| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVII.
Maandelijkse aanwijzingen.
Januari.
Volkomen rust is voor een goede overwintering ook nog in deze maand wenselijk.
De imker moet dan ook zorg dragen, dat die rust zoveel mogelijk bestendigd blijft, of althans maatregelen nemen tegen verontrusting.
Ontijdige uitvluchten moeten derhalve worden voorkomen. Los weer en wisselende temperatuur maakt, dat in de bijentros meer leven begint te komen en soms al uitvluchten worden gemaakt.
Dit nu kan zeer nadelig voor het bijenvolk zijn, vooral indien er sneeuw gevallen is.
Vele bijtjes, moe van het vliegen, zetten zich op het sneeuwbed neer, verkleumen, zakken in de sneeuw weg en zullen nimmer de woning weer bereiken.
Men tracht dan ook het uitvliegen zoveel mogelijk te voorkomen, door de vlieggaten voor invallende zonnestralen te beschermen.
Het is in dit geval echter niet alleen nodig de vlieggaten bijendicht, doch ook lichtdicht, niet echter luchtdicht af te sluiten.
Is het weer echter zeer mild, wat in Januari soms wel het geval is, dan opene men de vlieggaten zo ver mogelijk, terwijl men eventuele sneeuw in de omgeving van de bijenstand tevoren wegruimt, of met stro, zakken e.d. bedekt.
Het is thans gewenst, dat men enige malen per week een bezoek aan de bijenstand brengt, waar men zich overtuigt, of alles nog in orde is.
Men verontruste de bijen echter niet.
| |
| |
Wil men weten of de volken nog in leven zijn, dan legge men voorzichtig zijn oor tegen de korf- of kastwand te luisteren.
Al spoedig leert men afwijkende geluiden in de woning verstaan.
Hoort men niets, dan kan men met gekromde vinger een flinke tik tegen de woning geven.
Een kort opbruisen zegt ons, dat het daarbinnen in orde is. Bemerkt men, dat het vlieggat door dode bijen versperd wordt, dan verwijdert men die bijen met een omgebogen ijzerdraad (lijkenhaakje), opdat het volk niet gaat lijden aan luchtnood.
Men houdt mezen van de stand verre, door die nuttige diertjes elders te voederen.
Inspecteer ook zo nu en dan de muizenvallen eens, of strooi muizentarwe.
Overigens is in deze maand het wachtwoord Rust.
Bij abnormale sterfte zende men een aantal dode bijen voor onderzoek naar den Rijksbijenteeltconsulent of naar de Rijks-seruminrichting.
| |
Februari.
In hoofdzaak gelden de aanwijzingen van Januari ook nog voor deze maand.
De zon stijgt hoger en met dit hoger stijgen, wordt het ook warmer.
Dit blijft niet zonder invloed op het bijenvolk, dat zich de stijging in temperatuur bewust gaat worden.
In het centrum van de bijentros legt de koningin haar eerste eitjes en met de winterrust is het nu feitelijk gedaan.
Soms houden de bijen reeds een reinigingsuitvlucht, waarbij de imker tegenwoordig dient te zijn.
Uit vlucht e.d. kan hij beoordelen of het de bijen goed gaat.
Men prikkelt zijn bijen nog niet tot een verhoogde broedaanzet, daar nog zeer veel gure en koude dagen kunnen komen.
| |
| |
Ook bestendige men nog zoveel mogelijk de rust, wat echter hoe langer hoe moeilijker gaat.
Heeft de reinigingsuitvlucht plaats gehad, dan reinige men de bodemplank, indien dit zonder het volk te storen kan geschieden.
Waar de bijen al een klein broednest krijgen, is het noodzakelijk, dat zo min mogelijk warmte ontwijkt.
Heeft men zijn volken niet recht warm ingepakt, dan doe men dit nu.
Lees nog eens Uwe tijdschriften na en bestudeer Uw bijenboek.
Dra vergt het werk op de bijenstand Uw volle kennis en aandacht, terwijl het voorjaarszonnetje U en Uwe bijen spoedig naar buiten kan lokken.
Overtuig U of de bijen geen gebrek aan voedsel krijgen, doch voorzichtig!
Bij abnormale sterfte zie aanwijzingen van de vorige maand.
| |
Maart.
Heel de lange winter hebben de bijtjes, dicht op elkaar zittende, zich in de donkere woning moeten ophouden. Een enkele bij verliet de bijentros pm water voor de bereiding van het broedvoeder te halen, wellicht om de woning niet weer te bereiken.
Thans echter zullen zij bij een vriendelijk zonnetje en zacht weer (plm. 10 gr. C. in de schaduw) meerdere uitvluchten houden, om zich te ontlasten van de excrementen welke zich gedurende de lange winter in de endeldarm ophoopten. De uitvliegende bijen zoeken de omgeving reeds af naar nectar- en/of stuifmeel-gevende bloemen. De imker wordt weer actief en gaat nu dagelijks zijn bijtjes een bezoek brengen, zo mogelijk in het middaguur.
Hij tekent alles aan, wat hij bespeurt en hem later van pas kan zijn.
Bodemplanken worden gereinigd en dekkleedjes e.d. nagezien.
Misschien zijn deze vochtig geworden, in welk geval zij
| |
| |
door andere vervangen worden.
Is het weer werkelijk zacht, dan mag men ook een blik werpen in het inwendige van de bijenwoning.
Voorlopig hebben de volken alleen warmte, voedsel, stuifmeel en water nodig.
Hebben zij geen voldoende voedsel meer (spoedig zal dit flink worden aangesproken), dan geeft men enige flessen warm suikerwater in een oplossing van 2 delen suiker en 1 deel water (gemeten).
Hebben de volken aan voedsel geen gebrek, dan geeft men elk volk een voederfles warm water.
Het voederen der bijen.
Men zorgt, dat het water zo lang mogelijk warm blijft, door de fles met papier of wollen kleedjes te omwikkelen. Het warme dek wordt nog niet afgenomen, daar thans warmteverlies op de ontwikkeling van het volk remmend kan werken.
Op een beschutte plaats, vlak bij de bijenstand, zorgt men voor een gelegenheid, waar de bijen drinkwater kunnen bekomen.
Kan men het drinkwater wat verwarmen, door b.v. gebruik te maken van een warmwater-drinktoestel, des te beter. Misschien kan men tegen het einde der maand een
| |
| |
grondige inspectie ondernemen, maar het moet dan lekker warm weer zijn.
Zo'n inspectie dient werkelijk grondig te zijn en men overtuigt zich in 't bijzonder, of de moer wel aanwezig is en met het leggen van eieren een aanvang heeft gemaakt. Vergroting of centrale verwijding van het broednest heeft nog niet plaats, evenmin het inhangen van raampjes met kunstraat, waarvoor het nog veel te vroeg is.
Aanvankelijk zal men de volkssterkte zien verminderen. Daarover behoeft men zich niet ongerust te maken, want dat is een natuurlijk verschijnsel.
Aan voedsel mag het de diertjes ook niet ontbreken.
Wel kunnen zij in deze maand soms voedsel van buiten bekomen, maar de voorraad wordt duchtig aangesproken. Men geeft echter nog geen drijfvoer, want daarvoor is de tijd in ons wisselvallig klimaat niet geschikt.
Zwakke volken worden bij sterkere gevoegd, nadat men eerst de moer uitgevangen heeft en men er zeker van is, dat het zwakke volk gezond is.
Eventueel zeer door roer aangetaste volken worden in een andere woning, welke tevoren goed verwarmd werd, overgebracht.
Is het volk niet sterk, dan dode men het; in geen geval voegt men een ziek volk bij een gezond.
Imkert men in een streek met vroege dracht en wil men nog honing oogsten, dan loont het de moeite van twee volken één te maken, door de broedraten van het ene volk met de daaraan hangende bijen in een ander volk (liefst het buurvolk) te hangen, na de slechtste moer uitgevangen te hebben.
Bij buurvolken schuift men de versterkte kast op het midden van de plaats, die beide kasten innamen (zgn. warm zetten).
Men kan deze werkwijze reeds in het najaar voorbereiden, door b.v. in een Simplexkast een volk te huisvesten en daarboven, gescheiden door een separator, nog een volk. Nadat beide volken in het voorjaar reeds een aardig broednest hebben, worden zij verenigd.
Dergelijke sterke volken kunnen in het voorjaar heel wat
| |
| |
honing opleggen, die anders voor het broednest nodig was. Voor abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
April.
Er bestaat een aardig rijmpje, dat vooral voor den imker zo toepasselijk is; het luidt:
Wat Maart niet wil, - dat neemt April.
Is het b.v. de vorige maand veel te koud geweest om zijn volken te inspecteren, dan wordt dat nu een eis.
Heeft het volk in Maart weinig honing gebruikt, omdat het weer voor uitbreiding van het broednest nog te ongunstig was, dan zal men ervaren, dat wat Maart niet wil, (dat) neemt April.
De voedselvoorraad wordt dan ook in deze maand duchtig aangesproken en de imker, die zich in het begin dezer maand verheugde, dat zijn volken ‘dik’ in het voer zaten, zal goed doen zich nu en dan te overtuigen of er geen voedselgebrek komt; vooral sterke volken houdt hij in 't oog.
Het aangevangen broeden moet in deze maand crescendo gaan en de imker helpt daaraan een handje mede.
De raten waarop zich broed bevindt, worden onder handen genomen.
De verzegelde honing wordt opengekrabd met een vork, ontzegeleg of iets dergelijks.
Men kan in de tweede helft dezer maand ook kleine porties eiwitrijk voedsel geven en wel om de andere dag een hoeveelheid van plm. een half pond.
Dit voedsel moet verdund worden met warm water, terwijl men de bijen het vinden van het voedsel gemakkelijk maakt.
Een goede naam voor deze voedering gaf de imker haar, n.l. drijfvoer.
Het eiwitrijke voedsel drijft de volken dan ook tot grote krachtsinspanning en intensief leven.
Bij korfvolken worden de raten zo nodig wat opgesnoeid. Bij kastvolken kan men zo zachtjesaan het broednest ook op andere wijze vergroten, door een uitgebouwde raat
| |
| |
tussen twee raampjes uitlopend broed te hangen.
Eind April kan men ook reeds kunstraat inhangen, indien het volk sterk, het weer warm en de dracht voldoende is. Is aan de eerste beide eisen voldaan, doch is de dracht nihil of gering, dan kan men het voedsel wel op andere wijze toedienen.
Zo'n kunstraat moet vlot worden uitgebouwd en mag in deze tijd van het jaar niet in 't broednest gehangen worden.
Men hangt haar tussen de afsluitende stuifmeelraat en de daarnaast hangende honingraat.
Is het weer goed, doch ontbreekt er dracht, dan wil in deze maand nog wel eens roverij optreden.
Uit voorzorg verkleine men dan de vlieggaten wat en houdt de bijenstand goed in het oog.
Nog geen winterbedekking verwijderen, daar de bijen meer dan ooit aan warmte behoefte hebben.
Ledige bijenwoningen worden reeds in gereedheid gebracht, of nieuwe besteld.
Men wacht daarmede niet tot het uiterste nippertje, omdat de fabrikanten thans in het drukke seizoen zitten en men misschien zijn woningen en verdere benodigdheden, vooral kunstraat, wellicht te laat zou ontvangen.
Koninginnekwekers hangen bij goed weer plm. half April reeds een raampje met een stukje voorbouw midden in het broednest. Darrenkweek!
Bij abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
Mei.
Hoe vlot het broeden in April soms kan gaan, dikwijls laat April het zitten. April is dan ook een maand waarmede men rekening moet houden.
April doet wat zij wil; April is dus baas en het kan sneeuwen, vriezen, regenen, mooi en zacht weer zijn, precies zoals die grillige grappenmaakster dat wenst.
Maar de imker mag zich daardoor niet van de wijs laten brengen.
Is de ontwikkeling van het broednest eenmaal ingezet,
| |
| |
dan zorgt de imker er voor, dat zij niet onderbroken wordt, zodat in de Meimaand de volken zonder uitzondering alle flink sterk zijn.
Mei is bouw- en broedmaand.
Is het weer in April zacht geweest, dan zullen enkele korfvolken reeds een aanvang gemaakt hebben met het verlengen der raten; zij zijn beginnen te bouwen.
Dit is voor den imker een sein, om zijn mobielvolken kunstraat te laten uitbouwen en daar is Mei een bijzonder geschikte maand voor.
Men behoeft nù niet zo angstvallig meer te zijn met de plaats wáár men zijn kunstraten inhangt, als men maar zorgt, dat zij geen oorzaak kunnen worden tot een deling van het broednest.
Is er b.v. zeer sterke dracht, dan vermijde men uitgebouwde raten of kunstraten midden in het broednest te hangen, omdat de bijen de cellen dan dra vol honing zullen bergen.
Zo'n raat scheidt dan het broednest in tweeën.
Is de dracht echter niet overvloedig, dan kan het thans geen kwaad om een kunstraat tussen twee raten uitlopend broed te hangen, of zelfs meer dan één kunstraat te geven, mits niet naast elkaar.
Wie zwermen wil hebben, geeft zo min mogelijk gelegenheid tot uitbreiding, maar wie honing wil oogsten zorge voor bouwgelegenheid en vergroting der woning.
Laat toch vooral Uw volken in deze maand bouwen; dat is een levensbehoefte. Bovendien vernieuwt ge daarmede de raten en voorkomt ge ziekten.
De eerste tekenen van zwermen kunnen zich in het begin dezer maand reeds voordoen.
Allereerst het uitvliegen der darren en dan ook het aanzetten van moerdoppen en tevens het stomp maken der raateinden.
Dan is het al ver gevorderd en het zwermen bijna niet meer te keren, althans niet zonder geweld.
Zo'n gewelddadige manier is b.v. het uitvangen van de oude moer en zodra de jonge moer kwaakt, alle moerdoppen uitbreken en een jonge moer in het volk laten lopen.
| |
| |
Men doet echter beter, door het niet zover te laten komen, omdat door dit ruwe ingrijpen de broedaanzet geruimen tijd onderbroken wordt.
Heide-imkers moeten er alles op zetten, om hun korfvolken te laten zwermen.
Indien in deze maand de zwermen afkomen, mag hij wel tot 2 nazwermen per volk gaan, een en ander natuurlijk afhankelijk van de sterkte van het moervolk.
Heeft men thans nog zwakke volken op zijn stand, dan zij men niet weekhartig, doch voegt die bij andere, als 't nog de moeite waard is.
Volken, waarvan men geen zwermen wil hebben, kan men het best omhangen (plm. 23 Mei), of men geeft hun een honingkamer, indien de dracht tenminste daartoe aanleiding geeft.
De drijf voedering zet men voort, totdat óf de zwerm er af vliegt, óf het volk op vlieghoogte gekomen is, tenzij een fJoede dracht dit drijfvoederen van den imker overneemt. Bij abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
Juni.
Juni is de zwermmaand bij uitnemendheid.
Wel kan het weer parten spelen, kan het zwermen zelfs geheel verdringen naar Juli, maar in normale jaren vallen in Juni de meeste zwermen.
Dan is het een drukke maand voor imker en bijtjes.
Op grote standen vallen dagelijks meerdere zwermen en men dient ze spoedig te scheppen.
Voorzwermen hebben een oude bevruchte moer en behoeven aanvankelijk minder zorg dan nazwermen.
Gedurende de middaguren loopt men niet vóór de bijenvolken, vooral niet vóór de nazwermen en afgezwermde volken.
Ook late men zijn volken in de middaguren met rust.
Een genot is het, in die uren de bijtjes te zien dartelen door het luchtruim, een spel van liefde en leven.
Let eens op of ge ‘darrenkogels’ ziet.
| |
| |
Op grote standen neemt men die soms waar.
Het is, alsof een klomp bijen als een bal door het luchtruim schiet, om opeens uit elkaar te spatten in de richting der aarde.
De koninginnekweker vult zijn bevruchtingskastjes en zet deze, zo mogelijk, ver uit elkaar.
Het mag het darrenleverende volk aan niets ontbreken en het moet zich verheugen in imker's beste zorg.
De bouwende zwermen worden elke 2 dagen nagezien en desnoods gecorrigeerd.
Afgezwermde volken worden, als het korfvolken zijn, duchtig onderhanden genomen en de raten flink opgesnoeid.
Kastvolken worden zo nodig enkele raten ontnomen, zodat het volk een kleinere ruimte behoeft warm te houden.
Waar nog geen zwermen komen, moeten deze worden afgenomen, tenzij men het volk intact wil laten.
Dan moet het zwermen worden voorkomen of verhinderd. Alleen koninginnen laten bevruchten, welke van goede afstamming zijn; de minderwaardigen worden onherroepelijk gedood.
Ook van minder goede volken verhindert men een darrenaanzet, althans het uitvliegen van darren van minderwaardige volken, vooral in deze maand!
Oude moeren worden zo mogelijk door bevruchte jonge vervangen, waardoor het zwermen tot een minimum wordt teruggebracht.
Bij abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
Juli.
Is Juni de zwermmaand, Juli is de drachtmaand in menige streek.
In deze maand moet dan ook op alle honingvolken de honingkamer staan en deze uitgerust zijn met uitgebouwde raten.
Heeft men die niet, dan geeft men volle bladen kunstraat. Het zwermen moet geheel zijn beëindigd.
| |
| |
Door ingrijpen van den imker in Juni, is dit dan ook zeer wel mogelijk, maar men beloopt de kans, dat vroege Meizwermen wéér gaan zwermen en dat dient voorkomen te worden, want de vermeerdering van volken dient op te houden en alle krachten voor het honinghalen dienen bewaard te blijven.
Boekweit, waar die nog is, klaver, linde, blauwe korenbloem, zgn. blauwbloem, herik en vuilboom honingen volop.
Men gunt de honingslinger weinig rust en ontneemt de bijen uit de honingruimte de honing indien deze rijp is, of men zet een tweede honingkamer onder de eerste.
Waar nog een late dracht op de heide verwacht kan worden, moeten de koninginnen van 20 Juni tot half Juli volop eieren leggen.
De korfimker ‘drijft’ tegen het einde van deze maand zijn korven.
Daartoe jaagt hij de korven leeg (voorzichtig met jonge bouw en zware volken!!), snijdt de inhoud geheel uit, spijlt het broed weer in en slaat het volk weer op de raten; beter nog van 2 volken één maken.
Zulke volken kunnen op de heide heerlijk raathoning winnen.
Eind dezer maand slingert de mobiel-imker de honing en hij schrome ook niet de honing uit het broednest te nemen, voorzover die op de raten met gesloten broed of zonder broed voorkomt.
Raten met open broed en eitjes, laat hij onaangetast. In ieder geval zorgt men, dat het volk nog voldoende honing overhoudt om regenachtige dagen, in begin Augustus, het hoofd te kunnen bieden.
Heeft men zijn volken nog niet van jonge bevruchte moeren voorzien, dan wachte men daar zo mogelijk toch niet langer mede, daar het zwermen in Augustus geen uitzondering is, vooral niet, als er geen overvloedige heidedracht is.
Is er geen dracht, dan geregeld met honing voederen.
Bij grote sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
| |
| |
Augustus.
Augustus is gewoonlijk de maand van zelfverwijten.
De heide honingt niet ieder jaar even goed, laat ik liever zeggen, vaak heel slecht en daarom rekenen vele imkers niet eens meer op een heidedracht.
Is het nu eens een goed heidejaar, zodat de honingbronnen rijkelijk vloeien, dan zijn de ‘had-ik's’ niet van de lucht.
Had ik dit en had ik dat maar gedaan.
Maar met had-ik's komt men in deze maand niet verder. Bijenhouden mag geen speculatie zijn, wel aanhoudende zorg, welke goed beloond wordt bij een goed en eveneens bij een slecht jaar.
Het enige verschil is, dat de goede beloning zich in het ene geval uit in een goede oogst en prima volken en in het tweede geval in uitsluitend prima volken.
Maar dan moet de zorg van den imker ook groot zijn.
En dat is bij sommige imkers juist niet het geval.
Die zorgen alleen voor hun bijtjes als alles vlot van stapel loopt en de zorg is geweken, als er juist gezorgd moet worden.
Bij vele onzer huisdieren is van productie geen sprake.
Honden, katten, vogels, zij leveren in 't algemeen gesproken, niets op. Maar zij worden goed gevoed en behoorlijk verzorgd.
Bijen leveren, als de omstandigheden gunstig zijn, wel wat op, maar zij worden vaak vergeten, als er weinig of geen dracht is, zodat het niet tot de zeldzaamheden behoort, als mid-zomer vele bijenvolken omkomen van honger en gebrek.
De imker is er zo aan gewend geraakt, dat de bijen haar eigen kostje ophalen, dat hij in tijd van armoede er niet eens aan denkt, dat zijn volken gebrek kunnen krijgen.
Augustus is de maand van het gewin op de heide.
Begin Augustus, meestal omstreeks 10 Augustus of eerder, worden de volken naar de heide gebracht.
Honingkamers met strookjes kunstraat, zgn. voorbouw, zijn geplaatst en worden in gebruik genomen.
| |
| |
Met Jacq. v.d. Waals kan de imker nu zingen:
Nu is de heide blij getint
Nu gonst de aarde van 't gebrom
Bij duizenden zullen de bijen zich werpen op de milliarden heidebloempjes om er de heerlijke heide-nectar uit te puren en de fijnproevers zullen zich dra kunnen vergasten aan de fijne heide-raathoning.
De mobiel-imker zal zich dan ook hoofdzakelijk dienen toe te leggen op het winnen van raathoning, welke gewoonlijk nogal prijswaardig is en vlot van de hand gedaan kan worden.
Vooral de volken met jonge koninginnen maken mooie raathoning in zgn. fijn werk.
Daar door de moderne middelen óók het slingeren van heidehoning mogelijk is, behoeft men niet slechts te volstaan met het winnen van raathoning, doch kan ook zonder bezwaar slingerhoning worden geoogst.
Korfimkers kunnen weinig anders meer doen, dan zorg te dragen, dat hun volken niet meer zwermen.
Treedt zwermlust op, dan worden de korven omgejaagd, of ‘uit de rij’ gezet.
Op de heide raakt men heel wat volk kwijt. Het rusteloos arbeiden maakt aan menig bijenleventje te spoedig een eind, terwijl ook heel veel bijen omkomen door de in deze tijd op de heide veel voorkomende spinnewebben.
Zorg daarom voor buitengewoon sterke volken; reis niet met zwakkelingen of moerloze volken.
Keer ook niet te laat van de heide terug; 10 September is als regel de uiterste termijn.
Wel wordt soms na die tijd nog honing gewonnen, doch
| |
| |
men dient voldoende tijd te hebben om zijn volken voor de winter klaar te maken.
In streken waar géén late dracht is, wordt de volken drijfvoer gegeven, opdat men in September sterke volken heeft, welke men wintervaardig kan maken.
Men maakt de stallen in orde voor de binnenkort van de heide terugkerende volken.
Bij abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
September.
In de tweede week van September worden de heidevolken thuis gehaald.
Hebben de volken zich op de stand weer behoorlijk georiënteerd en zijn ze ‘ingevlogen’, dan kan met het ontnemen van de honing een aanvang gemaakt worden.
Bij kasten en boogkorven gaat dit gemakkelijk, daar men slechts de raampjes en boogjes heeft uit te nemen.
Korven moeten eerst bijenvrij gemaakt worden.
Vroeger deed men dit veelal door middel van zwaveldamp.
Thans komt men van deze wijze van ‘slachten’ hoe langer hoe meer terug en worden de bijen af gejaagd, of afgesalpeterd.
De naakte volken kan men aanwenden, door bestaande volken daarmede te versterken, of ze worden verhandeld. Bij het uitbreken der korven wordt de honing gesorteerd. Raathoning wordt òf onmiddellijk in blikjes verpakt, òf zodanig opgeborgen, dat hij niet beschadigen kan.
De rest van het product laat men uitlekken (lekhoning), wordt geslingerd met de ‘Labordoos’ of wordt geperst, al naar de kwaliteit is.
Na het persen wordt uit het ruwe was het gezuiverde product bereid en in broden gegoten.
De losse-bouw-imker oogst slingerhoning, waarvoor de raten eerst met verschillende instrumenten voorbereid worden. Men slingert in een warm vertrek.
Raampjes met raathoning worden als zodanig in de handel gebracht, of netjes in blik verpakt het publiek aangeboden.
| |
| |
Nog éénmaal wordt een grondige inspectie gehouden en zwakke volken met andere verenigd.
Is een keuze gedaan, dan worden de opzetters op gewicht gebracht. Daartoe worden zij gevoederd met suikerwater 1:1, later 2:1 (2 delen suiker, 1 deel water), (gemeten). Aanvankelijk wordt in kleine hoeveelheden het voedsel toegediend: later mogen de porties groter genomen worden.
Zo mogelijk worden enkele kleinere volkjes, goed verpakt, mede de winter ingenomen.
Zij kunnen in het vroege voorjaar misschien van nut zijn om moerloos geworden volken te herstellen.
Eind dezer maand, of althans in het begin der volgende, moet het voederen geëindigd zijn en de volken worden ingewinterd.
Bij abnormale sterfte, zie Januari-aanwijzingen.
| |
October.
Als het voederen geëindigd is, staat soms met een ruk het bedrijvige bijenleven stil.
Enkele bijtjes vertonen zich nog aan het vlieggat, maar overigens is alles in rust en slechts op enkele warme dagen wordt nog een voorspel gehouden.
Met de winterrust der bijtjes wordt ook van den imker minder arbeid gevergd.
Eens per week begeeft hij zich echter nog eens naar de bijenstand, waar hij zich overtuigt dat niets de rust kan storen.
Men legt de laatste hand aan het werk en overtuigt zich, of de bijenstand nog in goede staat verkeert en of het dak wel waterdicht is.
Ramen en deuren mogen niet klepperen en de stal moet ‘windvast’ staan.
Treedt koud en guur weer in, dan wordt de winterverpakking aangebracht.
De vlieggaten worden niet verkleind, doch ontoegankelijk gemaakt voor muizen en beschermd tegen mezen.
In de stal zelf strooit men muizentarwe, of men plaatst
| |
| |
muizenvallen.
Is de stand in orde, dan worden gereedschappen, raampjes, e.d. schoon gemaakt, waar nodig ingevet en opgeborgen.
Korven waarin nog raat zit, zgn. honingkapjes of vellen, worden geducht uitgezwaveld, met een bijendoek dichtgebonden en op muizenvrije plaatsen vochtvrij opgeborgen. De ledige uitgebouwde raten van den mobiel-imker worden eveneens goed gezwaveld en opgeborgen; inplaats van zwavel kan men met succes tetrachloorkoolstof (C. C1.-4) gebruiken of ook wel paradichloorbenzol.
Sommige imkers hebben daarvoor een speciale ratenkast, andere behelpen zich met ledige broed- en honingkamers, of wikkelen elke raat afzonderlijk in een krant.
Heeft men zeer veel raten te bewaren, dan sorteert men die in honing-, stuifmeel- en geheel ledige raten.
De honing wordt op een droge vorstvrije plaats opgeborgen, of desgewenst aan den man gebracht.
Bij het langer worden der avonden, kan men zijn in de loop van het jaar gemaakte aantekeningen uitwerken.
Men bestudere tevens een goed bijenboek en leest zijn periodieken eens na.
| |
November.
Op de bijenstand valt weinig meer te doen, daar de volken de winterrust zijn ingegaan, terwijl de bijentros hoe langer hoe meer inkrimpt.
Het laatste broed loopt uit en slechts een enkele maal en dan nog uitsluitend op een mooie zonnige middag, spelen de bijen voor.
Men laat de bijenstand niet in de steek, maar overtuige zich minstens éénmaal per week, hoe het met de bijen gesteld is.
Is alles rustig, dan behoeft men zich niet bezorgd te maken.
Na een stormachtige nacht of dag wordt een extra tochtje naar de stand gemaakt en gecorrigeerd waar dit nodig mocht blijken.
| |
| |
De bijen zelf store men echter niet.
In de wintermaanden is het wachtwoord: Rust!
| |
December.
Wat voor November geldt, is ook van waarde voor deze wintermaand.
Sneeuw wordt zoveel mogelijk in de omgeving van de stand verwijderd en vooral de vlieggaten van sneeuw vrijgehouden.
De bijen hebben zich tussen de raten in een bolvorm zoveel mogelijk teruggetrokken en zitten dicht opeen.
De moer zit ongeveer in het centrum van de tros, omgeven door de jongste bijen.
De oudste bijen zitten aan de buitenzijde van de tros; zij vormen de huid en worden dan ook huidbijen genoemd.
Deze huidbijen sterven successievelijk.
Is de sterfte abnormaal, dan kunnen de vlieggaten wel eens verstopt raken.
De imker verwijdert de dode bijen bij zijn wekelijkse tocht naar de bijenstand.
Overigens bevordert hij een zo groot mogelijke winterrust. Mezen kunnen in deze maand geducht lastig wezen.
En terwijl de bijtjes genieten van hun winterrust, bestudeert de imker zijn aantekeningen, leest vaktijdschriften en bijenboeken en bezoekt trouw de imkersbijeenkomsten in zijn woonplaats en omgeving.
|
|