Radijs en wortelzaad - zeer goede honinggevende gewassen - komen slechts in enkele streken voor; dit is ook het geval met sommige voedergewassen zoals Phacelia tanacetifolia, boterzaad e.d.
Een voornaam element is de grondslag waarop deze gewassen staan. Behalve specifieke zandgewassen, zoals b.v. de heide, honingen de meeste gewassen het best op kleigrond en in het algemeen op gronden met een hoog vochtgehalte. De vochtigheidsgraad van de grond bepaalt in vele gevallen de dracht, doch ook het weer is van veel invloed.
Broeiend warm weer met bedekte lucht doet b.v. de linde goed honingen en de witte klaver voelt zich het best in haar element, indien het zonnetje tijdens de bloei flink brandt. De z.g. hittegolven zijn bij de imkers beroemd geworden in streken waar de vochtigheidsgraad van de grond voldoende is.
Dat alleen sterke volken opbrengst kunnen geven op het juiste ogenblik, behoeft niet meer gezegd te worden.
Als de voornaamste drachten zijn afgelopen, dan hebben de bijen nog veel voordeel aan de herfstplanten, minder voor de honing, dan wel voor het stuifmeel. Hoe meer stuifmeel de bijen in het najaar kunnen bemachtigen, des te beter. Zij vormen een noodzakelijk deel van het inwinteringsvoedsel.
Veel tuinplanten, zoals herfstasters, heleniums e.d. verschaffen de bijen dit bijenbrood dikwijls in voldoende mate; alles hangt echter af van het weer tijdens de bloei.
De neiging van veel beginners om in hun tuintje honinggevende gewassen te zaaien is slechts van belang, indien dit in ruime mate door vele tuintjesbezitters geschiedt. Veel resultaat behoeft men er echter niet van te verwachten, soms leiden ze de bijen nog af van veel gunstiger honinggevende planten.
Kunt ge echter gemeentebesturen, polderbesturen, directies van parken, gestichten e.d. bewegen om bij eventuele aanplant rekening te houden met de bijenteelt, dan doet ge een zeer goed werk.