| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
De vijanden der bijen.
Zoals elk levend wezen, heeft ook de bij haar vijanden.
Spotvogels beweren zelfs, dat de mens de ergste vijand van de bijen is.
Dit is wel wat overdreven, doch het kan niet worden tegengesproken, dat door slechte behandeling verscheidene volken ten gronde gaan.
Gelukkig neemt de kennis omtrent het leven der bijen toe en we kunnen den mens als bijenvijand gerust uitschakelen. De gevaarlijkste vijand is:
| |
De Wasmot.
Deze kleine grauwe vlinder kan men 's avonds voor de bijenstand zien vliegen en in een onbewaakt ogenblik de vlieggaten zien binnendringen.
Daar legt zij hare eieren in het wasmul op de bodemplank, op niet bezette raten, en vooral op stuifmeelraten e.d.
De uit eieren geboren wormachtige maden zijn melkwit van kleur en boren zich gangen door raten en broed.
In gevulde honingraten treft men ze niet, en in verse onbébroede raten zelden aan. Meestal houden zij zich op in de meer genoemde stuifmeelraten, broedraten e.d., waar zij hele verwoestingen kunnen aanrichten.
Neemt men een raat uitlopend, of althans gesloten broed uit de woning, dan ontwaart men soms een kronkelende streep, welke licht gekleurd is en verschillende celdekseltjes schijnt te vervangen.
Gaat men met een puntig voorwerp die kronkelstreep na, onder zachte druk, dan ontwaart men al spoedig den deugniet, welke zich ras uit de cellen tracht te werken.
| |
| |
De aldus bloot gewoelde cellen bevatten voor het merendeel dode bijennymphen. Vaak ontwaart men dan ook op de bodemplank zgn. uitgetrokken broed, dat meestal het gevolg is van het funeste werk van de wasmot.
Volwassen wasmotlarven zoeken een warm plaatsje in de bijenwoning, waar zij zich verpoppen.
Zeer geliefde plaatsen zijn stromatten, dekkleedjes, reten in bodemplanken, raamlatten e.d.
Soms vindt men gehele nesten wasmotten bij elkaar.
Zo trof ik op een bijenstand in de provincie Utrecht eens een in goede doen verkerend bijenvolk aan, dat in de honingkamer op de onderste raamlatjes een wasmotnest bevatte, zo groot als een mannenvuist, niettegenstaande de bijen druk in de weer waren, de raampjes van nieuwe bouw te voorzien en deze met heerlijke voorjaarshoning te vullen.
Kisten met wasafval e.d. zijn soms ware broedplaatsen voor dezen venijnigen bijenvijand.
Zwakke volken kunnen zich moeilijk tegen dezen vijand verweren en hun gehele ratenbouw valt soms ten offer aan de geweldige vraatzucht, terwijl soms het gehele volk uitzwermt en een zgn. ‘motzwerm’ vormt.
Alleen pijnlijke zindelijkheid voorkomt een overweldiging van de wasmot.
Waar men larven ziet (de wasmotvlinder zelf kan men moeilijk te pakken krijgen), drukke men ze dood.
Door kloppen op de raamlatjes komen de deugnieten te voorschijn en kunnen dan gemakkelijk verwijderd worden Men reinige herhaaldelijk bodemplank, reten in de woningen e.d. en trachte zijn volk zo sterk mogelijk te houden.
| |
De Bijenluis.
Dit is minder een bijenvijand, dan wel een disgenoot.
Zij komt in zindelijk gehouden woningen zelden voor en men vindt haar vaak op het borststuk van jonge bijen, waaraan zij zich stevig vastklemt.
Zij is roodbruin van kleur en heeft de grootte van een mosterdzaadje.
| |
| |
De bijenluis is gemakkelijk te verdrijven. Op de bodemplank strooit men wat naphtaline, of men legt er wat in terpentijn gedrenkte lappen.
Schoonhouden van de woning is ook hier de boodschap.
Gebruikt men bij de behandeling der bijen een carbollap, dan heeft men van bijenluis geen last.
| |
Spinnen.
Spinnen maken gaarne haar webben tussen de bijenwoningen of in en nabij de bijenstand, waardoor menig bijtje de dood vindt.
Men verwijdere de webben iedere morgen en trachte de spinnen te doden. De nesten ruimt men op.
Vooral op de heide raken vele bijen in de spinnewebben verward.
| |
Muizen.
Muizen zijn ook slechte imkers.
Des zomers heeft men weinig last van die diertjes, doch 's winters des te meer.
De gewone huismuis kan zich soms recht behaaglijk in de bijenwoning nestelen en voedt zich met de honing, die zij aan de kanten van de korf wegknaagt.
Op deze wijze veroorzaakt zij veel onrust en beschadigt zij soms de gehele ratenbouw, knaagt door strowanden en stromatten heen en bederft zo de gehele bijenwoning.
Wegvangen door middel van automatische muizenvallen is een goed middel, eveneens het strooien van muizentarwe. Veldmuizen dringen eveneens de woning binnen en doen zich te goed aan de bijen zelve.
Indien men zorgt voor goed beschermde smalle (het behoeven geen kleine te zijn) vlieggaten, dan heeft men van deze diertjes weinig last.
| |
Mezen.
Mezen zijn voor den imker lastige klanten, die menig bijtje bij het vlieggat wegpikken.
| |
| |
Zij houden de gehele winter een volk in onrust en zijn daardoor voor de bijen zeer hinderlijk.
Treft men des winters voor de vlieggaten stuk gevreten bijenlijkjes aan, dan is dit het werk van mezen.
Bescherming der vlieggaten voorkomt het al te hinderlijk optreden van deze overigens nuttige vogels, terwijl het op enige afstand van de bijenstand ophangen van pinda's, spekzwoerd e.d. de mezen afleidt.
Door het wegwerpen van dode bijen voor de stand, trekt men de mezen aan.
| |
Mussen en Zwaluwen.
Ook de mussen en zwaluwen zijn des zomers hinderlijk en ik heb mij meermalen kunnen overtuigen, dat de mussen zelfs bijen van de vliegplanken wegsnappen en daarbij met een brutaliteit te werk gaan, die alleen mussen eigen is.
| |
De Specht.
In bosrijke streken kan soms ook de specht de bijen lastig zijn; hij hakt met zijn snavel grote gaten in de bijenwoning, waarna hij de inhoud grotendeels vernielt.
| |
Wespen.
Zowel de paardenwesp (hoornaar) als de gewone wesp, maar vooral deze laatste, kan het de bijen in de zomer zeer lastig maken. Zij trachten de woning binnen te komen en van de honing te snoepen.
Meermalen treft men voor de vlieggaten verwoede gevechten aan tussen een wesp en enkele wachteressen aan het vlieggat.
Indien men in 't vroege voorjaar de rondvliegende wespen tracht te vangen en deze verdelgt, zal het aantal wespennesten in de omgeving merkbaar verminderen.
In de zomer stelt men in de omgeving van de stand flesjes op, half gevuld met een mengsel bier en honing, azijn en
| |
| |
honing e.d. De wespen komen op de lucht af, kruipen in de fles en verdrinken. Bijen laten die flesjes ongemoeid.
| |
Mieren.
Mieren zijn lastige klanten voor den imker. Soms treft hij grote hoeveelheden mieren aan in de bijenwoningen, waar zij een warm plaatsje opzoeken en van de honing snoepen. Uitroeien van de mierennesten is wel een afdoend middel. Daar de mieren niet schadelijk zijn en de imker zeker bewondering heeft voor het kolonieleven dezer insecten, tracht hij ze te weren, door b.v. de poten van zijn bijenkasten of stallen in te smeren met petroleum, carbolineum e.d. of deze in met die vloeistof gedrenkte dekseltjes te plaatsen.
Baten dergelijke middelen niet volkomen, of kan men ze niet toepassen, dan verdelge men de nesten in de omgeving van de stand.
| |
De Doodshoofdvlinder.
Deze komt in ons land weinig voor.
Waar zij wel voorkomt, kan zij de bijen schade berokkenen.
| |
Egels en Padden.
Deze nuttige dieren snoepen gaarne bijen van het vlieggat en maken het in de zomer de bijen 's avonds soms zeer lastig.
Men vange ze en brenge ze op voldoende afstand van de stal.
| |
Katten.
Ik schroom enigszins, om deze nuttige dieren bij de bijenvijanden in te delen.
Zij doen integendeel vaak veel nut, door het wegvangen van muizen e.d.
Niettemin kunnen zij des winters in de bijenstal hinderlijk
| |
| |
zijn; vooral op zgn. Zuid-standen.
In het heerlijke zonnetje koesteren zij zich vaak, liggende op korf of kast.
Naar katten-gewoonte scherpen zij haar nagels bij haar vertrek aan de korven en veroorzaken daardoor onrust.
Wij misgunnen de katten haar zonneslaapje niet, doch zien dit niet gaarne uitgevoerd op onze bijenwoningen.
Waar men last van katten heeft, belegt men kast en korf met prikkeldraad of takken van Hulst, Juniperus, e.d.
| |
De Bijenwolf. (Philantus Triangulum.)
Deze graaf wesp kan in sommige jaren grote verwoestingen onder de bijen aanrichten, zoals in 1933 in Zuid-Limburg (Mijn ‘Laura’), in de omgeving van Terlet op de Veluwe en later vrijwel in de omgeving van elke bijenstand gebleken is. De wesp onderscheidt zich voor den oppervlakkigen onderzoeker weinig van de gewone wesp. Zij is wat slanker gebouwd en iets geler van kleur. Ze heeft wat dikkere kop, grote ogen en krachtige bijt-organen.
Blootgelegde gangen van de Bijenwolf.
| |
| |
Ze overvalt haar prooi op de bloemen, ontneemt haar wat honing en brengt haar een verlammende steek toe.
Met haar vrij lange poten houdt de wesp haar prooi vast en brengt haar naar haar nest, een plm. 30 à 40 c.m. diepe gang, welke zij gegraven heeft in voor haar gunstige gelegenheden (bermen e.d.), Zij legt er een eitje bij en gaat opnieuw op roof uit.
Ongeveer 5 à 6 bijen worden in het nest gebracht.
Iedere wolf kan plm. 50 à 60 eieren leggen. De schade welke zij dus aanricht is zeer groot. Bij het voorkomen van b.v. 10.000 ‘wolven’ worden er 600.000 eieren gelegd. De larven daarvan behoeven voor haar maaltijd 600.000 maal 6 bijen is 3.600.000 bijen, of de inhoud ongeveer van 80 korven.
De bestrijding van dit insect is voorlopig nog moeilijk en uitroeien der nesten stuit op talloze bezwaren. Wellicht is een biologische bestrijding mogelijk.
|
|