senteerd, die wel is vergeleken met die van het legendarische weekblad The New Yorker: perfect verzorgde teksten, soms behoorlijk lang, maar áltijd levendig en leesbaar, en geschreven door zeer talentvolle auteurs. Maar daarnaast was er natuurlijk ook de inhoud, en die was nog een stuk beter dan die van die veelgeroemde New Yorker. Dat laatste was, en is, inhoudelijk bezien een links, politiek correct clubblad voor ijdele intellectuelen. Maar Intermagazine was juist helemaal niet politiek correct, maar gewoon modern en onbevangen; richtte zich niet op intellectuelen maar op mensen die midden in de samenleving stonden; en doorbrak wat in die tijd nog een taboe was, namelijk in een blad dat zich als kwaliteitsblad wilde profileren, vrijuit te schrijven over zakelijke en financiële onderwerpen - iets waarvoor de journalistieke concurrentie van toen hooghartig de neus ophaalde.
Dit was allemaal de verdienste van één man, die in de jaren negentig opnieuw veel succes zou oogsten als hoofdredacteur van Elsevier, dat hij van een ingeslapen blad voor bejaard-conservatief Nederland omvormde tot een agendazettend en dynamisch tijdschrift, met een oplage waar andere opinieweekbladen alleen maar van kunnen dromen.
Na Schoo's vertrek, in 1990, bij Intermagazine, heeft dat zusterblad van Intermediair niet lang meer voortbestaan. Het probleem zat hem in de advertentiemarkt, waar het blad nooit goed voet aan de grond had weten te krijgen. Voor tijdschriften is dit een vertrouwd probleem, dat meestal wordt geweten aan de kortzichtigheid van adverteerders en mediabureaus. Meestal snijden die verwijten geen hout, en zit het probleem gewoon in de te lage kwaliteit van het klagende blad in kwestie. Maar heel af en toe is er een uitzondering op die regel. En een van die uitzonderingen was het Intermagazine van Hendrik Jan Schoo.