| |
| |
| |
Verklarende woordenlijst.
Afdoppen |
Als de darren zullen geboren worden, snijden zij met hun kaken de dekseltjes in hun geheel af; de ‘doppen’ (dekseltjes) vallen op de bodemplank. |
Afgezwermd volk |
Een volk, dat het zwermen beëindigd heeft. |
Afkloppen |
(Zie jager). |
Afnemer |
Kunstmatige zwerm van een ronde korf (de bijen worden door kloppen tegen de korf uit hun woning ‘gejaagd’). |
Afsalpeteren |
Door salpeterdamp een volk bewusteloos maken. |
Afstompen |
Tegen het zwermen stompen de bijen de raten af. |
Afzwavelen |
Door zwaveldamp doden van een volk. |
Bedelzwerm |
Kunstzwerm, door middel van bijen uit verschillende volken samengesteld. |
Beroker |
Instrument om rook te ontwikkelen ter kalmering van de bijen (pijp of blaasbalg). |
Bevruchtingsteken |
Een gedeelte van het mannelijk geslachtsorgaan, dat zich bij de terugkeer van de koningin van haar bruidsvlucht, nog aan haar achterlijf bevindt. |
Bisschopsmuts |
Korf van wilgenhout gevlochten en bekleed met bunt (bent) gras. De korf wordt tussen vlechtwerk en bekleding met dunne koemest bestreken. |
Bleuten |
Het thuiskomen van de bijen met stuifmeel aan haar achterpoten; ook gebruikt als zelfst. nwd. |
| |
| |
Boogkorf |
Een strooien korf voor mobielbouw (heeft de vorm van een broodtrommel). |
Botsen |
Het afstoten van de bijen in een andere korf. |
Bouwraampje |
Raampje met een streepje voorbouw, als afsluitend raampje van het broednest. |
Brandzwerm |
Eerste zwerm met overwinterde moer. |
Broedaflegger |
Kunstzwerm, door middel van raten met broed verkregen. |
Broedraten |
Raten, hoofdzakelijk voor broed bestemd. |
Bromzwerm |
(Zie brandzwerm). |
Bruidsvlucht |
Een vlucht welke de koningin onderneemt om met een mannelijk individu (dar) te paren. |
Bruin broed |
(Zie gesloten broed; de dekseltjes worden bij ouder gesloten broed donkerbruin van kleur). |
Bultbroed |
Darrenbroed (feitelijk gesloten broed van werkbijen). |
Bijenboer |
Bijenhouder. |
Bijenhal |
Schuurtje of gebouwtje waarin de kasten of korven een plaats vinden. |
Bijenhouder |
Iemand die bijen houdt. |
Bijenkap |
Muts met vizier van draad of paardehaar, ter bescherming van het gelaat. |
Bijenkogel |
Kap met koperen vizier. |
Bijenluis |
Parasiet. |
Bijenmelk |
Oók melk geheten. Het door de jonge bijen bereide broedvoedsel is melkachtig van kleur. |
Bijensluier |
Sluier met paardehaar vizier, ter bescherming van het gelaat. |
Bijenstal |
(Zie bijenhal). |
Bijenstok |
Bijenvolk in woning (meestal korf). |
Bijker |
Bijenhouder. |
| |
| |
Calluna vulgaris |
Struikheide. |
Centrifuge honing |
Geslingerde korfhoning. |
Dar |
Mannelijke bij. |
Darrenraat |
Raten uitsluitend bestaande uit darrencellen. |
Darrenslacht |
Het doden van de darren door de werkbijen, indien zij voor bevruchting der jonge moeren niet meer nodig zijn. |
Dekkleedje |
Dient ter afdekking van de broedof honingramen. |
Dekraat |
Afsluitende raat tegen het broednest. |
De raten staan scherp |
De bijen zijn aan het verlengen van hun raten bezig; deze staan dan nog scherp - (wigvormig). |
Dichtkitten |
Met propolis maken de bijen kieren e.d. dicht. |
Drachtbij |
Bij welke oud genoeg is om nectar, water en stuifmeel te kunnen halen. |
Dreveling |
Het door drijven verkregen volk. |
Drijfvoedering |
Toedienen van eiwitrijk voedsel om de bijen tot meerdere activiteit aan te sporen, met het speciale doel sterkere broedaanzet te verkrijgen. |
Drijven |
Na de zomerdracht (vroeger meestal na de boekweitdracht), klopt men de bijen uit de woning. De raten worden uitgesneden en het broed weer ingespijld. |
|
Op dat broed komen als regel twee uitgeklopte volken. De uitgebroken honingraten worden verder tot consumptie-honing verwerkt. |
Endeling |
De zwerm volgende op de voorzwerm. |
Erica tetralix |
Dopheide. |
Fluiten |
Een angstig herhaald fluitend geroep, dat een loslopende jonge koningin uitstoot, indien er nog rijpe, niet uitgelopen koninginnen, in het |
| |
| |
|
volk aanwezig zijn. Ook wel later indien zij angstig is. |
Fijn werk |
(Zie werksterraat). |
Gellig |
Roerziek volk. |
Gesloten broed |
Broed in een reeds met een wasdeksel gesloten cel. |
Grof werk |
(Zie darrenraat). |
Haalbij |
(Zie drachtbij). |
Hondsbessenhout (Rhamnus frangula) |
Een zeer veel nectar-gevende heester, welke men in eiken hakhout nogal eens aantreft. De bast is gespikkeld. |
|
Het taaie hout wordt gebruikt voor spijlen. |
Hongerzwerm |
Een volk, dat wegens gebrek aan voedsel zijn woning verlaat. |
Honingkapje |
Korf met enkele kleine honingraten in de kop. |
Honingraten |
Raten, uitsluitend bestemd om honing in op te bergen. |
Honingzemen |
(Zie zemen). |
Hij zet zijn huis te huur |
Honger- of motzwerm. |
Iemker |
(Zie imker). |
Imker |
Iemand, die op wetenschappelijke wijze de bijenteelt beoefent. |
Immeker |
(Zie imker). |
Immeker |
Bijenhouder. |
In de melk liggen |
De larven waaruit koninginnen zullen groeien zijn rijkelijk van ‘melk’ voorzien. (Zie bij bijenmelk). |
Jaagkap |
Jaagvat. |
Jaagkorf |
Wijde platte korf zonder vlieggat, welke gebruikt wordt door korfimkers bij het maken van een jager. |
Jaagnebs |
(Zie jaagkorf). |
Jaagvat |
(Zie jaagkorf). |
Jager |
(Zie afnemer). |
Jong broed |
(Zie open broed). |
Kaal volk |
(Zie naakt volk). |
| |
[pagina 504-505]
[p. 504-505] | |
| |
| |
Kalkbroed |
Verkalkt darrenbroed. |
Kathout |
Wilgentenen. |
Keps |
Klein korfje voor het scheppen van zwermen. |
Kieps |
(Zie keps). |
Kit |
(Zie propolis). |
Klimraat |
Raat waarlangs de bijen naar de bovenste verdieping van de woning lopen. |
Koninginnecel |
Cel bestemd voor een eitje, waaruit later een koningin geboren moet worden. |
Kopspijlen |
Houten stokjes van plm. 1 c.m. dikte, meestal gemaakt van Vuilbomenhout (Rhamnus frangula), dienende voor steun aan de raten in een ronde korf. |
Korfkrammen |
IJzeren staafjes met omgebogen einden, om korven aan- of opelkaar te krammen. |
Korfmes |
Lang mes om raten uit de korf te snijden. |
Kortwas |
De bij het inkorten van de raten verkregen stukken raat. |
Kostbij |
Bijenvolk, dat voldoende voedsel heeft voor overwintering. |
Kostiem |
(Zie kostbij). |
Kot |
Bijenuitwerpselen. |
Koude bouw |
De smalle kant van de raten naar het vlieggat gekeerd. |
Krabbelziekte |
(Zie mijtziekte). |
Kregel volk |
Actief (meestal steeklustig) volk. |
Kwaken |
Het geluid, dat een rijpe nog niet uitgelopen koningin laat horen. |
Lekhoning |
Uit de raten gelekte honing. |
Losse bouw |
Bijenwoning met uitneembare raten. |
Maagdelijke raat |
Wasraten, helder wit, welke nog nimmer als broedraten hebben gediend. |
Maagdezwerm |
Een voorzwerm welke nog eens uit- |
| |
| |
|
zwermt een week of 6 later. |
Maagdezwerm |
Indien de voorzwerm hetzelfde jaar nog eens zwermt. |
Malle moer |
Eierleggende werkbij. |
Mede |
Wijn, uit gegiste honing verkregen. |
Meireuten |
Wasraten welke in Mei gemaakt zijn (gewoonlijk zeer blanke raat met hoog wasgehalte). |
Meiziekte |
Een ziekte van de volwassen bij omstreeks Mei, waarvan de oorzaak nog niet bekend is. |
Mobielbouw |
(Zie losse bouw). |
Moer |
Koningin. |
Moerbewaarder |
Ledige korf, waarin een paar stukjes raat zijn gespijld. In die korf worden enige (soms wel 20) onbevruchte moeren elk in een moerpijp gestoken en in de korf een nazwermpje gestoten. De bijen, die dus geen loslopende moer hebben, verzorgen deze reserve-koninginnen, mits er behoorlijk gevoederd wordt. |
Moercel |
(Zie koninginnecel). |
Moerdop |
(Zie koninginnecel). |
Moerhoeder |
(Zie moerbewaarder). |
Moer kluis |
Een metalen of van wilgenhout vervaardigd klein buisje met perforatie spleet e.d., voor het opsluiten van een moer. |
Moerkooitje |
(Zie moerkluis). |
Moerloos |
Bijenvolk zonder koningin. |
Moerpijp |
(Zie moerkluis). |
Moerrooster |
Metalen of houten rooster waar wél de bijen, doch niet de koningin of darren door kunnen. |
Moerzeef |
Kistje waarin moerrooster, om de moer van de zwerm te scheiden. |
Motzwerm |
Een volk, dat wegens sterke aantasting door de wasmot, zijn woning |
| |
| |
|
verlaat. |
Mijtziekte |
Ziekte der jonge bijen, waarbij mijten zich in de luchtkanalen bevinden. |
Naakt volk |
Een van de raten afgeklopt of afgesalpeterd volk. |
Nalaat |
(Zie endeling). |
Nazwerm |
(Zie endeling). |
Nebs |
(Zie keps). |
Noodvoedering |
Toedienen van voedsel (b.v. suiker), als de bijen geen voorraad meer hebben. |
Nosema |
Besmettelijke ingewandsziekte. |
Omhangen |
Een handeling welke dient om een volk meer ruimte te geven, b.v. door een deel der broedraten (meestal 1 waarop de koningin) in een ledige broedkamer te hangen en deze verder aan te vullen met ramen met kunstraat of uitgebouwde raat. Deze broedkamer, welke op de bodemplank komt te staan, wordt door een moerrooster gescheiden van de andere raten. |
Omjagen |
Als de voorzwerm weer zwermlust krijgt wordt deze uit de korf gejaagd. Ditzelfde lot ondergaat een afgezwermd volk of een nazwerm met kort werk. |
|
De bijen van het ene volk worden verwisseld met die van het andere en de korven krijgen hun eigen plaats weer in de bijenstal. |
Omkloppen |
(Zie omjagen). |
Oognagel |
IJzeren staafje met oog, voor het vastmaken van boogkorfraampjes, bijendoeken enz. |
Open broed |
Broed, dat zich nog in een cel bevindt, welke nog niet van een wasdekseltje is voorzien. |
| |
| |
Opzetter |
Wintervolk. |
Paringsvlucht |
(Zie bruidsvlucht). |
Pershoning |
Honing welke door middel van persen uit de raten is verkregen. |
Pit |
Stuifmeel. |
Plankwas |
Afknaagsel van honingcellen, dat op de bodemplank is terecht gekomen. |
Plat broed |
Werksterbroed. |
Pollen |
Balletjes stuifmeel. |
Propolis |
Harsachtige stof, waarmede de bijen openingen dicht maken. |
Raathoning |
Heidehoning in maagdelijke raat. |
Raten |
Bouwsel der bijen om broed, honing en stuifmeel in op te bergen. |
Reuten |
Wasraten. |
Riegheide |
(Zie calluna vulgaris). |
Rietje |
(Zie moerkluis). |
Roepen |
(Zie bij kwaken of fluiten). |
Roer |
Ingewandstoornis (niet besmettelijke buikloop). |
Rijswaardenhout |
(Zie wilgentenen). |
Schollen |
1e kwaliteit raathoning. |
Separator |
Scheidingsplank, dienende om tijdelijk een gedeelte van een volk van de rest te scheiden. |
Separeren |
Het scheiden van een deel van het volk van de rest. |
Slingerhoning |
Honing welke door centrifugeren uit de raten is verkregen. |
Spaans riet |
Schil van rottingbast, voor het vlechten van korven. |
Speculatieve voedering |
Het extra prikkelen door drijfvoeder der bijen, terwijl men niet over voldoende voedsel beschikt om dit desnoods een paar maanden vol te houden. |
Speeldop |
Begin van een koninginnecel, waarin echter nimmer een eitje gelegd zal worden. |
| |
| |
Speurbijen |
Vliegbijen welke tegen het zwermen een aanhechtingsplaats opzoeken en schoonmaken. |
Spleuten |
Bast van de braamstruik. |
Sprakelhout |
(Zie hondsbessenhout). |
Sprekelhout |
(Zie hondsbessenhout). |
Spijlen |
(Zie kopspijlen). |
Spijlen (w.w.) |
Het in de korf aanbrengen van spijlen. |
Stabielbouw |
Bijenwoning met niet uitneembare raten. |
Stabij |
(Zie opzetter). |
Stamphoning |
Honing welke door het fijnstampen van de honingraten is verkregen; bevat veel stuifmeel. |
Steenbroed |
Versteend darrenbroed (besmettelijk). |
Tafelhoning |
Blanke raathoning (raat = tafel). |
Taphoning |
Zie bij stamphoning; hij bevat echter weinig stuifmeel. |
Tuten |
(Zie fluiten). |
Vaste bouw |
(Zie stabielbouw). |
Veger |
Kunstzwerm, door middel van afgeveegde bijen verkregen. |
Vel |
Korf met kort rateriwerk, verkregen door in het najaar de bijen er af te stoten. Gewoonlijk zit er nog wat honing in, zo niet, dan spreekt men van een leeg vel. |
Veldbij |
(Zie drachtbij). |
Vleugellamheid |
(Zie Meiziekte). |
Vliegbij |
(Zie drachtbij). |
Vlieger |
Kunstzwerm, door middel van afvliegende bijen verkregen. |
Voorspelen |
Het oriënteren van de jonge bijen gedurende het middaguur voor hun woning. |
Voorwas |
(Zie propolis). |
Voorzwerm |
(Zie brandzwerm). |
| |
| |
Vuilbomenhout |
(Zie hondsbessenhout). |
Vuilbroed |
Kwaadaardige of zachtaardige ziekte van de niet- of wel ingesponnen larve. De kwaadaardige tak heet ook wel Amerikaans vuilbroed of broedpest. De zachtaardige tak ook wel stinkbroed, zuurbroed e.d. |
Vuilbijenhout |
(Zie hondsbessenhout). |
Warbouw |
Onregelmatige (gedeeltelijke koude en warme) bouw. |
Warme bouw |
De brede zijden van de raten naar het vlieggat gekeerd. |
Wasmot |
Motje, dat heel wat onheil in de wasraten kan aanrichten. |
Wasmul |
(Zie plankwas). |
Werksterraat |
Raten uitsluitend bestaande uit werkbijcellen. |
Ymker |
(Zie imker). |
Zaadvast |
Bevruchte moer. |
Zemen |
Het zuiveren van ruwe honing door persen, zeven enz. |
Zingende voorzwerm |
Eerste zwerm, doch met jonge moer. |
Zwerm |
Een door zwermen verkregen bijenvolk zonder ratenbouw. |
Zwermduivel |
Een volk, dat door zijn verwoede zwermlust den imker heel wat last veroorzaakt. |
Zwermen |
Natuurlijke splitsing van een volk. |
Zwermrijp |
Een volk, dat op het punt staat te zwermen. |
Zwermrijp |
Een volk, dat dra een zwerm zal afstoten. |
Zwermtraag |
Een volk, dat zeer geringe neiging tot zwermen vertoont. |
Zwermzang |
Een vrolijk zoemend geluid, dat de bijen laten horen gedurende het zwermen. |
|
|