De geheimen van het torentje. Praktische gids voor het premierschap
(1993)–Arendo Joustra, Erik van Venetië– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
1 De zondagavond:
| |
[pagina 19]
| |
één keer per maand. We zagen elkaar in de ministerraad. En verder helemáál niet.’ Later werd Zijlstra zelf premier. Hij was terughoudend in zijn bemoeienis met het werkterrein van de andere ministers. Hij zou zich toen, in de jaren zestig, hebben verzet tegen werken tot diep in de nacht en op zondag. Stress en hartinfarcten liggen immers op loer. Om te kunnen regeren moet je lui kunnen nadenken ‘op vrije dagen of in je badkuip’, zei Zijlstra over zijn werkstijl als premier. ‘Ik ben dol op delegeren. Ik wou rust hebben.’Ga naar eind1. De werklust van Lubbers is niet de enige verklaring voor de vele uren die een minister-president maakt. In het kabinet is er altijd wel een minister die ergens vastloopt in besprekingen met een collega over een onderwerp dat hen beiden raakt. Dan is het de taak van de minister-president om een uitweg te vinden. Oud-premier De Jong kan met veel plezier vertellen hoe simpel alles in zijn tijd nog was: ‘Als je een weg wilde aanleggen trok je een lijn op een kaart. Nu heb je duizend en één beroepschriften, hoorzittingen. En voordat de weg klaar is, moet hij vele kronkels maken.’Ga naar eind2. Vergeleken met de periode van De Jong, rond 1970, is het nemen van een besluit tegenwoordig een kwestie van engelengeduld. De aanleg van een nieuw goederenspoor vergt jaren van besprekingen tussen minister-president, ministers, kamerleden, ambtenaren, de spoorwegen, gemeenten, provincies, milieugroepen, onderzoeksinstituten, bedrijven, actiegroepen van bewoners en belangengroepen. Een ogenschijnlijk simpel besluit als het verhogen van de maximumsnelheid van 100 naar 120 kilometer, vergt besprekingen tussen de ministers van Verkeer en Waterstaat, van Milieubeheer (in verband met de schadelijke uitlaatstoffen) en de minister van Justitie (in verband met de politiecontrole). Niet alleen is het aantal regelingen en inspraakmogelijkheden vergroot en verfijnd, er is bijna geen kwestie die binnen de grenzen van een departement blijft. ‘Het enige dat een individuele minister nog zelfstandig kan doen, is iets niet doen,’ stelt Herman Tjeenk Willink, kenner van Haagse bestuurscultuur.Ga naar eind3. | |
[pagina 20]
| |
Het is een mechanisme geworden dat tussen departementen een strijd ontstaat over een onderwerp dat niet strikt tot de portefeuille van een minister behoort. Elk departement vormt zijn eigen archipel van ambtenaren, gespecialiseerde kamerleden, belangenbehartigers, adviesorganen en onderzoeksinstituten. Elk met een eigen jargon. Het andere eilandenrijk is er niet om overeenstemming mee te bereiken, maar om te bevechten. Zo woeden in Den Haag onophoudelijk tientallen kleine en grote veldslagen. Ambtenaren graven zich in hun loopgraven in. Ministers treden als legerleiders op. De competentiegevechten zetten zich vaak voort in de Tweede Kamer en in de onderraden van de ministerraad. Op de vrijdagse vergaderingen van het kabinet is het niet anders. Elke vakminister komt op voor zijn departementsbelangen, zodat hij ‘thuis’ - maandagmorgen op de wekelijkse stafbespreking met zijn ambtelijke top - kan melden dat hij gewonnen heeft of strijdend ten onder is gegaan. De toegenomen verkokering en de ondoorzichtige besluitvorming hebben de scheidsrechtersrol van de minister-president versterkt. Hij is de enige die over alles gaat. Hij wordt op het totale regeringsbeleid aangesproken door publiek, pers en parlement. Naarmate de overheid zich met meer zaken in het leven van de burgers bemoeit, komen ministers met hun ambtenaren vaker tegenover elkaar te staan, zei de oud-secretaris-generaal van Algemene Zaken Derk Ringnalda. Daardoor komt er een zwaarder accent te liggen op de coördinatie en neemt de invloed van de minister-president toe.Ga naar eind4. Ruwweg zijn er twee manieren van coördineren, de ‘laat maar waaien’-methode en de dominerende methode. Jan de Quay, premier van 1959 tot 1963, hanteerde de eerste methode. Hij had weinig kennis van zaken en moest het van zijn persoonlijkheid hebben. Zijlstra, minister van Financiën in het kabinet-De Quay, vertelt over de katholieke oud-commissaris van de koningin: ‘Problemen op sociaal-economisch terrein liet hij in grote mate aan ons over, aan mij, aan De Pous van Economische Zaken en | |
[pagina 21]
| |
Veldkamp van Sociale Zaken.’ De Quay was een prettig mens om mee samen te werken, vervolgt Zijlstra. Vriendelijk, zacht, maar als het puntje bij het paaltje kwam vasthoudend. Zijlstra: ‘Hij compenseerde zijn relatief geringe kennis van zaken door zijn inspiratie als teamleider. Als hij tegen ons zei: “Jullie zorgen er maar voor dat je met een goede oplossing komt,” dan schaamden we ons diep als we dat niet geregeld hadden.’Ga naar eind5. Den Uyl en Lubbers zijn representanten van de tweede categorie. Joop den Uyl, overleden in 1987, had een politieke missie: de hervorming van de wereld, om te beginnen die in Nederland. Met zijn overtuigingsdrang als drijfveer domineerde hij in het kabinet. ‘De grote schaduw’ werd hij genoemd. Ruud Lubbers is minder missionair. Door zijn detailkennis van de ‘dossiers’ is Lubbers expert geworden in het blussen van branden. Zodra twee of meer departementen en hun ministers met elkaar in de clinch liggen, heeft de premier al een rijtje compromissen klaar. Op het ministerie van Algemene Zaken gaat het grapje dat wanneer minister A een appel pikt uit de tuin van B, Lubbers al bij het hek staat om te bemiddelen. Zijn voorganger Van Agt placht kibbelende ministers bij zich te roepen om hen in een ontspannen sfeer overeenstemming te laten vinden. Lubbers, de solitair, confronteert zijn collega's liever met een zelfbedacht compromis. ‘Zal ik even met je meedenken?’ is een befaamde uitdrukking van Lubbers geworden. Dan moet je als minister op je qui vive zijn, want Lubbers heeft de neiging elk probleem van een minister af te pikken om het snel af te doen. Meedenken betekent dan algauw: ‘Ik heb voor je gedacht.’ Het is altijd Lubbers' stijl geweest zich in te vreten in de moeilijkste materies. Hij deed dat al als minister van Economische Zaken tussen 1973 en 1977, en als fractielid en fractievoorzitter van het cda tussen 1977 en 1982. Toen hij eenmaal premier was, heeft hij die werkwijze voortgezet. Zodra hem blijkt dat een probleem om een oplossing vraagt, komt hij in actie, meestal voordat de betrokken ministers het in de gaten hebben. Hij schuwt geen enkel onderwerp. De plaatsing van kruisraketten, de euthanasie, het nieuwe stelsel voor de gezondheids- | |
[pagina 22]
| |
zorg. Maar ook de kandidatuur van Amsterdam voor de Olympische Spelen en de toekomst van het kraslot - het gokpapiertje - konden op zijn intense belangstelling rekenen.
Het instrumentarium dat de minister-president voorhanden heeft om de conflicten tussen ministers op te lossen is overigens weinig imposant. Volgens de letter van de wet kan de ministerpresident vooral heel veel niet. Volgens de Grondwet is de minister-president slechts voorzitter van de ministerraad. Het enige dat een minister-president volgens zijn huidige formele taakomschrijving kan doen, is zoeken en tasten naar tussenoplossingen, waarmee iedere minister kan ‘thuiskomen’ bij zijn ambtenaren en politieke partij. Dus moet een minister-president het hebben van zijn kennis en zijn creativiteit. Dwingen kan hij niet, althans niet formeel. Juist omdat er zo weinig is vastgelegd kan elke minister-president zijn taak invullen zoals hij wil. De octopus-aanpak van Lubbers kan voor een minister gunstig en ongunstig zijn. Sommige ministers mijden de ministerpresident het liefst. Omdat Lubbers altijd alles eerder en beter weet, kiezen zij ervoor hem niet meer te raadplegen uit vrees dat hij er met hun onderwerp ‘vandoor gaat’. Maar voor een minister die is vastgelopen in het interdepartementaal overleg, ooit omschreven als ‘een uitvinding van de duivel’, kan de minister-president een welkome redder zijn. Toen minister Nijpels van Milieubeheer in de eerste weken van 1989 het dreigde af te leggen in de interdepartementale strijd om het Nationaal Milieubeleidsplan (nmp), greep Lubbers in. In januari riep hij de zeven betrokken ministers bijeen in de Trêveszaal. Aan het begin van de bijeenkomst van dit clubje, dat later ‘de bende van zeven’ ging heten, hield Lubbers een lang betoog over de koers van het milieubeleid, gebaseerd op het sombere toekomstbeeld van het rapport ‘Zorgen voor morgen’ van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Kort daarna stuurde hij de ministers zijn eerste uitvoerige brief, waarmee hij probeerde de vastgeroeste standpunten van de ministers los te wrikken. Hij pleitte in zijn brief voor krachtige maatregelen. | |
[pagina 23]
| |
Ed Nijpels leerde Lubbers kennen als bondgenoot, vertelt een hoge ambtenaar op het ministerie van Nijpels. Wanneer de milieu-ambtenaren van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (vrom) weer een concept-versie van het nmp hadden afgerond, stuurden de ambtenaren een afschrift naar de premier, zoals gewoonlijk bij belangrijke kwesties. In het begin vroegen de ambtenaren aan elkaar of de premier ook de cijferbijlagen moest krijgen. ‘Ja,’ werd er dan geantwoord door ervaren collega's, ‘juist de bijlagen.’ Amici amicaque, vrienden en vriendin (minister Smit-Kroes), schreef Lubbers boven elke nieuwe brief met voorstellen om de milieumaatregelen over de verschillende ministeries te verdelen. De brieven over het nmp waren dik en uitgewerkt, tot en met de varianten op de accijns op gelode oliën. Zelfs de beste milieuambtenaren hadden moeite de nota's te doorgronden. Er waren uiteindelijk twaalf van die technische compromis-brieven uit het Torentje nodig om de ministeries van vrom, Landbouw, Financiën, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat akkoord te laten gaan. Kort voor de presentatie van het milieuplan, eind mei 1989, viel het kabinet echter onverwacht over de financiering ervan.
Oorlogen tussen departementen kennen geen vrede. Toen het derde kabinet-Lubbers zich in 1992 zette aan de bespreking over een nieuw milieuplan (het nmp2), laaide de strijd weer op. Ook deze keer weer kwam de minister van Milieubeheer, dit keer Hans Alders, alleen te staan. Zijn ideeën om de vervuiling door de boeren, de industrie en de auto's verder terug te dringen stuitten op verzet van de ministers Piet Bukman (Landbouw), Hanja Maij-Weggen (Verkeer en Waterstaat) en Koos Andriessen (Economische Zaken). Zij wilden eigenlijk helemaal geen nieuw plan. Maar opnieuw kreeg de minister van Milieubeheer de steun van de minister-president.
Theoretisch kunnen ministers zonder tussenkomst van de premier onderling hun geschillen oplossen. Als zij hun probleem voor Lubbers verborgen houden en hem een zelfgevonden oplossing voorleggen, dan staat de premier met lege handen. | |
[pagina 24]
| |
De praktijk van het interdepartementale overleg kan het echter bijna niet meer zonder de regelaar in het Torentje stellen. Vakministers worden ondergesneeuwd door de papierlawine van hun departement. Zij ogen als tobberige lieden, sjouwend met loodgieterstassen vol brieven en stukken van hun ambtenaren. Werkend aan een tussenvoorstel met een collega brengen ze het niet op water bij de wijn te doen. Vergeleken met hen is de minister-president een vrije vogel, die met een helikopterblik de problemen beschouwt. Veel ministers en hun topambtenaren anticiperen op de onbevangenheid van de premier. ‘Ik zie soms een zekere luiheid optreden in het zoeken naar oplossingen, omdat iedereen verwacht dat het Torentje automatisch het verlossende idee aandraagt,’ zegt een vrom-ambtenaar, ervaren deelnemer van de interdepartementale stammengevechten.
Is Lubbers niet een beetje te veel de baas geworden? Hier komen we op een gevoelig thema. In de Nederlandse politieke cultuur roept het woord ‘leiderschap’ algauw onaangename associaties op. De oorsprong van dat sentiment ligt eeuwen geleden. Al in de tijd van de Verenigde Nederlanden bestond er een wantrouwen tegen sterke mannen. De overheids-elite, de kerken, de gilden en de waterschappen namen hun besluiten in collegiaal overleg en na lang onderhandelen. Dorpen, steden, gewesten sloten zich vrijwillig aaneen onder de voorwaarde dat iedere deelnemer zijn vrijheid behield en dat er alleen over het hoognodige gezamenlijk werd beslist. Nederland was een land van overleg. Iedereen mocht meepraten ook al kwam dat de efficiency van de besluitvorming niet altijd ten goede. Er is weinig veranderd. Consensus is nog altijd het sleutelwoord. En autoritaire figuren die zich laten voorstaan op hun machtspositie gedijen slecht. Minister en kamerlid Sam. van Houten, die vooral bekend werd door zijn kinderwetje, scheef begin deze eeuw: ‘Ons land is geen land waar een gezag licht te sterk wordt. De geest van discipline en onderwerping is hier zwak, of ontbreekt. Zelfs een zeer | |
[pagina 25]
| |
krachtige persoonlijkheid zal hier te lande nog slechts eene bescheidene mate van invloed hebben. Hij zal steeds veel meer zelf moeten buigen, dan hij anderen kan doen buigen.’Ga naar eind6. In 1984, driekwart eeuw later, analyseerde Ernest Zahn, de in Zwitserland wonende Nederlandse cultuursocioloog, de moderne Hollandse bestuursgeest in zijn boek Regenten, rebellen en reformatoren. Zahn stelt: ‘Macht en invloed zijn (overigens niet alleen in de politiek, maar ook in het bedrijfsleven, de bankwereld en elders) minder een afstraling van de betekenis van de functie, dan een uitstraling van het prestige en het persoonlijk gezag van de bekleder.’Ga naar eind7. Met andere woorden: je mag wel machtig zijn als je het maar nooit hardop zegt. Het is daarom niet verbazend dat ministers-presidenten hun eigen functie kleineren. Lubbers omschreef zichzelf als de coördinator die ‘zo nu en dan een minister een handje helpt’ en als de ‘aanjager van noodzakelijk beleid’.Ga naar eind8. De eufemismen dienen de schijn van gelijkwaardigheid in het kabinet overeind te houden. Alleen onder het mom van de bescheidenheid kan een minister-president met ‘prestige en persoonlijk gezag’ zijn leiderschap uitoefenen. ‘Het is de fictie van de collegialiteit die het leiderschap werkzaam maakt,’ schreef de politicoloog Joop van den Berg.Ga naar eind9. Of hij zich die schijngestalte kan veroorloven hangt af van of de andere ministers en de coalitiefractie het chefjes-gedrag van hem pikken. Onno Ruding had daar grote moeite mee. De minister van Financiën was in de vergaderingen van de ministerraad zichtbaar en hoorbaar geërgerd door de dominante rol van Lubbers. Iedere minister heeft volgens de Grondwet een eigen ministeriële verantwoordelijkheid aan het parlement, legde Onno Ruding aan het einde van zijn ministerscarrière nog eens uit. ‘Dan moeten toch zekere beperkingen in acht worden genomen. Ook door de premier.’Ga naar eind10. Ruding koos zijn woorden zorgvuldig. Maar achter die formele uitspraak ging een jarenlang opgebouwde irritatie schuil. Lubbers had er in zijn jaren met Ruding de gewoonte van gemaakt zelf ministertje van Financiën te spelen. Hij kwam keer op keer met eigen bezuinigingsvoorstellen, die soms ver af ston- | |
[pagina 26]
| |
den van de ideeën van Ruding. In de laatste maanden van het tweede kabinet-Lubbers bereikte de verstoorde relatie tussen de beide prominenten in het cda het dieptepunt. Een dag voor de laatste vrijdagse kabinetsvergadering over de hoofdlijnen van de nieuwe begroting, half april 1989, kwam Lubbers met een brief aan alle ministers, waarin hij de bezuinigingsvoorstellen van Ruding verwierp. Ruding wist dat Lubbers tot veel in staat was, maar deze zet van de premier vond hij de grofste die hij ooit had meegemaakt, zo vertelt een van Rudings medewerkers. Ruding wachtte die donderdag Lubbers op bij het begin van het wekelijkse cda-bewindsliedenoverleg, dat elke donderdag om halfzes in het Catshuis begint. Hij meldde hem dat hij niet langer aan het collegiaal overleg wenste deel te nemen. Die avond laste Lubbers een extra bespreking in om Ruding alsnog bij de voorbereidingen van de begroting te betrekken. De rivaliteit tussen een vakminister en de minister-president kan operetteachtige vormen aannemen. Zoals het gekift tussen Lubbers en Van den Broek over een grotere armslag van de premier in het buitenland. Andere ministers bewaakten hun ministeriële verantwoordelijkheid soms wel heel letterlijk. Het kabinet-Den Uyl was lang verdeeld over de bouw van een dam in de Oosterschelde. Den Uyl besloot ter plaatse een kijkje te gaan nemen. Hij bestelde een douaneschip dat hem naar de Zeeuwse zeearm moest brengen. Toevallig hoorde de minister van Verkeer en Waterstaat Tjerk Westerterp van het bezoek van de premier. Hij slaagde erin een sneller schip te charteren, waarmee hij rondjes rond Den Uyl ging varen.Ga naar eind11.
Het overwicht van een minister-president hangt sterk af van het kaliber van de andere ministers. Jelle Zijlstra, zelf korte tijd minister-president in de jaren zestig, gebruikt de stempel als beeldspraak. ‘Je drukt pas echt je stempel als de materie meegeeft. Als je je stempel op een baksteen probeert te zetten, dan zie je dat stempel niet.’Ga naar eind12. Voor Lubbers was de vvd de materie die meegaf. Hij stoorde zich aan het onduidelijke leiderschap binnen de vvd. Hij zag Ru- | |
[pagina 27]
| |
dolf de Korte, de minister van Economische Zaken en tevens vice-premier, niet voor vol aan. Tussen fractievoorzitter Joris Voorhoeve en Lubbers heerste een ijzige stemming. Door de liberalen werd Lubbers ervaren als een minister-president die de vvd bewust treiterde en zelf goede sier maakte met het vvd-beleid. Afgunst en irritatie daarover waren de diepere oorzaken van de val van Lubbers ii in 1989. De vvd blies het kabinet op door interne verdeeldheid, maar ook omdat ze zich niet langer wenste te onderwerpen. Het is achteraf gezien verbazend hoe Lubbers met de vvd zijn gang kon gaan. Hij speelde met zijn coalitiepartner. En de vvd mocht incasseren. Koos Rietkerk, vvd-minister van Binnenlandse Zaken, was onaangenaam verrast toen hij op een avond in 1983 Lubbers op het nos-journaal zag verschijnen. Rietkerk was verwikkeld in een lange, roerige strijd met de ambtenarenbonden over de kortingen van het kabinet op de salarissen en de uitkeringen. Lubbers besloot op eigen houtje de onderhandelingen tussen Rietkerk en de bonden een handje te helpen. Hij deelde plotsklaps mee dat de kortingen van drie en een half procent teruggebracht werden tot drie procent. ‘Ik zat samen met mijn directeur-generaal hier op mijn kamer televisie te kijken toen ik Lubbers zag verschijnen,’ vertelt Rietkerk. ‘Toen dacht ik wel: verdorie, wat doet hij nu? Hij heeft de neiging zich met erg veel te bemoeien. Daar moet hij voorzichtig mee zijn. Hij heeft geen positie à la Mitterrand in Frankrijk. Hij moet zich realiseren dat het in dit land niet zo is dat de minister-president alles regelt.’Ga naar eind13. vvd'ers ervoeren Lubbers' gedrag soms als een eenvoudig jennen van de coalitiepartner. Toen bleek dat de bewindslieden nieuwe dienstauto's nodig hadden, nam Lubbers contact op met Neelie Smit-Kroes, die als minister van Verkeer het wagenpark onder haar hoede had. Samen kwamen ze overeen dat het maximale bedrag voor de aankoop van een nieuwe wagen verhoogd moest worden van 60.000 gulden naar 100.000 gulden. Net toen de nieuwe, duurdere auto's besteld waren, lekte de verhoging van de normprijs uit en veroorzaakte dit overal verontwaardiging in het land. | |
[pagina 28]
| |
Rudolf de Korte en Neelie Smit-Kroes hadden hun nieuwe exemplaar al in gebruik. Het exemplaar van de premier, een bmw van ongeveer een ton, liet nog even op zich wachten. Lubbers maakte van de gelegenheid gebruik, zo ervoer de vvd het, zijn bestelling snel ongedaan te maken en zijn oude blauwe bmw, die meer dan 200.000 kilometer had gereden, te laten oplappen. Zo richtte de kritiek zich op de vvd-ministers en niet op Lubbers. De laatste weken voor de val van het tweede kabinet haalde Lubbers zich de woede van de vvd op de hals door in zijn bezuinigingsvoorstellen Wim Deetman, zijn partijgenoot op Onderwijs, te ontzien en vooral vvd-ministers en staatssecretarissen te treffen. In de vvd-fractie was de allergie voor de stijl van Lubbers zo sterk dat elk onderwerp de bananeschil kon worden waarover het kabinet zou uitglijden. Het werd, eind april 1989, de financiering van het Nationaal Milieubeleidsplan, waarin het conflict zich technisch gezien toespitste op het reiskostenforfait - de fiscale vergoeding voor het woon-werkverkeer. Lubbers had, weliswaar na maanden van intern overleg, een compromis gevonden, maar de vvd-fractie greep het onderwerp aan om de steun aan het kabinet in te trekken. Voorhoeve en zijn fractieleden, aangespoord door David Luteijn, de voorzitter van de liberale fractie in de Eerste Kamer, hadden al lang schoon genoeg van Lubbers en zijn cda. Tot dat moment kon Lubbers zich zijn dominante rol veroorloven. De andere ministers hielden hem niet in toom. Ze durfden het niet, uit angst voor een afstraffing. Of ze wilden niet omdat ze wisten dat ze de premier vroeg of laat nodig zouden hebben om hun problemen op te lossen. Hoe het ook zij, de toenemende macht van de premier wakkerde de Lubbers-allergie bij de vvd-fractie verder aan. ‘Voor Lubbers was het regeren een feest,’ zei een vvd-kamerlid na de val. ‘Maar hij duldde niemand om zich heen om de feestvreugde te delen.’
De val van het kabinet in 1989 is een fraaie illustratie van het zichzelf corrigerende proces in de Nederlandse politieke verhoudingen. In het kabinet heeft de minister-president niet alleen te | |
[pagina 29]
| |
maken met departementshoofden, wier onderlinge zakelijke problemen hij oplost, de ministers zijn bovendien politici die verbonden zijn met hun fractie in de Tweede Kamer. Neelie Smit-Kroes, minister van Verkeer en Waterstaat, zegt over de oorzaak van de val van het kabinet in 1989: ‘Het was geen conflict tussen de teamgenoten in het kabinet, maar een conflict tussen het kabinet en de vvd-fractie. Als je het met hockey vergelijkt: een van de bestuurders van de vereniging vond dat de speeltijd van het team voorbij was, ook al was de wedstrijd nog interessant genoeg om door te spelen. Ook Lubbers kon het conflict met de vvd-fractie niet meer voorkomen. Al had hij met bloemen rondgelopen.’Ga naar eind14. De afhankelijkheid van de coalitiepartner komt nog het duidelijkst naar voren bij het benoemen en ontslaan van bewindslieden. De vvd drukte in de kabinetsformatie van 1986 erdoor dat Rudolf de Korte de nieuwe vice-premier op Economische Zaken werd, terwijl formateur Lubbers veruit de voorkeur gaf aan Pieter Winsemius, de populaire minister van Milieubeheer tussen 1982 en 1986. Lubbers voelde er bovendien weinig voor de kwajongen Ed Nijpels in zijn tweede kabinet op te nemen. En als de gevallen partijleider dan per se van de vvd bewindsman moest worden, dan wist Lubbers wel een geschikte plaats voor hem: een nieuw in te stellen staatssecretariaat voor politiezaken. Maar De Korte hield voet bij stuk. Bij het aftreden van Nijpels als partijleider had de vvd-top afgesproken dat Nijpels als minister ‘in de luwte’ het kabinet in moest. Zo werd hij minister van vrom. Toen de PvdA in het voorjaar van 1993 binnen twee weken twee staatssecretarissen naar huis stuurde, Elske ter Veld en Roel in 't Veld, kon Lubbers ook alleen maar toekijken. De minister-president had beide bewindslieden graag in zijn kabinet gehouden, maar de PvdA-top besliste anders. Na het vertrek van In 't Veld bedong Lubbers bij vice-premier Wim Kok dat de nieuweling, het werd Job Cohen, voor zijn benoeming eerst op het Torentje langskwam. Overigens, de premier mag dan partijleider zijn, dat wil nog niet zeggen dat hij de carrière van al zijn partijgenoten in de hand heeft. Toen Bert de Vries nog fractievoorzitter van het cda was, | |
[pagina 30]
| |
stuurde die staatssecretaris Gerrit Brokx naar huis. Ook al was het tegen de zin van Lubbers.
Ministers-presidenten moeten uiterst behoedzaam opereren in personeelskwesties. Lubbers leerde die les in 1990, in de dagen nadat de PvdA-fractie het vertrouwen in minister Braks had opgezegd wegens zijn aandeel in de vis-affaire. Lubbers dacht een staatssecretaris van zijn keuze te kunnen benoemen, onder de nieuwe minister op Landbouw, de protestantse oud-cda-voorzitter Piet Bukman. Lubbers schoof René van der Linden naar voren, die als katholiek op Landbouw de banden met de boeren in het zuiden moest onderhouden. Van der Linden aanvaardde de kandidatuur met graagte. De joviale Limburger, een getapte jongen in de cda-zaaltjes, was die dagen glimmend van trots op het Binnenhof te aanschouwen. Twee jaar eerder was hij slachtoffer geworden van de paspoortaffaire. Hij had daarna een onopvallend bestaan geleid in de Tweede-Kamerfractie. De vreugde over zijn naderende rehabilitatie was hem slechts kort gegund. Na een paar dagen trok Lubbers de kandidatuur in onder druk van de PvdA-fractie. De coalitiepartij wilde niets weten van een staatssecretaris op Landbouw, en zeker niet als die functie door de gemankeerde ex-staatssecretaris van paspoortzaken werd vervuld. Lubbers had de kwestie snel willen regelen. De vrijdag na de val van Braks gaf Lubbers in een pauze van de ministerraadsvergadering vice-premier Kok een briefje. Daarop had hij de namen van mogelijke kandidaten voor het ministerschap en staatssecretariaat op Landbouw geschreven. Kok reageerde voorzichtig. Hij zou erover nadenken. Vervolgens vertrok hij naar Washington voor een vergadering van het Internationaal Monetair Fonds. De PvdA-fractie sprak zich uit tegen Van der Linden, met als formeel argument dat een staatssecretaris op Landbouw helemaal niet nodig was. De nieuwe minister Bukman zou het in zijn eentje heel goed redden, net als Braks had gedaan. Een grotere tegenvaller voor Lubbers was dat de cda-fractie gepikeerd bleek over de gang van zaken. Lubbers had met het promoten van Van der Linden de fractie voor het blok gezet. | |
[pagina 31]
| |
cda-fractievoorzitter Elco Brinkman speelde een hoge troef uit om zijn fractie achter Van der Linden te krijgen. Hij suggereerde dat ook Kok de benoeming al had goedgekeurd. De PvdA-fractie ontkende die bewering echter onmiddellijk en Kok reageerde vanuit Washington geïrriteerd over zoveel brutaliteit. De benoeming van de staatssecretaris was Lubbers op dat moment vrijwel uit handen genomen door Brinkman en zijn collega-fractievoorzitter Thijs Wöltgens van de PvdA. Lubbers moest ongeduldig toezien hoe zij onderhandelden over de nieuwe post in zijn kabinet. De PvdA stemde ten slotte toe in het scheppen van een nieuw staatssecreteriaat op Landbouw, zolang Van der Linden maar niet op die plek kwam te zitten. De nieuwe staatssecretaris werd de in Hongarije geboren Dzsingisz Gabor, een onbekende cda-burgemeester uit Haaksbergen. In zijn dadendrang had Lubbers de ongeschreven regel overtreden dat de premier bij transfers in het kabinet niet aan de coalitiefracties voorbij kan gaan. Zijn voortvarendheid leverde hem boze reacties op. PvdA-fractieleden verweten Lubbers dat hij wraak wilde nemen op het gedwongen vertrek van de cda'er Braks. De cda-fractie voelde zich overvallen door de partijleider. Volgens de christen-democratische jongeren in het cdja had Lubbers een ‘onthutsende zelfoverschatting’ tentoongespreid. In het partijblad CD/Actueel vroegen de jongeren zich af of Lubbers nog wel voldoende vitaal was om deze cda/PvdA-coalitie te leiden ‘na zeven jaar door een cda/vvd-coalitie onderdanig te zijn gediend’.Ga naar eind15.
De achternaam van Ruud Lubbers betekent letterlijk ‘schitterende onder het volk’. Toen het Genootschap Onze Taal in 1988 deze vondst publiceerde, paste de betekenis nog bij de man in kwestie. Maar na de komst van zijn derde kabinet in 1989 werd zijn schittering dof. De magie verdween. Ook het uitmuntende is aan slijtage onderhevig, wist de Spaanse jezuïet Baltasar Gracián in de zeventiende eeuw. Naarmate een minister-president langer in het Torentje zit, neemt het risico geïsoleerd te raken toe. Op iedere officiële bij- | |
[pagina 32]
| |
eenkomst buiten het dagelijkse politieke circuit wordt hij met veel egards behandeld. Op vergaderingen en interne besprekingen, met wie dan ook, is hij altijd de nummer één. Zijn optredens tussen de regeringsleiders op de Europese topconferenties verstevigen zijn plaats op de Olympus. Door het grote aantal dienstjaren is Lubbers, gewild of ongewild, uitgegroeid tot een soort nationale vanzelfsprekendheid, zeg maar een tweede staatshoofd. Koningin Beatrix legde in 1988, op haar vijftigste verjaardag, uit hoe het voelt om écht staatshoofd te zijn. In een televisie-interview stelde de schrijfster Hella Haasse haar de vraag of ze nog weleens een gewoon mens kon zijn. ‘Nee,’ zei de koningin, ‘omdat de anderen je nooit volledig gewoon zien.’ Lubbers zou hetzelfde antwoord kunnen geven.Ga naar eind16. Het eenzame bestaan wordt ook veroorzaakt door het simpele feit dat de minister-president, in vergelijking met de andere ministers, weinig produceert. Hij maakt geen wetten, hij sluit geen convenanten af. Hij heeft als minister van Algemene Zaken maar een handjevol ambtenaren met wie hij intensief optrekt. Om het gemis aan vaste contacten te compenseren is Lubbers al lezende en pratende continu op zoek naar nieuwe informatie. Als hij een tijdje niets heeft gehoord van een minister, grijpt hij achterdochtig de telefoon om te informeren waar zijn collega mee bezig is, en of er wellicht iets loos is. Hij schakelt rechtstreeks ambtenaren van het departement van Financiën of van het Centraal Planbureau in om berekeningen te krijgen voor zijn eigen nota's en amicebrieven. De meeste topambtenaren zijn daar aan gewend. Meestal horen de betrokken ministers achteraf dat de werklustige premier in hun ambtenarenapparaat heeft ingebroken. Lubbers nodigt de meest uiteenlopende mensen uit voor een bezoek aan het Torentje. Burgemeesters (vooral Bram Peper van Rotterdam en Ed van Thijn van Amsterdam), ondernemers, vakbondsleiders, mensen uit de kunstwereld. Begin 1993 lanceerde Lubbers op een spreekbeurt het plan om criminele jongeren op het rechte pad te krijgen door hen onder te brengen in kampementen. Dat ideetje had hij enkele uren tevoren opgepikt in een gesprek met een paar politiekorpscomman- | |
[pagina 33]
| |
danten die bij hem op bezoek waren. Hij onderhoudt contact met Huub Oosterhuis, de schrijver en ex-jezuïet, en met pastoor Hans Visser, die verslaafden opvangt in Rotterdam. Een kennis die hij af en toe raadpleegt is de voormalige president-directeur van Koninklijke Shell, Lo van Wachem. Soms belt Lubbers een burger op die hem een brief over een intrigerend onderwerp heeft gestuurd. Als hij een kwartiertje over heeft, nodigt hij de briefschrijver uit voor een bezoek. Zijn niet-professionele contacten blijven beperkt tot zijn familie en een groepje vrienden uit zijn Rotterdamse studententijd. Informatie uit de meest uiteenlopende bronnen is de brandstof waarop de minister-president draait. Zijn medewerkers op het ministerie van Algemene Zaken zijn daarop ingesteld. De Rijksvoorlichtingsdienst voorziet hem dagelijks, als het moet vierentwintig uur per dag, van het laatste nieuws: in de vorm van knipselkranten of uitgetikte verslagen van radio- en televisieprogramma's. Zelf kijkt of luistert hij zelden. Recente vertrouwelijke informatie over de problemen van zijn collega-ministers krijgt hij van zijn raadadviseurs. Zij zijn de ultragevoelige antennes van het Torentje. |
|