| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Het reizen met de bijen.
Inderdaad hangt het succes in de bijenteelt veelal af van het al of niet reizen naar de drachtstreken.
In het vroege voorjaar, eind Maart, begin April, wordt door den heide-imker naar de fruit- of koolzaadstreken gereisd. Omgekeerd reist de klei-imker en in 't algemeen zij, die in streken zonder late dracht wonen, in Augustus naar de heide.
Het reizen kan voordeel aanbrengen, echter ook een niet onbelangrijk nadeel opleveren.
Reizen met de bijen is speculeren.
Wie b.v. in het voorjaar de fruitstreken opzoekt, kan het treffen, dat de bijen nagenoeg geen enkele dag behoorlijk kunnen winnen, omdat zo vaak het weer in die dagen koud en guur is.
Is men dan niet in de gelegenheid zijn bijen te voeren, omdat men te ver af woont, dan sneuvelt menig volkje in de strijd om het bestaan en de Augustusmaand is vaak een regenmaand, zodat dikwijls meer ingeteerd, dan gehaald wordt.
Wie wil reizen met zwakke volken, kan beter thuis blijven, daar de baten gering zijn en men voor het te besteden reisgeld beter voerhoning kan kopen.
Heeft men vervolgens slechts weinig volken, dan loont de reis ook al niet, tenzij men in de gelegenheid is, om met buurt-imkers samen te gaan.
Dat voorjaarsreizen heeft toch ook zijn bekoring.
Gaat men soms na een weekje eens kijken hoe zijn
| |
| |
‘immen’ het gedaan hebben, dan staat men vaak verbluft over de vorderingen welke de volken gemaakt hebben en het zou niet de eerste maal zijn, dat men in Mei reeds met volle honingkamers huiswaarts keerde.
Daar kan de beste drijfvoedering niet tegen op en in dit geval brengt het reizen voordeel aan.
De korfimker zorgt een dubbel stel lege korven mee te nemen, tenzij hij ‘jaagt’ en de jagers mee naar huis neemt. De kastimker neemt bij voorbaat zijn honingkamers mede. Is het voorjaarsreizen riskant, niet minder riskant is het reizen naar de heide.
Kan men in het voorjaar nog volstaan met volken, die niet al te sterk zijn, naar de heide zendt men uitsluitend zéér sterke volken.
In het voorjaar is de ontwikkeling der bijenvolken hoofdzaak. Wie naar de heide reist, gaat er heen met zeer sterk ontwikkelde volken, want dan is het honinggewin doel.
Men reize niet met moerloze volken. Deze vallen bij een drachtpauze spoedig ten prooi aan de moergoede volken en worden menigmaal geheel uitgeroofd.
Korven zijn heel gemakkelijk reisvaardig te maken.
Onder de korf wordt de dag, vóórdat de reis zal aanvangen, een bijendoek gebonden.
Heeft men slecht gespijld, zodat de raten heen en weer kunnen klapperen en daardoor gevaar opleveren, af te breken of het volk te verontrusten, dan wordt eerst elke raat door een zeer dunne spijl of een aangepunt stuk riet aan weerszijden vastgezet; de imker noemt dit ‘optomen’. Niet alle mobielwoningen zijn geschikt om er mede te reizen.
De boogkorf is, evenals de ronde korf, een uitmuntende reiswoning.
De dikke strowanden zijn veerkrachtig en de korven zelf gemakkelijk reisvaardig te maken. Met kasten is dit niet steeds het geval.
De beste reiskasten zijn die, waaraan het minste werk besteed behoeft te worden.
Een reiskast is feitelijk, waar hij ook staat, steeds reis- | |
| |
vaardig; alleen het vliegplankje opklappen en zo nodig het reisraam vrij maken, moeten feitelijk de enig nodige handelingen zijn.
Echter zijn in ons land dergelijke reiskasten niet zeer verbreid. Zodra het reizen ook hier weer algemeen wordt, zal de vraag naar reiskasten zeker toenemen.
De Simplexkast, welke hier het meest wordt aangetroffen, is géén reiskast.
De voorbereiding vordert te veel tijd, wat bij een stand van enige omvang zeer hinderlijk is.
Duits systeem bijenwoning.
(Gemakkelijk reisvaardig te maken).
Bij de terugreis beschikt men in de regel over weinig tijd, terwijl men niet, zoals thuis, de beschikking heeft over allerlei hulpmiddelen.
Wie, zoals eens de schrijver van dit werk, in het gezicht van een naderende slagregen tegen de avond, in het open veld en ver van huis een aantal Simplexkasten vóór donker moest reisvaardig maken, zal een goede reiskast weten te waarderen.
Buitengewoon goede reiskasten zijn de meeste Duitse kasten, zoals de Wolfenbüttler - Kuntzschzwilling, Berlepschkast, en dergelijke.
De volken moeten vóór de aanvang van de reis zodanig zijn verzekerd, dat geen bijen kunnen ontsnappen en voldoende lucht kan binnentreden.
Bij Simplexkasten bindt
| |
| |
men bodemplank en buitenrompen met goed droog en niet te nieuw sterk touw, stevig aan elkaar.
Het reisraam wordt opgelegd en vastgeklemd, of met enkele dunne draadnagels vastgeslagen.
De bijbehorende kleedjes rolt men ineen en bindt om elk rolletje een touw.
Reizen per auto-tractie een genot voor imker en bijen.
Deze kleedjes of ook de eventuele andere dekmiddelen en de daken kunnen gedurende de reis als opvulling tussen de kasten dienst doen.
De speciale reiskasten hebben géén uitstekende delen, zodat zij naast en op elkaar geplaatst kunnen worden gedurende de reis en waardoor de lading niet werkt en de bijen derhalve niet nodeloos verontrust worden; gewoonlijk zijn ze met een enkele handbeweging reisvaardig temaken.
Het vliegplankje wordt opgeklapt en met een duimpje vastgezet.
Uit de deur neemt men het houten paneeltje weg, waardoor een gazen paneeltje vrij komt. De kast is reisvaardig.
| |
| |
Men doet verstandig, als men een paar dagen tevoren de nieuwe standplaats in orde brengt, zodat na aankomst de volken onmiddellijk een plaatsje kunnen krijgen en de tijd tussen af laden en uitvliegen zo kort mogelijk wordt.
Het is niet noodzakelijk, soms zelfs ook niet eens mogelijk, elk volk naast zijn vroegeren buurman te plaatsen.
Daar de bijen ver van huis een geheel nieuw veld te bevliegen krijgen, oriënteren zij zich weer geheel opnieuw.
Men kan voor het reizen van verschillende vervoermiddelen gebruik maken, n.l. op een platte wagen op veren, met trein of tram, met een vrachtauto, of door zich van vaartuigen te bedienen.
Van al deze vervoermiddelen is de vrachtauto boven de andere te verkiezen.
Weliswaar is het vervoer per boot bizonder aanbevelenswaardig, doch men moet als regel tóch nog gebruik maken van andere vervoermiddelen, omdat men met de vaartuigen meestal niet vlak bij de stand kan komen.
Bij het gebruik van vrachtauto's behoeven de bijen niet overgeladen te worden, zoals bij spoor- en tramreizen het geval is. Bovendien is men veel korter onderweg en ver-
Zó kan 't ook, maar 't is minder geriefelijk.
| |
| |
vallen alle mogelijke formaliteiten.
Men kan bovendien afreizen, wanneer men verkiest, zelf bij zijn bijen zijn en na deze verzorgd te hebben, ook weer onmiddellijk mee terugkeren.
Auto-tractie is voor den imker eenvoudig een uitkomst en het onderbreken van de reis, zoals vaak bij paard en wagen geschieden moest, eenvoudig uitgesloten.
Er zijn mij voorbeelden bekend, dat per auto-tractie kastvolken zijn vervoerd, zoals zij op de stand stonden, echter met gesloten vlieggat.
De volken waren niet warm gelopen en hadden van het vervoer blijkbaar niets geleden.
Zelf controleerde ik gedurende de reis eens enige volken in Thüringer kasten, welke slechts als ‘reisraam’ een met gaas gesloten cirkelvormig gat in de deur hadden van plm. 3 c.m. middellijn.
De bijen liepen rustig over de raten en toonden absoluut geen tekenen van onrust.
Ik haal dit aan, niet om te adviseren op een dergelijke wijze volken reisvaardig te maken, maar wel om aan te tonen, dat het vervoer per vrachtauto, boven elk ander vervoer - vaartuigen uitgesloten - te verkiezen is.
Moet men met korven op reis gaan, dan kan men deze plat leggen, òf, althans de onderste rij, op de kop op de bodem van de wagen plaatsen.
Bij het plat leggen zorgt men er voor, dat de raten met de scherpe kanten naar boven en onder gekeerd zijn; bij koude bouw dus met het vlieggat naar boven.
Men zorgt er voor, dat de ondergebonden bijendoeken zoveel mogelijk ‘vrij’ zijn, opdat voldoende lucht kan toestromen.
Er is verschil, of men met de spoor of met een wagen op reis gaat, wat de stand der raten betreft.
Reist men per wagen, dan zorgt men er voor, dat bij koude bouw de vlieggaten in de richting der assen staan, of juister, de raten moeten evenwijdig aan de stand der assen komen.
Kasten of korven met warme bouw hebben de breedtezijden der raten dus gericht naar het paard.
| |
| |
En dit is wel het best, doch kostbaar. (Reiswagen)
Bij vervoer per spoortrein of tram is dit juist andersom, daar hier de schokken van voor naar achter gaan; bij de wagen gaan zij van links naar rechts.
Worden de bijen per auto vervoerd, dan behoeft men op de stand der raten minder acht te geven en laadt men, zoals men het voordeligst de kasten of korven kan plaatsen.
Van zeer groot belang is, dat de kasten en korven gedurende de reis niet schommelen of kunnen verschuiven.
Daartoe plaatst men ze zo dicht mogelijk tegen elkaar aan.
De korven worden met korfkrammen stevig aan elkaar bevestigd en de kasten zo nodig met een dik touw, dat aan de wagen bevestigd wordt, omsnoerd.
Heeft men stevig gevlochten korven, dan zou men daar ook van een touw gebruik kunnen maken; bij oude of slapwandige korven late men dit na en volsta men met korfkrammen.
Het verdient aanbeveling, om na een kwartiertje met de wagen gereden te hebben, even. te stoppen en zich te overtuigen of alles nog in goede orde is en geen volken zich warm hebben gelopen.
Treft men zo'n ‘heetloper’ aan, dan besprenkelt men hem geducht met koud water; is het nog donker, dan kan men bij nacht wel een doekpunt losmaken.
Gewoonlijk wordt in de nacht gereisd, zodat men tegen het aanbreken van de dag op de plaats van bestemming
| |
| |
aankomt.
Men rijdt zover mogelijk tot de plaats, waar de bijen zullen komen te staan, door, of laadt af en brengt wagen en paard op een veilige plaats.
Vervolgens wordt de standplaats in gereedheid gebracht; zo dit niet reeds een dag tevoren heeft plaats gehad.
Dit laatste is meestal wenselijker, opdat men spoediger de bijen kan laten uitvliegen.
Korven plaatst men op planken, anders op een niet te dunne strolaag.
Voorlopig worden echter eerst de korven neergelegd met de doek naar voren en het vlieggat naar boven gekeerd.
De kasten komen daarnaast, liefst op een paar regels, zogenaamde 2 en 3en.
Is men zover, dan slaat men enige palen in de grond, beginnende bij de eerste korf en eindigende bij de laatste om de 5 à 6 korven één.
Deze palen worden aan elkaar verbonden door dunne bonenstaken, zgn. slieten.
De korven worden nu rechtop gezet en de stromat, een zgn. smacht, uitgerold en met het gevlochten einde aan de slieten bevestigd.
Het losse ongevlochten gedeelte komt over de korven te hangen en moet tot aan de grond reiken, waar men desnoods de smacht verankert met enige slieten.
Is alles gereed en zijn de voorwerpen, die niet meer nodig zijn opgeborgen, dan trekt men de vlieggaten los.
Doeken verwijdere men voorlopig nog niet, reisramen dekke men met kleedjes of iets dergelijks af, totdat de eerste vlucht, welke soms nogal onstuimig kan zijn, wat bedaard is en er meer geregeld gevlogen wordt.
Men blijft nog een uurtje de stand observeren; men ontwaart dan spoedig, waar iets niet in orde mocht zijn.
Zodra de oriënteringsvlucht is afgelopen, kan men de volken geheel in orde brengen.
In het buitenland treft men bij groot-imkers vaak voor het reizen ingerichte wagens, zgn. reiswagens aan.
Deze kunnen op de plaats van bestemming worden gereden en men behoeft alleen de vlieggaten van de kasten te
| |
| |
openen.
Gravenhorst, de zoon van den uitvinder van de boogkorf, gebruikt een speciaal voor het vervoer van boogkorven ingerichte lattenwagen.
Het is wenselijk, dat de stand onder toezicht staat, opdat ongewenste bezoekers kunnen worden geweerd.
In de boomgaarden beschermt men de volken voor het vee, door er een omheining van palen en slieten of prikkeldraad omheen te plaatsen.
De bijen zijn uit kamperen.
Men bezoeke geregeld zijn veldstand en overtuige zich, hoe het met de volken gesteld is.
Gedurende de tijd, dat de volken van huis zijn, knapt men de bijenstal op, of bouwt zo nodig een nieuwe.
Is men met de plaats van de vaste stal niet tevreden, dan maakt men gewoonlijk van het op reis zijn der bijen gebruik, om hem een andere plaats te geven.
Bij de terugreis zijn gewoonlijk de volken veel zwaarder en in het voorjaar b.v. meer in aantal.
Hiermede dient men rekening te houden.
| |
| |
Zeer zware kasten, welke men moeilijk alleen kan dragen, plaatst men het gemakkelijkst op een eenvoudige draagbaar, waardoor men zich het werk zeer vergemakkelijkt.
Na thuiskomst geve men de volken een definitieve plaats, laat de bijen eerst weer enige dagen tot rust komen, waarna men een begin met de oogst kan maken, of zijn bijen verder de behandeling geven, welke zij behoeven.
Moet men een enkel volk verzenden, b.v. voor de verkoop, dan dient men aan het reisvaardig maken de grootst mogelijke zorg te besteden.
Zware honingvolken te verzenden is zeer riskant.
Gewoonlijk komen zij in zeer ontredderde toestand op de plaats van bestemming aan, te meer, omdat de expéditeurs gewoonlijk onbekend zijn met de behandeling gedurende het vervoer.
Moet men een korf verzenden, dan zorgt men er voor, dat de raten niet tegen elkaar kunnen klapperen, hetgeen onrust zou veroorzaken. Dergelijke raten ‘toomt men op’, zoals hiervoor reeds beschreven is.
Onder de korf bindt men een ijle bijendoek. Zeer geschikt hiervoor zijn bijendoeken met een inzet van bijengaas, of men gebruike hiervoor uitsluitend zgn. vliegengaas, dat zich gemakkelijk laat verwerken.
Onder de doek bevestigt men een paar flinke, plm. 5 c.m. dikke latten, zodanig, dat het niet mogelijk is, dat de korf op de doek komt te staan.
Op duidelijk zichtbare wijze geeft men vervolgens de nodige aanwijzingen als:
Levende bijen! Niet op de doek plaatsen! Niet liggend vervoeren! e.d.
Het enkel vervoer van kasten gaat gewoonlijk beter.
Volken op raampjes verzendt men het best in de daarvoor zo bij uitstek geschikte verzendkistjes. (Zie fig. blz. 298).
|
|