| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Bijenziekten.
Als alle andere levende wezens, hebben ook de bijen te kampen met verschillende ziekten, al is ons land van de allerergste bijenziekten gelukkig verschoond gebleven.
Zover bekend is, hebben bijna alle bijenziekten haar oorsprong in de darm.
We kunnen de ziekten onderscheiden in broedziekten en ziekten van de volwassen bij, verder in besmettelijke- en niet-besmettelijke ziekten.
| |
Kalkbroed.
Kalkbroed is een ongevaarlijke schimmelziekte, welke meestal vanzelf weer verdwijnt. De schimmel tast de open larve aan, welke later uitdroogt en dan los in de cel ligt. De kleur is vuilwit en kalkachtig. In hoofdzaak wordt darrenbroed aangetast.
| |
Steenbroed.
Tot de besmettelijke broedziekten rekenen we in de eerste plaats het zgn. steenbroed, welk veroorzaakt wordt door een schimmel (Aspergillus mycose).
De larven verstenen en de schimmels zijn tevens voor mensen gevaarlijk (oorontsteking).
Steenbroed koriit gewoonlijk slechts bij darrenbroed voor, zeer zelden bij werkbijenbroed.
| |
Amerikaans vuilbroed.
Het Amerikaans vuilbroed wordt ook wel broedpest of boosaardig vuilbroed genoemd.
| |
| |
Nadat de reeds zieke larve zich ingesponnen heeft, sterft zij en er vormt zich in de cel een vuil-witte tot bruine taaie massa.
Het deksel is ingezonken en vaak voorzien van een klein gaatje. Beroert men de inhoud met een puntig houtje, dan komen bij het uittrekken lange draden te voorschijn. Is de nymph reeds verdroogd, dan ligt zij als een soort mummie op de celbodem en is dan niet gemakkelijk te verwijderen.
Aangezien de ziekte besmettelijk is en vooral verbreid kan worden door ‘rovende’ bijen, welke van de besmette honing snoepen, verbrandde men vroeger als regel de bijenwoning plus de raampjes.
Het volk werd af geveegd en op raampjes met slechts voorbouw geplaatst, terwijl de moer werd opgesloten in een moerkooitje. Na enige dagen werd de moer weer vrij gelaten.
Aangezien de besmette honing, welke de bijen nog in haar honingblaas hadden, bij het bouwen der raten opgebruikt was, kregen de larven slechts zuivere, nieuw gewonnen bijenhoning.
Thans worden raten en woningen niet meer verbrand, maar met een alcohol-formaline-oplossing ontsmet.
De uitgeslingerde honing wordt lange tijd gekookt, dóch veel beter nog vernietigd.
De zekerste weg is echter nog steeds verbranden van het volk en verdere inhoud van de woning, terwijl deze laatste met een steekvlam bewerkt wordt. Korven worden in ieder geval verbrand.
Men ziet vaak des morgens de aangetaste larven door de bijen uitdragen.
| |
Europees vuilbroed.
Het Europees vuilbroed, ook wel goedaardig vuilbroed stinkend vuilbroed, zuurbroed e.d. genaamd, is een besmettelijke darmziekte van de nog niet ingesponnen larve. Kort vóór het inspinnen sterft de larve en krijgt een vuilgele kleur.
De stank is ondragelijk.
| |
| |
| |
Nosema.
Een ook in ons land voorkomende besmettelijke ziekte van de volwassen bij is de Nosema, veroorzaakt door de Nosema-Apis, dus genoemd naar de verwekker er van. De verschijnselen zijn: plotseling in grote hoeveelheden sterven van bijen, zowel in als buiten de woning.
De ziekte gaat soms gepaard met het bevuilen van de woning en treedt voornamelijk in de maanden Februari tot en met Juni op.
De aangetaste bijen krabbelen op de grond en doen moeite op te vliegen, wat haar mislukt.
Soms is het vlieggat geheel met dode bijen verstopt en men staat vaak verbaasd over het zo snel verzwakken van het volk.
Door Prof. Dr. Zander werd deze ziekteverwekker (Nosema-Apis) in 1907 te Eltersdorf bij Erlangen ontdekt en bleek zeer verwant aan de verwekker van de zijderupsenpest: Nosema-bombycis.
Nosema-sporen naar Zander.
Honingmaag ziek en middendarm gezond.
De verwekker zetelt hoofdzakelijk in de wand van de middel darm, welke reeds enkele dagen na het indringen der parasiet, geheel met sporen bezet is.
Zij geven de middeldarm een melkachtige kleur.
| |
| |
De middeldarm van de gezonde bij is daarentegen roodlicht-geel.
Met het ledigen van de darm raakt de bij millioenen sporen kwijt, welke daarna een gevaar voor de andere bijenwolken worden.
Als geneesmiddel worden sommige praeparaten aanbevolen, tot heden echter met weinig succes.
Aangezien Nosema-Apis in ons land meer voorkomt, dan men denkt, zal men bij twijfel goed doen, enige tientallen vliegbijen van de verdachte stok onder nauwkeurige beschrijving van hetgeen men opgemerkt heeft, te zenden aan de Rijksseruminrichting te Rotterdam, of aan den Rijksbijenteelt-Consulent te Wageningen.
Voorkomen is hier ook weer beter dan genezen en al is het niet steeds mogelijk deze ziekte te voorkomen, men kan toch de nodige zindelijkheid in acht nemen en gemeenschappelijke drinkplaatsen b.v. zodanig inrichten, dat de bijen alleen stromend water kunnen bekomen.
Aangezien door Nosema-Apis besmette stokken vaak zodanig gedund worden, dat slechts een kleine hoeveelheid bijen overblijft, zal het goed zijn dergelijke gedunde volken eenvoudig maar aan de zwaveldamp prijs te geven en de woningen zelve grondig te reinigen en eventueel besmeurde raten op te smelten.
Het reinigen der woning en van de raampjes dient te geschieden met heet sodawater.
Merkwaardig is het, dat soms zeer sterke, ogenschijnlijk gezonde volken, ernstig met Nosema-Apis besmet zijn, zonder dat zij van die besmetting te lijden hebben; geheel uitsterven komt echter eveneens voor.
| |
Meiziekte.
Vaak merkt men in Mei, vooral in de laatste decade, vóór de bijenstand een aantal jonge bijen met sterk overvulde darm, welke blijkbaar moeite doen om op te. vliegen, wat haar echter steeds mislukt.
Raapt men zoo'n krabbelaarster op en werpt men haar een eindje omhoog, dan valt zij spoedig ter aarde; zij kan
| |
| |
niet meer vliegen.
Het aantal zieke bijen is soms zó groot, dat de grond als bezaaid is met die diertjes.
Later treft men stervende bijen aan, welke bij elkaar op een hoopje zijn gekropen.
Soms ook draaien de bijen als dol in het rond en maken met het achterlijf krampachtige bewegingen.
Menigmaal noemt de volksmond deze ziekte ‘Zandloperij’, Over het wezen der ziekte is nog weinig bekend,
Velen menen, dat de tracheeën met korreltjes stuifmeel verstopt zijn, anderen weer zijn van oordeel, dat het darmkanaal aangedaan is.
Prof. Dr. Zander, de ontdekker van Nosema-Apis, meent óók in dit geval, dat deze parasiet hieraan niet vreemd is.
| |
Schrompelvleugel.
Tussen de soms op de grond rondkrabbelende bijen, treft men ook dikwijls zeer jonge bijen aan, welke inplaats van normale vleugels, slechts stompjes bezitten.
Bij nauwkeurige beschouwing blijken die stompjes opgerolde vleugels te zijn.
Veelal komt dit door de funeste werking van de wasmot, doch ook kan dit een gevolg zijn van een te sterke afkoeling van het broed, waardoor het luchtbuizenstelsel misvormd kan worden en derhalve de vleugels zich ook niet behoorlijk kunnen ontwikkelen.
Men wachte zich dan ook, bij lage temperatuur broedraten uit de bijenwoning te nemen, of broedraten te lang buiten de woning te laten.
| |
De ‘Wightziekte’.
We moeten deze ernstige besmettelijke ziekte, waaraan in Engeland tienduizenden bijenvolken stierven en die verder in gans Europa verbreid is, niet te licht schatten en men zal dan ook steeds goed doen, om bij abnormale sterfte een monster bijen op te zenden aan de Rijksseruminrichting te Rotterdam of aan den Rijksbijenteelt-Consulent te
| |
| |
Wageningen. De ziekte is heel gemakkelijk te onderkennen, doch daarvoor is enige bekendheid met een microscoop en het maken van een coupe nodig.
De leek krijgt aanwijzingen bij het vlieggat, b.v. als hij zijn bijen uit de woning ziet krabbelen, vruchteloze pogingen doende om op te vliegen.
Dit krabbelen is een typisch verschijnsel, waarom men dan ook deze ziekte wel aanduidt met ‘krabbelziekte’.
Gelukkig is er een middel bekend geworden, waarmede men de ziekte met succes kan bestrijden. De Engelsman Frow heeft dit middel (het Frowse middel) gevonden. Het bestaat uit:
2 delen nitrobenzol, 2 delen benzine en 1 deel safrol. Rekening moet worden gehouden met het volume der bijenwoning, 2 ccm. van dit mengsel is berekend op een woninginhoud van plm. 40 à 60 liter.
Het mengsel wordt op een karton of stuk vilt gesproeid en dit onder of boven het te behandelen volk gelegd. Op het vlieggat na wordt de kast potdicht afgesloten. De behandeling heeft plaats in de late herfst, als het volk broedschoon is en vóórdat tot trosvorming is overgegaan. Men moet de behandeling 7 dagen achtereen herhalen; de 10e dag het praeparaat wegnemen.
Tracheën met mijten en exsudaat (naar Leuenberger).
Mijten. Links vrouwelijke - rechts mannelijke.
| |
| |
Door de gasvormige dampen wordt de parasiet gedood, zodat het niet meer nodig is, de volken te verbranden, zoals vroeger gebeurde. De bijen ondervinden van dit middel - mits juist toegepast - geen schade.
De besmetting heeft plaats van bij op bij, doordat de mijten uit de luchtbuizen van de bij, waarin zij geboren werden, te voorschijn komen en zich verder nestelen in die van bijen, die niet ouder zijn dan 9 dagen.
Het is duidelijk, dat door roverij, het vervliegen der bijen en de bekende vrije toegang in ieder volk van darren, de besmetting van volk op volk kan overgedragen worden, zodat daardoor in een minimum van tijd een hele streek besmet kan worden.
Het spoedig onderkennen en het nemen van drastische maatregelen is dus noodzakelijk, om deze ziekte buiten ons gebied te houden.
Deze op het Engelse eiland Wight veel voorkomende ziekte heeft onze Engelse collega's heel wat schade berokkend, daar gehele bijenstanden door deze ziekte werden verwoest.
De ziekte bereikt gewoonlijk in Mei of Juni haar hoogtepunt, terwijl slechts enkele weken, voldoende zijn om een volk geheel te doen uitsterven.
Aangezien men aanvankelijk meende met Nosema-Apis te doen te hebben, werden bijen door Prof. Zander op deze parasiet onderzocht, doch met negatief resultaat.
In 1921 echter ontdekte de Schotse professor Rennie een parasiet. Hij vond, dat de door deze ziekte aangetaste bijen in de hoofdbuizen van de luchtzakken, in het borststuk, mijten bevatten, welke daarin parasiteerden.
De mijt werd Tarsonemus Woodii genoemd.
Omdat de mijt echter in verschillende opzichten afweek van het geslacht Tarsonemus, noemde Hirst deze verwekker van de zo gevreesde ziekte, Acarapis Woodii, met welke naam dan ook de ‘Isle of Wight’-ziekte wordt aangeduid.
| |
| |
| |
Roerziekte.
Een meer in ons land bekende ziekte is de zgn. ‘roerziekte’ en er is stellig wel geen imker te vinden, die met deze ziekte op zijn stand geen kennis gemaakt heeft.
Gewoonlijk treedt de roerziekte in het laatst van de winter op en openbaart zich door licht- en donker-bruine vlekken aan het vlieggat.
Draait men de korf om, of opent men de woning van het roerzieke volk, dan valt ons vaak een onaangename lucht op, terwijl het ratenwerk, raamlatjes, binnenzijde van de woning enz, soms besmeurd zijn met een bruine laag.
Deze bruine vlekken zijn ontstaan door het ontijdig ontlasten der bijen.
De bijen missen de kracht om de woning te verlaten en bij ernstig zieke volken vindt men soms de bodemplank bezaaid met bijenlijken en bij lage vlieggaten, dit verstopt. Beschouwt men de bijen nader, dan is het achterlijf opgezwollen, terwijl bij een lichte druk hierop, een vuilbruin, kwalijk riekend vocht wordt afgescheiden.
Soms wordt een volk zo ernstig aangetast, dat slechts een handjevol bijen overblijft.
De roerziekte schijnt niet besmettelijk te zijn, want op een en dezelfde stal kunnen naast zieke volken gezonde voorkomen. Ja, niet zelden gebeurt het, dat slechts een enkel volk door roer wordt aangetast.
De oorzaak dezer ziekte kan verschillend zijn.
In de eerste plaats kan de oorzaak gezocht worden in ongeschikt wintervoedsel.
Heidehoning als overwinteringsvoeder staat bij den imker in een slechte reuk. Terecht?
Een feit is het, dat vóór 1909, toen suikervoedering nog niet zo algemeen werd toegepast als daarna (accijnsvrijdom), de roer in ons land veel vaker voorkwam en veel ernstiger gevolgen had dan thans, nu nagenoeg ieder imker zijn bijen in het najaar suiker voert.
Een enquette, door Dr. Winkel gehouden, wees sterk in de richting, dat heidehoning als overwinteringsvoer in daarvoor gunstige omstandigheden roer verwekt.
| |
| |
Eigenaardig is het, dat niet alle heidehoning dezelfde uitwerking heeft.
Naar mijn ervaring is de kans van roer bij het bezoek van veenheide groter, dan bij het winnen op zandheide.
Ook bladhoning en dennenhoning zijn minder geschikt voor overwinteringsvoeder, wegens het hoge gehalte aan onverteerbare stoffen.
Zoals reeds gezegd, leerde de ervaring, dat na het verkrijgen in 1909 van accijnsvrijdom voor aan bijen te voederen suiker, waardoor dus voordeliger suiker gevoederd kon worden en deze voedering dan ook meer algemeen werd, de bijen gezonder door de winter kwamen en na die tijd roer veel minder voorkwam.
Suiker is dan ook een uitnemend wintervoeder, daar zij geheel verteerd wordt en geen stoffen achterlaat, welke roer kunnen veroorzaken.
Niet alleen ongeschikt wintervoedsel, doch ook ongedekseld voer kan roer veroorzaken.
Honing en suiker zijn hygroscopisch, d.w.z. water aantrekkend.
Zijn nu de cellen niet gedekseld (verzegeld zegt de imker), dan neemt de inhoud der cel vocht uit de lucht en kan de honing zuur worden en gaan gisten.
Nuttigen de bijen nu gedurende de winter van die gegiste of verzuurde honing, dan kan eveneens roer ontstaan.
In lange, strenge winters is vaak een reinigingsvlucht niet mogelijk.
De bijen kunnen zich dan ook niet ontlasten, zodat in zo'n geval eveneens roerziekte kan optreden.
Ook indien de bijen des winters onrustig zitten, is de mogelijkheid van roer niet uitgesloten.
Door de veroorzaakte onrust, (katten, muizen, mezen, klapperende deuren, schurende of zwiepende takken tegen de bijenstand, verontrusting door nieuwsgierige zonnestralen e.d.), nemen de bijen meer voedsel tot zich dan wenselijk is en worden ook meer cellen ontzegeld.
Geeft men op al deze dingen acht, dan is de kans op roerziekte zeker tot een minimum teruggebracht.
Roerziekte kan in geringe mate optreden, doch ook hevig
| |
| |
zijn.
Is het volk niet erg aangetast, dan is een enkele goede reinigingsvlucht reeds voldoende om de ziekte te doen verdwijnen.
In ergere gevallen duurt het ziekteproces langer en komen de volken slechts langzaam weer op verhaal.
Wat kan de imker nu tegen de roerziekte doen?
Zoals reeds gezegd, kan hij in de eerste plaats trachten de aanleidingen weg te nemen of te voorkomen.
Is het volk reeds ziek, dan wacht men op een gunstige dag, waarop de bijen kunnen uitvliegen.
Neemt het zieke volk niet aan die vlucht deel, dan tracht men door voederen van, of bespuiten met warm honingof suikerwater, of het verwarmen der woning, het uitvliegen te forceren.
Is de ziekte nog al hevig, dan kan men na de reinigingsvlucht het volk van de raten vegen en in een nieuwe woning met frisse uitgebouwde raten overbrengen, of indien het een korfvolk is, het volk botsen en op een zgn. ‘vel’ storten, althans, als de patiënten nog volkrijk genoeg zijn.
Het is onnodig te zeggen, dat die nieuwe woningen eerst wat verwarmd dienen te worden.
Soms worden de zieke volken binnengehaald in een donker, goed verwarmd vertrek.
Korf en omgeving worden dan bestrooid met zand, waarop de bijen zich kunnen ontlasten.
Het spreekt vanzelf, dat dit slechts mogelijk is bij een enkel volk; bij grotere standen is dit experiment niet uit te voeren.
Roerzieke volken dienen de eerste tijd geregeld in het oog gehouden te worden en zo nu en dan met een warme honing- of suikerwateroplossing gevoederd en extra warm ingepakt te worden.
Is de sterfte groot, zodat het zieke volk erg klein geworden is, dan kan men beter en voordeliger het volk door zwaveldamp doden, dan er nog langer mee voort te sukkelen.
Nimmer bega men echter de fout, om dergelijke zieke, kleine volkjes, bij gezonde grotere te voegen.
| |
| |
Waar roer soms in verband met andere ziekten optreedt (Nosema) is het steeds veilig, monsters zieke bijen op te zenden aan de hiervoor genoemde adressen.
| |
De Hoorntjesziekte.
Het slot van al die nare ziekten is een ziekte, die geen ziekte is.
Door het bezoek van bijen aan de bloem van de wilde Orchideeën, hechten zich veelal kleine klompjes stuifmeel op de kop der bij als een horentje vast.
Die klompjes raken de bijen weer kwijt, zodra zij een vrouwelijke bloem van dezelfde soort bezoeken.
Vliegen de bijen echter naar de woning terug, dan blijft dat klompje op de kop kleven.
De imker noemt dit verschijnsel Hoorntjesziekte, zo men ziet, een zeer onschuldige ‘ziekte’.
Orchideeën komen in ons land voor in vochtige streken.
B geeft de stand der ‘hoorntjes’ (stuifmeelklompjes aan zodra zij op de kop kleven. C geeft de stand aan, als de bij haar kop uit de bloem trekt. Steekt men een potlood in een orchidee, dan kan men bij het uittrekken heel aardig deze standverandering waarnemen.
Bloem van de Orchis.
|
|