der Stoel doelt hiermee op de verklaring van de eeg waarin voor het eerst werd gesproken over legitieme rechten van de Palestijnen. Het was midden in de oliecrisis en het communiqué veroorzaakte een hoop deining. De geschiedschrijver Lou de Jong verweet Van der Stoel een schandelijke uitverkoop van Israël. De oud-minister zegt in een terugblik: ‘Dat was dus een voorbeeld dat ik van Den Uyl ruimte kreeg om zelf te opereren.’Ga naar eind16. Het ging niet altijd zo soepel. Tijdgenoten die beide PvdA'ers op Europese topconferenties hebben meegemaakt, herinneren zich een assertieve premier: ‘Als Max zijn mond opendeed, nam Joop het woord.’Ga naar eind17. Van der Stoel stoorde zich aan de enthousiaste openhartigheid waarmee Den Uyl de grenzen van de diplomatieke gebruiken overschreed. ‘Zo zei hij eens tegen Henry Kissinger: “I don't believe you.’ Nou, het is een wat ongewone zaak om zoiets te zeggen.’Ga naar eind18. Hun conflict over wie het primaat van het buitenlands beleid in handen heeft, escaleerde bij de ondertekening van de Slotakte van Helsinki in augustus 1975. Den Uyl en Van der Stoel vertrokken weliswaar gezamenlijk naar de Finse hoofdstad, maar | |
[pagina 182]
| |
het was Den Uyls woordvoerder die als enige de meegereisde journalisten mocht informeren en daarmee Van der Stoel buitenspel zette. Kort daarna verscheen in de pers een lijstje met vermeende flaters van Den Uyl op het gebied van de buitenlandse politiek. ‘Den Uyls babbels en blunders verbazen buitenland’, luidde de kop boven het verhaal.Ga naar eind19. Voor iedereen was duidelijk dat Buitenlandse Zaken uit wraak gelekt had. Gedurende zijn premierschap was Den Uyl zich steeds meer voor het buitenlands beleid gaan interesseren, een ontwikkeling die ook de premiers Van Agt en Lubbers hebben doorgemaakt. In de laatste maanden van zijn premierschap, na het vertrek van de PvdA-ministers, combineerde Van Agt zijn functie als eerste man met het ministerschap van Buitenlandse Zaken. En Lubbers leek zich begin jaren negentig steeds vaker met Europese en internationale kwesties bezig te houden. Alsof hij zich verveelde met Nederland, waar hij sommige dossiers, zoals die over de koppeling en de euthanasie, al voor de dertiende keer op zijn bureau kreeg. De steeds grotere aandacht van de minister-president voor buitenlandse vraagstukken heeft niet alleen te maken met privé-belangstelling en profilering ten opzichte van de andere ministers. Als coördinator van het kabinetsbeleid moet hij zich noodgedwongen internationaal oriënteren. Er is immers vrijwel geen beleidsterrein dat niet ‘grensoverschrijdend’ is. Milieu, criminaliteit, werkloosheid, transport, economische groei, landbouw, belastingen, onderwijs, cultuur - stuk voor stuk hebben ze een buitenlandse component of raken ze aan de Europese samenwerking. De minister-president krijgt ook in de Europese Raad met deze onderwerpen te maken. Als de onderhandelingen tussen de vakministers uit de twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap over een nieuwe Europese richtlijn stuklopen, schuiven ze het onderwerp door naar de Europese Raad van regeringsleiders. Die fungeert dan als een soort beroepsinstantie. Dit doorschuiven gebeurt regelmatig, aangezien het gevecht over zo'n Europese richtlijn vanwege de nationale belangen hoog kan oplopen. Maar de Europese Raad is meer dan alleen crisisteam en scheidsrechter. Het is volgens Lubbers ook ‘een gezelschap van | |
[pagina 183]
| |
vrinden in het vak die het plezierig vinden elkaar in dit kader te ontmoeten’.Ga naar eind20. De Duitse bondskanselier Helmut Schmidt heeft de Europese Raad eens minder bescheiden omschreven als ‘een zeer vertrouwelijke, informele ontmoeting van hen die er werkelijk toe doen in de wereld’.Ga naar eind21.
Een Europese top kost de regeringsleiders meestal hun weekeinde. De tweedaagse bijeenkomsten worden óf aan het einde van de week gehouden, óf vlak aan het begin. In het eerste geval moet de vrije tijd worden opgeofferd aan de nabespreking en de terugreis, in het tweede geval aan de heenreis en de voorbespreking. Tot overmaat van ramp is de omgeving meestal weinig uitnodigend. In Kopenhagen werd de Europese Raad gehouden in het Bella Center, een onherbergzaam congrescomplex - het grootste van Scandinavië meldt de Deense vvv trots - op een winderige vlakte tussen vliegveld en stadscentrum. Veel meer van het land zien deelnemers aan dit soort topconferenties vaak niet. Gijs van der Wiel, die als woordvoerder zeven verschillende premiers naar dit soort topontmoetingen heeft begeleid, vertelt over deze vervreemding: ‘Als een normaal mens voor zijn werk een paar dagen naar Parijs gaat, heeft hij nog weleens tijd om een avondje de kroeg in te gaan. Maar daar hebben die regeringsleiders geen gelegenheid voor. Zo'n premier ziet niet eens meer wat van Schiphol. De auto rijdt hem zo het toestel in. En als hij geland is, staat daar weer een limousine klaar die hem naar een hotel snelt, God mag weten waar. Daar heeft hij net tijd om zijn spullen in de kamer te zetten. Zo'n suite met voor de deur een vent met een pistool onder z'n oksel. ‘Hup, daar gaat onze premier naar het château of congrescentrum waar vergaderd wordt. Hij eet, want er zijn altijd nog een of twee galabijeenkomsten. En er wordt weer vergaderd. Als zo'n Europese Raad in Ierland is en het loopt tegen Sinterklaas, dan mag de secretaresse er een ogenblik tussenuit om een pakje gerookte zalm te kopen. Die is dan de enige die even kan ontsnappen. De rest van de delegatie weet na afloop niet eens waar ze zijn geweest.’Ga naar eind22. In Kopenhagen ging het juni 1993 niet veel anders. Het was weer een groot tv-spektakel, waarvoor honderden politieman- | |
[pagina 184]
| |
nen en veiligheidsagenten moesten opdraven. Twee dagen lang beheersten blauwe zwaailichten en snelle limousines het straatbeeld. Woonwijken waren afgezet, autowegen geblokkeerd. Tot in de verre omgeving zaten de hotels vol met honderden journalisten, die gedurende de twee dagen vooral op afstand werden gehouden.
Twee dagen is eigenlijk te kort voor een Europese Raad, die tegenwoordig ieder halfjaar (in juni en in december) wordt gehouden. Maar langer willen de regeringsleiders er niet voor uittrekken. In eigen land dreigen altijd gevaren die hun aandacht vragen. Maar hoe groot de bedreigingen in eigen partij, parlement, of ministerraad ook zijn, geen regeringsleider laat die twee dagen verstek gaan. Volgens de journalist Jan Werts, die op de Europese Raad is gepromoveerd, heeft alleen de Ierse premier Charles Haughey een keer afgezegd. Dat was in juni 1981, toen Haughey in eigen land een crisis moest bezweren.Ga naar eind23. Met zijn korte vergadertijd en geringe frequentie is de Europese Raad een typische deadline-bijeenkomst. Er wordt maanden naar toe gewerkt en in die twee dagen moet het dan gebeuren. Lubbers vertelt: ‘Er bestaat geen stapsgewijze opbouw naar zo'n Europese top. Toen ik vroeger bruggen bouwde met mijn broer, gingen we eerst de funderingen uitrekenen, je volgde een heel voorzichtig schema. Maar zo'n Europese Raad is mensenwerk. Naarmate je zelf en je collega's in de Europese Raad meer de zenuwen krijgen, gaat het pas lukken.’Ga naar eind24. Beslissingen uitstellen kan bijna niet, omdat zoiets meestal geldt als een ‘mislukte top’. Veelal nemen de regeringsleiders de besluiten daarom in ‘de laatste vijf minuten’, zoals de Franse president François Mitterrand het eens noemde. Ook in december 1991, toen Nederland als voorzitter fungeerde en de regeringsleiders in Maastricht uitnodigde, was de tijdsdruk groot. Al was het alleen maar omdat de bejaarde Mitterrand op tijd aan tafel wilde. Tijdens de middagzitting riep hij al wanhopig uit: ‘Gaan we hier soms de nacht doorbrengen?’Ga naar eind25. Een enkele keer is het nodig een extra bijeenkomst in te lassen. Dat gebeurde na de vorige top in Kopenhagen, begin december 1987. Die was net niet helemaal geslaagd en om het af te ronden | |
[pagina 185]
| |
kwamen de leiders twee maanden later opnieuw bijeen in Brussel. Ook in oktober 1992 was er een aparte top. In Birmingham kwam de Europese Raad toen bijeen om de valutacrisis te bespreken. De club van Europese regeringsleiders wordt steeds belangrijker. Vaak fungeert de halfjaarlijkse top als motor van de Europese samenwerking. Het zijn de regeringsleiders die iedere keer opnieuw een doorbraak moeten forceren in het proces van de Europese eenwording. Anders dan de vakministers durven zij hun landen te binden aan afspraken die uitstijgen boven puur nationale belangen. Strikt juridisch gezien kan de Europese Raad geen besluiten nemen. Alleen de naam, de samenstelling en de vergaderfrequentie zijn vastgelegd; de bevoegdheden niet. Vandaar dat de ‘conclusies’ van de Europese Raad worden doorgeschoven naar de Raad van Ministers, die mag wel stemmen en beslissingen nemen. Zo is het befaamde Verdrag van Maastricht niet ondertekend door de regeringsleiders, maar door de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Het voornaamste verschil met andere topconferenties is dat in de Europese Raad echt wordt onderhandeld, zeker op de laatste dag als de beslissingen genomen moeten worden. Dan begint het echte werk. ‘Op de tweede dag wordt het pas echt leuk,’ zegt een hoge ambtenaar die de afgelopen tien jaar bij vrijwel alle topontmoetingen aanwezig is geweest. ‘Het gaat immers altijd om zaken die de belangen van landen rechtstreeks raken. Vaak is er veel geld mee gemoeid. En - dat maakt het pas echt spannend - niemand weet hoe het gaat aflopen en welke besluiten uiteindelijk worden genomen.’ Terwijl bij bijeenkomsten van de navo, de Verenigde Naties en de G-7 (de zeven grote geïndustrialiseerde landen) de verklaringen vaak van te voren al klaar liggen, in de Europese Raad moet om elke komma worden gevochten. Een vermoeiende bezigheid. ‘Als ik afga op mijn eigen fysiek heb ik het idee dat ik verdomd hard gewerkt heb, deze twee en een halve dag. Ik heb voor een week werk verzet,’ verzuchtte Lubbers, die normaal gesproken niet klein te krijgen is, na de top van juni 1983 in Stuttgart.Ga naar eind26. | |
[pagina 186]
| |
Het gaat hard tegen hard in de Europese Raad. De regeringschefs schelden elkaar rustig de huid vol. Zo heeft de Franse premier Jacques Chirac tijdens de top van juni 1987 in Brussel zijn Britse collega Margaret Thatcher denigrerend ‘die huisvrouw’ genoemd. Twee bijeenkomsten later, opnieuw in Brussel, voegde hij haar binnensmonds zo'n lelijk woord toe, dat de Britse diplomaten nog lang met het woordenboek in de weer waren, om uiteindelijk te concluderen dat het zoiets als ‘halve gare’ moest zijn geweest. Voorzitter Helmut Kohl liet Chirac zijn obsceniteit terugnemen.Ga naar eind27. ‘Europese politiek op dat topniveau is nogal merkwaardig,’ analyseert de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Leo Tindemans. ‘Op het ene moment zit het muurvast, een half jaar later is er een akkoord. Men praat, overlegt via diplomaten, telefoneert onderling. Het is heel moeilijk precies aan te geven hoe die beslissingen tot stand komen.’ ‘Zo'n Europese top is soms een echt mysterie. Er zijn belangrijke momenten geweest, waar besluiten genomen werden tegen alle verwachtingen en redeneringen in. En waarom begrijp ik soms nog steeds niet. Het zal iets alchemistisch zijn, het moet in de lucht zitten.’Ga naar eind28.
De Europese Raad, waarvan het voorzitterschap elk half jaar in handen is van een van de twaalf eg-landen begint altijd met een formele lunch. In Kopenhagen werden de regeringsleiders en de ambassadeurs van de twaalf lidstaten de eerste dag ontvangen door koningin Margrethe 11, ‘'s werelds jongste koningin’. Ze serveerde het middagmaal in haar paleis Amaliënborg, dat bij de toeristen van wonderful Copenhagen vooral bekend is door de wisseling van de wacht op het achthoekige paleisplein. Pas na deze galabijeenkomst, die een groot deel van de middag opslokte, kon de plenaire zitting in het afgelegen Bella Center beginnen. Hoewel de top bedoeld is voor Chefs d'Etat et de Gouvernement, met andere woorden het Franse staatshoofd en de elf regeringsleiders, mogen de twaalf ministers van Buitenlandse Zaken aanwezig zijn om te assisteren. Ze moeten alleen accepteren dat ze af en toe de gang op worden gestuurd. Dat overkwam Max van der Stoel in december 1975 op de top in Rome. Samen met zijn colle- | |
[pagina 187]
| |
ga's moest hij zijn koffertje pakken en buiten de zaal wachten tot Joop den Uyl en de andere regeringsleiders waren uitgedebatteerd over de Britse eis een eigen zetel te krijgen bij de zogeheten Noord-Zuiddialoog. ‘Deze keer heb ik het aanvaard,’ reageerde Van der Stoel strijdlustig. En Den Uyl erkende: ‘Fraai was het niet.’ In de vergaderzaal heeft iedereen een vaste plaats. De deelnemers, in Kopenhagen voor de veiligheidsbeambten herkenbaar aan een minuscuul vierkant blauw speldje op hun linkerrevers, zitten in alfabetische volgorde. Daarbij wordt de schrijfwijze van de landen zelf aangehouden. De Nederlandse premier en minister zitten dus tussen die van Luxembourg en Portugal. Dit leverde een probleem op toen Griekenland (Ellas) in 1981 als nieuw lid erbij kwam en tussen Deutschland en France moest plaatsnemen. De goede vrienden Helmut Schmidt, de Duitse bondskanselier, en Valéry Giscard d'Estaing, de Franse president, wilden naast elkaar blijven zitten en als twee schooljongens verwisselden ze vlak voor de bijeenkomst de bordjes. Behalve de regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken zit aan de grote vergadertafel ook de president van de Europese Commissie, Jacques Delors. Zijn plaats bevindt zich recht tegenover die van de vergadervoorzitter; in Kopenhagen was dat de Deense premier Poul Rasmussen. Delors mag zich laten vergezellen door een lid van de commissie. Dat is meestal de commissaris die de buitenlandse betrekkingen in zijn portefeuille heeft. Vroeger was dat Frans Andriessen en sinds januari 1993 is dat Hans van den Broek. Aan een aparte ambtenarentafel zit secretaris-generaal Niels Ersbøll van de Raad. Bij hem zitten twee van zijn medewerkers plus drie ambtenaren van het voorzittende gastland en de secretaris-generaal van de Europese Commissie. De Deen Ersbøll, die ooit als diplomaat zijn land de eg binnenloodste, is sinds oktober 1980 secretaris-generaal van de Europese Raad en al jaren steun en toeverlaat van de voorzittende landen. Zo reisde hij eind 1991 met de bewindslieden Lubbers, Van den Broek en Dankert langs de Europese hoofdsteden ter voorbereiding van de top in Maastricht. Op het ministerie van Algemene Zaken komen adviseurs van Lubbers nog steeds woorden tekort om de | |
[pagina 188]
| |
kwaliteiten van de Deen te prijzen. Normaal gesproken arriveert de Franse president - afgezien van een ruime staf van circa honderd functionarissen - alleen met zijn minister van Buitenlandse Zaken. Maar tijdens een zogeheten periode van cohabitation, als president en premier niet van dezelfde politieke kleur zijn, mag ook de premier meekomen. Vandaar dat op de top in Kopenhagen niet alleen minister Alain Juppé van Buitenlandse Zaken aanwezig was, maar ook de Franse premier Edouard Balladur. Omdat Lubbers zijn eigen ambtenaar is, heeft hij er weinig behoefte aan veel adviseurs van zijn departement mee te nemen. De Nederlandse premier heeft zodoende het kleinste team van alle regeringsleiders. Lubbers laat zich slechts vergezellen door zijn raadadviseur Joop Merckelbach en door zijn woordvoerder Hans van der Voet. Een decennium lang bleef dit bondgenootschap van de drie ongewijzigd. De verandering kwam pas in 1992 toen Van der Voet met zijn plaatsvervanger Jaap van der Ploeg de afspraak maakte dat ze voortaan bij toerbeurt de minister-president naar de Europese top zullen begeleiden. Behalve dit hechte team van Algemene Zaken, bestaat de Nederlandse delegatie verder uit de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Europese Zaken. In Kopenhagen waren dat Peter Kooijmans en Piet Dankert. Ook zij nemen hun woordvoerder mee en uiteraard de ‘Europajongens’ van het departement. Verder sturen de ministeries van Landbouw, Economische Zaken en Financiën een mannetje mee. Uit Brussel komt bovendien de ambassadeur bij de Europese Gemeenschap over. Tijdens de top in Kopenhagen was dat permanent vertegenwoordiger Ben Bot, de voormalige secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken. Alles bij elkaar een delegatie van negentien Nederlanders, van wie er slechts twee in de zaal mogen zitten: Ruud Lubbers en, links van hem, Peter Kooijmans. De overige zeventien, die bij elkaar in een zaaltje hokken in de buurt van de grote vergaderruimte, moeten het doen met twee badges die tijdelijk toegang geven tot de zaal. ‘Die verdelen we eerlijk,’ zegt een adviseur van Lubbers, ‘een is voor Algemene Zaken en een voor Buitenlandse Zaken.’ Dus één voor Van der Voet en Merckelbach en één voor alle anderen. | |
[pagina 189]
| |
Zonder dit veel begeerde insigne is het onmogelijk om de zaalwachters te passeren. Merckelbach heeft het nodig als hij een vraag van Lubbers heeft uitgezocht en hem het antwoord wil overhandigen. Woordvoerder Van der Voet gebruikt het om Lubbers een knipselkrant te geven - ‘Je kan altijd zien wanneer Lubbers zich verveelt, dan bladert hij in van die knipselkranten’, aldus een ingewijde - of om hem op de hoogte te houden van spannende ontwikkelingen in eigen land. Dit contact met de buitenwereld vindt Lubbers onontbeerlijk om het eigen land te blijven regeren. Hij laat zich tijdens zo'n top zoveel mogelijk faxen om zijn greep op de gang van zaken niet te verliezen. Toen minister Relus ter Beek van Defensie half december 1992 de Tweede Kamer moest informeren over zijn gesprekken met de navo, die de bezuinigingen op Defensie had bekritiseerd, kreeg Lubbers op de top in Edinburgh een eerste versie van de brief aan het parlement gefaxt. Na lezing kreeg Ter Beek van Lubbers de opdracht zich in zijn brief wat positiever over de navo uit te laten. Een verzoek waaraan Ter Beek keurig voldeed.
Tijdens de vergadering van de Europese Raad spreken alle deelnemers hun moerstaal. Het heeft voor de Nederlanders weinig voordeel zich in het Engels uit te drukken, want dan kan Mitterrand het niet volgen. En spreken ze Frans, dan haakt John Major af. Het gaat bovendien vaak om technische betogen, waarvan ze de vertaling beter aan de tolken kunnen overlaten, zo is de ervaring. Dat het veelvuldig om technische kwesties gaat, komt omdat de Europese Raad knopen moet doorhakken die de Europese vakministers niet hebben kunnen ontwarren in hun eigen ministerraad. Voor regeringsleiders die gewend zijn aan de grote lijn, is het niet altijd makkelijk diep in zo'n ingewikkeld dossier te duiken. De Italiaan Andreotti verzuchtte eens: ‘Ik zit hier wel over sojabonen te praten, maar ik weet niet eens hoe die vreselijke dingen eruitzien.’Ga naar eind29. Het begin van de bijeenkomst verloopt altijd stroef, omdat de traditie wil dat de voorzitter van het Europees parlement dan een toespraak mag houden. Volgens het protocol dat de Europese | |
[pagina 190]
| |
instellingen hanteren, is hij hoogste in rang, maar volgens de wetten van de Europese power game staat de parlementsvoorzitter ergens achter in de rij en veel aandacht krijgt zijn bijdrage niet. Pas na zijn rede kan het echte werk beginnen. Dan is het de beurt aan de regeringsleiders. De ministers van Buitenlandse Zaken mogen weliswaar meepraten, maar de meesten beperken zich. ‘Mijn collega's van Buitenlandse Zaken hebben nog weleens de neiging op topconferenties het woord te nemen. Ik doe dat zelden. De minister-president kan zich door mij niet geremd voelen,’ bekende Van den Broek ooit.Ga naar eind30. In de tijd dat Luns minister van Buitenlandse Zaken was, ging dat anders. Luns en niet de minister-president voerde het woord. Luns vertelt: ‘Tijdens de summit meeting in Parijs van 1961 heeft dat geleid tot een incident met de Duitse bondskanselier Adenauer. Er lag een plan voor de politieke organisatie van de eeg, waardoor Frankrijk en West-Duitsland praktisch de leiding zouden krijgen. Het zou bovendien de uitbreiding van de eeg met andere landen volstrekt onmogelijk maken. Daar heb ik toen als enige van de zes landen een veto op gelegd. Die bijeenkomst duurde daardoor slechts een kwartiertje.’ Adenauer was werkelijk woedend. Ziedend zei hij (Luns citeert in het Duits, AJ/EvV): “Ik had niet kunnen denken, terwijl ik hier in Parijs bij de grote Europese staatsman De Gaulle mijn opwachting maak, dat Nederland zich meer dan vijf minuten zou verzetten.” Nauwelijks hoorbaar voegde Adenauer, net 83 geworden, daaraan toe: “Het is toch ongehoord dat zo'n jonge man als deze Luns het waagt mij tegen te spreken.” Waarop iemand naast mij heel zacht fluisterde: “Het is toch ongehoord dat zo'n oude man als Adenauer zich nog met de buitenlandse politiek bemoeit.” Ha, ha, ha.’Ga naar eind31. Hoewel de topconferenties ook in die tijd vooral bedoeld waren voor regeringsleiders, heeft Luns steeds van tevoren bedongen dat alleen hij voor Nederland zou spreken. Premier De Quay meldde zijn collega's op de Europese top in Parijs doodleuk dat hij ‘niet bevoegd was’ over buitenlandse aangelegenheden te spreken. Luns zegt hierover: ‘De ministers-presidenten vergezelden mij. Ik had er geen bezwaar tegen dat ze naast me op de bank zaten. Maar ik gaf de antwoorden in de onderhandelingen | |
[pagina 191]
| |
en ik gaf de verklaringen aan de pers. Zo ging dat toen. Nu is het omgedraaid.’Ga naar eind32. Bij terugkeer in eigen land gaf de rolverdeling tussen Luns en de premier weleens spanningen. Dat gold ook voor de periode dat Luns een, vanwege het lengteverschil, opvallend duo vormde met premier De Jong. Voormalig rvd-directeur Van der Wiel, die het koppel altijd vergezelde naar Europese topontmoetingen, herinnert zich hoe de twee eens van een buitenlandse reis terugkwamen op vliegveld Ypenburg. ‘Ze kregen al snel woorden over wie het eerst de pers mocht toespreken. Zelfs toen ze achter de perstafel plaatsnamen, hadden ze het probleem nog niet opgelost. Vlak voordat de persconferentie zou beginnen, dook een grondstewardess op die de bewindslieden een grote schaal met plakjes cake voorhield. Heel beleefd zei De Jong, voor iedereen hoorbaar: “Geeft u eerst aan deze meneer, die moet er nog van groeien.” De zaal lachen natuurlijk. En toen Luns met zijn mond vol cake zat, begon De Jong de persconferentie.’Ga naar eind33.
Nederland was vanaf het begin in 1957 niet erg enthousiast over de bijeenkomsten van de Europese regeringsleiders, die pas vanaf december 1974 Europese Raad worden genoemd. De bezwaren hadden en hebben te maken met de verhoudingen in het kabinet, waar de minister van Buitenlandse Zaken en niet de premier formeel verantwoordelijk is voor het Europees beleid. Een aparte Europese top van regeringsleiders paste niet in die visie. In het Nederlandse staatssysteem, zei het cpn-kamerlid Marcus Bakker eens, is geen plaats voor een ‘oppergod, al is die internationaal gezien maar een halfgodje’.Ga naar eind34. Nederland is steeds op dit standpunt blijven hameren. In het slotcommuniqué van de eeg-topconferentie van juli 1961 in Bonn vroeg Nederland om een uitzonderingspositie. Terwijl van de andere lidstaten uitsluitend de regeringsleiders werden vermeld, stonden bij Nederland zowel de minister-president als de minister van Buitenlandse Zaken genoemd.Ga naar eind35. Nog tijdens de Europese Raad van 1983 in Stuttgart liet Nederland als enige in een voetnoot opnemen dat de Europese Raad de bevoegdheden van de minister van Buitenlandse Zaken niet mocht schenden.Ga naar eind36. Het was een vergeefse actie van de toenmali- | |
[pagina 192]
| |
ge minister van Buitenlandse Zaken Van den Broek. Op het Europese toneel wordt de minister van Buitenlandse Zaken al sinds Schmelzer weggespeeld door de minister-president. Dat de positie van de Nederlandse premier in het afgelopen decennium belangrijk versterkt is, heeft hij vooral te danken aan zijn lidmaatschap van de Europese Raad en het toegenomen belang van deze instelling. Beide ontwikkelingen hebben van de Nederlandse premier een regeringsleider gemaakt die boven zijn ministers uitstijgt.Ga naar eind37. Oud-premier De Jong vertelt: ‘Hierdoor is de indruk gevestigd dat het ambt van premier meer presidentieel is geworden. Dat is niet de bedoeling, maar in de Europese Raad moet hij vaak wat zeggen waaraan hij en het kabinet dan toch min of meer gebonden zijn. Als de minister-president zegt dat het zus is, dan is het moeilijk om daarna als gewoon minister te zeggen dat Lubbers het uit zijn duim heeft gezogen.’Ga naar eind38.
Niemand weet dat beter dan minister Hans van den Broek. De hoog opgelopen strijd om de macht tussen hem en Lubbers leidde in de herfst van 1990 tot een principiële en opgewonden briefwisseling. Directe aanleiding was een notitie van minister Dales van Binnenlandse Zaken over de positie van de minister-president. Daarin suggereerde zij onder meer in het Reglement van Orde de bepaling op te nemen, dat de premier de hoofdlijnen van het algemeen buitenlands beleid bepaalt.Ga naar eind39. In een scherpe reactie laat Van den Broek weten dat er geen noodzaak is de bevoegdheden van de minister-president op buitenlands politiek gebied te vergroten. Als de rest van het kabinet daar anders over denkt, dan is volgens Van den Broek een wijziging van de Grondwet nodig. Bovendien moet dan niet alleen de verhouding tussen de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken worden gewijzigd, maar ook de verhouding tussen de premier en de andere ministers.Ga naar eind40. Lubbers reageert bijna twee maanden later op de brief van Van den Broek. Hij benadrukt dat het bij zijn werkzaamheden op buitenlands terrein om een ‘goede maatvoering’ gaat: ‘Het is natuurlijk niet zinvol dat de minister-president als het ware het werk overneemt van de minister van Buitenlandse Zaken. Het | |
[pagina 193]
| |
moet gaan om een complementaire inspanning.’ En dan komt het: ‘Het is echter wel duidelijk dat deze complementaire inspanning in belangrijke mate bepaald wordt door ervoor zorg te dragen dat de minister-president in vergelijking met collega's in het buitenland niet gehandicapt wordt in informatie, contacten, presentie, status, etc.’Ga naar eind41. Volgens Lubbers is een wijziging van de Grondwet niet nodig aangezien dat in 1983 al is gebeurd. Toen is voor het eerst de coördinerende rol van de minister-president opgenomen. Hij is de eerste minister-president die volgens deze nieuwe formulering opereert. Dat Buitenlandse Zaken daar pas in de tweede helft van de jaren tachtig problemen mee kreeg, komt volgens Lubbers omdat het departement er toen pas door de Europese samenwerking steeds vaker mee te maken had. De andere ministeries waren er al aan gewend. In zijn brief geeft Lubbers toe dat een goede coördinatie in de ministerraad nodig is en er ‘praktische afspraken’ met de minister van Buitenlandse Zaken gemaakt moeten worden. Hij eindigt met de opmerking dat Van den Broek zich geen zorgen hoeft te maken over de ‘erosie van zijn ministeriële verantwoordelijkheid’. Van den Broek reageert ontdaan. Hij vindt de inhoud van Lubbers' brief ‘niet aanvaardbaar’, een zeer beladen term in Den Haag. Nadrukkelijk stelt Van den Broek dat het buitenlands beleid primair berust bij de minister van Buitenlandse Zaken. Indien de minister-president een zelfstandige politieke verantwoordelijkheid toebedeeld zou krijgen, vreest Van den Broek voor een ‘wezenlijke uitholling van de taak en de politieke verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken’. Een versterking van de rol van de minister-president jegens de ministerraad houdt volgens Van den Broek in dat de premier de positie van primus inter pares (eerste onder zijns gelijken) inwisselt voor die van primus dominus (bovenbaas). En zoiets regel je niet, schrijft Van den Broek bits, met nieuwe afspraken in het kader van een ‘goede maatvoering’.Ga naar eind42. Passages van de brieven lekken uit naar de pers, en de Tweede Kamer eist van Lubbers dat de correspondentie openbaar wordt gemaakt. Dat weigert de minister-president, zodat er voor de | |
[pagina 194]
| |
parlementariërs niets anders op zit dan op basis van kranteberichten met beide bewindslieden te debatteren. Die kunnen mooi weer spelen. Toch dreigt Van den Broek tijdens het debat te zullen aftreden als het takenpakket van zijn departement wordt uitgehold ten gunste van de minister-president. ‘Als Buitenlandse Zaken zijn coördinerende rol niet langer goed kan vervullen moet deze minister zich beraden.’Ga naar eind43. In feite was Van den Broek in die herfstmaanden van 1990 verwikkeld in een achterhoedegevecht. De discussie over de bevoegdheden van de minister-president in het buitenland was al in 1978 beslecht. Toen schreven premier Van Agt en minister Chris van der Klaauw van Buitenlandse Zaken een zes pagina's lange brief aan de Tweede Kamer over de ‘Positie van de Minister-President in verband met diens lidmaatschap van de Europese Raad’. Die brief is glashelder en eindigt met de conclusie dat de minister-president verantwoordelijk is voor de coördinatie van het algemeen regeringsbeleid, ‘waarvan ook het buitenlands beleid deel uitmaakt’. De minister-president is volgens Van Agt en Van der Klaauw ‘de eerst aangewezene om onderwerpen van algemeen regeringsbeleid uit te dragen en tegenover het parlement te verdedigen’. En: ‘Voor zover aangelegenheden van Europees beleid behoren tot het vlak van algemeen regeringsbeleid draagt de ministerpresident in laatste instantie zorg voor de coördinatie van dit beleid en is hij tegenover het parlement verantwoordelijk voor gebreken in die coördinatie. Hij zal zich met name moeten verantwoorden indien een van de ministers - hij zelf niet uitgezonderd - binnen de Europese Gemeenschappen de eenheid van het regeringsbeleid heeft doorbroken.’ Met de staatsrechtelijke bezwaren van Van den Broek in 1990 hebben Van Agt en Van der Klaauw al in 1978 korte metten gemaakt. ‘Staatsrechtelijk maakt het geen verschil,’ schreven ze, ‘of de minister-president in, dan wel buiten Nederland optreedt en evenmin is er een principieel verschil tussen onderwerpen van binnenlandse of van buitenlandse aard.’Ga naar eind44.
Zolang hij minister was, heeft Van den Broek nooit willen er- | |
[pagina 195]
| |
kennen dat de voortschrijdende Europese samenwerking ten koste is gegaan van de minister van Buitenlandse Zaken. Die is al lang niet meer de enige in het kabinet die zich op het buitenland oriënteert. Dat doen ook de vakministers, die zonder tussenkomst van Buitenlandse Zaken met hun Europese collega's overleggen. En dat doet ook de premier, die door zijn buitenlandse collega's regelmatig wordt aangesproken op het buitenlands beleid. Minister Peter Kooijmans heeft minder last van dit verlies van exclusiviteit dan zijn voorganger Hans van den Broek. Net als Lubbers is Kooijmans meer praktisch ingesteld dan principieel. Kooijmans stelt: ‘In Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk heeft de regeringsleider de competenties op Europees niveau. Dan kan de premier van een land als Nederland niet opeens gaan zeggen: “Oh nee, hier ben ik niet bevoegd, ik moet even mijn minister van Buitenlandse Zaken bellen.”’Ga naar eind45. Nadat Kooijmans begin 1993 minister was geworden, normaliseerde de verhouding tussen premier en minister van Buitenlandse Zaken. In de zomer van 1993 besloot het kabinet de discussie uit de herfst van 1990 weer op te pakken. Al die tijd had de briefwisseling tussen Van den Broek en Lubbers over de positie van de premier op de agenda van de ministerraad gestaan zonder dat er ooit weer een woord over was gewisseld. Omdat Van den Broek geen deel meer uitmaakte van het kabinet kon Lubbers in de zomer van 1993 zijn zin makkelijk doordrijven en zijn formele bevoegdheden aanscherpen. Uit de notulen van de betreffende ministerraadsvergadering blijkt dat Lubbers de discussies over de staatsrechtelijke vernieuwing getrokken heeft. Daarbij kreeg hij vooral steun van Dales, Kok en Pronk. De ministers De Vries en Bukman toonden zich minder enthousiast. Het kabinet ging er uiteindelijk mee akkoord dat de minister-president contacten mag onderhouden met andere regeringsleiders zonder daarvoor eerst toestemming te moeten vragen aan de minister van Buitenlandse Zaken.Ga naar eind46. Feitelijk had Lubbers die positie al veroverd. Maar de formele vaststelling was nodig omdat het niet bij voorbaat zeker is dat toekomstige premiers zich eenzelfde positie weten te veroveren als Lubbers. Het premierschap is immers in hoge mate afhanke- | |
[pagina 196]
| |
lijk van wat de persoon ervan maakt. Zonder de formalisering zou een toekomstige minister van Buitenlandse Zaken zich, net als Van den Broek, tegen een zelfstandig opererende ministerpresident kunnen verzetten. In de praktijk is dat een onwerkbare situatie, aangezien de minister-president tijdens de Europese Raad niet altijd zijn minister van Buitenlandse Zaken kan raadplegen, bijvoorbeeld als hij ‘soleert aan het haardvuur’.
Het hoogtepunt van de eerste dag van de Europese Raad is voor de regeringsleiders het diner 's avonds, dat in Kopenhagen gehouden werd in het regering- en parlementsgebouw Christiansborg. Tijdens dit intieme diner en vooral daarna bij het zogeheten ‘praatje bij de haard’ kunnen de leiders informeel met elkaar spreken. Notulisten zijn er niet bij en de ministers van Buitenlandse Zaken hebben elders in de stad hun eigen etentje om ‘de verklaringen op te stellen die de volgende dag door de regeringsleiders worden afgezegeld’, zoals Van den Broek het smalend zei in het kamerdebat over de bevoegdheden van de premier.Ga naar eind47. Gedurende het diner en het ‘praatje bij de haard’ tellen heel andere vaardigheden dan in de grote vergaderzaal. Hier, in de informele sfeer en zonder de negentalige tolkendienst, spelen het Nederlands en het Deens geen rol meer, maar gaat de conversatie in het Engels of Frans. Spreekt een regeringsleider van een klein land die talen niet vloeiend, dan is hij minder goed in staat op te komen voor de belangen van zijn land. Het ‘praatje bij de haard’ wordt ook wel ‘de top binnen de top’ genoemd. De regeringsleiders benutten deze informele ontmoeting voor het voorbereiden van compromissen die de volgende dag aan de orde komen, het uitwisselen van informatie (‘Wat zei Clinton tegen jou?’), en het bespreken van de hoofdlijnen van de toekomstige samenwerking. De ‘grote politiek’ noemt Lubbers dat. Uiteraard berijden de deelnemers hun nationale stokpaardjes, zodat de discussie iets voorspelbaars heeft, maar toch versterkt dit samenzijn volgens Lubbers het gevoel van onderlinge saamhorigheid.Ga naar eind48. Omdat politici net echte mensen zijn, vertellen ze elkaar aan tafel en bij de haard ook over hun ontmoetingen met andere groten der aarde. Lubbers mag altijd graag verhalen over zijn bezoek | |
[pagina 197]
| |
aan Ronald Reagan op het Witte Huis. Het gesprek verliep daar een beetje moeizaam, tot Lubbers de voormalige acteur vroeg naar zijn opinie over de hedendaagse film. De vraag zorgde in the Oval Office voor een schrikreactie bij Reagans adviseurs. Want de president ging er eens goed voor zitten. Hij kwam eindelijk los en zat duidelijk op zijn praatstoel. Nee, hij was niet erg tevreden over de huidige film, zei hij tegen Lubbers als inleiding op een uitvoerig betoog. ‘Vroeger werd er geschoten en in een volgend beeld zag je iemand dan dood op de grond liggen. Tegenwoordig laten ze ook zien hoe het slachtoffer neervalt.’Ga naar eind49. Lubbers kan ook vertellen over zijn treffen met de twee strijdmakkers Reagan en Thatcher. ‘Die twee hadden een heel sterk moralistisch verbond. Samen tegen het kwade in de wereld. Toch heeft Reagan haar een keer weten te choqueren met een onschuldig verhaaltje. Daar was ik zelf bij. Reagan vertelde Thatcher en mij hoe hij in zijn jonge jaren eens met een collega en diens vrouw door Europa reisde. Van Londen wilden ze naar Parijs, maar in Dover bleek dat het visum van de vrouw niet in orde was. Reagan en zijn collega besloten vooruit te reizen en de bagage vast mee te nemen, ook die van de echtgenote. Alles ging goed, totdat ze aan de overkant van Het Kanaal op de Franse douaniers stuitten. Die maakten de koffers van de twee Amerikanen open en ontdekten tot hun verbazing een selectie vrouwenkleren en lingerie. Reagan en zijn collega konden slechts blozen. De president lachte zelf vrolijk om zijn eigen verhaal. Maar Thatcher bleek heel geschokt. Ze keek een beetje bangig van mij naar Reagan en weer terug. Ze wist niet wat ze ervan denken moest.’Ga naar eind50. Met dit soort verhalen aan de haard worden vriendschappen gesmeed. Die kunnen van pas komen in de maanden die tussen twee topontmoetingen liggen, een periode die de regeringsleiders tegenwoordig steeds vaker gebruiken voor informeel contact. Lubbers zegt: ‘Het lidmaatschap van de Europese Raad is geen protocollaire zaak meer. Vroeger las je een speech voor en ging weer naar huis. Nu bedrijven we politiek, ook tussen de vergaderingen door.’Ga naar eind51.
Dat tussentijdse contact gaat vooral telefonisch. Zoals The Wall | |
[pagina 198]
| |
Street Journal een paar jaar geleden bewonderend schreef: ‘Ruud Lubbers telefoneert vanuit zijn achthoekige werkkamer in het Engels met Margaret Thatcher, in het Duits met Helmut Kohl en in het Frans met François Mitterrand. Met Felipe Gonzalez luistert hij naar het Spaans, maar antwoordt hij in het Frans.’Ga naar eind52. Lubbers kon zijn ‘vrindenclub’ goed gebruiken nadat de andere lidstaten het Nederlandse voorstel voor het Verdrag van Maastricht van tafel hadden geveegd. De dag is de geschiedenis ingegaan als Black Monday, genoemd naar de vergaderdag in Brussel, maandag 30 september 1991. Die ‘zwarte maandag’ presenteerden de bewindslieden Van den Broek en Dankert de Nederlandse plannen. Maar zelfs minister Van den Broek moest erkennen: ‘We zijn afgegaan als een gieter.’ De Tweede Kamer heeft Lubbers nooit lastig gevallen met twee essentiële vragen: waarom heeft de premier niet in een vroeg stadium gebruik gemaakt van zijn contacten met de andere regeringsleiders om het debâcle te voorkomen, en is de ministerpresident eigenlijk niet schuldig aan het fiasco?Ga naar eind53. In een interview heeft Lubbers later erkend dat hijzelf vanaf het prille begin verantwoordelijk is geweest. Maar volgens hem was de afgang op Black Monday nodig om verder te komen. Maastricht is zijns inziens uiteindelijk een succes geworden dankzij die zwarte maandag. Lubbers zegt: ‘Ook als voorzitter van de ministerraad zeg ik wel eens dat je af en toe een slag moet durven verliezen. Alleen om te kunnen zeggen dat ze de volgende keer niet opnieuw “nee” kunnen verkopen.’Ga naar eind54. Black Monday ontketende volgens hem nieuwe energie bij het kabinet om met een beter voorstel te komen. Het alarmeerde ook de andere regeringsleiders. Lubbers vertelt: ‘Na die bewuste maandag heb ik met kanselier Helmut Kohl van Duitsland gesproken en die zei me letterlijk: “Ruud, zou je je er zelf mee willen gaan bemoeien, want ik denk dat dat toch essentieel is om Maastricht te laten slagen.” Dat kon ik als kritiek opvatten, kritiek dat ik niet eerder iets heb gedaan. Maar je kan ook zeggen dat dit mijn golden opportunity was, want nu kon ik tegen hem zeggen: “Helmut, dat zal ik doen, maar dan reken ik ook op jou.” En zo is het gegaan. Ook met John Major en de andere regeringsleiders.’Ga naar eind55. En zo wist Lubbers de Europese ‘vrindenclub’ te gebrui- | |
[pagina 199]
| |
ken om de top in Maastricht alsnog succesvol te laten verlopen.
Aan het haardvuur zijn de regeringsleiders onder gelijken. Dat smeedt een band en dat houden ze liever zo. Van Agt heeft zich in juni 1979, toen de top in Straatsburg werd gehouden, bij het haardvuur laten vertegenwoordigen door minister Chris van der Klaauw. Dat vonden de anderen maar matig. De toenmalige voorzitter Valéry Giscard d'Estaing liet de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken slechts toe als ‘actieve waarnemer’. Lubbers' voorganger Van Agt had door zijn sociale vaardigheden goede contacten met andere Europese regeringsleiders. Zijn woordvoerder uit die tijd, Gijs van der Wiel zegt: ‘Daar heb ik huzarenstukken van gezien. Met iemand als de Duitse bondskanselier Helmut Schmidt, geen gemakkelijke man, had hij een uitstekende verstandhouding. Ze hielden allebei van een goed glas wijn en dat gebruikte Van Agt heel handig. Het is niet algemeen bekend, maar Dries ging wel eens bij Schmidt thuis op bezoek en Schmidt kwam ook bij hem. Dat was heel gezellig. Maar het is ook opmerkelijk, want ik herinner me niet dat Schmidt, een sociaal-democraat, ooit op bezoek is geweest bij Den Uyl, en dat had meer voor de hand gelegen.’Ga naar eind56. Het lukte Van Agt ook met de toenmalige Franse president Giscard d'Estaing een goede verstandhouding op te bouwen. Van der Wiel vertelt: ‘Dat was een zeer arrogante man. Hij had eigenlijk met iedereen een stroeve verhouding. Op de vergaderingen van de Europese leiders kwam hij altijd als laatste binnen om te accentueren dat hij het staatshoofd was en die anderen maar eenvoudige ministers. Ik zie het nog voor me: het was november 1979 in Dublin, en de regeringsleiders hadden hun diner. De mensen van de keuken hadden zich enorm ingespannen om op dat Ierse kasteel een behoorlijke maaltijd te serveren. Er waren Franse wijnen en Dries van Agt, die naast Giscard zat, zei tegen de Franse president daarover zoiets als “pas mal”. Maar Giscard was zeer afkeurend: gootsteenwater vond hij het. “Hou jij van wijn?” vroeg Giscard aan Van Agt. “Zeker.” “Nou,” zei Giscard, “dan zal ik je eens echt Franse wijn laten proeven, want dit is niks.” ‘En met Kerst kreeg Van Agt van Giscard een krat wijn. Van | |
[pagina 200]
| |
een kwaliteit, daar heb je geen idee van. Die kost hier zeker twee-, driehonderd gulden per fles. Op de eerstvolgende top vroeg Giscard natuurlijk aan Van Agt of de wijn beviel en dan zei Van Agt weer zoiets dat hij die alleen bij heel bijzondere gelegenheden dronk. Zo hadden die twee een praatje. De wijn was de binnenkomer. Dat strooide hij ook door z'n toespraak. “Er is maar één land dat goede wijn heeft.” Daar wist Van Agt Giscard mee te paaien.’Ga naar eind57. Lubbers heeft lang gefungeerd als bemiddelaar in de Europese Raad. Maar zijn omstreden gave in eigen land om allerlei ontwikkelingen aan elkaar te knopen en daaruit nieuwe oplossingen te distilleren, is Lubbers ook gaan benutten op Europees niveau. De laatste jaren van zijn bewind lanceert hij als een van de senioren in het gezelschap het ene plan na het andere. Hij begon in 1985 - weinig spectaculair maar wel succesvol - met het voorstel, gedaan op de top in Luxemburg, het aantal bijeenkomsten van de Europese Raad te beperken tot twee per jaar. De gebruikelijke derde top in maart, met Brussel als vaste vergaderplaats, kwam daarmee te vervallen. In 1990 presenteerde hij in Dublin een energieplan dat de Sovjet-Unie moest helpen. Begin 1991 volgde een plan voor het ‘Europa van het transport’. Ondanks deze initiatieven staat hij bij zijn collega-regeringsleiders vooral bekend als een bemiddelaar tussen Engeland en het continent, en prijzen ze zijn vaardigheid bij het vinden van compromissen. Zelf schrijft hij dat toe aan zijn leerschool in de Haagse politiek: ‘Voor zover ik een redelijke naam heb in Europa, wordt die mede toegeschreven aan mijn ervaring met coalitiekabinetten.’Ga naar eind58. Lubbers was zo'n beetje de enige die met Margaret Thatcher overweg kon. De goede verhouding tussen die twee wordt bevestigd door Bernard Ingham, elf jaar lang de woordvoerder van Thatcher. Hij noemt Lubbers ‘de bondgenoot die ze het meest vertrouwde’. Het was volgens hem ook heel duidelijk te merken dat de Nederlandse premier veel om haar gaf. Lubbers steunde de Britse premier in de moeilijke uren voor haar aftreden. Ze waren toen allebei in Parijs voor de cvse-bijeenkomst en Lubbers was de enige Europese leider die haar die ochtend kwam troosten op de Britse ambassade. De anderen waren Noordame- | |
[pagina 201]
| |
rikanen: president George Bush en de Canadese premier Brian Mulroney.Ga naar eind59. Bij de andere Europese leiders was Thatcher niet erg geliefd. Mitterrand, de Franse president, wist volgens zijn rechterhand Jacques Attali niet of hij haar moest vrezen of bewonderen. Helmut Schmidt negeerde haar zoveel mogelijk en ging provocerend een krant lezen als zij weer een heel betoog nodig had voor die ene mededeling: ‘Ik wil m'n geld terug.’ De Italiaanse premier Andreotti stak de draak met haar. Toen in de Europese Raad gesproken werd over het aan banden leggen van de werktijden, begon Thatcher uitvoerig te vertellen dat ze ooit in een bedrijfje had gewerkt met slechts twee andere mensen. ‘Geen van ons drieën zou zich iets van die werktijden hebben aangetrokken.’ Waarop Andreotti vroeg: ‘Wat is er eigenlijk met die andere twee gebeurd. Zijn die soms door uitputting overleden?’ De reactie van Thatcher was: ‘Voorzitter, dit gesprek begint onhoffelijk te worden.’Ga naar eind60. Natuurlijk is er ook de Nederlandse traditie in het buitenlands beleid Groot-Brittannië bij Europa te betrekken om te voorkomen dat Frankrijk en Duitsland te veel overwicht krijgen. Vaak sprak Lubbers zijn vriendin Thatcher nog apart op de ochtend van een Europese Raad. Voorafgaande aan de vergaderingen houden sommige landen een werkontbijt met elkaar. De Fransen met de Duitsers bijvoorbeeld, want van hun overeenstemming hangt het af of een top succesvol zal zijn. Ook de Beneluxlanden komen 's ochtends vroeg bij elkaar. Lubbers kwam daar vaak wat later aan. Of hij ging wat eerder weg. Hij had dan nog zijn tweede ontbijt met de Britten. De Belgische premier Wilfried Martens, de boerenzoon uit Sleidinge die altijd een beetje opkeek tegen zijn collega's in de Europese Raad, vond het niet plezierig dat Lubbers ook deals maakte met de Britten. Toch heeft hij altijd geaccepteerd dat Nederland in de Europese Raad een bemiddelende rol speelde, in tegenstelling tot België, dat traditioneel altijd voor de volle honderd procent de voorstellen van de Europese Commissie steunt. Martens ziet de verschillende rollen van de twee landen heel scherp: ‘In het internationale overleg is het de positie van Nederland geworden om het initiatief te nemen tot een voorstel waar | |
[pagina 202]
| |
alle landen tevreden mee kunnen zijn. Ongetwijfeld ziet Ruud Lubbers die rol voor zichzelf in het Europese kader weggelegd: de man die zoekt naar een vergelijk. Hij bezit daarvoor ook de vaardigheden. Hij ziet heel vlug de essentiële elementen van een probleem en de manoeuvreermogelijkheden van de verschillende landen.’Ga naar eind61. Het waren precaire situaties wanneer alle andere landen zich van Groot-Brittannië hadden afgekeerd. ‘Ik heb zitten griezelen,’ herinnert de voormalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans zich. ‘De zaak zat muurvast en premier Thatcher bleef helemaal alleen achter in de zaal, terwijl de anderen onderonsjes hadden. Dat zijn psychologisch heel lastige situaties, die tot lange politieke blokkades kunnen leiden.’Ga naar eind62. Martens heeft in de Europese Raden vaak mogen meemaken hoe Lubbers erin slaagde zo'n blokkade te doorbreken en Thatcher toch nog over de streep te trekken. Martens vertelt: ‘Hij doet dan persoonlijk een beroep op haar. “Laten we nog één keer proberen overeenstemming te bereiken, Maggie. Wees nu geen spelbreker,” zei hij dan tegen haar. Dat hij met haar een vergelijk wist te bereiken, is denk ik een kwestie van temperament.’Ga naar eind63. |
|