De geheimen van het torentje. Praktische gids voor het premierschap
(1993)–Arendo Joustra, Erik van Venetië– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||
3 De dinsdagmiddag:
| |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
haal liet hij intact. En zo reed De Korte naar hotel-restaurant De Schimmel in het Utrechtse Woudenberg, waar hij zijn speech vrijwel ongeschonden uitsprak. De minister-president wordt dinsdagmiddags wel vaker door de oppositie naar de Tweede Kamer gehaald om zich te verantwoorden voor uitspraken van ministers. Meestal houdt hij dan, in aanwezigheid van de betrokken collega, een verzoenend verhaal en gaat de Kamer over tot de orde van de dag. Zo niet het wekelijkse vragenrondje van deze dinsdag, dat kort na twee uur begon. Lubbers had er maar een paar minuten voor nodig om De Korte de les te lezen. De koningin was in verlegenheid gebracht, de eenheid van het kabinetsbeleid was verbroken en de diplomatieke betrekkingen met Japan waren geschaad. Een politieke zonde in het kwadraat. Aan het begin van zijn optreden in de Kamer hield Lubbers zich nog in. De uitspraken van de vice-premier waren ‘uiteraard ongelukkig’, antwoordde hij op de kritische kamervragen. Maar toen de voormannen van de oppositie, Wim Kok en Hans van Mierlo, hem verder uitdaagden, sprak Lubbers de vermanende woorden: ‘Dit valt in de categorie: eens maar niet weer.’ Hij zei er maar niet bij dat hij de koningin citeerde. Het slachtoffer zelf wist toen nog niet dat hij zo op zijn kop had gekregen. De Korte lunchte op dat moment in Brussel met de Nederlandse Kamer van Koophandel voor België en Luxemburg. Direct na afloop van het kamerdebatje, achter het groene gordijn van de vergaderzaal, heerste onder cda'ers een gevoel van triomf. Hun Ruud had zijn leiderschap opnieuw bevestigd. En alsof de cda'ers die middag getuige waren geweest van een bokswedstrijd in plaats van het wekelijkse rondje mondelinge vragen, zei een van hen: ‘Het ging van pats-pats de hoek in.’ De vvd'ers, die de inhoud van De Kortes boodschap hadden gesteund, hadden zwaar de pest in. Lubbers was met zijn afstraffing ver buiten zijn boekje gegaan. Hij had de misstap van De Korte kunnen toedekken in neutrale bewoordingen. Maar in plaats daarvan trapte hij zijn vvd-minister nog dieper de modder in. ‘Wat denkt hij wel? Zo ga je niet met je ministers om,’ zei een vvd'er. | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
De toespraak van De Korte in Woudenberg was degelijk voorbereid. Het was de vvd-minister ter ore gekomen dat Lubbers en Hans van den Broek, de minister van Buitenlandse Zaken, al bezig waren met de voorbereidingen van het omstreden bezoek. De vvd'ers waren ertegen. De liberale ministers en fractievoorzitter Joris Voorhoeve spraken de donderdagavond ervoor, op het wekelijkse bewindsliedenoverleg van de vvd, af dat Rudolf de Korte hun nee luid en duidelijk zou laten klinken. Hun redenering was simpel. Lubbers gebruikte zijn premierschap herhaaldelijk om cda-politiek uit te dragen, dus waarom zou een vice-premier dat niet mogen doen met cda-standpunten? Dat klinkt logisch, maar dat is het niet. De Korte maakte de klassieke fout van de vice-premier. Hij profileerde zich. Hij vergat dat hij als vice-premier weliswaar teamleider van de vvd-ministers was, maar verder de gevangene van de premier. Die bepaalt zijn speelruimte in de publiciteit. En het hangt weer af van hun persoonlijke verhouding of de premier hem die ruimte gunt.
In de voorgaande kabinetten lagen de voorbeelden voor het oprapen. De vriendschappelijke relatie tussen Dries van Agt en Hans Wiegel stond er borg voor dat het eerste kabinet-Van Agt in 1981 de eindstreep kon halen. Van het daaropvolgende kabinet, Van Agt ii, stond bij voorbaat vast dat het voortijdig aan zijn einde zou komen, wegens het totale gebrek aan samenwerking tussen Van Agt en vice-premier Joop den Uyl. Het kabinet viel al voordat het goed en wel tot stand was gekomen. Lubbers kende De Korte uit zijn eerste kabinet, toen de vvd'er de begin 1986 plotseling overleden minister Koos Rietkerk verving op Binnenlandse Zaken. De Korte had na een postacademische opleiding aan de Harvard Business School marketingfuncties gehad in het bedrijfsleven. Toen de voormalige directeur van Unilever Emery in 1977 in de Tweede-Kamerfractie van de vvd werd gekozen, ontpopte hij zich als een deskundig financieel woordvoerder met een overdreven drang tot profileren. Dat Lubbers en De Korte moeizaam met elkaar overweg kon- | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
den, werd die dinsdag in de Tweede Kamer manifest. Lubbers verstevigde de rol die de vvd zo in hem verfoeide: die van niets ontziende bovenmeester, die de lastige kindertjes van de coalitiepartij de les leest. Na de Hirohito-affaire stuurde Lubbers voor straf een medewerker van de Rijksvoorlichtingsdienst, gewapend met microfoon en bandrecorder, naar de zaaltjes waar De Korte zijn spreekbeurten hield. Geen woord zou de premier nog ontgaan. Het is daarna niet meer goed gekomen tussen Lubbers en de vvd.
Nog eenmaal kwam het tot een openlijke uitbarsting tussen de twee prominenten van het cda/vvd-kabinet. Begin 1989 werd voortijdig bekend dat Lubbers en De Korte samen een akkoord hadden bereikt over de financiering van het omstreden Nationaal Milieubeleidsplan. Niet de inhoud van het akkoord was relevant, maar de vraag wie het nieuws had laten lekken. Welnu, Lubbers wist wel wie. Hij verklaarde in het openbaar dat De Korte zijn excuses reeds had aangeboden voor de vroegtijdige berichtgeving. De Korte riep onmiddellijk de nos-televisie bij zich om Lubbers op het journaal van repliek te dienen. De brutale premier had hem onheus bejegend. En daarover was de vice-premier ‘verbijsterd’ en ‘boos’. Hij had kunnen weten dat zijn dappere woorden hem alleen maar hoon zouden opleveren. Kort na de Hirohito-affaire realiseerde De Korte zich immers al dat hij het altijd tegen Lubbers zou afleggen. ‘Quod licet Iovi, non licet bovi,’ beschreef de getergde Rudolf de Korte in een interview zijn verhouding met de premier. Wat aan Jupiter is toegestaan, is niet toegestaan aan het rund.Ga naar eind1.
De Korte bevestigde de ongeschreven regel: de vice-premier is in de Nederlandse politieke praktijk een deerniswekkende figuur. De verzwaring van het premierschap straalt niet af op de vice-premier. Integendeel. Het is de premier die opdraaft in de Kamer om als de man boven de partijen de gemoederen te sussen. Het is de premier die veelvuldig met het staatshoofd overlegt, op voet van gelijkheid met de buitenlandse regeringsleiders confereert en | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
elke vrijdag het volk op de televisie toespreekt. Volgens de Grondwet bestaat de vice-premier niet eens. Alleen in het Reglement van Orde van de ministerraad, de huisregels van de Trêveszaal, wordt de vice-premier één keer genoemd. Mocht de minister-president tussentijds het kabinet verlaten, dan is het niet de vice-premier die hem opvolgt, maar een partijgenoot van de premier. Hij vervangt de premier slechts als voorzitter van de ministerraad. Scoren in de publiciteit kan een vice-premier wel vergeten, omdat hij algauw de premier in de wielen rijdt. ‘De vice-premier moet alleen binnenskamers zijn invloed aanwenden,’ zegt Gijs van Aardenne, vice-premier van de vvd in het eerste kabinet-Lubbers. ‘Doet hij dat ook door in het openbaar politieke uitspraken te doen, dan krijg je onmiddellijk problemen met de eenheid van het kabinetsbeleid. Hij mag wel naar buiten optreden, maar altijd zeer terughoudend.’Ga naar eind2. Waar de minister-president het gezicht van het kabinet is, vervult de gemiddelde vice-premier een interne taak. Hij zorgt ervoor dat de kleinste regeringspartij niet ondersneeuwt in de coalitie en hij onderhoudt de contacten tussen de eigen bewindslieden en de premier. In het tweede kabinet-Lubbers kwam De Korte aan die coördinatietaak nauwelijks toe. De vice-premier staat ook op dat punt op achterstand ten opzichte van de premier. De premier heeft vrijwel al zijn tijd beschikbaar voor het coördinatiewerk, geholpen door een ingewerkte staf. Vice-premiers hebben in de eerste plaats een departement te runnen. Voor hun werk als vice-premier hebben ze de laatste jaren slechts één politiek adviseur. De Korte haalde Clemens Cornielje, een medewerker van de vvd-fractie, naar Economische Zaken. Vice-premier Wim Kok nam zijn assistent in de Tweede Kamer Arend Hilhorst mee naar Financiën. Zolang de premier zijn vice-premier overal bij betrekt, heeft de vice-premier ook niet veel hulp nodig. Maar Lubbers had in zijn tweede kabinet de gewoonte om De Korte buiten het overleg met vvd-ministers te houden. Vooral de vvd-ministers Ed Nijpels en Neelie Smit-Kroes deden rechtstreeks met Lubbers zaken. Daar hadden ze de vice-premier niet voor nodig. | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
Van Agt kwam als vice-premier onder Den Uyl in de jaren zeventig ook nauwelijks aan de bak. Bij het aantreden van het kabinet-Den Uyl spraken ze af intensief te overleggen over alle geschilpunten tussen ministers. Ze zouden eens in de week met elkaar een eenvoudige lunch gebruiken in de werkkamer van Den Uyl aan het Plein 1813. De onervaren Van Agt, de katholieke jurist, en de door de wol geverfde Den Uyl, de calvinistische econoom, lagen elkaar niet. Het vertrouwelijke overleg is nooit van de grond gekomen. De eerste afspraak ging niet door omdat Den Uyl een officiële buitenlandse gast moest ontvangen. De tweede keer was Van Agt verhinderd en de derde week hadden ze allebei iets belangrijkers omhanden. Van Agt legde de schuld van het gebrek aan contact met de premier vooral bij zichzelf. ‘Wantrouwen was het niet,’ vertelt hij, ‘ik denk meer overdadige behoedzaamheid, op je tellen passen voor de in mijn perceptie slimme vos die me te rap af zou zijn voor ik het wist. Houd je kaarten dicht, want je bent ze kwijt voordat je het weet. Een houding dus van een zekere bangelijkheid. Zeker in het begin van ons samenzijn was Joop natuurlijk zozeer politiek superieur, dat hij me links en rechts, voor en achter, boven en onder kon passeren.’Ga naar eind3. Joop den Uyl deed informeel zaken met de sociaal-economische driehoek, de ministers met wie hij de meeste affiniteit had: Wim Duisenberg van Financiën, Ruud Lubbers van Economische Zaken en Jaap Boersma van Sociale Zaken. Als dit kernkabinet, ‘de driehoek met een kop erop’, het eens was, was er voor de andere ministers in het kabinet-Den Uyl geen doorkomen meer aan.
Hans Wiegel heeft eens, een paar jaar na zijn mislukte come-back in 1986, gelonkt naar het vice-premierschap in een nieuw kabinet. Maar hij verbond daar wel een voorwaarde aan. Hij wilde verlost zijn van de rompslomp van een volledig departement. Hij wilde inwonen bij de premier, op het ministerie van Algemene Zaken. Zo zou de stem van de kleinste regeringspartij het luidst hoorbaar zijn. En als ‘spin in het web’ zou hij, met de bijstand van het | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
elftal raadadviseurs, alles even snel weten als de premier. Wiegels idee was niet nieuw. In 1948 streek Drees neer op het ministerie van Algemene Zaken aan Plein 1813, met in zijn voetspoor de kvp'er Van Schaik. Van Schaik werd minister zonder portefeuille, zonder eigen departement, met officieel maar een bezigheid: het ontwerpen van het Koninkrijksstatuut, de nieuwe juridische status van Suriname en de Antillen in het koninkrijk. Van Schaik was de eerste die de titel ‘vice-minister-president’ op zijn briefpapier liet drukken. Deze voormalige voorzitter van de Tweede Kamer was erin geslaagd de vastgelopen kabinetsformatie vlot te trekken. Hij zorgde ervoor dat de socialist Drees minister-president werd, ook al had de kvp de meeste ministerszetels. Als vooruitgeschoven post van de katholieken in het huis van Drees kreeg hij een politieke taak: crisisbeheerser en politieke waakhond tegelijk. Achteraf deed Drees een beetje zuinigjes over Van Schaik in zijn nabijheid. De aanwezigheid van de tweede man van het kabinet in zijn gebouw ‘vergemakkelijkte een veelvuldig overleg’, zo schrijft Drees jaren later. Enthousiast klonk het niet. Voor de oorlog was de vice-minister-president een onbekend verschijnsel. Een van de ministers was ondervoorzitter van de ministerraad voor het geval de premier ziek of anderszins afwezig was, maar daar bleef het bij. Niets wees op een speciale positie. Direct na de bevrijding raakte de titel vice-minister-president stilletjes in zwang. Vice-premier Drees had zitting in alle uit de ministerraad gevormde commissies, los van de vraag of zijn departement (Sociale Zaken) iets met het werk van die commissie te maken had. Bovendien ontving hij afschriften van de telegrammen van de ambassadeurs aan de minister van Buitenlandse Zaken. In 1946, toen het eerste kabinet van socialisten en katholieken aantrad, kreeg de politieke positie van de vice-premier vorm. Het contact tussen minister-president, de kvp'er Beel, en vice-minister-president, de PvdA'er Drees, werd tevens het overleg tussen ‘exponenten van beide politieke partijen’, schrijft Drees.Ga naar eind4. Tussen 1945 en 1948 stond op het briefpapier van Drees: Minister van Sociale Zaken. Het vice-minister-presidentschap | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
vond hij secundair. Briefpapier met beide titels had hij dan ook ‘een beetje wonderlijk, aanmatigend’ gevonden, vertelt hij later.Ga naar eind5.
Het was Bert de Vries die Ruud Lubbers er bij het aantreden van zijn derde kabinet-Lubbers op wees. De politieke situatie was eind 1989 wezenlijk gewijzigd. De nieuwe coalitiepartner was niet meer twee keer zo klein, maar bijna even groot. De vice-premier was niet meer Rudolf de Korte, maar Wim Kok, een man van kaliber. Lubbers moest ervan doordrongen zijn dat zijn alleenheerschappij in het kabinet voorbij was, zo luidde de boodschap van partijgenoot en ex-fractieleider De Vries. Hij zou zich moeten leren inhouden, ten gunste van Wim Kok en de PvdA. Lubbers sprak met zichzelf af dat hij zich zou beheersen. Al wist hij dat terughoudendheid indruist tegen zijn natuur. Een hoge cda-ambtenaar vertelt: ‘Het is de habitus van Lubbers om in hoog tempo de ene na de andere knoop door te hakken. Tegenspraak krijgt hij nooit, omdat iedereen denkt: “O jee, de baas komt met een idee. Dus stem ik maar gauw toe.”’ Maar wanneer Lubbers een plan voorlegt aan Kok, dan wil Kok nogal eens een korte denkpauze laten vallen en vervolgens zeggen: ‘Ruud, ik slaap er nog een nachtje over.’ De rusteloze Lubbers verbijt zich dan over de kalme en achterdochtige stijl van zijn vice-premier. De verhouding tussen Lubbers en Kok doet op het eerste gezicht denken aan die tussen twee voorgangers: Van Agt en Wiegel. Samen leidden zij het eerste kabinet-Van Agt naar de eindstreep. Van Agt runde zijn winkel, het cda. Wiegel de zijne, de vvd. ‘Leven en laten leven. We gunden elkaar de ruimte,’ typeert Wiegel hun werkrelatie. Wiegel vertelt dat er in het kabinet geen vechtsfeer heerste. Van Agt en hij hielden rekening met elkaars wensen. ‘Tegen Van Agt kon je gewoon zeggen: “Dat is allemaal mooi en aardig. Dat mot blijkbaar van die fractie van jou. Maar ik zit ermee en mijn fractie komt er niet uit. Dus op dit punt moeten we tegemoet gekomen worden.” Terwijl er toen net als in de eerste kabinetten van Lubbers een meerderheid van cda-ministers was, zei de pre- | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
mier dan in de vergadering van de ministerraad: “Ja, jongens, we kunnen nou wel dit of dat willen, maar daar kan de vice-premier zich niet mee redden. Dus moet het een slag anders.”’Ga naar eind6. Ook het duo Lubbers-Kok bestaat uit twee politici die kunnen bogen op gezag in eigen partij. Dat werkte aanvankelijk overzichtelijk en soepel. In de eerste maanden van hun samenwerking kregen ze menige bijnaam: het span, de tandem, de as waar het kabinet om draait. ‘Als Kok een idee heeft, vraagt hij eerst aan zijn ambtenaren: “wat zou Ruud daarvan vinden?”’ vertelt een ambtenaar van Financiën. Als ze op Algemene Zaken de vruchten van de creatieve Lubbersgeest ontleden, vragen ze zich bezorgd af: als Kok dat maar goedvindt. Het boerenprotest, de studiefinanciering, de gezondheidszorg, het conflict tussen de ministers Ter Beek en Van den Broek over de nieuwe Defensienota - alles lossen beide leiders samen op. Waar Lubbers vroeger alleen bemiddelde, heeft hij nu Kok aan zijn zijde. Ze zien elkaar enkele keren per week. Ze bellen dagelijks. Er is één typerend verschil met Van Agt en Wiegel. Die twee hadden het gezellig onder elkaar. Ze hielden van langdurig tafelen. Lubbers en Kok zijn geen gezellige mensen, althans niet in het politieke bedrijf. Samen eten doen ze alleen als het functioneel is. De affectie ontbreekt. Het koppel van het derde kabinet-Lubbers heeft een verstandshuwelijk. De leeftijdgenoten Ruud Lubbers en Wim Kok (Lubbers is zeven maanden jonger) kenden elkaar al zo'n twintig jaar toen Kok toetrad tot het kabinet. In de jaren zeventig leerde minister Lubbers van Economische Zaken de scherpzinnigheid van nvv-voorzitter Kok kennen in de onderhandelingen tussen kabinet, werkgeversorganisaties en vakcentrales. Lubbers maakte intern geen geheim van zijn bewondering voor de timmermanszoon uit Bergambacht, die na een opleiding op Nijenrode een carrière in de vakbeweging had gemaakt. Van Lubbers is bekend dat hij, toen hij fractieleider van het cda was (1978-1982), een open telefoonlijn met Kok had. Hij was degene die voor het eerste kabinet-Van Agt de contacten met de grootste vakcentrale onderhield, in plaats van premier Van Agt. | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
In het openbaar viel er een omslag in de sfeer te bespeuren toen Lubbers in 198z minister-president werd. ‘Het schilmes in het Catshuis heeft de macht overgenomen,’ zei Kok, inmiddels voorzitter van de fnv, over de ‘asociale’ kortingen op de uitkeringen en de minimumlonen. Hun persoonlijke confrontaties in de Stichting van de Arbeid kregen een grimmig karakter. Het was de tijd dat Kok de vakbondsregimenten opwekte tot ‘bloedig en ernstig verzet’. Persoonlijke aanvallen bleven uit. In de verkiezingscampagne van 1986 was Lubbers volgens Kok de wolf in schaapskleren. Het was vooral een kwalificatie van het beleid. Want in één adem noemde Kok de premier een man met grote kwaliteiten. Toen Kok na de zomer van 1986 oppositieleider was en Lubbers leider van zijn tweede kabinet, leken ze al helemaal maatjes geworden. ‘Open en zakelijk, goed ingewerkt en deskundig’, was het oordeel van Lubbers over Kok na hun eerste krachtmeting in de Tweede Kamer. Na de verkiezingen van 1989 nam Wim Kok een verrassend besluit. Hij koos in de formatie van het kabinet-Lubbers iii voor de combinatie van drie veeleisende functies: partijleider, vice-premier en minister van Financiën. Ruding, toen nog demissionair minister, waarschuwde Kok onmiddellijk. Die combinatie van functies zou hem loodzwaar vallen. Te zwaar om ze alledrie goed uit te oefenen. Kok was niet onder de indruk. ‘Wacht maar af,’ zei hij zelfverzekerd. Kok kreeg het moeilijk. De PvdA verwachtte van hem dat hij tevens partijleider bleef. Maar hij had nauwelijks tijd om het land in te trekken en zijn achterban te motiveren om achter het kabinetsbeleid te blijven staan. In 1965 en 1966 werd eenzelfde rol verwacht van Anne Vondeling en dat liep uit op een mislukking. Ook Vondeling was minister van Financiën, vice-premier en partijleider. Het partijleiderschap leed eronder. Toen Den Uyl in 198z hetzelfde wilde, is hij onder verwijzing naar het debâcle met Vondeling daarvan afgehouden. Den Uyl ging naar Sociale Zaken, hoewel het daar niet veel beter ging. Kok koos in 1989 bewust voor de risicovolle koppeling van banen. In het interne vooroverleg wilde hij maximaal tegen- | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
wicht bieden aan de dominante Lubbers. De minister van Financiën krijgt alle kabinetsstukken en hij heeft verkenners op alle departementen die de uitgaven in de gaten houden. Juist de combinatie van functies verschaft Kok zijn plaats in de as van het kabinet.
Vroeger waren minister-president en minister van Financiën bondgenoten. Ze zijn de enige twee generalisten in het kabinet, tussen een meerderheid van vakministers die hun departements-belang hoger stellen dan het algemene kabinetsbeleid. Drees en Lieftinck, minister-president en minister van Financiën in de moeilijke naoorlogse jaren, konden blindvaren op elkaar. Als een vakminister bij Drees aanklopte voor meer geld, verwees hij direct door naar de minister van Financiën. Die regelde de begrotingskwestie bilateraal, in gesprekken die soms tot diep in de nacht duurden. Uitputtingsslagen waren dat. ‘Een keer hebben ambtenaren een minister 's morgens om vijf uur letterlijk de trap af moeten dragen omdat hij niet meer kon,’ vertelt oud-minister Hofstra, die Financiën deed in het laatste kabinet-Drees.Ga naar eind7. Lieftinck kon rekenen op de automatische steun van zijn minister-president. In zuinigheid deden ze niet voor elkaar onder. Toen Jo Cals nog minister was onder Drees, ergerde hij zich aan het detaillisme waarmee de minister-president zijn begroting uitploos. Drees schrapte de subsidie die Cals gaf aan de vereniging van mondharmonikaspelers. Die vorm van actieve vrijetijdsbesteding was hem weliswaar sympathiek, maar de muzikanten konden hun weinig kostbare hobby toch ook zonder rijkssteun betalen, vond Drees. Zo op het oog is er sinds de jaren vijftig weinig veranderd. Toch is er een verschil, volgens Drees. ‘Ik denk dat het voor u moeilijker regeren is dan voor ons,’ zei hij eens tegen Lubbers, zijn collega uit de jaren tachtig. ‘Wij zeiden altijd tegen een minister met een financiële wens: “Dit jaar nog niet, maar volgend jaar wel.” Bij u is het: “Wat dit jaar kan, kan volgend jaar niet meer.”’Ga naar eind8.
In de jaren zeventig veranderde de positie van de minister van | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
Financiën in het kabinet ingrijpend. Hij kon geldzaken niet meer in een onderonsje met een vakminister regelen. Zijn programma's om de overheidsuitgaven te beteugelen werden een zaak van het hele kabinet. De minister van Financiën kreeg een centrale positie in het kabinetsbeleid, waardoor hij tegelijk meer aangewezen raakte op de minister-president. Bij het verdelen van de armoede steeg het aantal conflicten tussen de vakministers en de minister van Financiën. De minister-president kreeg een permanente bemiddelingsrol. De tijden dat de minister-president zijn collega op Financiën onvoorwaardelijk steunde waren voorbij. Wim Duisenberg kwam in de jaren zeventig met zijn één procentsoperatie, die de groei van de overheidsuitgaven moest beperken, maar van de invulling daarvan kwam weinig terecht. Premier Den Uyl wilde de maatregelen niet voor zijn rekening nemen, omdat zijn PvdA-achterban dwarslag. In 1980 stapte Frans Andriessen uit het kabinet-Van Agt/Wiegel, omdat hij als minister van Financiën geen enkele steun kreeg voor zijn aanvullende bezuinigingen, ook niet van de ministerpresident. Onno Ruding bleef zitten, maar maakte zijn imago van zuinige boekhouder veel minder waar dan hij wilde doen voorkomen. De oud-amro-bankier stelde het ene na het andere gedetailleerde bezuinigingsplan voor, maar Lubbers zwakte die plannen telkens af. Terwijl Ruding met een boekhoudkundig oog keek naar wat financieel noodzakelijk was om het financieringstekort te drukken, keek Lubbers naar wat haalbaar was voor de individuele ministers. Hij maakte een ronde van bilateraaltjes met de ministers van de spending departments, waarna hij zelf een bezuinigingsvoorstel opstelde, dat veel gematigder was dan dat van Ruding. Die rolverdeling pakte ongunstig uit voor de minister van Financiën. Zodra Lubbers de regie overgenomen had en hij zijn slotvoorstel in de plenaire ministerraad bracht, verstomde de stem van Ruding tot die van een gewone minister.Ga naar eind9.
Lubbers en Kok werken anders. In hun intensieve, dagelijkse | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
overleg bereiden ze in samenspraak de bezuinigingsrondes voor. Hun informele machtsverhouding is evenwichtiger. Zij zijn allebei eerste man van hun partij. En hoewel Kok meer schade heeft opgelopen dan Lubbers, zijn de twee leiders aan elkaar gewaagd. Maar hun machtsbalans is er een met een hoge graad van gevoeligheid. Zolang de twee het met elkaar eens zijn, vormen ze een onaantastbaar duo. Zodra ze ruzie krijgen, staat het voortbestaan van het kabinet op het spel. ‘Kok moet niet denken dat hij quasi-premier kan spelen,’ schrijft de politicoloog Joop van den Berg. ‘Twee premiers op één kussen, daar slaapt de duvel tussen.’Ga naar eind10. Hun kwetsbare verhouding leidde tot een paar spannende momenten. ‘Er kan maar één kapitein op het schip zijn,’ zei Lubbers bij het aantreden van zijn derde kabinet. Maar al een paar maanden daarna leek het erop dat Lubbers en Kok in stilte een persoonlijke strijd leverden om te laten zien wie de slimste was. Het was in de nacht van 8 op 9 juni 1990 dat de contouren van een confrontatie zich aftekenden. Kok en cda-minister Koos Andriessen van Economische Zaken hadden wekenlang tegenover elkaar gestaan inzake de compensatie van de overschrijdingen op de investeringssubsidies (de wir-premies). Veel langer dan hij gewoon was had Lubbers het conflict laten zeuren. Totdat hij de donderdag voor de vergadering van de ministerraad van 8 juni een blauwe amicebrief rondstuurde met een mogelijke oplossing. De volgende ochtend kwam Kok ook met een brief waarin hij keihard vasthield aan zijn eerdere standpunt. Lubbers was zichtbaar gepikeerd over zoveel halsstarrigheid. Als Lubbers een ‘eindbod’ doet, komt er meestal niet nog een brief van een ander overheen. De rechtlijnigheid van Kok in zijn rol van minister van Financiën botste met Lubbers’ behoefte aan besluiten nemen. Rond tweeën in de nacht, tijdens een van de schorsingen van de ministerraad, zaten Lubbers, Andriessen en Kok bij elkaar in een zaaltje van het gebouw van Algemene Zaken. In een uiterste poging tot het bereiken van overeenstemming, droeg Lubbers het ene na het andere technische tussenvoorstel aan. Totdat Kok en Andriessen suf werden van de ideeënproduktie. Toen gebeurde iets bijzonders. Lubbers' geduld raakte op. Het | |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
was bovendien al laat, te laat voor hem om fris te blijven. Hij liep de kamer uit, wat hij zelden doet. Kok en Andriessen gingen samen door. Vrij snel daarna konden zij tot een vergelijk komen. Ze keken om zich heen. Waar was de minister-president? Kok en Andriessen liepen door het gebouw van de Rijksvoorlichtingsdienst, door de beveiligde deur, het Torentje binnen. Het was er donker. Ongerust keken ze elkaar aan. Had Lubbers er de brui aan gegeven? Op dat moment hoorden ze beneden de deur slaan. De premier kwam de trap op. Hij had een rondje om de Hofvijver gelopen om af te koelen. De volgende dag stapte Lubbers weer fris rond in de wandelgangen van de cda-partij raad in de Utrechtse Jaarbeurs. Hij was opgelucht dat de wir-kwestie was opgelost. Terugkijkend op de dag en de nacht ervoor zei hij tegen een van zijn vertrouwelingen: ‘Dit moet het kabinet niet te vaak overkomen.’
Een gevaarlijker beproeving moest nog komen. Begin januari 1991, in de weken van de Golfoorlog, zette het kabinet zich aan een bezuinigingsoperatie van een omvang die Ruding nooit had gehaald. De operatie ging de geschiedenis in als de Tussenbalans, de Tuba. De Tuba markeert een omslag in de sfeer in de coalitie. Tot die tijd trokken cda en PvdA redelijk vredelievend met elkaar op. Na de Tussenbalans groeide het onderlinge wantrouwen en bladderde het gezag van het kabinet af. Voor de premier en de vice-premier werd de Tussenbalans een krachtmeting. Het was het begin van hun bijna fysieke rivaliteit. Toen één van de twee een behulpzame ambtenaar meenam naar een overleg, merkte de ander pesterig op: ‘Je kunt het zeker niet in je eentje af.’ De ambtenaar kon gaan. Lubbers en Kok hadden er een sport van gemaakt elkaar te overtroeven in detailkennis en uithoudingsvermogen.
Voordat de premier en de vice-premier de maatregelen van de Tussenbalans half februari bekendmaakten (onder meer hogere huren, een hoger huurwaardeforfait, een hogere benzine-accijns en hogere tarieven in het openbaar vervoer) speelde zich achter | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
de schermen een anderhalve maand durende uitputtingsslag af. De strijd in het Torentje spitste zich toe op het meest explosieve onderdeel van het kabinetsbeleid: de inkomensverschillen. Op zaterdag 2 februari legde Kok de kiem van dat politieke conflict. In zijn slottoespraak tot het congres van de PvdA in de Amsterdamse rai nam hij het op voor de ‘eenvoudige belastingbetaler’, de mensen met een inkomen tot vijftigduizend gulden. Niet zij, maar de hogere inkomens zouden het meest moeten inleveren. Over de hoofden van zijn partijgenoten heen vuurde hij daarmee een pijl af naar het cda. Die kwam hard aan. Het cda werd bevestigd in zijn vrees dat Kok de Tussenbalans wilde misbruiken om de hoge inkomens onevenredig veel te laten inleveren. Hij zou er beter aan doen om als solide minister van Financiën 's lands financiële problemen de baas te worden, zo vonden ze bij het cda. De reactie liet slechts een paar dagen op zich wachten. Alsof het cda de PvdA wilde terugpakken, kregen Kok en PvdA-fractieleider Thijs Wöltgens van Lubbers te horen dat hij de volledige koppeling tussen de lonen en de uitkeringen niet wilde toepassen. De koppeling was een middel om de uitkeringen met hetzelfde percentage te laten stijgen als de gemiddelde loonstijging, en als zodanig het belangrijkste profileringspunt van de PvdA in het kabinet. Kok en Wöltgens stonden perplex. Intern lieten zij aan Lubbers weten zijn idee op te vatten als een ‘provocatie’. Een politieke krachtterm die in het vervolg van de slag om de Tussenbalans nog enkele malen zou klinken. Alle ingrediënten voor een principiële strijd waren op dat moment aanwezig. Toen Kok op donderdag 7 februari zijn alomvattende bezuinigingsvoorstel naar de ministerraad stuurde, was de opwinding onder de cda-bewindslieden compleet. Kok opperde een grote hoeveelheid lastenverzwaringen, waarvan de helft in de vorm van lagere belastingtarieven zou worden teruggegeven aan de lagere inkomens. De sfeer was explosief toen de brief van Kok donderdagavond op het wekelijkse Catshuisoverleg van de cda'ers werd uitgedeeld. ‘Dit maken wij niet mee’, was de reactie. Een breuk in de | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
coalitie lag binnen handbereik. Voor het eerst in het bestaan van het cda/PvdA-kabinet klonk het woord kabinetscrisis, ook uit de mond van Lubbers. Lubbers stapte over op de methode die hij vroeger, toen Ruding nog minister van Financiën was, had toegepast. Hij schreef een eigen brief aan de ministers, ook gedateerd op 7 februari. De brief van vijftien kantjes is geschreven in een hakkelige spreekstijl, maar gedetailleerd in zijn uitwerking. Hij waarschuwt de ministers voor een principestrijd en voor een vage uitkomst van de Tussenbalans. De brief is een fraai voorbeeld van hoe dwingend Lubbers zijn compromissen presenteert. In een taalgebruik dat thuishoort in de handleiding van een videorecorder, somt hij tal van voorstellen op. Daaraan vooraf gaan acht uitgangspunten. Onder het kopje ‘Wat te doen?’ schrijft hij:
| |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
Was getekend: ‘L/bd 7-2-1991’. L staat voor Lubbers, bd zijn de initialen van zijn secretaresse Betsy Dijk die het dictaat had uitgetikt. De brief is interessant vanwege de gebiedende toon en vanwege de inhoud van de voorstellen die pp de acht criteria volgen. Lubbers stelt voor de koppeling te beperken en de uitkeringen slechts te laten stijgen met de prijzen. Hij wil een eigen risico invoeren in de gezondheidszorg en de duur van de uitkeringen aan nieuwe arbeidsongeschikten bekorten. De brief had echter niet het gewenste sussende effect. Het eigen risico, de ingreep in de wao - het waren ideeën die toen nog slecht vielen bij de PvdA-ministers. Vijf maanden later zou het kabinet toch tot een wao-ingreep besluiten. De volgende dag, vrijdag 8 februari, herhaalde Kok aan de vergadertafel van de Trêveszaal, nu hoorbaar voor alle ministers, zijn reactie op de voorstellen van Lubbers: een provocatie. De verhouding tussen beide leiders, de as van het kabinet, was op een dieptepunt beland. ‘Is de minister-president soms uit op een breuk in het kabinet?’ vroeg Kok aan Lubbers in de ministerraad. Er ging een schok door de Trêveszaal. ‘Zo hoeft het voor mij niet meer,’ zei een van de ministers. Nog geen etmaal later bond Lubbers in. Zijn omstreden plannen over de ontkoppeling en de uitkeringen van de arbeidsongeschikten liet hij varen. Tot ieders opluchting. Op een persconferentie na afloop verkocht hij zijn verlies zo dat het leek alsof hij nog goed uit het steekspel was gekomen. ‘Ik heb flexibiliteit getoond. Dat lijkt me goed,’ zei hij. De vrees bij het cda over Koks uitgangspunt om de hoge inkomens extra te belasten bleef bestaan. De confrontatie tussen de twee kapiteins had de vaart uit de | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
onderhandelingen gehaald. De volgende dagen overlegde Kok veelvuldig met de andere ministers over de mate waarin zij konden bijdragen aan de bezuinigingen. In het kielzog daarvan ontwikkelde zich een schier eindeloze stroom van voorstellen, memo's en bijlagen tussen de departementen. De Tussenbalans was in die fase volledig door technocraten overheerst. Kleine maatregeltjes vergden langdurig onderhandelen tussen ambtenaren onderling en tussen Kok en de vakministers. Zelfs de ambtenaren die al menige bezuinigingsoperatie hadden meegemaakt, klaagden. Nog nooit was de papierwinkel zo omvangrijk en zo onoverzichtelijk geweest. De Tussenbalans was een molensteen geworden. Op dinsdag 12 februari volgde een opflakkering. Een fragment uit de brief van Lubbers van 7 februari lekte uit: het onderdeel waarin hij voorstelde een eigen risico in te voeren in de basisverzekering tegen ziektekosten. De bewindslieden van de PvdA, inclusief staatssecretaris Simons van Volksgezondheid, hadden daarover vrijdag in de ministerraad niet het absolute nee laten horen. Maar de PvdA-fractie was furieus. Wöltgens sprak van een provocatie. Het was de derde in rij. Van de schermutselingen van de dagen ervoor was in de ministerraad weinig meer te merken. Op vrijdag 15 februari liep men in de Trêveszaal over van begrip voor elkaars problemen. De avond daarvoor waren Lubbers en Kok er niet in geslaagd tot een gezamenlijk plan de campagne te komen. Maar vrijdagavond kwam de kentering. Om halfacht begon Lubbers aan een lange, maar vage monoloog. Na anderhalf uur was nog niet precies duidelijk waar hij op uit was. Een van de ministers vroeg hem op de man af wat hij nu eigenlijk wilde. Lubbers bleek voorstander van een (voor de belastingbetaler gunstige) verhoging van de belastingvrije voet, maar hij wilde tegelijk enkele populaire aftrekposten beperken. Daarmee was de grootste hindernis genomen. De politieke wonderformule die cda en PvdA tot elkaar moest brengen, was simpel: de koopkracht zou voor iedereen op peil blijven. Om halfelf was er een doorbraak. Op zaterdag 16 februari kwam de ministerraad weer bijeen om de Tuba af te ronden. Er werd slechts een halfuur plenair in de | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
Trêveszaal vergaderd. In de aangrenzende Blauwe Zaal en in de gangen van Algemene Zaken praatten Lubbers en Kok met een hele reeks van ministers en staatssecretarissen. Iedereen moest worden overgehaald nog een beetje meer in te leveren om de miljarden van de bezuinigingen te halen. Ambtenaren rekenden op hun computers ter plekke de varianten door. Van Lubbers en Kok mochten de andere ministers tegen het avondeten naar huis. Getweeën gingen ze verder met het perfectioneren van het totaalplan, dat maandag opnieuw aan het voltallige kabinet moest worden voorgelegd. Het opstellen van de definitieve teksten, van de cijfers en van de gevolgen voor de koopkracht voor de verschillende groepen burgers, vergde veel meer tijd dan was voorzien. Ook de zondag werd aan het slotpakket besteed. Die avond kwam cda-fractieleider Elco Brinkman per trein terug van een Krokusvakantie in de Alpen. Maandag 18 februari was een nog rommeligere dag. 's Ochtends om acht uur pikten Lubbers en Kok de draad weer op. Maar de vaart was er algauw weer uit toen even later de fractievoorzitters Wöltgens en Brinkman in het Torentje arriveerden om op de hoogte te worden gebracht van de politiek gevoelige punten: de fiscale plannen en de tariefsverhogingen voor het openbaar vervoer. De week ervoor was Brinkman in het hooggebergte steeds telefonisch bijgepraat, maar toen hij eenmaal terug was op Hollandse bodem kwamen de kabinetsplannen hard aan. Voor de verlaging van de rentevrijstelling - het rentebedrag waarover de spaarder geen belasting hoeft te betalen - kon Brinkman bijvoorbeeld weinig waardering opbrengen. Aan het einde van de ochtend maakten Lubbers en Kok opnieuw een ronde langs de ministers en de staatssecretarissen om nog wat extra geld los te krijgen. De traagheid begon ergerlijke vormen aan te nemen toen bleek dat het ‘trilateralen’ (Lubbers, Kok en een vakminister) vooral uit herhalingsoefeningen bestond. ‘Alsof we nog maar twee dagen aan het Tussenbalansen zijn en niet al vele weken,’ oordeelde een van de ministers. Die avond om acht uur zaten ze opnieuw met zijn allen bij elkaar in de Trêveszaal om het pakket goed te keuren. Er heerste | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
een sfeer van ongeduld. Het moest nu eindelijk eens afgelopen zijn. Een kwartier voor middernacht reden de dienstauto's achter elkaar van het Binnenhof. De Tussenbalans was klaar. Dinsdag was nog een dag vol haastig faxverkeer tussen de departementen en het ministerie van Financiën over ‘de punten en de komma's’. Aan het begin van de avond was zichtbaar hoe Lubbers en Kok elkaar hadden afgemat. Uitgeput en wit weggetrokken kwamen ze naar de perszaal van het gebouw van de Rijksvoorlichtingsdienst om de uitslag van de vierenveertig dagen durende strijd bekend te maken. |
|