| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
De bijenwoningen.
Wij kunnen de bijenwoningen in twee grote groepen indelen, n.l. die, waaruit men elke gewenste raat afzonderlijk kan uitnemen, en woningen, waarbij dit niet het geval is en de raten dus als het ware met de woning één geheel vormen.
Eerstgenoemde woningen noemt men woningen met mobiel-, de andere woningen met stabielbouw, of kortweg losse- en vaste bouw.
Het spreekt wel vanzelf, dat woningen, waaruit men elke gewenste raat kan wegnemen, 't zij voor een onderzoek, 't zij ter verwisseling of iets dergelijks, de voorkeur verdienen boven die, waarmede men dit niet kan doen.
De voordelen springen duidelijk in het oog.
1e | men kan het volk op zoveel raten zetten, als men nodig vindt, terwijl men |
2e | elke ongewenste raat kan verwijderen of verwisselen en |
3e | men zo veel en zo vaak raten of kunstraten kan bijvoegen, als men nodig oordeelt, terwijl men |
4e | zich bovendien steeds een oordeel kan vormen over het volk, aantal broedraten, honingvoorraad, stuifmeel e.d. ziekten spoediger kan ontdekken en men |
5e | gemakkelijk de koningin kan vinden en uitvangen, waardoor |
6e | het maken van kunstzwermen kinderspel wordt, terwijl |
7e | scheiding van broed- en honingraten mogelijk is, tengevolge waarvan |
8e | zuivere honing hygiënisch gewonnen wordt, zonder bijen te doden of te bedwelmen en waardoor |
9e | honing uit mobielbouw, onverschillig welke honing, te prefereren is boven die uit vaste bouw, wat meebrengt dat, |
| |
| |
10e | deze honing duurder verkocht kan worden en derhalve |
11e | de losse bouw rendabeler is, dan de vaste. Daarbij komt, dat, |
12e | minder sterke volken op verbluffend eenvoudige wijze aan de andere gelijk gemaakt kunnen worden, zonder dat, |
13e | men de kans beloopt, zoals bij vaste bouw, de bijen elkaar doden, of een moer verongelukt en dus het risico tot een minimum beperkt wordt, terwijl |
14e | dit mede een eenvoudig middel is, om bij de sterkere volken het zwermen zo niet geheel te beletten, dan toch uit te stellen, waardoor |
15e | men ten slotte het bijenvolk nagenoeg geheel in zijn macht heeft. |
Deze voordelen springen eerst dan recht in het oog, als men een grote stand te behandelen heeft, met woningen waarvan de buitenwerkse raammaat gelijk is, zodat over en weer de ramen gebruikt kunnen worden.
Een niet te onderschatten voordeel is tevens, dat men de uitgeslingerde raten wederom kan benutten, zodat men een flinke voorraad uitgebouwde raten wel eens het kapitaal van den imker noemt.
Tegenover de losse bouw staat de vaste, waarbij de raten niet kunnen worden uitgenomen zonder deze te beschadigen, terwijl eerst het volk moet worden gedood, bedwelmd, of uitgejaagd, alvorens men de honing kan oogsten en waardoor het broed zo goed als waardeloos wordt. Toch heeft de vaste bouw reden van bestaan en daarom is het niet te verwonderen, dat ons land meer vaste- dan losse-bouw-imkers telt; immers zijn de hedendaagse vastebouw-woningen van stro gevlochten, waardoor zij
1e | warmtehoudend, veerkrachtig en goedkoop zijn, terwijl |
2e | de eenvoudige, niet kapitaalkrachtige imker zijn korven zelf kan vlechten, waardoor |
3e | de lange winteravonden productief gemaakt worden en |
| |
| |
4e | deze woningen bizonder geschikt zijn om er mede te reizen, terwijl zij |
5e | er toe bijdragen, dat heel wat zuivere Nederlandse bijenwas gewonnen wordt, welke voor het gieten van kunstraten en voor verschillende doeleinden, o.a. in chemische industrie, niet ontbeerd kan worden, terwijl |
6e | het zo moeilijk verhinderen van zwermen nagenoeg niet nodig is, omdat korfteelt synoniem is met zwermteelt en |
7e | met minder kennis van het bijenleven kan worden volstaan, om toch nog een behoorlijke winstmarge te kunnen boeken en |
8e | menig korfimker nog honing oogst, waar de kastimker naar de voederpot moet grijpen. |
Voor den meer intellectuelen imker is dus de keuze niet moeilijk, terwijl de minder kapitaalkrachtige imker toch ook de gelegenheid heeft het interessante bijenteeltbedrijf te beoefenen.
Men moet echter niet menen, dat het korf bedrijf geen vakkennis vereist.
Er zijn prima lossebouw-imkers, die met korven geen weg weten en vastebouw-imkers, die een vaardigheid in de behandeling hunner immen bezitten, welke bewondering af dwingt en doet zien, dat met de nodige vakkennis óók met het vastebouw-systeem heel wat te bereiken is.
Zijn de ronde korven en ook de Gravenhorster boogkorf van stro gevlochten, de kasten zijn gewoonlijk gemaakt van hout, of wel van stro in een houten geraamte, al of niet met houten binnenwerk.
Men treft zowel dubbel- als enkelwandige bijenkasten aan, vaak ook woningen, waarvan alleen vóór- en achterwand dubbelwandig zijn, In de stand worden deze laatste vlak tegen elkaar geplaatst en de ruimte tussen de kasten met houtwol enz. volgestopt.
Sommige kasten bestaan uit verschillende losse delen en uitneembaar binnenwerk (Simplex, W.B.C.), andere bezitten géén losse delen, waardoor op en naast elkaar stapelen mpgelijk is (Duitse systemen).
| |
| |
Gewoonlijk worden de kasten van buiten met olieverf bestreken; tegenwoordig gebruikt men ook gekleurde cafbolineum, omdat dit niet ‘bladdert’, zoals olieverf. Het is echter minder mooi dan doelmatig; carbolineum houdt Ook langer stand en is voordeliger, terwijl de bijen er absoluut geen hinder van ondervinden, als men de kasten goed laat drogen en uitluchten.
Wie bijenwoningen vrij in de tuin wil opstellen, kieze dubbelwandige kasten. Worden zij in de stal ondergebracht, dan kan men ook volstaan met enkelwandige, als men maar zorgt, dat de kasten voldoende van elkaar gescheiden zijn, door tussenvulling.
| |
De ronde korf.
De ronde korf is al zeer oud en werd reeds, volgens oude geschriften, in de 14e eeuw gebruikt; men vond hem toen, volgens een schrijver (Petrus de Crecenters) gevaarlijk, met het oog op brandgevaar.
Ronde korf.
Niettemin drong hij zich gedurende eeuwen op de voorgrond, daar het een goede, gemakkelijk hanteerbare bijenwoning is, goedkoop en degelijk.
De korven worden van ongedorst roggestro gevlochten en genaaid met bast van wilg of braam, of, wat verreweg te verkiezen is, met zgn. Spaans riet.
Een goede korf heeft een doorsnede van plm. 35 c.m. en is ongeveer 45 c.m. hoog.
De kop kan spits of plat zijn en de korf naar behoefte groter (hoger) gemaakt worden, door het onderzetten van een of meer stroringen, welke met zgn. korfkrammen aan de korfwanden bevestigd worden, terwijl de mogelijke openingen op de snijvlakken gedicht worden met leem of koemest.
De ratenbouw wordt gesteund door verschillende spijlen. Welke plm. 1 c.m. dik zijn en vervaardigd worden van taai
| |
| |
hout, b.v. vuilbomenhout (Rhamnus Frangula).
Ongeveer op twee-derde van de hoogte bevindt zich een vlieggat, dat lang en smal, of hoog en breed kan zijn, ongeveer als volgt:
Theoretisch verdient vlieggat A de voorkeur; de praktijk wijst echter geen verschillen aan.
Het is voor een goed geleid bedrijf noodzakelijk, dat de scherpe kanten van de raten naar het vlieggat gekeerd zijn; men noemt dit ‘koude bouw’.
Korven op de heide.
Om dit te bereiken geeft men voorbouw, welke de bijen gelegenheid geeft in een goede richting voort te bouwen.
Men treft in ons land korven aan van verschillend maaksel, met dunne wanden en met dikke, hoge smalle en lage brede.
De praktijk heeft hier de weg gewezen.
Zo ziet men op de zwermmarkten vaak zeer kleine korven, waardoor het volk meer lijkt, dan het inderdaad is.
Zeer dunwandige korven vonden haar oorsprong aan de Oostkant van het land, waar voorheen een grote handel werd gedreven op Duitsland en de gevulde korven niet
| |
| |
| |
| |
TOELICHTING BIJ NEVENSTAANDE PLAAT.
1. | Een in Frankrijk voorkomende strooien korf. |
2. | Dezelfde korf met strooien mantel. |
3. | Een van teen gevlochten korf, zoals b.v. de Bisschopsmuts. |
4. | Ronde korf, met gescheiden kop, voor het winnen van raathoning.
(De broedruimte is af gedekt met een gevlochten scheidingsmat, met ronde opening. Het bovenste deel wordt eerst tegen de hoofddracht opgeplaatst.) |
5. | Lüneburger-korf, met opgeplaatst voedertoestel ‘Zeppelin’ (a). |
6. | Kanitz' korf. |
7. | Kanitz' korf met opzetkastje (b). |
8. | Eén van de strooien ringen van de Kanitz' korf. |
9. | Lüneburger korf met opzetkastje (c). |
10. | Ringen van de Kanitz' korf
(d = deksel). |
11 en 12. | De latjes in de stro-ringen, waaraan de bijen hare raten bouwen. |
13. | Korfje voor het laten bevruchten van een jonge moer, met draaghengsel.
(Het deksel is afneembaar, om 't volkje te kunnen voederen.) |
14. | Zwermvangkorf op drietand gestoken. |
| |
| |
zwaarder mochten wegen dan 15 kg. levend gewicht.
De bijen ontwikkelen zich echter het best in flinke dikwandige (plm. 5 c.m.) korven, zoals we die op de Lüneburger-heide aantreffen (Lüneburger-korf).
Een eigenaardige korf vinden we nog in Overijsel en soms ook wel in Drente en de achterhoek van Gelderland, terwijl hij elders verspreid voorkomt.
Twente-kast van stro gevlochten.
Het is een van tenen gevlochten korf, welke met koemest of leem is bestreken en overtrokken met buntgras, de zgn. ‘Bisschopskorf’.
Een stal van dergelijke korven is een sieraad; de woningen zelf zijn prima en gaan jaren mee.
Buiten kunnen zij opgesteld worden zonder dekking, terwijl de zeer spitse koppen een voordeel zijn, wanneer de zwermen niet groot zijn uitgevallen.
Het spijlen heeft op dezelfde wijze plaats als bij de strooien korf, met dit onderscheid, dat de spijlen niet door de wanden worden gestoken, doch van binnen in de wanden.
| |
| |
Door den hr. H. Stienstra † te Leeuwarden werd een andere strokorf geconstrueerd, n.l. één met twee randen en losse ronde kop, zoals bij de gewone strokorf.
Het doel er van is, zuivere raathoning te winnen, wat in de gewone korf minder goed mogelijk is.
Waar hij door bijenstand ‘Mellona’ in de handel wordt gebracht, doopte de heer Stienstra - een voorvechter op het gebied van het lonend maken van het bijenteeltbedrijf - hem ‘Mellona-korf’.
Mellona-korf.
Mellona-korf.
a | = kop; |
b | = tussenzetsel; |
c | = onderstel; |
d | = spon; |
e | = kram; |
f | = verfstreep; |
g | = koninginnerooster; |
| |
De meest vooraanstaande mobiel-bijenwoningen.
De Gravenhorster Boogkorf.
Zoekende naar een strooien woning met uitneembare raten, schonk Gravenhorst de boogkorf het leven, naar hem zelf, Gravenhorster boogkorf genoemd.
Deze korf heeft de vorm van een broodtrommel, is van stro gevlochten, met Spaans riet genaaid en bevat behalve de in de kop aangebrachte afstandregeling (zaag), 9, 12 of 16 boogjes, welke de vorm hebben van een hoofdletter D. De korfwanden zijn minstens 5 c.m. dik en de korven worden op een raam gevlochten, terwijl zij meestal
| |
| |
voorzien zijn van een spongat in de kop, welk spongat gesloten wordt met een houten of vilten spon.
De boogkorf is een goede mobiel woning, welke ook jaren lang mee kan.
Boogkorfraampje.
In ons land heeft deze boogkorf niet die waardering gevonden, welke hem zeker toekomt.
Daar zijn echter wel redenen voor.
De korf zakt bij enige jaren gebruik wat in, waardoor de boogjes niet meer geheel passen, tenzij men weer een nieuwe rand onder de korf vlecht.
Zijn de korven niet goed gevlochten, dan is van ‘losse’ bouw geen sprake en worden de boogjes aan kop- en zijwanden vastgebouwd, soms zelfs raten tussen gebouwd.
De korven zijn naar verhouding duurder dan kasten, terwijl de levensduur van kasten groter is.
Een aparte honingruimte ontbreekt, welke echter door middel van een koninginnerooster voorziene scheidingsplank wel te maken is, waardoor echter het aantal raampjes met één verminderd wordt.
Gravenhorster boogkorf.
Niettemin is het een woning, waarin de bijen zich thuis gevoelen en waarin zij in het voorjaar snel vooruit komen.
De boogjes hebben in de kop een tweetal spijkertjes, die om de lat in de kop grijpen. De ‘oren’ worden vastgemaakt met een oognagel, waardoor de boogjes vast in de korf zijn bevestigd.
| |
De Kasten.
In kasten heeft men verschillende systemen; we onderscheiden:
| |
| |
a. | Kasten met bovenbehandeling. |
b. | Kasten met achterbehandeling. |
c. | Kasten met boven- en achterbehandeling. |
d. | Kasten met behandeling ter zijde. |
e. | Kasten met behandeling van onder, zoals b.v. bij de boogkorf. |
Dominerend zijn kasten onder a, b en c. genoemd.
Deze kasten zijn weer verschillend ingericht, n.l. met warme of met koude bouw, met gelijkgrote broed- en honingkamer of met honingkamers ongeveer ter halver hoogte van de broedkamers.
Verder heeft men nog kasten, waarin men meer dan één volk kan huisvesten en kasten waarbij meer dan één volk samenwerken, om de gemeenschappelijke honingkamer te vullen.
Het Amerkaanse (Engelse, Hollandse) systeem heeft uitsluitend bovenbehandeling.
De raampjes worden afgedekt: met kleedjes, stromatten of plankjes, terwijl het dak afneembaar is.
Bij dergelijke kasten is het mogelijk zoveel broed- of honingkamers op elkaar te stapelen, als nodig zijn, om een hoofddracht behoorlijk te benutten.
Wordt dit stapelen zeer ver doorgedreven, dan is het plaatsen in een vaste bijenstand niet mogelijk, zodat b.v. in Amerika vrij algemeen de zgn. vrije opstelling regel is. In Duitsland prefereert men de achterbehandeling, waarin Dr. h.c. Gerstung † verandering trachtte te brengen door zijn Thüringer kast, die zowel van achter als van boven te behandelen is.
Toch domineert in Duitsland de kast met achterbehandeling, waarbij het mogelijk is op elk gewenst ogenblik, zowel in broed- als honingkamer te kunnen ingrijpen, zonder het volk ernstig te storen en het stapelen van woningen op en naast elkaar gemakkelijk gaat, waardoor de mogelijkheid geschapen wodt, op een kleine ruimte veel volken te plaatsen en tevens de kosten van bijenstallen beperkt worden.
Heel wat strijdvragen zijn in de loop der jaren naar voren gekomen, wat beter was, boven- of achterbehandeling,
| |
| |
koude- of warme bouw, enkel- of meervoudig systeem.
Tot een oplossing is men niet gekomen.
Wel hebben de verschillende systemen aanhangers gevonden en zo worden vaak de imkers onderscheiden naar het systeem, dat zij aanhangen.
Tegen de bovenbehandeling wordt aangevoerd, dat de warmte te veel ontwijkt en gelegenheid geboden wordt tot roverij, terwijl bovenbehandeling met zich medebrengt, dat de kasten uit min of meer losse delen bestaan en daardoor minder geschikt zijn als reiswoning.
Ook de achterbehandeling ondervond kritiek.
De bijen zouden steeklustiger zijn, terwijl men bij het inschuiven van de ramen vele bijen zou dooddrukken.
Bovendien zou achterbehandeling bij warme bouw medebrengen, dat er veel te veel tijd verloren gaat, om b.v. een bepaald raam uit de woning te nemen, waardoor tevens het volk te veel zou af koel en.
Het zij hier ronduit gezegd, dat elk systeem voor- en nadelen heeft.
Ik werkte met woningen van nagenoeg alle systemen en heb de moeilijkheden leren kennen en overwinnen, welke elk systeem aankleven.
Meestal worden de gebreken door tegenstanders op de soits gedreven en voornamelijk uitgedragen door hen, die met die systemen niet werkten, zodat gewoonlijk de bezwaren slechts theoretisch zijn.
Door mijn jarenlange bestudering van nagenoeg alle woning-systemen en het in de praktijk bezigen van verschillende systemen, heb ik mij een praktisch oordeel kunnen vormen, los van propaganda, los van vooroordeel.
Tot de meest in ons land gebruikte woningen behoort:
| |
De W.B.C. kast.
Deze Engelse kast werd door wijlen F. Aug. Kelting in ons land ingevoerd.
De kast is dubbelwandig, geheel uitneembaar en bestaat uit: bodemplank, 2 buitenrompen, dak, broedkamer, waarin
| |
| |
10 raampjes, elk voorzien van 2 afneembare W.B.C. afstandblikjes en een honingkamer, eveneens met 10 raampjes als die van de broedkamer, doch minder hoog.
De broedkamerraampjes meten (binnenwerks) 20.5 × 35 c.m. de honingkamer raampjes 12.5 × 35 c.m.
W.B.C.-kast.
Ze zijn dus meer breed dan lang (de eerste maat geeft steeds de hoogte aan) en behoren derhalve tot het type ‘liggende’ ramen, in tegenstelling met ramen welke meer hoog zijn dan breed en ‘staande’ ramen genoemd worden.
De bovenlatten der raampjes zijn voorzien van een spleet, welke het inzetten van kunstraat vergemakkelijkt, doch bovenlatten minder sterk maakt en de larve van de wasmot gelegenheid geeft tot in het hart van de broedraat door te dringen.
Door een eigenaardig uitgebouwde bovenrand, steunen de bovenlatjes van de ramen met de afstandblikjes op de wanden der binnenbakken, zodanig, dat men gemakkelijk de oren van de raampjes kan aanvatten en het uitlichten der raampjes vlot en zonder rukken plaats vindt.
De raampjes worden afgedekt met enige kleedjes, plankjes of een stromat en de kast gesloten met het dak.
Tegenwoordig wordt de kast veel gebruikt met 2 broedkamers, inplaats van 1 broed- en 1 honingkamer, waardoor
| |
| |
een betere bedrijfswijze mogelijk is, aangezien de broedramen dan ook in de honingruimte kunnen wordeti gehangen en omgekeerd.
De bedrijfswijze met deze kasten is eenvoudig.
De kast is gemakkelijk te behandelen en heeft geen gecompliceerde inrichtingen, zodat hij veel door beginners en amateurs gebruikt wordt, vooral ook, omdat de bouw er op berekend is, dat de kast vrij in de tuin kan worden opgesteld. Het is dan ook een ‘Tuinkast’ en als zodanig een sieraad voor de tuin.
| |
De Simplex.
De meest gebruikte bijenwoning in ons land is de ‘Simplex’, geconstrueerd door wijlen, F. Aug. Kelting te Santpoort.
Zij is feitelijk een veranderde W.B.C. kast, in die zin, dat de uitstekende delen zijn weggelaten en de kast beter geschikt gemaakt is, om er mede te reizen.
Simplexkast.
Simplex betekent eenvoudig, en de constructeur heeft er naar gestreefd, om de eenvoud te bewaren, zowel in constructie als in bedrijfsmethode.
De oorspronkelijke Simplex bestond dan ook uit bodemplank, met ingebouwd aanvliegklepje, een onderste buitenbak, 24.3 c.m. hoog, 46.3 c.m. lang en 41.5 c.m. breed (binnenwerks).
De bovenste buitenbak was lager en bood alleen plaats voor een lage honingkamer plus kleedjes.
Tegenwoordig worden Simplexen geleverd met buitenrompen van gelijke afmeting, wat een verbetering te noe- | |
| |
men is, daar het hierdoor mogelijk is, twee broedkamers op elkaar te plaatsen.
Verder bestaat de Simplex uit een losse broed- en honingkamer, of ook wel uit twee even grote broedkamers.
In elk dier kamers kan men 10 raampjes hangen, welke dezelfde afmetingen hebben als die van de W.B.C.
De honingkamer bevat 10 raampjes van geringere hoogte (zie onder W.B.C.).
Door het bezigen van 2 even grote broedkamers, is het mogelijk geworden sedert Emil Preuss (zie Emil Preuss ‘Meine Bienenzucht-Betriebsweise und ihre Erfolge’, Verlag Th. Fisher, Freiburg i. Br.), de omhangmethode toe te passen en er zelfs, zij het dan onvolledig, er mede te imkeren volgens de methode in de Wolfenbuttler Kuntzsch-zwilling.
Een ander groot voordeel is, dat men een volk kan separeren, dus tijdelijk twee volken gescheiden in dezelfde woning kan huisvesten, om die later met elkaar te verenigen, of wel gedurende de winter een 3-tal reserve-volkjes boven het onderste volk kan overwinteren, waarbij echter het gebruik van een Separator noodzakelijk is.
Deze Separator bestaat bij de Simplex uit een geprofileerde plm. 5 c.m. hoge bak, zonder bodem.
In die rand (op de broedkamer) wordt een plankje gelegd, in het midden voorzien van een rechthoekig stuk bijengaas, hetwelk met een dun plankje kan worden af gedekt (zie hiervoor figuren op blz. 195).
De kast bevat vervolgens nog een naar de zijden af hellend dak, van een zinken dek voorzien.
De gehele kast, bodem, rompen en dak is 61 c.m. hoog en kan vrij in de tuin worden opgesteld, hoewel plaatsing in een bijenstand is aan te bevelen.
In gebruik zijnde, verlengt men het al te smalle vliegplankje met een 5 c.m. breed los vliegplankje, dat in het midden voorzien is van een 5 c.m. brede uitbeiteling.
Schuift men het losse vliegplankje boven het oorspronkelijke in de kast, dan wordt op deze wijze het vlieggat doelmatig verkleind.
Evenals elke woning, heeft ook de Simplex hare gebreken.
| |
| |
Als reiswoning zitten er veel te veel losse delen aan en het reisvaardig maken neemt te veel tijd in beslag, terwijl de losse delen door touwen aan elkaar moeten worden vastgebonden.
Dit nu is voor standen van enige om vang te tijdrovend en in ieder geval minder solide, daar touw rekt en veelal de kasten inplaats van bij de bodemplank, bij de touwen worden aangevat.
Dit deed den heer Chr. Versteeg te Apeldoorn besluiten een eenvoudiger en deugdelijker sluiting aan te brengen, waardoor echter een overhellend dak noodzakelijk werd en daardoor het voordeel van betere sluiting min of meer te niet wordt gedaan door de uitstekende delen, waardoor het vlak tegen elkaar aan plaatsen op de wagen onmogelijk wordt en de kasten onderling te veel speling hebben en dus minder vast staan.
Een tweede gebrek van de Simplex is wel, dat de onderste buitenromp enkele millimeters boven de onderste broedkamer uitsteekt, waardoor het vaak lastig is, om de soms zeer stevig vastgekitte broed- en honingkamer van elkaar te verwijderen, waarbij de bijen soms zeer lastig worden. Ook hierin bracht de heer Versteeg verbetering, door in plaats van 2, 3 buitenrompen te maken, zij het dan elk van geringere hoogte, doch gezamenlijk hoger dan 2 oorspronkelijke buitenbakken.
Hij voorzag de middelste romp van 3 ronde gaten in de voorkant, waardoor een speciale Separatorrand overbodig werd.
De verbeteringen werden belichaamd in de V.S.- en de H.C.V.-kast.
Afgezien van deze gebreken (er zijn er trouwens meer), is de Simplexkast een goede woning, welke in ons land haar sporen verdiend heeft, doch waarin een rationele bedrijfswijze slechts beperkt mogelijk is.
De heer Versteeg construeerde ook nog een andere woning, n.l. de H.R.V. kast.
De constructeur had de goede hoedanigheden van de boogkorf leren waarderen, doch ook zijn gebreken leren kennen. De Simplexkast had voor zijn streek (heidestreek)
| |
| |
bezwaren, Daarom construeerde hij de H.R.V. kast (Hoog-Raam Versteeg). Broedkamerraam + honingkamerraampje hebben samen de grootte van een boogje uit de Gravenhorster boogkorf. Feitelijk is de kast dan ook een houten boogkorf, echter met afneembare kop (dak), terwijl de honingkop, welke zich in het boogje bij enige dracht vormt, nu in een apart gedeelte (het honingkamerraampje) wordt opgeborgen.
Het broedraampje meet (binnenwerks) 26 × 22 c.m.; het honingkamerraampje 11 × 22 c.m.
Voor heidestreken blijkt het een uitnemende bijenwoning te zijn.
De bedrijfswijze van de H.R.V. kast komt geheel overeen met die in de boogkorf.
Nog andere kasten werden geconstrueerd, o.a. door den heer H.A. Beil te Dinxperlo, n.l. de ‘Hollandse Magazijnkast’, ‘Dinxperlose Kanaalkast’ en ‘Beil's Reiskast’.
Dat zij geen grote verbreiding gevonden hebben, moet hoofdzakelijk hieraan worden toegeschreven, dat de heer Beil zelf àl te spoedig een door hem geconstrueerd model losliet, zoekende uit het goede het betere voort te brengen.
| |
De Thüringerkast.
Deze Duitse kast werd geconstrueerd door wijlen Dr. h.c. F. Gerstung in Oszmanstedt en week wel bizonder af van de algemeen gebruikelijke Duitse bijenwoningen.
Allereerst de bovenbehandeling, welke bij geen enkele Duitse kast gebezigd werd.
Het eigenaardige is, dat Gerstung tevens de achterbehandeling recht deed gelden.
Welke motieven daartoe geleid hebben, is mij niet bekend. Het vermoeden ligt echter voor de hand, dat deze van andere Duitse systemen afwijkende kast, slechts bewonderaars zou krijgen, indien óók achterbehandeling mogelijk was.
Mogelijk is het óók, dat Gerstung de nadelen van Tiet bovenbehandelingssysteem wilde ontgaan.
Dit nadeel is o.a., dat men alleen dan in de broedruimte
| |
| |
| |
| |
Thüringer bijenkast.
(Met opgeplaatste honingkamer en voederinrichting in de zijwand.)
Krainer Bauernstock.
(De bekende kastjes in Jugo-Slavië)
Zanderkast.
Een van de enkele Duitse kasten met bovenbehandeling.
(Het bovenste vliegggat dient voor het ‘bijenleegmaken’ van de honingkamer.)
| |
| |
kan werken, als de eventueel opgezette honingkamer afgenomen wordt, wat begrijpelijkerwijze veel storing met zich brengt.
De vondst van Gerstung was een gelukkige, daar nu, zonder het volk ernstig te storen, zowel in broed- als honingkamer de nodige handelingen verricht kunnen worden.
Behalve deze afwijking, was wel het meest ingrijpende de raammaat.
De kast bevat in de broedruimte 12 ramen, elk groot 40 × 25 c.m., en in de honingruimte 11 ramen van halve hoogte, dus 20 × 25 c.m.
De Thüringer kast heeft dat voor, dat zij een beredeneerde raammaat heeft, aangepast aan het ‘bijenlichaam’ zelf. Wie hiervan meer wil weten, verwijs ik naar het interessante werkje ‘Das Grundgesetz der Brut- und Volkentwicklung des Biens’.
De kast vond in Duitsland en daar buiten, o.a. ook in ons land, haar weg.
De raammaat schijnt echter voor velen een bezwaar te zijn; daarom werkt men liever met ramen van geringere afmetingen.
Dat heeft er toe geleid ook kasten te construeren, weliswaar met dezelfde raammaat, doch inplaats van ‘staande’, raampjes ‘liggende ramen te bezigen, zgn. ‘Lagerbeuten’. Door het maken van een groef in de broedruimte, ter halver hoogte, is het ook mogelijk inplaats van hele ramen, halve raampjes in te hangen.
Zo gebruikte ik deze steeds, als het broednest ongeveer 7 à 8 hele ramen in beslag nam. De rest van de kast werd dan gevuld met halve raampjes, waardoor ik b.v. gedurende de heidedracht in het achterste gedeelte raathoning kon winnen.
Aanvankelijk construeerde Gerstung ‘Zweibeuten’, later ook ‘Einbeuten’.
| |
De Kuntzsch-zwilling.
Door de bedrijfswijze van Preuss daartoe opgewekt, con- | |
| |
strueerde Max Kuntzsch een bijenwoning, welke voor Preuss' bedrijfswijze als het ware geknipt is.
Preuss liet zich leiden door de volgende overwegingen:
1e. | In streken zonder najaarsdracht kunnen slechts zulke volken goede opbrengst geven, die reeds bij het begin van de zomerdracht zeer volksterk zijn. |
2e. | Deze zeer sterke volken moeten gedurende de gehele drachttijd van zwermgedachten worden af gehouden. |
3e. | Bij het begin en gedurende de hoofddrachttijd moet een overmatig broeden der volken verhinderd worden. (Vergelijk Preusssche Imkerschule, 1920). |
Preuss nu imkerde in Potsdam bij Berlijn, alwaar de hoofddracht gedurende de bloei der Linde viel en hij dus gedurende die tijd sterke, ongedeelde volken moest hebben. Om dit te bereiken, richtte hij zijn oog niet alleen op de volksvermeerdering in het voorjaar, maar hij trachtte ook een volksverlies in het vroege voorjaar te voorkomen.
Daartoe was het nodig, dat zijn volken bij guur voorjaarsweer niet uitvlogen.
Hiertoe voorzag hij zijn kasten van een veranda, welke door bijengaas gesloten was en welke vóór het vlieggat geplaatst werd.
Deze veranda werd eerst weggenomen, zodra na de eerste reinigingsvlucht de thermometer op het Noorden + 8 gr. R. aanwees.
Deze ‘Flugsperre’ werd later verbeterd, zodat ook geen licht (wel lucht) binnendringen kon.
Aangezien de bijen in het voorjaar veel water voor het broednest behoeven (Preuss schatte de hoeveelheid water, welke zij van 3 April tot 15 Mei behoeven, op 10½ liter per volk), gaf hij geregeld dit water door middel van een voederfles, waardoor de zo noodlottige uitvluchten overbodig werden en ook niet mogelijk waren, daar de ‘Flugsperre’ het uitvliegen verhinderde.
Tegen de bloei der kersen begon hij het broednest groter te maken. Hij ging van de veronderstelling uit, dat een te vroeg vergroot broednest warmteverlies gaf en dat wilde hij voorkomen.
Zijn ervaring had geleerd, dat het imkeren met nagenoeg
| |
| |
gelijk sterke volken de bedrijfswijze vergemakkelijkt, waarom hij bij de grote voorjaarsinspectie een ruwe indeling maakte, n.l. sterke, minder sterke en zwakke volken. Hij ontnam de sterke volken een of meer ramen gesloten broed en gaf dit de zwakke. De middelmatige moesten op eigen kracht stomen.
Teneinde het eindresultaat van elk volk niet te beïnvloeden, kende hij voor elk uitgenomen raampje broed, aan dit volk een hoeveelheid van 4 à 5 pond honing toe, hetgeen van het te versterken volk werd afgeschreven.
De hoofdzaak van zijn bedrijfswijze bestond echter in het omhangen van zijn volken en het opsluiten van de koningin. Zodra zijn volken nagenoeg gelijk sterk waren en alle plm. 12 ramen bezetten, of wanneer de bloemtrossen der Acasia's een lengte hadden van ongeveer 2½ c.m. (ongeveer 23 Mei), nam Preuss alle raampjes uit de kast en ving de moer uit.
Vervolgens hing hij een zestal uitgebouwde raampjes in en als sluitraam een zgn. bouwraampje.
De moer, die voorlopig in een moerhuisje in de warme broekzak bewaard werd, kreeg weer een plaatsje in de broedruimte en deze ruimte werd met het venster gesloten.
Tot goed begrip diene, dat Preuss imkerde in van achter te behandelen kasten, met ramen in warmbouwstelling, zgn. ‘Preuss stander’.
In de honingruimte kwam als eerste raam, dus zover mogelijk naar voren, een uitgebouwd leeg raampje als zgn. dekraat en vervolgens de uitgenomen raten met broed en bijen in dezelfde volgorde als zij stonden in de broedruimte.
Ook deze ruimte werd met het venster gesloten, terwijl tussen broed- en honingkamer een moerrooster kwam.
De vliegbijen voegden zich bij de koningin, welke immers in de broedruimte was gebleven, het broed en de jonge bijen bleven in de honingruimte.
Ongeveer 8 dagen na het omhangen werden in de broedruimte een 3-tal lege raampjes bijgehangen, indien het bouwraampje in gebruik was genomen en ongeveer tot
| |
| |
op de helft was uitgebouwd.
Zo had dus de moer een nieuw arbeidsveld gekregen en het zwermen werd zeker enige weken vertraagd, terwijl het volk in sterkte toenam.
Begin Juni bemoeide Preuss zich weer met de koningin, opdat het volk geen zwerm zou afstoten.
Daartoe maakte hij een eenvoudig ‘Brutaumschied’, een stuk moerrooster aan een draaglatje bevestigd, waarmede hij de broedruimte nauwkeurig in 2 delen kon delen.
Achter de 9 raampjes in de broedruimte werd dit rooster ingeschoven, waarna hij wederom 2 uitgebouwde raampjes achter dit rooster hing en daarop de bereids uitgevangen moer liet lopen.
Hiermede had hij zijn hoofddoel bereikt, n.l. sterke volken, welke gedurende de lindedracht weinig broed te verzorgen hadden, waardoor zij deze dracht ten volle konden benutten.
Men zal opgemerkt hebben, dat het omhangen in de laatste week van Mei plaats greep, zodat de honingruimte 3 weken daarna, dus ongeveer half Juni, broedschoon was en de bijen deze ruimte voor de komende hoofddracht in gereedheid konden brengen.
Max Kuntzsch nu had veel bewondering voor de bedrijfswijze van Preuss, in welke bedrijfsmethode hij veel perspectief zag.
Doorkneed imker als hij was, zag hij fouten kleven aan Preuss's bedrijfsmethode en meende hij een woning te kunnen construeren, welke aan die bedrijfsmethode was aangepast.
Na heel wat proefnemingen construeerde hij zijn ‘Zwilling’, later Kuntzsch-zwilling genaamd. Ik zal U niet vermoeien met al de verschillende constructies en verbeteringen, doch wens alleen de aandacht te vestigen op deze bijenwoning, welke zeer zeker tot de meest moderne en practische bijenwoningen gerekend kan worden en waarmede het imkeren een buitengewoon genoegen is.
Omdat er verschillende maaksels zijn, elk met een eigen toevoegsel aan de naam, wil ik hier beschrijven de
| |
| |
| |
Wolfenbüttler Kuntzsch-zwilling.
Deze vooraanstaande bijenwoning wordt in de handel gebracht door de firma Thie te Wolfenbüttel en is een verbetering van de oorspronkelijke Kuntzsch-zwilling van wijlen Max Kuntzsch, hoewel de verbeteringen hoofdzakelijk bestaan in deugdelijker afwerking; het systeem is ongewijzigd gebleven.
De kast bestaat uit een rechthoekige kist, welke 58 c.m. diep, 62 c.m. hoog en 76 c.m. breed is. Uitstekende delen bevinden er zich niet aan.
Precies in het midden is zij door een loodrecht schot gedeeld in 2 volkomen gelijke delen, elk een afzonderlijke woning vormende.
De kast biedt dus plaats voor twee van elkaar onafhankelijke volken.
Schema van een Kuntzsch-zwilling in doorsnede.
A = overwinteringsruim van linker volk; B - overwinteringsruim van rechter volk; C = 6-slederuim van linker volk; D = 6-slederuim van rechter volk; E = 3-slederuim van linker volk; F = 3-slederuim van rechter volk. - Beide volken zijn door een middenwand absoluut van elkaar gescheiden.
Alleen gedurende de winter en het voorjaar vormen beide volken in de bovenruimten een gemeenschappelijke bol, met als middellijn het tussenschot.
(Waar linker- en rechter-gedeelte in alles gelijk zijn, zal in de verdere beschrijving slechts één dier ruimten worden beschreven en wel de rechter helft).
Behalve de bovengenoemde verticale deling, is er ook nog een horizontale, welke de broedruimte van de honing- | |
| |
ruimte scheidt.
Nu is het eigenaardige van deze kast, dat de broedruimte niet, zoals bij andere bijenwoningen, onder gelegen is, maar boven. De bijen overwinteren dus boven en vormen het eerste broednest eveneens boven.
Dit nu heeft grote voordelen.
De bijen zitten gedurende de winter volkomen donker. Geen enkel zonnestraaltje dringt in het winternest, zodat hierdoor een volkomen winterrust in de hand gewerkt wordt en geen noodlottige vroege uitvluchten worden gemaakt.
Bovendien zitten de bijen droog en heeft men van het schimmelen der raten geen last.
Boven- en onderruimte (beneden zijn feitelijk twee ruimten, waarover straks) zijn gescheiden door losse plankjes en een smal latje.
Dit smalle latje wordt des winters weggelaten en ook gedurende het voorjaar. Tot ongeveer de laatste week van Mei blijft dit latje weg. Er ontstaat dus een spleet, een doorgang naar de onderruimte, zó:
Scheidingsplank tussen boven- en onderruimte.
A en B zijn losse plankjes; C = een moerrooster, die desgewenst vervangen kan worden door een plankje; D = een sleuf, welke de bijen gelegenheid geeft in de onderruimte af te dalen.
De onderruimte bestaat uit twee delen, welke van elkaar gescheiden zijn door een uitschuifbare loodrechte plank,
| |
| |
of koninginnerooster.
Het rechtergedeelte (wij behandelen de rechterhelft van de woning), biedt ruimte voor 6 ramen, welke op een uitschuif bare slede in koude bouw staan.
Het linkergedeelte bevat een smallere slede, waarop 3 van die raampjes kunnen staan. Ter onderscheiding wordt het grote benedenruim 6-slederuim en het kleinere 3-slederuim genoemd.
De raampjes passen ook in de bovenruimte, maar staan dan in warme bouw (feitelijk indirecte koude bouw).
Opdat de bijen gemakkelijk het vlieggat, dat zich in de benedenruimte bevindt, kunnen bereiken, wordt des winters en in het voorjaar in het 6-slederuim op de slede een raampje met uitgebouwde raat geplaatst, dat precies correspondeert op de smalle gleuf in het horizontale tussenschot.
Die raat noemt men klimraat.
De gang van de bijen is dus vanuit het broednest, langs de klimraat door het vlieggat, naar buiten.
De bovenste ruimte wordt van achter afgesloten met een glazen- of gazen venster, dat uitschuifbaar is; het 6-slederuim sluit men af met een soortgelijk venster, waarvan echter het gaas te vervangen is door glas, terwijl het 3-slederuim afgesloten wordt door een plankje.
De gehele kast, dus ook het gehele linker gedeelte, wordt afgesloten met twee klapdeuren, waarvan de ene naar boven scharniert en de andere naar beneden.
Deze laatste vormt dan, doordat zij aan een ketting bevestigd is, een gemakkelijke werktafel, welke zozeer te pas komt bij het uitschuiven der sleden.
De bovenste deur is bovendien nog voorzien van een met gleuven voorzien afneembaar paneel, waarachter in de sponning bijengaas bevestigd is.
Door deze constructie is het mogelijk de bijen gedurende de reis lucht te geven, terwijl zij toch in het donker zitten. De voorzijde van de kast is, zoals gezegd, vlak. Ingebouwd is echter een voorportaal, een voorruim, waarin zowel hel vlieggat van het 3-slederuim, als dat van het 6-slederuim uitmondt.
| |
| |
Deze vlieggaten kunnen afwisselend door een gemeenschappelijke houtwervel worden gesloten en geopend.
Het gehele voorruim wordt bijendicht afgesloten met een opklapbaar deurtje, welke echter een luchtcirculatie mogelijk maakt, zowel gedurende de reis als tijdens de overwintering.
W.K. Zwilling van achteren gezien. (let op de wijze van voederen)
Dit opklapbaar deurtje is geconstrueerd als het uitneembaar paneel aan de achterzijde en wordt gedurende de winter gesloten, om het uitvliegen van bijen absoluut te verhinderen.
Ongeveer ter halver hoogte is, in de frontzijde van de kast, een nis ingebouwd, welke 2 boven elkaar liggende horizontale vlieggaten herbergt.
Het onderste mondt uit in het 6-slederuim, het bovenste in de overwinteringsruimte.
Door middel van een afge schuind blokje hard hout, kan men het onderste of bovenste vlieggat naar wens sluiten.
Is de kast in gebruik, dan wordt aan de voorgevel een zgn. ‘neus’ aangebracht, welke het rechter- en het linkervolk reeds bij het aanvliegen scheidt, terwijl het tevens belet, dat de klapdeurtjes aan de voorzijde te ver naar beneden doorschieten. De tekeningen verduidelijken deze beschrijving.
De raampjes zijn eigenaardig gebouwd.
De bovenlat is 34 c.m. lang, 2.5. c.m. breed en 0.8 c.m. dik. De onderlat is 33.3 c.m. lang, 2.5 c.m. breed en 0.6 c.m. dik.
De raamhoogte bedraagt 25 c.m.
Zowel in boven- als benedenlat is een groef gemaakt van
| |
| |
0.3 c.m. breed, voor het bevestigen van kunstraat, dat Kuntzsch op een eigenaardige wijze deed.
Het eigenaardige is, dat de raampjes niet volkomen rechthoekig zijn.
W.K. Zwilling in gebruik (frontzijde).
Aparte honingbak voor de heide.
Zij zijn bij de bovenlat iets smaller dan bij de onderlat, waardoor het buigen én trekken van de kunstraat voorkomen wordt.
Deze raampjes rusten met het bovenlatje in de bovenste afdeling op zinken regels en worden door middel van een ratentang uitgenomen en ingehangen.
Een van de plankjes in de scheidingsplank tussen bovenen onderverdieping kan men vervangen door een passend stuk koninginnerooster van rondstaafjes.
Door middel van voederbakjes of voederflesjes, kan zowel in de boven- als onderruimte (6-slederuim) gevoerd worden.
Zowel het 6-slederuim als het 3-slederuim, bevat een slede, waarop de raampjes komen te staan, van voren op afstand gebracht door een zinken raampje, voorzien van een afstand-regeling.
De sleden zijn gemakkelijk in- en uitschuifbaar.
De vrees, dat de raampjes zouden worden vastgekit of vastgebouwd, wordt niet bewaarheid, indien de kasten
| |
| |
zuiver haaks gemaakt zijn, goed horizontaal staan (een eis van elke mobielwoning) en goed droog hout verwerkt is. Door een paar aan de slede bevestigde haken kan men de slede uittrekken en inschuiven.
Het is aan te bevelen voor de gehele stand één reserveslede aan te schaffen.
De slede in het 6-slederuim kan 6, die in het 3-slederuim 3 raampjes bevatten.
Met deze kasten moet een speciale bedrijfsmethode worden toegepast. Deze wordt door de fabrikanten bij de kasten verstrekt.
| |
De Tweevolkskast.
Deze woning berust op het beginsel, dat men de ontwikkeling van een bijenvolk haar loop moet laten en het af komen van de zwerm niet verhinderen moet.
Daar echter de ervaring leert, dat volken, welke een zwerm afstoten, als ‘honingvolk’ niet te prefereren zijn, heeft men een woning geconstrueerd, waarbij de afgevlogen zwerm in verbinding wordt gebracht met het afgezwermde volk en deze beide, elk in 't bezit van een koningin, een gemeenschappelijke honingkamer vullen.
Een dergelijk systeem noemt men het ‘Tweevolksysteem’ en de kast ‘Tweevolkskast’.
De kast (maten doen hier niets ter zake, daar elke gebruikelijke raammaat te bezigen is) bestaat uit 2 broedruimten, gescheiden door een tussenschot, waarover straks. Boven de beide broedkamers bevindt zich de gemeenschappelijke honingkamer, gescheiden door een koninginnerooster.
Wenselijk is, dat beide broedruimten eenzelfde raammaat bezitten, zo mogelijk óók de honingkamer, doch in dat geval dienen de raampjes niet te hoog te zijn.
De kast heeft 2 vlieggaten aan de vóórzijde, dicht bij elkaar gelegen en buiten de kast gescheiden door een zgn. ‘neus’, waardoor vervliegen van de bijen bij het aanvliegen uitgesloten is.
Het tussenschot heeft een bizondere constructie.
Het is n.l. een plank, voorzien van een vierkante, of recht- | |
| |
Schematische voorstelling van een Tweevolkskast in doorsnede.
A = broedruimte met geopend vlieggat; B = ledige ruimte met gesloten vlieggat (het tussenvlieggat is geopend); - - - - = moerrooster. - Het volk bevindt zich in de B-ruimte.
Tussenschot.
A = rechthoekig luchtgat, voorzien van gaas; B = tussenvlieggat.
hoekige opening, betimmerd met bijengaas en afsluitbaar door een metalen of houten schuif, waardoor beide broedruimten volkomen van elkaar afgesloten kunnen worden.
Aan de voorkant van de scheidingsplank is een rechthoekig stuk weggenomen, dat dienst moet doen als tussenvlieggat en gesloten kan worden met een draaibaar metalen klepje.
Men heeft zowel Tweevolkskasten, waarvan de broedruimten naast-, als achter elkaar gelegen zijn.
| |
| |
In het laatste geval staat de tussenwand, om maar in imkers-termen te spreken, in warmbouwstelling.
De eerst besproken kast is als regel van boven, de tweede is òf uitsluitend van boven, òf zowel van boven als van achter te behandelen.
Een voorbeeld van deze laatste kast vindt men in de ‘Schwäbische Lagerbeute’, met dubbele broedruimte.
Ook voor dit systeem is een speciale bedrijfsmethode nodig.
Bijenteelt in Zwitserland.
|
|