De geheimen van het torentje. Praktische gids voor het premierschap
(1993)–Arendo Joustra, Erik van Venetië– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||
7 De vrijdagavond:
| |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
terviewt. Wie zal hij vanavond treffen? Paul Witteman, Ferry Mingelen, Hans Emans of Cees Labeur? Of ze hem goed of slecht gezind zijn, maakt hem tegenwoordig niet meer uit. Dat was in 1973, toen hij in de politiek kwam, anders. Toen deelde hij de pers nog in twee categorieën in: de vrienden en de vijanden. Niet dat hij angst voor de pers had, zoals andere beginnende politici. Hij was immers een paar jaar lid geweest de Programma Adviesraad van de kro en kende daardoor media als radio en televisie van dichtbij, en ook het soort mensen dat voor omroepen en kranten werkt. Het gaf hem een kleine voorsprong. Maar het bleef in het begin, toen hij net minister van Economische Zaken was, toch ‘een beetje vreemd’. Dat gold vooral de live-optredens, herinnert hij zich. Want de interviews met de pers werden door het departement keurig voorbereid en er was altijd de mogelijkheid de tekst bij te stellen als de journalist het verhaal geschreven had. Maar die eerste live-interviews waren niet makkelijk. Altijd de vrees ‘de verkeerde dingen te zeggen’. En dan waren er de provocerende vragen van een interviewer die hem niet gunstig gezind was. Maar tijdens zijn ministerschap en zijn periode als voorzitter van de cda-fractie, toen hij talrijke off the record-gesprekken met de pers voerde, veranderde zijn opvatting over journalisten. En eenmaal in 1982 minister-president geworden, wist hij dat een politicus niet gebaat is bij jaknikkers en beter een goede vakman of vakvrouw kan treffen.Ga naar eind3.
De opname van het televisiegesprek is pas de finale van Lubbers' vrijdagse ronde langs de media. Het begint in Nieuwspoort, ‘met al die kerels die in boekjes schrijven’. Zijn voorganger Dries van Agt ervoer de confrontatie met de schrijvende pers als een wekelijkse afdaling naar de onderwereld. ‘Ik vond de persconferenties een horreur, elke week weer. Horribel. Affreus. Vroeger hield onze Moeder, de Heilige Kerk, ons voor dat gedurende vier weken per jaar moest worden gevast om onszelf enig lijden op te leggen. Maar ik had geen vastentijd nodig: ik had veertig persconferenties per jaar.’Ga naar eind4. Als Van Agt al naar de persconferentie kwam, liet hij tot ergernis van de journalisten vaak uren op zich wachten. Volgens zijn | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
perschef Gijs van der Wiel had Van Agts vertraagde komst soms een simpele oorzaak. ‘Jullie moeten goed begrijpen,’ vertelde hij de wachtende journalisten, ‘dat er altijd wel ministers zijn die een veer hebben moeten laten tijdens de vergadering. Die moeten na afloop bijgepleisterd worden. Dat vergt toch ook weer gauw een half uur.’ Premier Van Agt had de persconferentie het liefst afgeschaft en zich beperkt tot het televisiegesprek.Ga naar eind5. Hij vond het makkelijker met één persoon te praten dan met dertig tegelijk. Het is Van der Wiel geweest die Van Agt heeft overgehaald toch elke week te blijven verschijnen in Nieuwspoort. Met het sterke argument dat hij anders ook het wekelijkse tv-praatje zou mislopen. De wekelijkse persconferentie kent een lange traditie, die rond 1970 begon onder premier Piet de Jong. Voor die tijd was het fenomeen onbekend. Wel spraken de premiers Colijn, Gerbrandy en Schermerhorn het volk regelmatig toe via de radio en zij hadden daardoor ook bekendheid gekregen. Willem Schermerhorn verwierf met zijn Praatjes op de Brug die elke vrijdagavond werden uitgezonden, zelfs de bijnaam ‘Willem de Prater’.Ga naar eind6. Maar met voorlichting over de besluiten van de ministerraad hadden die uitzendingen niets te maken. Schermerhorn wilde ‘een diepgaande analyse van de bestuursproblemen geven’.Ga naar eind7. Pas eind jaren vijftig, begin jaren zestig kreeg de pers iets concreets uit het kabinetsberaad te horen. Het Algemeen Nederlands Persbureau werd althans op maandagmorgen ontvangen door de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, die zelf weer was geïnformeerd door de secretaris van de ministerraad, Hans Middelburg. Het ging daarbij alleen om informatie over benoemingen en afgeronde besluiten. Halverwege de jaren zestig is het premier Jo Cals die na afloop van de ministerraad met journalisten belde om ze te informeren over de besluiten van het kabinet. Soms was hij daar tot diep in de nacht mee bezig. Zijn opvolger Jelle Zijlstra deed het anders. Hij nodigde regelmatig een groepje gespecialiseerde journalisten uit. Dat had hij gedaan toen hij nog minister was en hij pakte deze gewoonte op toen hij premier werd. Ze mochten hem niet citeren en Zijlstra nodigde de journalisten niet uit als premier, maar ‘vermomd als minister van Financiën’.Ga naar eind8. | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
Zijlstra's opvolger Piet de Jong inviteerde geen journalisten, noch belde hij ze op. Dus werd hij na afloop van de ministerraad zelf gebeld; hij stond gewoon in het telefoonboek. Dat gebel vond hij behoorlijk vervelend. Hij was dan vaak net thuis en zat aan tafel te eten. En hij vond het niet alleen lastig, maar ook onjuist. ‘Want de journalisten stelden niet allemaal dezelfde vragen, en soms hoorde ik mezelf een antwoord weer net iets anders formuleren. Het wordt immers zo saai als je steeds hetzelfde zegt. Maar door die verschillende vragen en antwoorden kreeg je de volgende dag in de krant soms wel heel uiteenlopende verhalen. Ik vond het ook oneerlijk dat niet alle journalisten werden geïnformeerd: de een belde wel, de ander belde niet.’Ga naar eind9. Het ongenoegen leidde tot een gesprek met de Rijksvoorlichtingsdienst waarbij De Jong voorstelde iedere vrijdag voor de televisie op te treden en een persconferentie te houden. ‘Dan zijn weer er in één klap af, dan weet iedereen het precies.’Ga naar eind10. Zijn ideeën sloten aan bij de geest van de jaren zestig. Burgers benutten niet alleen de vrijheid van meningsuiting, maar eisten ook dat ze informatie kregen. De Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting, naar haar voorzitter de Commissie-Biesheuvel genoemd, speelde in die tijd met een soortgelijke gedachte als De Jong en adviseerde juni 1970 de premier voortaan iedere week het kabinetsbeleid te laten toelichten. De Jong was toen al begonnen met zijn persconferenties, die hij hield in de zeventiende-eeuwse Statenzaal, het rechthoekige vertrek dat evenwijdig aan de Trêveszaal ligt. In verband met de restauratie van beide zalen, verhuisde de bijeenkomst al snel naar het toenmalige ministerie van Justitie aan het Plein. Daar hield De Jong zijn persgesprek in de schitterende en vele etages tellende bibliotheek met gietijzeren trap en balustrades, waar tegenwoordig de Tweede Kamer haar boekenverzameling bewaart. Uiteindelijk vond de persconferentie een vaste stek in Nieuwspoort, het in maart 1962 geopende perscentrum. Daar is het sindsdien altijd gebleven. De Rijksvoorlichtingsdienst vindt dat allang prima; die moet er niet aan denken dat de journalisten zich iedere vrijdag verzamelen rond de perszaal van het ministerie van Algemene Zaken. Voor je het weet slenteren de journalisten dan door het hele gebouw. | |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
In Nederland zoekt de regeringsleider de journalisten op in plaats van andersom. Hoewel De Jong het initiatief voor de persconferentie heeft genomen, geeft de premier zijn toelichting als gast van de Parlementaire Pers. De Rijksvoorlichtingsdienst hoeft dan ook niet te betalen voor de huur van het zaaltje in Nieuwspoort. In de beginjaren leidde de voorzitter van de Parlementaire Pers de bijeenkomst om het gastheerschap nog eens extra te benadrukken. Later werd die taak overgeheveld naar de perschef van de premier, die immers van de hoed en de rand weet. De wijze waarop De Jong en de vier premiers na hem de persconferentie hebben gegeven, is afhankelijk van hun persoonlijkheid. Ze hadden ieder hun eigen manier. De Jong was als voormalig marineofficier en onderzeebootkapitein praktisch ingesteld en handelde hiërarchisch. Als een gedetailleerd wetsvoorstel moest worden toegelicht, liet hij zijn perschef Van der Wiel weten dat het betrokken ministerie bereikbaar moest blijven, zodat vragenstellers doorgestuurd konden worden. Hij adviseerde zijn perschef de secretaris-generaal van het betrokken ministerie daarvoor verantwoordelijk te stellen. Die moest er maar voor zorgen dat hij ‘zijn mannen aan dek had’, zoals De Jong het uitdrukte.Ga naar eind11. De Jong beperkte zich tot korte mededelingen over de onderwerpen die op die dag in de ministerraad waren besproken. Tijdens de vergadering vertelde hij zijn collega's wat hij ongeveer ging zeggen en die vonden het ‘prachtig’. Vaak begeleidde hij de perscommuniqués met een droog commentaar. ‘Dan heb ik hier nog een pamfletje over een vleesbesluit, afijn, kijkt u zelf maar,’ klonk het dan laconiek.Ga naar eind12. Het lag niet in de aard van De Jong om lange verhalen te houden. ‘Daar houd ik niet van. Bovendien wordt het daar nooit duidelijker door. Integendeel, lange uitweidingen leiden weer tot misverstanden omdat iedereen er weer wat aan gaat breien, een soort exegese van wat het precies betekent en dan lees je tot je stomme verbazing soms dingen in de krant waarvan je denkt, hoe krijgen ze het voor elkaar. Lieve hemel, dit staat wel heel ver van mijn opvattingen.’Ga naar eind13. De Jongs opvolger Barend Biesheuvel beperkte zich niet tot | |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
dorre mededelingen, maar gaf ook gelegenheid tot het stellen van vragen over actuele onderwerpen. Bovendien draaide Biesheuvel de volgorde van het tv-praatje en de persconferentie om. In tegenstelling tot De Jong ging hij eerst naar de schrijvende pers en pas daarna volgde de opname van het tv-gesprek. Volgens Van der Wiel deed Biesheuvel ‘die praatjes’ heel goed. Hij zag duidelijk het belang van de bekendheid die hij door de televisie verwierf. Hij liet geen gelegenheid voorbij gaan om op de buis te verschijnen. Zelfs toen hij in oktober 1972. de Europese top in Parijs bijwoonde, maakte hij tijd vrij voor het tv-interview. Tegenwoordig is dat normaal, maar toen was zoiets nog ongebruikelijk. Van der Wiel vertelt: ‘De Franse president George Pompidou was voorzitter van die top. Hij en Biesheuvel waren zeer op elkaar gesteld en dus vond Biesheuvel het geen enkel probleem om tegen de voorzitter te vertellen dat hij om vijf uur even een persconferentie moest geven voor de kijkers in Nederland. “Dat is prima,” antwoordde Pompidou, “dan las ik even een theepauze in. Naar welke studio moet je eigenlijk?” Nadat Biesheuvel het adres had opgegeven, reageerde de Franse president heel bezorgd. “Zo ver? Neem dan maar even mijn auto, dan krijg je een paar witte muizen mee en die rijden je er zo naar toe.”’ En zo vertrok Biesheuvel begeleid door witte muizen (motoragenten) in de limousine van Pompidou naar de studio. Geen klein gebaar van een Franse president.Ga naar eind14. Biesheuvel werd in 1973 opgevolgd door Den Uyl. Met hem veranderde ook het karakter van de persconferentie. Den Uyl gaf niet alleen toelichting op de besluiten, maar ging ook in discussie met de pers. De sfeer was informeel. Toen hij eens uitvoerig aan het woord was, riep een journalist uit de hoek van het perszaaltje: ‘Harder, ik kan u niet verstaan.’ Den Uyl: ‘Dan moet u beter luisteren.’ De journalist: ‘Nee, u moet uw sigaar uit uw mond nemen als u met ons spreekt.’ De premier gehoorzaamde en de persconferentie kon worden voortgezet.Ga naar eind15. Den Uyl wist veel en wilde die kennis graag etaleren tijdens de persconferenties. Zijn favoriete bron was het Statistisch Zakboek | |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) dat elk jaar verschijnt. Hij moest het cbs-boekje altijd binnen handbereik hebben, dat was een soort bijbel voor hem. Dan kon hij opzoeken hoeveel klompenmakers er in Nederland waren of hoeveel ongetrouwde vrouwen. En met dat soort feiten en cijfers sloeg hij de journalisten om de oren. Dat deed hij ook in de ministerraad. Toen het kabinet eens discussieerde over een verhoging van de portokosten en de socialisten dwarslagen omdat de maatregel vooral ‘de gewone man’ zou treffen, bracht Den Uyl de oplossing: ‘We moeten gewoon de tikken van de telefoon twee cent duurder maken, dat levert ongeveer evenveel op.’ Minister Westerterp van Verkeer en Waterstaat zat met zijn mond open van verbazing. ‘Jajaja,’ zei Den Uyl triomfantelijk, ‘ik kan het je precies vertellen. Geef me het boekje maar.’ En dan zocht hij in zo'n cbs-boekje razendsnel op hoeveel tikken de ptt jaarlijks registreert.Ga naar eind16. Net als Van Agt kwam ook Den Uyl vaak te laat in Nieuwspoort. Een ministerraadsvergadering met vijf verschillende partijen viel niet makkelijk af te ronden. Urenlang moesten de journalisten soms aan de bar van Nieuwspoort wachten. Toen het weer eens wekenlang verkeerd ging, besloten de journalisten te protesteren. Voorafgaande aan het eigenlijke begin van de persconferentie legde voorzitter Max de Bok van de Parlementaire Pers een statement af. Maar dat viel volstrekt verkeerd bij Den Uyl. Die werd boos. ‘Hoe laat het ook is, ik kom hier iedere week om jullie te informeren. Dat is uniek. Nowhere in the world gebeurt dat, nowhere in the world.’ Vergeleken met de onvermoeibare Den Uyl had zijn opvolger Dries van Agt een veel passievere presentatie. Van Agt relativeerde ogenschijnlijk alles en deed erg lichtvoetig, maar ondertussen voelde hij zich wel het pausje dat zijn volgelingen weleens zou vertellen wat er allemaal loos was. Hij nam vaak een lange denkpauze, trok nog eens aan zijn sigaar, tuitte de lippen en probeerde dan een bon-mot bij wijze van antwoord. Zijn grote wapen was zijn formuleringskunst. Daar was zelfs Den Uyl jaloers op. Van Agts relatie met de media was - ondanks de fraaie citaten die hij leverde - tamelijk moeizaam. Zelf klaagde hij eens: ‘Al zou ik over het water van Rotterdam lopen, dan nog zal Het Vrije | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
Volk over mij schrijven dat ik niet kan zwemmen.’Ga naar eind17. Lubbers relativeert meer: ‘Politici bevinden zich in een galerij van lachspiegels. Je komt er of te smal, of te lang, of te dik, of te kort uit.’Ga naar eind18.
Voordat Lubbers samen met zijn woordvoerder Hans van der Voet of diens plaatsvervanger Jaap van der Ploeg vrijdags naar Nieuwspoort wandelt, spoedt hij zich van de Trêveszaal eerst nog even naar het Torentje om zich, met het oog op het televisiegesprek, te scheren en om aan Betsy te vragen of er nog dringende boodschappen zijn. Dan volgt een snelle voorbereiding. Lubbers bekijkt de persberichten die de Rijksvoorlichtingsdienst heeft geprepareerd over de besluiten die de ministerraad die dag heeft genomen. De woordvoerder informeert hem over de onderwerpen die de journalisten mogelijk aan de orde zullen stellen. Ook vertelt hij Lubbers welke topics de ministers liever zelf uitvoerig in de publiciteit willen brengen. Na het kwartiertje voorbereiding, dat in de auto plaatsvond toen de ministerraad nog op vele kilometers afstand van Nieuwspoort in het Catshuis plaatsvond, volgt de korte wandeling naar Nieuwspoort. Tot eind 1992 was het perscentrum gevestigd in een krap bemeten pand op de uiterste hoek van het Tweede-Kamercomplex, net even buiten een van de poorten die naar het Binnenhof leiden. Het stond bekend als ‘het voormalige vioolbouwershuisje’ en telde behalve de bar en een eetgedeelte met een half dozijn tafeltjes een paar piepkleine zaaltjes die via allerlei trappetjes met elkaar waren verbonden. In de winter van 199z verhuisde het perscentrum van de Hofcingel 12 naar de geheel verbouwde benedenverdieping van het voormalige Grand Hotel Central, Lange Poten 10, dat lang had gefunctioneerd als overblijfadres voor kamerleden die ver van Den Haag woonden. Net als het oude Nieuwspoort kent ook het nieuwe Nieuwspoort een verbinding met het gebouw van de Tweede Kamer. De stamgasten van het oude Nieuwspoort zijn meeverhuisd naar de ‘nieuwbouw’, maar de vele anekdotes laten zich maar moeilijk vertellen aan jonge verslaggevers die de oude ruimte met de gladde houten vloeren niet meer hebben meegemaakt. | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
Het was Onno Ruding van Financiën die ieder jaar na afloop van de Algemene en Financiële Beschouwingen in de bar van Nieuwspoort verscheen om met zijn ambtenaren een paar jenevers op de goede afloop te drinken. Moe van de lange debatten leunde Ruding die donderdagnacht met zijn billen tegen het cafétafeltje. Dat stond heel stevig, omdat aan de andere kant een zwaargebouwde verslaggever zat. Totdat Ruding, na een nieuw kelkje van de tap te hebben gelicht, zich opnieuw tegen het tafeltje wilde vlijen. Helaas voor de excellentie was de redacteur vertrokken: de tafel schoot weg over de gladde vloer en minister Ruding lag voor hij er erg in had met zijn lange lichaam uitgestrekt op de Nieuwspoortvloer. Het eerste dat hij zei toen hij weer overeind stond was: ‘Ik ben niet dronken.’ De jaren tachtig zijn niet te vergelijken met de jaren zestig en zeventig toen de bar iedere avond volstroomde met kamerleden, staatssecretarissen en ministers. Uit die twee decennia weten alleen de heel oude journalisten nog de verhalen te vertellen. Over minister Beernink van Binnenlandse Zaken bijvoorbeeld, die regelmatig ook 's middags in Nieuwspoort belandde. Hij speelde dan een potje schaak, keek tegen vijven op zijn horloge en zei dan: ‘Ik moet even naar het departement om een paar stukken te tekenen, maar ik ben zo weer terug en dan maken we het af.’ Alles went op den duur. Dat gold de minister die aan yoga deed en midden in de nacht in het perszaaltje op zijn hoofd stond. En ook de minister die, meestal 's nachts rond een uur of drie, het telefoontoestel achter de bar gebruikte om even naar huis te bellen. Het toestel stond in een kastje en de man stak, om het lawaai van de bar buiten te sluiten, zijn hoofd naar binnen. Na een half uur vroeg iemand waarom de minister zo lang stond te bellen. Dat was de eerste keer, de rest van de kabinetsperiode wekte het geen verwondering meer, iedereen wist toen dat de minister stond te slapen.Ga naar eind19. Tegenwoordig zijn het andere tijden. Maar één ding is al die jaren niet veranderd: het wachten op vrijdag. In de loop van de middag geeft de Rijksvoorlichtingsdienst aan vanaf welk uur de minister-president, de mp, verwacht kan worden. In het oude Nieuwspoort werd dat nog op een schoolbord gekalkt: ‘Persconferentie mp vanaf 17.00’. Het belangrijkste woord in die me- | |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
dedeling is ‘vanaf’, want het kan ook een uur, of anderhalf uur, later worden.
Terwijl Lubbers en zijn persattaché Nieuwspoort binnenlopen en zich naar de conferentiezaal begeven, meldt een rvd-medewerker dat de minister-president is gearriveerd en de persconferentie gaat beginnen. De journalisten onderbreken hun gesprek en lopen met het glas in de hand naar de perszaal. In het oude Nieuwspoort aan de Hofcingel werd de persconferentie van de minister-president in de Opkamer gehouden, de grootste perszaal van Nieuwspoort en ooit veroverd op de Tweede Kamer die daar het archief bewaarde. De Opkamer lag schuin achter het eigenlijke Nieuwspoort. Na een trap te zijn afgedaald naar de ingang van het perscentrum moest Lubbers een trappetje omhoog, door een zaaltje met een pingpongtafel, en weer twee trapjes omhoog naar de zaal. Het nieuwe Nieuwspoort heeft een zeer ruime zaal voor de wekelijkse persconferentie, genoemd naar het pseudoniem waarmee Volkskrant-journalist Henry Faas in de jaren zestig zijn parlementaire rubriek ondertekende: Wandelganger. Ook als vijftig journalisten op de persconferentie afkomen, kunnen ze allemaal zitten.
Als de eerste journalisten in de perszaal arriveren, zit Lubbers al klaar. Hij leest nog steeds zonder bril, maar hij moet zich wel helemaal vooroverbuigen, met de neus op het papier, om de persberichten voor hem op tafel te kunnen ontcijferen. Het aantal ‘stencils’, zoals de perscommuniqués nog steeds worden genoemd, varieert. Op vrijdag 19 juni 1992 bijvoorbeeld waren het er negen en ze geven een aardig inzicht in de gedetailleerdheid waarmee de ministerraad zich met het bestuur van het land bemoeit. Het kabinet is akkoord gegaan met:
| |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
De volgende dag zal blijken dat slechts twee van de negen onderwerpen de krant hebben gehaald. Toch pakken de journalisten iedere week weer trouw het stapeltje ‘stencils’ aan. Al was het alleen maar om de achterkant als kladpapier te kunnen gebruiken. Als ook de laatste journalisten uit de bar in de zaal zijn gearriveerd, geeft de rvd-functionaris het woord aan de minister-president. Het is een rommelig sfeertje en Lubbers murmelt meestal iets half verstaanbaars als: ‘Ik heb vandaag niet veel te zeggen.’ Of: ‘Aan de stencils heb ik weinig toe te voegen.’ Dat is voor de journalisten, gemiddeld zijn er zo'n veertig aanwezig, het sein vragen te stellen. De meesten beperken zich overigens tot het opschrijven van de antwoorden. Gedurende de hele persconferentie, die van een kwartiertje tot twee uur kan duren, stellen maar vijf of zes journalisten de vragen. De rest maakt het zich gemakkelijk. Veel problemen ondervindt Lubbers niet. Hij heeft meer ervaring met deze persconferenties dan de aanwezige journalisten. Slechts een enkeling loopt langer in Den Haag rond dan hij zelf. Lubbers' antwoorden zijn meestal heel zakelijk en hij is niet te beroerd nog even het algemene kader van een besluit toe te lichten. Vooral bij sociaal-economische onderwerpen kan hij dan enthousiast raken en krijgt hij al snel een docerende toon. Hij spreekt dan rustig een halfuur achtereen. Hoewel de meeste journalisten Lubbers als premier ‘open’ vinden, is hij nog steeds in staat een ‘wollig’ betoog te houden om | |||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||
zijn mening te verhullen. Als de journalisten hun aantekeningen uitwerken blijkt hij een kwartier lang niets wezenlijks te hebben gezegd. Zoals Jan de Koning eens zei: ‘Net als Ruud Lubbers kan ik, als het moet, uitstekend niets zeggen. Ik heb er alleen iets minder woorden voor nodig.’Ga naar eind20. Als een onderwerp op de persconferentie hem niet aanstaat, dan maakt Lubbers zich er met een grapje vanaf. Heeft Lubbers eenmaal de lachers op zijn hand, dan is het voor de journalist die het onderwerp aan de orde heeft gesteld heel moeilijk om nog met een vervolgvraag te komen. Alleen de oud-gedienden en de journalisten van grote media kunnen het zich permitteren nog een tweede keer op het onderwerp terug te komen. Anderen zwijgen liever, bang om zich anders belachelijk te maken. Lubbers kan een onderwerp ook ‘dood maken’, door het te kleineren. Op de al eerder genoemde negentiende juni werd een vraag gesteld over de bewering van oud-minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken dat vier generaals hem in 1965 hebben voorgesteld een coup te plegen tegen het kabinet-Cals. Lubbers had geen behoefte om te reageren en dat liet hij in drie zinnen merken: ‘Zoiets belangrijks was nooit lang geheim gebleven. Wat moet ik nou met zo'n onderwerp? Ik vind het geen onderwerp om lang tijd aan te besteden.’ Lubbers is ook sterk in de vriendelijk geformuleerde ontkenning, alsof de vragensteller zich vergist. Na een vraag zegt hij dan bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat toch een slag anders’, of: ‘Mag ik het anders formuleren’, waarna een serie argumenten volgt met veel vrije associaties. Dit dwars tegen een opvatting ingaan is deels een truc, zoals Lubbers zelf heeft toegegeven.Ga naar eind21. Het volgende voorbeeld komt uit zijn eerste periode als premier. De vvd had in haar verkiezingsprogramma beloofd dat de aow'ers ontzien zouden worden, maar kon dat standpunt niet handhaven bij de vaststelling van het regeerakkoord en moest spoedig zelfs instemmen met een korting op de aow-uitkering. Uiteraard werd de vvd, heel begrijpelijk, bedolven onder kritiek van de oppositie en van de eigen achterban. Lubbers wilde de toenmalige fractievoorzitter van de vvd, Ed Nijpels, helpen en gebruikte daar het tv-praatje voor. | |||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||
Ad Langebent had het onderwerp, explosief voor de coalitie, nog niet aangeroerd of Lubbers begon met zijn beproefde ontkenning: ‘Welnee, die kritiek is helemaal niet terecht.’ Waarna hij de vvd vakkundig verdedigde. Later zei Lubbers over dat interview: ‘Dat was heel bewust. Ik dacht, dat is een mooie aangever, daarmee snoer ik de banden met de vvd aan en maak ik het ook gemakkelijker voor Nijpels, die zich op zijn congres in Amersfoort moet gaan verdedigen. Ik was eigenlijk blij dat Langebent erover begon, dat was voor mij een mooie kans om de publiciteit te benutten.’Ga naar eind22. Een andere beproefde methode van Lubbers is het meebuigen met de vragensteller als die juist een ontkenning verwacht. Hij gaat dan de impliciete beschuldiging die in de vraag zit zo enthousiast omarmen dat hij haar onschuldig maakt. Het voorbeeld komt in dit geval uit zijn derde periode als premier. De vraag aan Lubbers luidde of hij niet medeverantwoordelijk was voor Black Monday, toen het Nederlandse voorstel voor de top in Maastricht door de andere eg-lidstaten van tafel werd geveegd en Van den Broek en Dankert als verantwoordelijke ministers een golf van kritiek moesten incasseren. Lubbers' antwoord was: ‘Dat ik schuld heb, staat vast. Zo katholiek ben ik ook wel weer. Want zonder schuld heb ik niets meer te biechten en dat is het einde voor een katholiek. Als minister-president ben ik inderdaad verantwoordelijk geweest, van het prille begin af.’ En dan de uitsmijter: ‘Zo nu en dan krijg je te veel lof en op een ander moment krijg je te weinig kritiek.’Ga naar eind23. Een ander typisch Lubberiaanse reactie is het benadrukken van de voordelen of van de positieve kanten van tegenslagen en rampen. Als het kabinet weer eens bijna gevallen is, zal hij zeggen dat ‘de ploeg er versterkt uit te voorschijn is gekomen’. En, om bij het vorige voorbeeld te blijven: hoezo is Black Monday een diplomatiek debâcle? Lubbers: ‘Ik wil niet zeggen dat we de afgang voorzien hadden, dat we in feite Black Monday hadden georganiseerd. Dat gaat me iets te ver. Maar, en dat wil ik nu wel bekennen, het was een noodzakelijke fase om verder te komen.’ En dan volgt weer zo'n slotnummer: ‘Maastricht is geen succes geworden ondanks Black Monday, maar dankzij Black Monday.’Ga naar eind24. Echt moeilijk kunnen de journalisten het Lubbers niet maken | |||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||
tijdens de persconferentie. Als een journalist probeert Lubbers met een paar vragen een bepaalde richting in te sturen, is er altijd wel een collega die deze opzet onbedoeld in de war stuurt met een vraag die net over een ander aspect van het onderwerp gaat. Het is bovendien moeilijk om een serie vragen achter elkaar te stellen, omdat de rvd-functionaris die de persconferentie leidt, ook andere journalisten de gelegenheid geeft vragen te stellen. Alleen door snel te roepen dat hij nog een vervolgvraag heeft, kan een journalist proberen zijn serie af te maken. Soms kan door een onderlinge afspraak geprobeerd worden de minister-president enigszins in het nauw te drijven. Wat dat betreft is de persconferentie van 5 oktober 1984 gedenkwaardig. Tussen de premier en een paar journalisten, met name de toenmalige Trouw-redacteur Ben Heinrichs, ontstond een felle discussie over de royale stijging van de ministerssalarissen door een verhoging van de vakantietoeslag. Het steekspel duurde bijna drie kwartier lang. Zoals altijd wanneer Lubbers meent dat er wordt getwijfeld aan zijn integriteit, kon hij zijn emoties niet beheersen. Grauw weggetrokken van woede stootte hij op een gegeven moment uit: ‘Ik krijg er de kots van.’ Dat citaat haalde zonder probleem de krant van de volgende dag.
De persconferentie is voor Lubbers het aangewezen middel om de publieke discussie te sturen. Zodra hij van mening is dat een onderwerp in de media ‘verkeerde accenten’ krijgt, zoals hij het noemt, begint hij een langgerekt verhaal, zonder dat een van de journalisten er een vraag over heeft gesteld. Bijvoorbeeld om nog een keer duidelijk te maken waarom werk boven inkomen moet worden gesteld. Management by speech, noemde voormalig vvd-minister Winsemius dit. Dat bijsturen van de discussie kan ook kleine kwesties betreffen. Dan zijn de opmerkingen meer bedoeld voor ‘het politieke wereldje’. Een voorbeeld uit het einde van de jaren tachtig. Ongevraagd zei Lubbers opeens: ‘Ik wil graag nog even terugkomen op het paspoortdebat. Het optreden van PvdA-fractievoorzitter Kok vond ik ronduit zwak. Ik licht toe.’ Waarna een betoog van minstens een kwartier volgde en waarin hij van Kok weinig heel liet. | |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
Hij wordt in het sturen van de publieke discussie geholpen doordat de journalisten hem als een nationaal orakel over van alles en nog wat vragen stellen (‘Wat vindt u van het laatste voorstel van Clinton?’). En Lubbers, met zijn grote dossierkennis, kan op veel onderwerpen ingaan. Ook bij het tv-gesprek gebeurt dat. Oud-premier De Jong zegt: ‘Dat geeft voor de goegemeente die zit te kijken de indruk van de minister-president die de baas is van alles.’Ga naar eind25.
De wekelijkse ontmoeting met de pers biedt de minister-president een belangrijk machtsmiddel. Via de persconferentie en de aansluitende interviews met radio en televisie kan hij niet alleen de onderwerpen bepalen waarover in de samenleving wordt gediscussieerd, en een al lopende discussie in een nieuwe, door hem gewenste richting sturen, maar ook kan hij een geheel eigen uitleg geven aan de besluiten van de ministerraad door ze te interpreteren en te nuanceren. De situatie wordt onduidelijk als de premier ook nog eens lijsttrekker is, zoals het geval was met Lubbers bij de kamerverkiezingen van 1986 (negen zetels winst) en 1989 (gelijk gebleven). Dan krijgt hij tijdens de persconferentie vragen als: ‘Zegt u dit als premier of als cda-lijsttrekker?’ Om hem niet te veel voordeel te geven, stoppen de premier en zijn partij een paar weken voor de verkiezingen het gesprek op de televisie en de radio-interviews. De uitzendingen liggen ook stil in de formatieperiode die volgt op de verkiezingen, en in de weken voor Prinsjesdag. De achtereenvolgende oppositiepartijen hebben de megafoonfunctie van de persconferentie nooit plezierig gevonden. Begin maart 1989 beloofde de toenmalige oppositieleider Wim Kok dat ook hij ‘regelmatig’ persconferenties zou gaan geven. Tot een heus fenomeen hebben die bijeenkomsten nooit kunnen uitgroeien. In mei van dat jaar viel het kabinet, in september waren er verkiezingen en in november was Kok vice-premier en minister van Financiën in het derde kabinet-Lubbers. De woordvoerders van de nieuwe oppositiepartijen vvd en D66 hebben tijdens het derde kabinet-Lubbers een poging gedaan zich toegang te verschaffen tot de persconferentie van de minister-president, zodat ze tenminste direct konden reageren | |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
op besluiten van de ministerraad en uitspraken van de cda-premier. Maar de bijeenkomst in Nieuwspoort is alleen toegankelijk voor leden van de Parlementaire Pers, zodat de twee partijwoordvoerders niet in hun poging zijn geslaagd. De beslotenheid van de persconferentie is een regelmatig terugkerend thema. In oktober 1991 vroeg het D66-kamerlid Olga Scheltema in een kamerdebat aan Lubbers of de persconferentie niet openbaar gemaakt kon worden. De premier beloofde dat hij het nog eens aan de journalisten zou vragen, maar hij waarschuwde Scheltema niet al te veel hoop te hebben. Zelf vond hij het geen probleem. ‘Ik heb er geen moeite mee via de persconferentie rechtstreeks met iedereen te spreken, maar de journalisten willen niet.’ Lubbers spreekt hier maar de halve waarheid. Een deel van de journalisten, namelijk die van radio en televisie, zou graag zien dat de bijeenkomst ‘openbaar’ werd. Dan is het immers toegestaan microfoons en camera's mee te nemen om opnamen te maken. Tot verdriet van veel omroepjournalisten is dat na bijna een kwart eeuw nog steeds niet mogelijk. Regelmatig proberen ze daar verandering in te brengen, maar in de Parlementaire Pers zijn de schrijvende journalisten in de meerderheid en die voelen er niets voor. Dat leidt weer tot boze reacties. ‘Ik vind de schrijvende collega's ouderwets en kneuterig,’ schreef Piet van Tellingen, eindredacteur van Hier en Nu-radio, eind oktober 1991 in de Gooi- en Eemlander, in omroepkringen een veelgelezen krant. Het weghouden van microfoons en camera's doet volgens hem onrecht aan de snelle wijze waarop radio en tv hun informatie verstrekken. ‘Waarom niet een gewone persconferentie van de premier die door radio en tv kan worden geregistreerd? En als de schrijvende parlementaire pers dan onderonsjes wil met de premier dan organiseren zij dat daarna maar.’Ga naar eind26. De schrijvende pers houdt liever alles bij het oude, omdat ze bang is dat de minister-president veel voorzichtiger gaat formuleren als camera's en geluidsbanden meelopen. De premier spreekt nu nog een beetje ‘met de benen op tafel’ en dat zou verloren gaan als heel Nederland mag meekijken en meeluisteren. Een van de kenmerken van de persconferentie is de vrij ongedwon | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
gen sfeer, die vooral buitenlandse journalisten verbaast. Het heeft iets weg van een gedachtenwisseling van aan elkaar gewaagde vakmensen en die is niet direct geschikt voor consumptief gebruik.Ga naar eind27. De woordvoerder van de premier is het met de schrijvende pers eens. De Rijksvoorlichtingsdienst is bang dat citaten uit hun verband worden gerukt als fragmenten van de persconferentie worden uitgezonden. En juist omdat televisiebeelden vaak een grote impact kunnen hebben, wil de Rijksvoorlichtingsdienst het risico vermijden dat Lubbers' zinnen een verkeerde indruk wekken doordat ze bekort zijn, in een andere volgorde geplaatst, of uitvergroot. Iedere nuance valt dan weg. Zo heeft hoofddirecteur Hans van der Voet nog steeds ‘verschrikkelijk spijt’ dat hij het nos-Journaal heeft toegestaan opnamen te maken bij de speciale persconferentie van premier Lubbers tijdens het bezoek van de Japanse premier Toshiki Kaifu aan Nederland.Ga naar eind28. Deze persconferentie, gehouden op 19 juli 1991 in de perszaal van het ministerie van Algemene Zaken, was georganiseerd door de Rijksvoorlichtingsdienst en viel buiten de regels van de bijeenkomst op vrijdag. Het nos-Journaal bracht Lubbers volgens Van der Voet in grote problemen door verschillende citaten van de premier door elkaar te presenteren in de nieuwsuitzending van die dag. Daardoor leek het of Lubbers verklaarde dat er geen reden meer was bij Japan op herstelbetalingen aan te dringen (‘de kous is af’). De Stichting Japanse Ereschulden, die een schaderegeling voor de slachtoffers eist, reageerde verbijsterd op de uitzending. Het kostte Lubbers enige moeite de stichting en later ook de Tweede Kamer te overtuigen dat het nos-journaal zijn woorden verkeerd had weergegeven. Lubbers had juist het tegenovergestelde gezegd. Letterlijk zei hij tijdens de persconferentie: ‘Je kunt niet zeggen: de kous is af, dat je de geschiedenis wegwist. Die blijft natuurlijk staan in al zijn verdriet en pijnlijkheid.’ Door het weglaten van de woorden ‘Je kunt niet zeggen’ liet het nos-Journaal Lubbers precies het tegenovergestelde zeggen van wat hij bedoelde. Gezien deze ervaring zal het voor de omroepjournalisten de komende jaren niet eenvoudig zijn de Rijksvoorlichtingsdienst | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
voor hun zaak te winnen. Camera en geluidsband blijven voorlopig taboe bij de vrijdagse persconferentie. De Rijksvoorlichtingsdienst houdt zich zelf ook aan de regels en laat evenmin een band meelopen. Een medewerker van de rvd maakt wel aantekeningen en schrijft na afloop een rapport ‘van hetgeen de rvd denkt dat de minister-president heeft gezegd’, zoals Van der Voet het uitdrukt.
Niet alleen voor de oppositiepartijen, maar ook voor de coalitiepartner is de one-man-show van de premier niet altijd plezierig. Fractievoorzitter Joris Voorhoeve heeft na de val van het tweede kabinet-Lubbers gezegd dat de ware oorzaak van de kabinetscrisis te maken had met de wijze waarop Lubbers het beleid presenteerde. Volgens hem trok de cda-leider alle succes naar zich toe. ‘Onze bijdrage kwam onvoldoende in de schijnwerpers.’Ga naar eind29. Het wantrouwen is wel te begrijpen. De hele week zijn de politici van de twee coalitiepartijen druk bezig achter de schermen de besluiten in de ministerraad voor te bereiden. De voorzitters van de fracties, de specialisten uit de fracties, de meest betrokken ministers, de vice-premier en soms ook nog de partijvoorzitters op donderdagavond, iedereen werkt mee aan het voor alle partijen meest aanvaardbare compromis. Maar het is één man, de minister-president, die het resultaat van al die noeste arbeid mag presenteren. Daar komt bij dat al die betrokkenen nog nooit de persconferentie hebben bijgewoond. Ze hebben er in de loop der jaren hun eigen voorstelling van gemaakt, en die is niet per definitie gunstig. Deels is het beeld bepaald door wat ze vrijdagavond laat op televisie zien, deels door wat ze op zaterdag in de kranten lezen. Een beetje jaloers lezen ze dan: ‘Lubbers beslist...’, ‘Lubbers vindt...’, ‘Lubbers meent...’. In de koppen van de kranten lijkt het wel of hij in zijn eentje regeert. Het wantrouwen kan zo hoog oplopen dat het tot heftige spanningen in de coalitie leidt. In april 1992 wankelde het kabinet een paar dagen langs de rand van de afgrond naar aanleiding van de persconferentie die Lubbers op vrijdag 24 april in Nieuwspoort had gegeven. Drie kwartier lang had hij in de Opkamer de plannen van het kabinet met de inkomens uiteengezet. Na dit college | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
had hij ook nog eens drie kwartier lang allerlei vragen beantwoord. Aan de circa veertig aanwezige journalisten de taak daar een leesbaar distillaat van te brouwen. De Volkskrant opende de volgende dag met Lubbers' betoog op de voorpagina. ‘Kabinet kiest in 1993 voor denivellering,’ kopte de krant boven het verhaal. Er brak onmiddellijk paniek uit in de PvdA toen de sociaal-democratische bewindslieden die ochtend hun lijfblad uit de bus haalden. Ze konden zich niet herinneren gisteren in de Trêveszaal een dergelijk besluit te hebben genomen, 's Avonds liet vice-premier Wim Kok in het nos-Journaal weten dat zo'n denivellering ‘voor de PvdA niet draagbaar is’. Het conflict escaleerde snel en zelfs de meest koele beschouwers op het Binnenhof zagen het kabinet spoedig vallen. Het hele weekeinde was er druk beraad tussen de twee partijen. Het wachten was op de allesverlossende brief van de twee leiders Lubbers en Kok. Die bleek niet makkelijk te schrijven. Pas maandagavond waren de heren klaar - en was het kabinet gered. In het debat in de Tweede Kamer over deze bijna-crisis verklaarde Lubbers de volgende dag dat hij tijdens de persconferentie niets verkeerds had gezegd. Hij ging niet zover de pers de schuld te geven van de bonje. ‘Als de journalisten mijn uiteenzetting verkeerd interpreteren,’ vertelde Lubbers de Tweede Kamer, ‘dan is het aan mij dat beeld te corrigeren.’ Twee maanden later kwam hij hierop terug in een interview.Ga naar eind30. Lubbers zei: ‘Van Agt zou zeggen: “Politiek is een kwestie van akoestiek en retoriek.” Kennedy zei weleens: “Wat ik vandaag besloten heb, kan ik morgen pas in de krant lezen.” Daarmee bedoelde hij dat je de impact, de draagwijdte van de genomen beslissingen pas goed duidelijk worden in de krant.’ Wat Lubbers niet zei, was dat deze bijna-crisis zich helemaal niet had voorgedaan als vice-premier Wim Kok gewoon was meegekomen naar de persconferentie. Die had dan tijdens de bijeenkomst een eventuele verkeerde ‘optiek’ onmiddellijk kunnen corrigeren. Maar ondanks aanbevelingen van wijze mannen en allerlei commissies houden achtereenvolgende premiers, dus ook Lubbers, hun show liever helemaal voor zich alleen. De voordelen voor hun positie en hun partij zijn blijkbaar zo groot dat ze die liever niet met een ander delen. | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
Al in de tijd van premier Biesheuvel, toen de coalitie uit vijf partijen bestond, is overwogen de voorlichting over de besluiten van de ministerraad te laten rouleren over verschillende partijen. Maar het kwam er niet van. In de praktijk komt de coalitiepartner alleen aan bod als de minister-president ziek is of in het buitenland verblijft. Want dan mag de vice-premier de ministerraad voorzitten en de daarop aansluitende persconferentie in Nieuwspoort geven. Biesheuvels opvolger Den Uyl miste zelden een ministerraad en een persconferentie. Van de vijfenvijftig maanden dat hij premier was, moest hij slechts acht keer verstek laten gaan. Dan presenteerde een van de twee vice-premiers het kabinetsbeleid.Ga naar eind31. Dat Van Agt zich veel vaker liet vervangen, mag niet verbazen gezien zijn beleden afkeer van de wekelijkse persconferentie. In de vvd spreken ze nog enthousiast over de wijze waarop Van Agt het premierschap deelde met Hans Wiegel, de aanvoerder van de vvd-ministers in het kabinet. Anders dan Lubbers gunde Van Agt de vvd vaak een succesje. Bovendien claimde Van Agt niet het alleenrecht bij de presentatie van het beleid, beweren vvd'ers. De cijfers geven hun gelijk. Van de negenenvijftig maanden dat Van Agt premier was, liet hij zich op de persconferentie zeventig keer vervangen, dat is gemiddeld eens per maand. Bij Den Uyl was dat slechts een keer in de drie maanden. Lubbers is altijd heel gretig als het gaat om het voorzitten van de ministerraad en het geven van de persconferentie. Tijdens zijn eerste kabinet liet hij zich gemiddeld eenmaal per vier maanden vervangen. Tijdens het tweede kabinet liep dat terug tot een keer per drie maanden. En tijdens het derde kabinet, gerekend tot het reces in de zomer van 1993, was hij gemiddeld slechts een keer in de vijf maanden absent.Ga naar eind32. Een record in mediadominantie.
Lubbers mag de presentatie van het kabinetsbeleid dan zelden overlaten aan de coalitiegenoot, hij neemt wel vaker dan tijdens zijn eerste twee kabinetten vakministers mee naar Nieuwspoort. Dat doet hij op initiatief van Hans van der Voet. De duopresentatie moet tot uitdrukking brengen dat in deze coalitie, bestaande uit zeven ministers van het cda en zeven van de PvdA, beide partners ‘gelijkwaardig’ zijn. | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Ook vorige premiers hebben soortgelijke adviezen gekregen. Toen Den Uyl in 1971 nog oppositieleider was, heeft hij minister-president Biesheuvel de raad gegeven zijn collega's af en toe voor het voetlicht te brengen. Niet alleen tijdens de persconferentie, maar ook bij het televisiegesprek. Den Uyl: ‘Ik geloof dat zo nu en dan wat afwisseling beter is. Het is zo vervelend voor de kijker in het land, elke week datzelfde gezicht.’Ga naar eind33. Toen Den Uyl eenmaal zelf premier was, wilde hij er niets meer van weten. Hij had twee redenen om het meenemen van vakministers naar de persconferentie af te wijzen. In de eerste plaats zou het praktisch heel moeilijk zijn om steeds uit te maken welke ministers hoe vaak aan de beurt zouden moeten komen. Het meer principiële argument was dat het meenemen van vakministers ten koste zou gaan van de continuïteit van de presentatie van het kabinetsbeleid.Ga naar eind34. De duopresentatie leidt niet per definitie tot een betere weergave van het kabinetsbeleid. Een mooie illustratie hiervan is de persconferentie over de identificatieplicht op 20 maart 1992. Terwijl de andere ministers zich na een lang kabinetsberaad naar huis lieten rijden, zat minister Hirsch Ballin van Justitie naast premier Lubbers in Nieuwspoort. Hij gaf een toelichting op het wetsvoorstel en benadrukte dat een algemene identificatieplicht in de toekomst geen problemen meer zal geven als werknemers eenmaal gewend zijn een identiteitsbewijs bij zich te dragen. Het PvdA-kamerlid Ella Kalsbeek reageerde die vrijdagavond verontwaardigd op het besluit. Het was volgens haar belachelijk zes miljoen werknemers te verplichten iedere dag een identificatiebewijs bij zich te dragen. De controle op illegale arbeid kan volgens haar veel efficiënter, bijvoorbeeld door van ondernemers te eisen dat werknemers zich bij indiensttreding identificeren. Dat Kaisbeek in de media zo luidkeels mopperde, kwam vooral omdat ze in de veronderstelling verkeerde dat die dag eigenlijk nog helemaal geen besluit over de identificatieplicht was genomen. Een van de PvdA-ministers had haar dat vanuit de Trêveszaal gemeld. Niet voor niets kwamen de mededelingen van Lubbers en Hirsch Ballin ook voor de PvdA-ministers als een complete verrassing. Zij hadden de Trêveszaal verlaten in | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
de veronderstelling dat over de identificatieplicht nog zou worden doorgepraat. Het besluitenlijstje en de notulen van de ministerraadsvergadering kunnen in zo'n twijfelgeval uitkomst bieden. Maar het gelijk krijgt degene die de formulering van deze teksten in handen heeft en dat is de minister-president. Het besluitenlijstje (‘Zeer Geheim’) van de ministerraad van 20 maart meldt dat de vergadering akkoord is gegaan met het wetsvoorstel van Hirsch Ballin. De betrokken PvdA-ministers lieten zich niet zomaar aan de kant schuiven. Minister Dales van Binnenlandse Zaken en Hans Alders van vrom - die zich op zo maart blijkens de notulen zeer uitvoerig in de discussie over de identificatieplicht heeft gemengd - schreven Lubbers na het weekeinde een boze brief met een fraaie tekst die kan worden samengevat in één zin: ‘Zeg Ruud, ben je gek geworden, we hebben zo maart helemaal geen besluit over de identificatieplicht genomen.’ Het komt niet vaak voor, maar als ministers bezwaren blijven houden tegen de tekst van de notulen en het besluitenlijstje, dan moet daar in de ministerraad over gesproken worden. En zo kwam het dat de ministers een week na de gezamenlijke persconferentie van Hirsch Ballin en Lubbers opnieuw in de Trêveszaal over de identificatieplicht debatteerden. Veel maakte het niet uit. Er werd alleen iets kleins veranderd in het voorstel om artikel 19 van de Vreemdelingenwet te wijzigen. Het kabinet kwam hiermee tegemoet aan de bezwaren van Dales. Het bewijs dat de heropening van het debat in de Trêveszaal hoegenaamd niets aan Hirsch Ballins wetsvoorstel heeft veranderd, levert opnieuw het besluitenlijstje. Doodleuk liet Lubbers daarin opnemen dat de vergadering het besluit van een week eerder had ‘herbevestigd’. Met andere woorden, volgens de minister-president had de PvdA ten onrechte beweerd dat er nog niets besloten was over de identificatieplicht. Om de PvdA gezichtsverlies te besparen en ook om de ruzie tussen de fracties van cda en PvdA te sussen, meldt Lubbers deze keer na afloop van de ministerraad in Nieuwspoort dat niemand bang hoeft te zijn dat alles nu al vastligt. Het voorstel gaat eerst naar de Raad van State, vertelt Lubbers de parlementaire pers, en | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
komt dan nog een keer terug in het kabinet. ‘We gaan het dan eerst zelf nog een keer bekijken voordat we het voorstel naar de Tweede Kamer sturen.’ De PvdA-bewindslieden beschouwen deze belofte als een bekentenis van Lubbers dat hij en Hirsch Ballin op zo maart te snel hebben geroepen dat het kabinet al akkoord was met de identificatieplicht. Ten onrechte, want een nadere bestudering van het besluitenlijstje van de ministerraadsvergadering van 20 maart leert dat toen reeds besloten was dat het wetsvoorstel terugkomt in de ministerraad nadat de Raad van State advies heeft uitgebracht. Of de ministerraad die twintigste maart wel of niet met de identificatieplicht akkoord is gegaan, zal wel nooit meer duidelijk worden. Volgens de PvdA-ministers niet, maar die konden er weinig meer aan veranderen aangezien Lubbers en de betrokken vakminister Hirsch Ballin de pers al hadden ingelicht dat er een besluit was genomen. De persconferentie is op deze manier een verlengstuk van de Trêveszaal geworden. Door in Nieuwspoort een akkoord te presenteren, is het kabinet in feite akkoord gegaan. Zo gebruikt Lubbers de persconferentie ook om ministers te forceren het samen eens te worden. Hij meldt de parlementaire pers in Nieuwspoort dat het kabinet ‘eruit’ is en dat de betrokken ministers gemachtigd zijn maandag of dinsdag de laatste redactionele wijzigingen aan te brengen. Vervolgens laat hij de rvd de betrokken ministers melden dat de pers op de hoogte is gebracht van het ‘akkoord’. Die ministers kunnen het zich dan absoluut niet veroorloven er die maandag of dinsdag niet uit te komen. Het besluit is immers al wereldkundig gemaakt. Via de persconferentie schaakt Lubbers op twee borden tegelijk. Want ook onderwerpen die bij lange na nog niet zijn afgerond in de ministerraad, leiden tot uitvoerige commentaren van de premier in Nieuwspoort. Via de publiciteit weet hij zo de nog komende besluitvorming in de ministerraad te beïnvloeden. Willem Drees junior heeft eens niet minder dan acht bezwaren opgesomd tegen de wijze waarop de premier verslag doet van de ministerraadsvergadering.Ga naar eind35. 1. Het kost de premier te veel tijd. 2. De druk om besluiten te | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
nemen neemt toe, ook als de discussie nog niet is afgerond. 3. Door allerlei losse mededelingen wordt de eenheid in het kabinet doorbroken. 4. Er wordt gesuggereerd dat de ministerraad verantwoordelijk is voor de besluitvorming, terwijl dat de betrokken minister is. 5. Ten onrechte ontstaat de indruk dat de premier alles regelt. 6. Vragen over de toekomst leiden tot speculaties over latere beslissingen. 7. In zijn antwoorden oordeelt de premier over kamerleden, terwijl dat zijn taak niet is. 8. Zijn opmerkingen worden buiten het parlement gemaakt en dat leidt tot een rommelige discussie, omdat kamerleden ook weer via de media gaan reageren zonder de stukken te kennen. Er zijn nog steeds kamerleden die soortgelijke bezwaren hebben en eigenlijk vinden dat de minister-president eerst de Tweede Kamer moet informeren over de besluiten van de ministerraad en daarna pas de verzamelde pers. Maar het parlement heeft deze strijd om het zogeheten primeurrecht al lang geleden verloren. Om aan de bezwaren enigszins tegemoet te komen, is een paar jaar geleden besloten de ‘stencils’ die de journalisten op de persconferentie krijgen toe te voegen aan de Selectie, de knipselkrant die de rvd twee keer per dag samenstelt.
Lubbers laat altijd duidelijk merken als hij het wel genoeg vindt en de persconferentie volgens hem beëindigd kan worden. Terwijl hij naar een vraag luistert, veegt hij zijn mapjes bijeen en tilt die vast een beetje van tafel. Hij gaat bovendien wat scheef op zijn stoel zitten en de antwoorden worden korter. Zijn woordvoerder herkent dat gedrag en geeft de traditionele laatste vraag aan The Daily Invisible, het eenmansblaadje van Julius Vischjager. Diens vraag - het rituele slot van de persconferentie - is meestal langdradig en onsamenhangend. De meeste journalisten staan daarom al op voordat Vischjager, die zij als de dorpsgek beschouwen, zijn eerste zin heeft kunnen formuleren. Desalniettemin krijgt Vischjager altijd een kort antwoord van Lubbers. Uiteindelijk levert hem dat minder problemen op dan Vischjager te negeren. Fraai was de repliek die de Britse premier Margaret Thatcher gaf toen ze op bezoek in Nederland was en tijdens haar persconferentie geconfronteerd werd met Vischjagers beruchte laatste vraag. Blijkbaar was ze gewaarschuwd, want nadat | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
Vischjager zijn ingewikkelde probleem omslachtig aan haar had voorgelegd, antwoordde ze spits: ‘Please, repeat your question.’ Dat was zelfs voor Vischjager te veel gevraagd. Lubbers laatste antwoord gaat al jaren verloren in het geroezemoes van de verslaggevers. Die zijn bezig Lubbers' orakelteksten te interpreteren. Deze exegese kan even duren. Redacteuren van dezelfde krant of hetzelfde persbureau overleggen vervolgens met elkaar wie welk stukje zal maken. Anderen bespreken of ze eerst nog even in Nieuwspoort zullen eten, of direct aan het schrijven zullen gaan. Een enkeling loopt naar Lubbers om hem nog een aparte vraag voor te leggen waarmee hij zijn collega's niet heeft willen lastigvallen of waarvan hij het antwoord liever voor zichzelf houdt. Omringd door journalisten van radio en televisie loopt Lubbers vervolgens naar de radiostudio op het Binnenhof. Daar geeft hij achter elkaar drie tot vijf interviews aan journalisten van verschillende omroepen. Ze krijgen ieder tien minuten en Lubbers zorgt ervoor dat die limiet niet wordt overschreden. Als er desondanks zinnen uit het gesprek geknipt moeten worden, moet de Rijksvoorlichtingsdienst daar toestemming voor geven. Nog in 1983, toen hij al tien jaar in de politiek zat en dus een zeer ruime ervaring had met de media, noemde Lubbers het ‘knipwerk’ van radioreporters zijn grootste probleem met de journalistiek. Radioverslaggevers hebben volgens hem nogal eens de neiging zoveel mogelijk minuten op te nemen om de bandopname dan vervolgens te gaan zitten monteren. ‘Verbazingwekkend hoe een opname dan kan veranderen,’ aldus Lubbers.Ga naar eind36. Ook bij televisie gebeurt het. Lubbers heeft zich daarom aangeleerd altijd aan de betrokken journalist te vragen hoe lang het item ongeveer duurt. Hij beperkt zich dan tot de afgesproken tijd om te voorkomen dat er later door montage nog veel in kan worden veranderd. Voorkomen kan hij het natuurlijk niet, maar wel maakt hij het zo, naar eigen zeggen, enigszins ‘beheersbaar’. Om het helemaal in de hand te houden, treedt hij bij televisie het liefst live op.Ga naar eind37. Interviews met schrijvende journalisten, die uiteraard ook | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
‘monteren’ door het verhaal opnieuw op te bouwen, hele stukken weg te laten, en passages in eigen woorden na te vertellen, heeft Lubbers het best in de hand. Is het interview uitgeschreven dan laat Lubbers de tekst toesturen en hij schroomt dan niet hier en daar zelf een alinea te herschrijven of een citaat af te zwakken dan wel aan te scherpen. Aan zijn woordvoerder de taak om de journalisten te overtuigen dat deze correcties niet genegeerd kunnen worden.
Na zijn vrijdagse radiogesprekken, begeeft Lubbers zich naar de televisiestudio op het Korte Voorhout voor de opname van het ‘gesprek met de minister-president’. Ook hier is het ‘tarief’ tien minuten, en beide kanten vullen de tijd met veel routine. Een voorgesprek om het interview even door te nemen is er nauwelijks. Lubbers zegt een instinctieve weerzin te hebben een journalist een onderwerp te suggereren.Ga naar eind38. Als hij ‘wat kwijt wil’ heeft hij dat al laten blijken tijdens de persconferentie, waar de omroepjournalisten bijzitten. Alleen als een onderwerp tijdens de persconferentie niet ter sprake is geweest, wil een interviewer nog weleens bij Lubbers informeren of het zin heeft tijdens de opname naar het betreffende onderwerp te vragen. Daarmee voorkomt hij dat tijdens het gesprek zelf geen of een ontwijkend antwoord op zijn vragen komt. Tijdens de opname etaleert Lubbers alle trucs die hij ook in de persconferentie gebruikt. Hij ontwijkt, buigt mee, benadrukt het positieve, speelt de optimist. En hij waakt ervoor andere partijen teveel tegen hun schenen te schoppen. Als je in de opiniepeilingen hoog scoort is het heel verstandig om een beetje rustig, bescheiden en afwachtend over te komen. ‘Ik denk dat hij een low profile kiest in zijn uitlatingen om die scores zo hoog mogelijk te houden,’ zegt vvd'er Hans Wiegel. ‘Hij is de populairste politicus van het land, maar hij doet nooit populair.’Ga naar eind39.
Lubbers' neiging vrij te associëren, komt ook bij het tv-gesprek tot uiting. Deze bespiegelingen zijn niet altijd tot genoegen van de vakministers op wiens terrein Lubbers zich dan begeeft. Zo werd minister Relus ter Beek van Defensie vrijdag 18 januari | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
1991, terwijl hij thuis in Coevorden zijn zevenenveertigste verjaardag vierde, volstrekt overvallen door het televisie-interview dat Ferry Mingelen die avond met de premier had. Het was midden in de Golfoorlog. Twee nachten eerder waren de Verenigde Staten operatie Desert Storm begonnen met een luchtaanval op Baghdad. Irak reageerde direct met een dramatische aanval met Scud-raketten op Israël, waarbij die eerste keer twaalf gewonden vielen. Die achttiende januari ging het gesprek met de minister-president uiteraard over de Golfoorlog en mogelijke Nederlandse steun aan Israël. De wereld wachtte toen nog in spanning of Israël, een kernwapenmogendheid, een tegenaanval zou organiseren, waardoor de Golfoorlog verder zou escaleren. Door Israël een afdoende bescherming te bieden tegen de raketaanvallen vanuit Irak, kon Israël mogelijk afgehouden worden van een militaire actie tegen Saddam Hoessein. Tegen deze achtergrond en in antwoord op een vraag van Mingelen, noemde premier Lubbers het ‘voorstelbaar’ dat Nederlandse Patriot-raketten worden ingezet voor de verdediging van Israël. Niet ten onrechte werden deze woorden van de ministerpresident uitgelegd als aanbod van Nederland aan Israël. Ter Beek, de verantwoordelijke minister, wist echter niets van een aanbod en maakte een hoop kabaal. Lubbers en Van den Broek, die ook betrokken bleek bij het ‘spontane’ aanbod, verklaarden later dat ze Ter Beek niet op zijn verjaardag hadden willen storen. Lubbers verdedigde zijn aanbod met de opmerking dat het een ‘spontaan antwoord op een onverhoedse vraag’ was geweest. In het kamerdebat is de competentiestrijd hoog opgespeeld. Van den Broek moest in het openbaar zijn verontschuldigingen aanbieden. Een veel belangrijker aspect kreeg geen aandacht. Lubbers wist volstrekt niet waar hij het over had toen hij de Nederlandse Patriot-eenheden ter sprake bracht. Die waren namelijk niet te vergelijken met de Amerikaanse Patriot-eenheden, die toen ogenschijnlijk redelijk succesvol waren tegen de Scud-aanvallen van Saddam Hoessein. De Defensiestaf had via Ter Beek heel snel aan Lubbers het verschil duidelijk kunnen maken tussen een Nederlandse | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
Patriot-raket en een Amerikaanse.Ga naar eind40. Dan had Lubbers geweten dat de Nederlandse Patriot-raketten niet geschikt waren om de Scuds uit de lucht te halen. Maar Lubbers had het niet nodig gevonden eerst bij Ter Beek advies in te winnen voordat hij zijn televisie-interview gaf.
Er zijn periodes, zeker de laatste paar jaar, dat Lubbers zich tijdens het tv-gesprek steeds ongeduldiger gedraagt. Vóór de interviewer aan zijn slotwoorden toe is, zit Lubbers al rechtop in zijn stoel met beide handen plat op tafel, klaar om zich af te zetten en weg te sprinten. Begin 1992. had hij op een vrijdagavond zoveel haast, dat je hem buiten beeld de studio uit hoorde lopen. Ook sloeg er een deur dicht. Dit alles terwijl Ferry Mingelen nog aan het afsluiten was en enigszins verwonderd in de richting van al het lawaai keek. Het gesprek wordt vrijdagavond op een vast tijdstip, meestal om elf uur, direct na Nova uitgezonden op Nederland 3. In de tijd van Piet de Jong was dat anders. Het televisiegesprek werd gehouden en uitgezonden voorafgaande aan de persconferentie. De premier heeft altijd beweerd dat dit een reuzehandige volgorde was. ‘Als mijn vrouw me op de televisie zag, wist ze dat ze de piepers vast op het vuur kon zetten.’Ga naar eind41. Den Uyl ging na afloop van het tv-praatje dikwijls weer aan het werk - terug naar het Catshuis waar de ministerraad nog bijeenzat. Onder Den Uyl gold dat na de persconferentie de ministerraad pas echt kon beginnen. De belangrijkste besluiten moesten dan nog worden genomen. Lubbers gaat na het televisiegesprek vaak nog even naar het Torentje om een paar zaken af te handelen en een Corenwyn te drinken. Hij heeft weleens gezegd dat hij dat rondje langs de media zeer liefheeft. Al was het alleen maar omdat het markeert dat de week erop zit en het weekeinde begint.Ga naar eind42. |
|