| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII.
Bijenhouden door fruitkwekers.
We hebben hiervóór (zie het hoofdstuk: Het nut van Bijenhouden) al voldoende aangetoond, dat het voor een goed geleid fruitteeltbedrijf noodzakelijk is, dat er gedurende de bloei der fruitbomen bijenvolken aanwezig zijn. Men schat het aantal volken, dat nodig is om een voldoend nuttig effect te verkrijgen op minstens 5 per h.a. (Prof. Sprenger vindt 10 noodzakelijk).
Het spreekt wel vanzelf, dat de te plaatsen volken veel vliegbijen dienen te bevatten en dat die bijen voldoende gehard zijn om ook bij wat minder gunstige weersgesteldheid hun diensten te verrichten. Sommige bij en variëteiten zijn nogal erg gevoelig voor lage temperaturen en aan dezulke heeft een fruitteler weinig. Als goed geharde bijen staan de Hollandse en de Krainer bijen bekend.
Nu kan de fruitteler op verschillende manieren bewerkstelligen, dat er ieder jaar een voldoend aantal bijenvolken in de boomgaard staat.
In de eerste plaats kan hij die volken huren van den imker op de zandgrond. Hij is dan van alle soesah af en behoeft slechts een overeengekomen bedrag te betalen en de imker zorgt er dan wel voor, dat de bijen op tijd in de boomgaard komen en er ook op tijd weer uit verdwijnen.
Nu vlot dit over het algemeen niet zo goed als beide partijen wel zouden wensen. Dit komt, omdat meestal veel te laat, ja zelfs eerst als de bloemknoppen op het openbreken staan, de fruitteler zich gaat herinneren dat er toch eigenlijk ook bijen in zijn boomgaard moeten staan. Waar het op dat tijdstip niet steeds mogelijk is om een voldoend aantal volken te bekomen, omdat de tijd ontbreekt daarvoor geschikte volken te bemachtigen, blijft zo'n boom- | |
| |
gaard dat jaar dan zonder bijen.
Aan de andere kant wordt den imker dikwijls zulk een lage huurprijs geboden, dat deze niet de minste lust gevoelt om met zijn bijen naar de boomgaarden te gaan.
Het reizen naar de boomgaarden is - meer nog dan naar andere drachtgebieden - speculatie. Dikwijls is het in het voorjaar nog erg koud en guur weer en inplaats, dat de bijen voorraad verzamelen, lijden zij armoede en is de imker verplicht zich meerdere malen naar de fruitstreek - waar zijn bijen staan - te begeven om het ergste te voorkomen. Dat brengt voor hem soms niet onbelangrijke kosten met zich (werkverzuim, reis- en verblijfkosten) en deze worden dikwijls niet gedekt door de soms lage huurprijs.
Wij achten een huurprijs van f 4.50 per volk in het algemeen redelijk; deze prijs wordt door sommige fruittelers dan ook billijk geacht.
Waar de meeste grotere fruitbedrijven beschikken over eigen vrachtauto's wordt ook wel een lagere huur (b.v. f 2.50 per volk) bedongen, doch de bijenvolken bovendien gratis gehaald en gebracht van en naar de woonplaats van den imker, terwijl tevens eenvoudige bijenstalletjes ter beschikking worden gesteld.
Per h.a. komt dit den fruitteler op ongeveer 5 × f 4.50 = f 22.50, een bedrag, dat in het niet verzinkt bij zijn kosten van bemesting en bespuiting, welke per h.a. elk ongeveer f 100.- zullen bedragen.
Bemesting en bespuiting komen eerst dan tot hun recht indien er ook bijen in de boomgaard komen.
Naar onze mening is het echter noodzakelijk en in het welbegrepen belang van den fruitteler zelf, dat hij zéér vroegtijdig met een imker afspraken maakt en dit zou reeds in Augustus dienen te geschieden.
In September worden de bijenvolken ‘geslacht’ en wordt een korfbijenstand van 60 volken op ongeveer 20 teruggebracht. De andere 40 volken worden òf de zwaveldamp geofferd of op andere wijze uit de korven verwijderd en de levende bijen bij andere volken gevoegd.
Indien de fruittelers tijdig - dat is dus in Augustus -
| |
| |
met de korfimkers een contract afsluiten tot het verhuren van een bepaald aantal bijenvolken gedurende de bloei van de fruitteeltgewassen, kunnen zij maatregelen treffen, dat zij dit aantal gedurende de winter overhouden. Beiden zijn dan gebonden en de rustige zekerheid, dat bijenvolken zullen worden geleverd ontheft den fruitteler van een grote zorg, terwijl anderzijds de imker ook zekerheid heeft, dat hij zijn volken lonend kan verhuren en dus het aantal kan bepalen, dat hij moet overhouden.
Dit alles is een kwestie van inzicht en organisatie. Bijenteelt- en fruitteelt-verenigingen zouden hierbij hand- en spandiensten kunnen verrichten. Een nauwe samenwerking lijkt ons in ieder geval geboden.
Nu is echter onze heide schielijk aan het verdwijnen als gevolg van de werkverruiming, Zeer veel h.a. heidevelden worden ontgonnen en de imkers van de zandgronden missen derhalve een groot stuk drachtgebied. Het gevolg daarvan is, dat zij hun bijenstanden gaan inkrimpen en het is nu al zo, dat er voor de fruitgebieden duizenden bijenvolken tekort komen. Sommigen zien de toestand al zo donker in, dat zij een verdere afbraak van de bijenteelt reeds in een kort verschiet menen te zien.
Denken wij ons een ogenblikje in die toestand in, dan zal het tekort aan bijenvolken voor de fruitcentra schrikbarend toenemen en dan is er slechts één middel, n.l., dat de fruittelers zélf bijen gaan houden.
Dat is echter gemakkelijker gezegd, dan gedaan. Wij hebben reeds eerder gezegd, dat de bijenteelt geen vak is voor Jan en alleman. De bijenteelt is een bedrijf op zichzelf, een bedrijf, dat geleerd moet worden, dat veel goede zorg eist en waarbij men het zonder veel ervaring niet ver zal brengen.
De fruitteler is in de allereerste plaats fruitteler. De bijen behoeft hij slechts als middel om zijn productie en kwaliteit aan fruit hoger op te voeren. Scherp gesteld, hebben de bijen voor hem geen andere waarde, dan meststoffen en sproeimiddelen. Zijn deze laatste aangewend, dan is hij er practisch gesproken van af, doch met de bijen is dat een heel ander geval. Zij vragen al direct zijn kennis en
| |
| |
zijn zorg en als het doel, n.l. bestuiving van zijn ooftbloesems is bereikt, dan nog eisen zij zijn hulp en zorg, ja, zij vergen dan juist zijn zorg.
Dat nu is de oorzaak, dat zoveel bijenvolken van fruitkwekers in de loop van het jaar te gronde gaan, óf, al zouden ze het dan tot een volgend seizoen uithouden, vaak in zo'n slechte conditie zijn, dat hij er practisch niets meer aan heeft.
Dit alles is de oorzaak, dat nog zo weinig fruitkwekers zélf bijen houden. Hij kan er niet zoveel gevoel voor hebben als de rasechte imker en hij kan er gewoonlijk ook niet zoveel tijd aan besteden.
Meermalen ben ik op een fruitplantage geweest waar het met de behandeling der fruitbomen dik in orde was, doch de bijenstand stond er verwaarloosd en de volken waren - zoals de imker het noemt - wespennestjes.
En dit waren nu fruittelers, die het nut van de bijen voor hun boomgaard terdege inzagen, doch hun ontbrak de kennis en de lust om hun zorg ook nog over de bijen uit te strekken. Bovendien waren zij - vaak geheel ongemotiveerd - bang van hun bijen.
Bij den fruitteler heeft dus het houden van bijen een geheel andere reden, dan bij den imker. Houdt de eerste bijen voor bestuivingsdoeleinden, de imker houdt zijn bijen óm de bijen.
Vanzelfsprekend zijn er ook fruitkwekers, die geboeid door de romantiek van het bijenleven, rasechte imkers worden, doch zij zijn met een lantaarntje te zoeken.
Zoals hiervoor reeds is gezegd, het imkersbedrijf is nogal ingewikkeld, tenminste indien men dit bedrijf wil uitoefenen zoals het behoort.
De fruitteler is echter gebaat met zo min mogelijk werk aan zijn bijen en als hij ze maar in het voorjaar sterk heeft en ze na het doel waarvoor hij ze heeft, maar niet doodgaan, dan is hij al ruimschoots tevreden. Hij is dus gebaat met een minimum bedrijfswijze. Honingoogst, hoewel natuurlijk ook voor hem zeer welkom, is ten slotte maar bijzaak.
Het zij hier nog eens uitdrukkelijk gezegd, dat wij van
| |
| |
mening zijn, dat de bijenteelt in handen behoort te zijn vari de imkers.
Daar zijn de bijen veilig en de imkers verstaan de kunst om op het gewenste ogenblik met sterke volken een drachtbron te benutten. Zij zullen ook, indien er geen gewin is, hun bijen op peil weten te houden en de bijen hebben het bij hen goed.
Maar, doordat het bijenteeltbedrijf ook voor den imker hoe langer hoe minder lonend wordt, verdwijnen de grote bijenstanden en zoals reeds gezegd is, er is een schreeuwend tekort aan bijenvolken voor bestuivingsdoeleinden. Het is zelfs zo sterk, dat, indien alle bijenvolken in de bloeitijd in de fruitstreken stonden, dit bij lange na nog niet voldoende zou zijn om een behoorlijke bestuiving te bewerkstelligen.
Bovendien bestaat er bij de imkers niet bizonder veel lust om het risico van een voorj aarsreis te dragen. Hebben zij de bijen bij hun eigen huis staan, dan kunnen zij, indien dit nodig mocht zijn, elke dag ingrijpen en hun volken van een mogelijke ondergang redden.
Dit risico zullen ze wel kunnen dragen, indien de fruittelers voor de benodigde bijenvolken een behoorlijke huur zouden geven, doch dat laat tot nu toe nog wel te wensen over en bovendien wachten zij vaak veel te lang om met de imkers een accoord te treffen; meestal pas, indien de bloemknoppen op uitkomen staan en dan is het veelal te laat om nog aan bijenvolken te komen.
Het zou bovendien wel overweging verdienen of de fruittelers niet verstandig zouden doen om de handen ineen te slaan en gezamelijk een grote bijenstand op te richten en daar een beroepsimker op te zetten. Deze zou zich geheel aan de bijen kunnen wijden en er voor dienen te zorgen, dat tijdens de bloei in elke boomgaard van de samenwerkende fruittelers een voldoend aantal sterke volken worden geplaatst. Deze vakman kan dan al zijn zorg aan die volken besteden en ze na de bloei weer verder verzorgen. Waar in dit geval honingoogst slechts bijzaak is, bestaat die verdere zorg uitsluitend in het op peil houden van de volken. Mocht het aantal volken te groot
| |
| |
worden, dan kunnen de overtollige volken worden verkocht of verhuurd aan fruittelers, die zich niet bij zo'n combinatie aansloten. Gedurende de winter zou de imker zich onledig kunnen houden met het vlechten van korven e.d.
Het zal voor sommige fruittelers nodig zijn tóch zelf bijen te gaan houden en alsdan zijn zij gebaat met een minimum bedrijfswijze.
Wij zullen trachten zo'n minimum bedrijfswijze te ontwerpen, doch de fruitteler bedenke, dat het ook voor hem niet mogelijk is bijen te houden, zonder er althans enige zorg aan te besteden.
De fruitteler moet dan in het vroege voorjaar, dus vanaf begin April tot begin Juni beschikken over zo sterk mogelijke volken. Nadat de fruitbomen zijn afgebloeid moet hij vervolgens zo weinig mogelijk, tijd aan zijn immen behoeven te besteden en tóch in het vroege voorjaar weer de beschikking hebben over flinke bijenvolken.
Allereerst rijst de vraag wélke bijen moet de fruitkweker hebben en dan luidt ons antwoord goede winterharde bijen en zulke, die ook wanneer het weer niet al te gunstig is, er op uittrekken.
Onze Hollandse bij is goed winterhard en vliegt ook bij minder mooi weer wel uit. Hetzelfde kan gezegd worden van de Krainer. Deze soorten hebben bovendien de eigenschap, dat zij hun broednest bij minder gunstig weer niet al te sterk uitbreiden, dus ook niet teveel bijen voor de verzorging van het broed behoeven vast te houden.
Italiaanse bijen met hun variëteiten zijn dus voor hem minder geschikt.
Dan rijst de vraag, welke woning voor zijn doel het meest geschikt is. Deze houdt nauw verband met zijn doel en dus met de bedrijfswijze welke hij moet toepassen.
Het allergemakkelijkst zou wel zijn, indien hij bijen had, welke nimmer een zwerm geven, alle zoetjes bijelkaar blijven, op tijd zich van een nieuwe koningin voorzien, kortom bijen waar je bij wijze van spreken geen kind aan hebt.
Zulke bijen moeten echter nog worden uitgevonden, al
| |
| |
heeft men het wel zover kunnen krijgen, dat het zwermen binnen bepaalde grenzen gehouden wordt.
De fruitteler moet dus rekening houden met het feit, dat hij geen bijen zal kunnen bekomen, die anders doen, dan andere bijen. Zij zullen, als de tijd er voor is, een zwerm afstoten.
Nu is het allermoeielijkste in de bijenteelt het zwermen te beletten. Wie de moeite neemt om hetgeen hiervoor over het verhinderen van zwermen is gezegd, nog eens na te lezen, zal wel begrijpen, dat er aan zwermverhindering heel wat vast zit. Daarom zal de fruitteler-bijenhouder zoveel mogelijk zijn volken de vrije loop moeten laten.
Hoewel de fruitteler, die ook honing wil oogsten, het beste kasten kan aanschaffen, lijkt het me toe, dat hij, die alleen bijen houdt om het bestuivingsnut, evengoed dit doel met korven kan bereiken. Niet echter van die kleine korfjes, doch behoorlijke normale bijenkorven waar dus een voldoend aantal bijen in kunnen vertoeven.
De korven zijn goedkoper dan kasten, ze zijn gemakkelijker verplaatsbaar en eisen betrekkelijk weinig zorg.
Zodra de bloemen los komen, gaan de bijen op dracht uit en het zal niet zolang duren of het volk begint zich te ontwikkelen. De enigste zorg voor den fruitteler-bijenhouder is, dat het bij slecht weer de bijen niet aan voedsel ontbreekt. Kunnen zij dus door tegenachtig of guur weer niet op dracht uitgaan en beschikken ze niet over voldoende reserve-voorraad, dan zal gevoerd moeten worden. Hiervoor kunnen wij verwijzen naar hetgeen bij de voorjaarsbehandeling is gezegd.
De fruitteler-bijenhouder laat de ontwikkeling van zijn volken nu maar de vrije loop en zo nu en dan draait hij de korven eens om, om te zien of er al zwermneigingen zijn, Gewoonlijk zullen zich die niet eerder vertonen, dan ongeveer half Mei. Een enkel volk, misschien iets vroeger, doch meestal treft men die tekenen eerst in de eerste helft van Juni aan, een en ander afhankelijk van de sterkte van het volk en ook van het weer.
Indien er geregeld toezicht is in de tijd, dat zwermen kunnen komen, kan hij het gemakkelijkst de zwerm op
| |
| |
een natuurlijke wijze laten afkomen. Over het algemeen is het scheppen van een zwerm geen heksenwerk en de voorzwerm, dat is dus de eerste zwerm welke afkomt, gaat meestal niet hoog zitten en vliegt niet ver weg.
Heeft men de zwerm geschept, dan doet men die in een lege korf, welke van voorbouw en spijlen is voorzien (zie pagina 180) en zet men die korf op de plaats waar het moedervolk stond, Dit neemt men weg en zet het ergens in de boomgaard.
De kans, dat dit volk nog weer een zwerm zal geven is gering, doch niet onmogelijk. Men luistert daarom iedere avond (hoewel de 2e zwerm eerst na een dag of 8 zal afkomen in normale gevallen) of men nog geen tuten of kwaken hoort. Hoort men dit geluid, dan wordt de volgende morgen in de vroegte het gehele volk uit de korf gejaagd en alle moerdoppen uitgesneden en bovendien alle darrenraat. Het af ge jaagde volk wordt weer op het werk gegooid. Heeft men dit werk secuur gedaan, dan komt geen zwerm af, terwijl zowel het moedervolk als de eerste zwerm flink sterk blijven.
Als men nu maar verder zorgt, dat de volken geen gebrek krijgen, dan kan men met een minimum aan werk volstaan. Waar de volken verspreid door de boomgaard staan en ook moeten staan, zal men er wel voor dienen te zorgen, dat de korven in kleine stalletjes voor regen en vee beschut woren opgesteld.
Kan men in de zwermtijd geen geregeld toezicht houden of laten houden, dan zal men - om geen zwermen te verliezen - dit werk kunstmatig moeten doen. Men handelt dan: als volgt:
Treft men bij een volk zwermneigingen aan, dan zal men de zwerm eraf dienen te nemen. Moeielijk is dit niet (voor het jagen, zie pagina 206).
Men plaatst nu de zwerm op de plaats waar het moedervolk stond en dit moedervolk zet men op de plaats van een ander sterk volk. Dit volk krijgt een plaatsje ergens in de boomgaard.
Men zal zien dat dit volk al zijn vliegbijen verliest welke op de oude plaats in het afgejaagde volk vliegen, dat dus
| |
| |
weer sterk aan bijen wordt, doch geen moer heeft.
Het volk, dat ergens in de boomgaard kwam te staan zal des avonds wat voedsel moeten worden gegeven en men herhaalt dit gedurende een dag of tien.
Na een dag of elf zal dit volk een zwerm geven, welke men laat af komen, òf indien men dat niet wil riskeren, kan men die zwerm er af jagen.
Het af ge jaagde volk wordt nu geplaatst op zijn vorige plaats en de korf welke het eerst is gejaagd komt weer op een lege plaats ergens in de boomgaard.
De van deze korf afge jaagde of af gekomen zwerm zet men op de plaats van het nu afgejaagde (afgezwermde) volk, precies, zoals wij dit bij onze eerste jager hebben gedaan. Deze methode noemt men de uitgebreide methode van Vignole en men ziet, dat de handelingen niet al te ingewikkeld zijn en de bijen niet overmatig zwermen. Integendeel, men heeft slechts twee keer behoeven te jagen en de volken blijven behoorlijk sterk, terwijl de kans bestaat, dat ze voldoende voedsel hebben vergaard totdat ingewinterd moet worden.
Heeft men kastvolken, dan zou men op gelijke wijze kunnen handelen. Zelfs is deze methode bij kasten veel gemakkelijker uit te voeren, al zal men enige handigheid moeten bezitten om de moer te zoeken en uit te vangen.
Heeft men kasten, dan ga men als volgt te werk.
Men kan de zwerm laten afkomen. Deze komt in een nieuwe kast met volle bladen kunstraat of uitgebouwde ramen.
De kast waarvan de zwerm is afgekomen plaats men ergens in de boomgaard, in ieder geval niet te dicht bij de oude plaats.
Deze kast zal al zijn nog aanwezige vliegbijen verliezen, welke zich bij de nieuwe kast - die immers op de oude standplaats is gezet - inbedelen. Zij worden met een hoera'tje ontvangen.
De zwerm heeft dus veel vliegbijen, een oude, bevruchte moer en heeft geen broed te verzorgen. Is er nog dracht van betekenis of is deze nog te wachten, dan kan men direct een honingkamer opzetten, welke gescheiden ge- | |
| |
houden wordt door een moerrooster.
De verplaatste kast heeft het enkele dagen magertjes. Geen enkele bij vliegt uit, er worden geen eieren gelegd omdat er nog geen moer is en er komt ook geen voorraad binnen. Toch is er nog heel wat broed te verzorgen en zelfs een aantal moerdoppen. Men geve dit volk dan ook een voederfles met water en mocht het met de voedselvoorraad slecht gesteld zijn, wat honing- of suikerwater in een verdunning van 2 op 1 (1 suiker of honing).
Na acht dagen ongeveer is alle broed verzegeld en nu wordt raampje voor raampje afgeschud in dezelfde kast en alle moerdoppen op één na weggebroken. Men laat één mooie dop in het midden van de kast staan.
Secuurder is het om de nazwerm te laten afkomen en dan pas alle moerdoppen weg te breken. Heeft men dat gedaan, dan kan de zwerm weer worden teruggegeven op de manier, zoals op pag. 178 is gezegd.
Het aantal volken wordt op deze wijze verdubbeld, hetgeen juist onze bedoeling is. De volken worden in Augustus met drijfvoeder opgekweekt tot ze elk weer een flink broednest hebben en op de normale wijze van wintervoedsel voorzien.
Vóórdat in het voorjaar een reinigingsvlucht heeft plaatsgehad, dus al heel vroeg in het voorjaar, wordt nu het volk met de oude moer bovenop het volk met de jonge moer geplaatst, doch gescheiden door een separator.
Zodra het vliegweer begint te worden zullen beide volken uitvliegen en elk een broednest gaan vormen. Heeft elk nu een broednest van ongeveer 3 ramen, dan wordt de oude moer - die dus boven zit - uitgevangen en gedood.
Van de separator neemt men het af dekkende plankje weg, opdat beide volken aan elkaar kunnen wennen.
De volgende dag neemt men de gehele separator weg, en hangt de bovenste broedramen naast de andere en wel zo, dat naast een raam uit het onderste volk er een komt van het bovenste en zo verder.
De onderste kast heeft dus nu 6 ramen met broed en alle bijen zullen zich over die ramen verdelen zonder vechterij.
| |
| |
Waar binnenkort de vruchtbomen honing zullen geven, kan men bovenop het volk de honingkamer zetten en aldus nog een mooi stukje honing winnen. Is er veel dracht te verwachten, dan kan men er een broedkamer bovenop zetten met uitgebouwde ramen.
Om het zwermen te voorkomen kan men nog beter onder de broedbak een andere met uitgebouwde raten plaatsen. Het volk met het broed zit dus boven en er onder staat een geheel ledige broedbak welke echter binnenkort in gebruik zal worden genomen. Zodra dit het geval is en er al een broednest is gevormd, kan men een moerrooster tussenplaatsen, doch dan wordt het werk weer wat ingewikkelder. Wie in het werken met de bijen lust gekregen heeft raad ik aan dit te doen, want de kans op een aantal pondjes honing is voor het grijpen. Wie zich maar liever bij een minimum bedrijfswijze houdt, laat het volk zijn gang gaan en als de eerste zwerm is afgekomen weer handelen zoals hiervoor is gezegd.
Men heeft op deze wijze dus zeer sterke volken in het voorjaar en men blijft ieder jaar weer op zijn oude aantal. Het is steeds aan te raden van de bevruchte moeren de vleugels te knippen. De voorzwerm kan dan niet wegvliegen en het volk blijft dus juist in de tijd, dat de bijen voor de bestuiving nodig zijn, ongedeeld, dus sterk. Mocht men daarmede niet overweg kunnen, dan zal een in de nabijheid wonende imker dit wel willen opknappen.
In het algemeen kan men wel aannemen, dat volken in kleine woningen eerder zich op zwermen zullen gaan toeleggen, dan die welke in grote woningen zijn gehuisvest. Bij dergelijke grotere woningen bestaat de mogelijkheid, dat de zwermen eerst afkomen, als het fruit is uitgebloeid, hoewel dit niet steeds op paat.
Van deze wetenschap ging Dr. A. Minderhoud o.a. uit, toen, hij zijn kast voor fruitteler-imker (kortweg de Minderhoud's kast genoemd) construeerde. Het is een rechthoekige kast met ramen van 35½ c.m. hoogte en 26,4 c.m. breedte (ongeveer overeenkomende dus met de Thürinderkast). De ramen staan in warmbouwstelling, dat is dus met de brede kanten naar het vlieggat gekeerd.
| |
| |
Dr. M. wil de bedrijfswijze in deze kast zeer eenvoudig houden, de zwerm laten afnemen, deze in een nieuwe woning plaatsen en in het najaar weer met elkaar verenigen. Bij deze kast staat dus op de voorgrond het primaire nut van bijen voor de fruitteler, n.l. veel bestuifsters te hebben. Honingoogst is maar bijzaak.
Welke woning men echter ook heeft en welke bedrijfswijze men ook wil toepassen, ook de fruitteler zal zich enige vaardigheid met de behandeling van bijen dienen eigen te maken. Wie voor de bijenteelt als zodanig niets gevoelt of er geen tijd aan kan geven, zal veel beter een contract met een imker kunnen afsluiten en feitelijk zou ik dit aan iederen fruitteler willen aanraden. Begint hijzelf dan voor de bijenteelt wat te gevoelen, hetgeen al spoedig zal blijken, welnu, dan kan hij overwegen of hij zich niet geheel, los kan maken van den imker.
Nadat in de laatste jaren het belang van de bijen meer en meer op de voorgrond trad, heelt men ook geheel andere inzichten gekregen, wat betrelt de aanleg van boomgaarden.
Vooral heeft daartoe bijgedragen het proefschrift van Dr. Minderhoud (Onderzoekingen over de wijze waarop de honingbij haar voedsel verzamelt (1929).
Uit deze onderzoekingen is o.a. gebleken, dat in het vroege voorjaar de duur van de uitvluchten der bijen in het algemeen veel korter is. dan in de zomer. Vermoedelijk blijven ze dichter bij huis. De bijenstand moet dus in de boomgaard staan en men kan er niet mede volstaan te zeggen, dat er in de omgeving wel bijenvolken zijn, die ook de eigen vruchtbomen wel zullen bevliegen. Trouwens reeds lang is het bekend, dat de bomen welke in de onmiddellijke nabijheid van een bijenstand staan meer % vruchtzetting geven, te zien, dan bomen welke ver van de bijenstand verwijderd zijn.
Maar Dr. Minderhoud ontdekte nog meer. Hem bleek, dat de oppervlakte waarover een bij zich verplaatst bij het verzamelen van voedsel al zeer klein is. Hieruit volgt, dat de fruitteler zeer verstandig zal doen om zijn boomgaard zodanig aan te planten, dat iedere boom een be- | |
| |
stuifster naast zich heeft.
Men zou dus het beste de bomen op de volgende wijze kunnen planten:
x o x o x x moet een goede bestuiver van o
o x o x o zijn en het mes snijdt dubbel, indien
x o x o x o eveneens een goede bestuiver van
o x o x o x is.
Natuurlijk zijn andere plantschema's mogelijk; wij gaven bovenstaande slechts als voorbeeld van een goede aanplant.
Dat de bestuifsters in dezelfde tijd moeten bloeien behoeven we natuurlijk niet te zeggen en ook niet, dat men informeren moet of de gelijktijdig bloeiende soorten ook wel de beste bestuiving geven.
Men kan zich hiertoe het best wenden tot de Rijkstuinbouwconsulenten, de tuinbouwonderwijzers en ook tot solide handelaren in fruitbomen.
Nog mag wel de aandacht gevestigd worden op de bespuitingen. Het is voorgekomen en het komt nog steeds voor, dat de bijen schade ondervinden van de ontijdig uitgevoerde bespuitingen.
Zo zou de schrijver eens een practische les geven in een fruitboomgaard, waar bij aankomst bleek, dat alle volken dood waren. In de meeste kasten was nog volop onuitgelopen (nu gestorven) broed aanwezig, doch de bijen waren zoek. Het bleek, dat de boomgaard met Nosprasit was bespoten en blijkbaar op een ogenblik, dat de bloemen nog bloeiden.
Geen enkele behoorlijke, fruitkweker zal dit doen, doch bij gemengde beplanting kan het wel voorkomen, dat een bepaalde soort bomen nodig besproeid moet worden, als andere zich in de boomgaard bevindende bomen nog in volle bloei staan. Men neemt die en passant maar mede en indien met een sterk maaggif (arsenicum) bespoten wordt, dan is het gevaar voor vergiftiging van de bijen niet denkbeeldig.
Wordt op tijd gespoten en wordt de grond onder de bomen vóór het spuiten flink kaal gehouden, dan bestaat voor vergiftiging geen gevaar. De insectenbestrijdingsmiddelen
| |
| |
worden verdeeld in contactgiften, ademhalingsgiften en maaggiften, of een combinatie van deze.
Men bespuit dus nimmer tijdens de bloei en men zorge steeds en in ieder geval voor goede drinkgelegenheden. Verder versta men zich met den imker, die de bijen zal verhuren. Hij heeft er zeer veel belang bij of de fruitteler bij het bespuiten van zijn fruitbomen met de aanwezigheid van bijen rekening houden zal en ook de fruitteler zelf heeft dat. Het is bij de imkers spoedig genoeg bekend welke fruitteler het met het bespuiten van zijn giftige sproeimiddelen niet zo nauw neemt en zij zullen niet spoedig geneigd zijn hem zijn volken te verhuren. In ons land hebben wij een voorbeeld, dat een gehele streek door de imkers werd geboycot. Het was een harde les, welke echter doel getroffen heeft.
Fruitteler en imker dienen elkaar dus te verstaan en kunnen elkaar ook verstaan, omdat beider belangen meestal parallel lopen.
Willen wij dit hoofdstuk besluiten, dan doen wij dit met de volgende raadgevingen:
1e. | De fruitteler kan beter en voordeliger bijenvolken van den imker huren, dan zelf bijen aan te schaffen; hij dient zich dan echter tijdig contractueel vast te leggen. |
2e. | In de boomgaard behoren sterke volken te staan; minstens 5 per h.a. en verspreid door de boomgaard. |
3e. | De fruitteler houde voortdurend contact met den imker, vooral indien hij zijn bomen wil gaan besproeien. |
4e. | Hij houde er rekening mede, dat naast elke boom een bestuifster komt te staan, eventueel door omenting. |
5e. | Hij trachte zich de meest voorkomende werkzaamheden van eenvoudige aard, zoals zwermscheppen e.d. eigen te maken, teneinde bij afwezigheid van den imker zonodig te kunnen ingrijpen. |
6e. | Wil hij zelf bijen houden, dan trachte hij zich of zijn personeel daarvoor de nodige kennis eigen te maken of te doen maken, opdat na de bloei van de fruit- |
| |
| |
| bomen de volken niet ten dode worden opgeschreven. |
7e. | Hij bedenke, dat besparing in het aantal volken geen wezenlijke besparing is, doch grote verkwisting, omdat zijn kosten aan bemesting, snoeien en bespuiting eerst dan behoorlijk tot hun recht komen, indien hij in zijn boomgaard tijdig een behoorlijk aantal bijenvolken van goede kwaliteit heeft staan. |
En in zijn werkkamer hangt hij, om zich steeds de noodzakelijkheid van bijen voor de bestuiving te herinneren, de volgende spreuk:
ZONDER BIJEN GEEN FRUIT.
|
|