| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Het aanschaffen van bijenvolken en het overbrengen van korfvolken in kasten.
Het is voor den beginner steeds de vraag, wanneer het de beste tijd is, met de bijenteelt te beginnen en zijn eerste volkjes te kopen.
De adviezen, welke men krijgt, zijn vaak uiteenlopend.
De een raadt aan met een zwerm te beginnen, terwijl de ander daarentegen adviseert een compleet bijenvolk te kopen.
Nog anderen menen, dat de beginner het best zgn. ‘naakte volken’ kan kopen en deze met suikerstroop opvoeren.
Vraagt men mij om advies, dan geef ik steeds de raad, om in het voorjaar, ongeveer de eerste helft van April, een geheel volk aan te schaffen.
Dit heeft ontegenzeggelijk veel voordelen. De beginner maakt dan een geheel ‘bijenjaar’ mede en kan zijn weetgierigheid het geheele jaar botvieren en heel wat uit de praktijk leren.
Bovendien bestaat de kans, dat hij ook hetzelfde jaar nog kan oogsten, of zelfs zijn aantal volken kan verdubbelen. Voor het aankopen van een volledig volk is dan ook April de beste tijd.
Men kan dan een oordeel vellen omtrent de toestand van het volk nà de uitwintering, terwijl men al dadelijk kan beginnen, het volk door drijfvoer op kracht te brengen en in de gewenste richting (zwermen, of honingoogst) te sturen.
Edoch, het kopen van een bijenvolk door een leek brengt bezwaren mede.
| |
| |
Verzendkost jes voor bijen op raampjes.
Wil men zich velerlei onaangenaamheden besparen, dan voorziet men zich van deskundige hulp, welke zeer gaarne verleend zal worden. Koopt men bij een vertrouwd adres, dan zou men desnoods wel op advies van den verkoper kunnen afgaan, doch de beginner is met vertrouwde adressen juist niet vertrouwd. Afhankelijk van de geldbuidel begint men met een korf of kast.
Heeft men slechts enkele guldens te missen, dan moet men niet denken, daarvoor een goed volk met kast te kunnen kopen.
Al lokt ons misschien het losse-bouwsysteem aan, het is beter een goed volk in een korf, dan een slecht in een kast te kopen.
Komt het op enige guldens niet aan, dan kope men direct een kastvolk.
Het grote voordeel van de losse bouw voor den beginner is daarin gelegen, dat hij nauwkeurig alles kan bestuderen en zich zeer vertrouwd kan maken met de omgang met bijen.
De ronde korf biedt die gelegenheid niet zo goed en de beginner blijft veel langer ‘beginner’.
Zo'n eerste volk in een kast zal hem wel niet hetzelfde jaar die opbrengst geven, als een soortgelijk volk van een ervaren imker.
Dat behoeft trouwens ook niet, want al is een oogst van misschien 30 à 40 pond honing het eerste jaar niet te ver- | |
| |
smaden, men bedenke wel, dat zo'n eerste volk feitelijk ‘studievolk’ moet zijn, daar men anders met de kennis van het leven der bijen practisch op slechte voet blijft staan.
Begint men met een zwerm, da.n is men ogenschijnlijk goedkoper uit.
Men vergete echter niet, dat zo'n zwerm het al heel goed voor de wind moet gaan, wil deze hetzelfde jaar nog een overschot geven.
Bovendien brengt zo'n zwerm voor den beginner vaak narigheden mede, zoals scheefbouwen enz.
Toch is het wel interessant van meet af aan het opbouwen van een bijenhuishouding te kunnen gadeslaan en te bestuderen. Vooral indien men goede leiding heeft, wordt men heel wat practische kijk rijker.
Het beginnen met ‘naakte volkjes’ in het najaar is sterk af te raden.
De beginner, die elk ogenblik benut om het leven van zijn bijtjes gade te slaan, wordt spoedig teleurgesteld, als de bijen zich inwinteren en de ganse lange winter zich niet aan zijn oog vertonen, afgescheiden nog van het feit, dat het behoorlijk op peil brengen van een naakt volk slechts aan vakbekwame handen gelukt.
Voor den beginner adviseer ik derhalve, koop Uwe bijen in het vroege voorjaar.
En de anderen?
Wie lang met bijen heeft omgegaan, weet zelf wel, wanneer hij het geschikst kan kopen.
Ook voor hem is het vroege voorjaar het best geschikt, al zal hij enkele guldens méér moeten betalen.
Velen kopen ook hun volken op de jaarlijkse zwerm-bijenmarkten te De Klomp en Veenendaal in de Julimaand, of in het vroege voorjaar op markten als Amersfoort, Beilen, Tilburg, Assen, Steenwijk, Zenderen, Vaassen, Tiel, Dordrecht e.a.
De bijenvolken, te De Klomp en Veenendaal gekocht, dienen echter gewoonlijk niet om te worden opgezet.
De opkopers brengen deze volken naar de heide, waar ze ‘vet’ moeten vliegen, om in September te worden
| |
| |
‘geslacht’.
De zwermmarkten te Veenendaal en De Klomp hebben een Europese bekendheid, waar men voor een luttel bedrag in 't bezit kan komen van een gehele korfbijenstand.
Behalve in korven en kasten, worden ook wel volken verkocht op plm. 5 raampjes in verzendkistjes.
Deze volkjes kunnen, bij aankomst in kasten worden overgebracht en met uitgebouwde raten of kunstraat worden aangevuld.
Het is mij onbegrijpelijk, waarom in ons land van een dergelijke handel niet veel meer werk wordt gemaakt.
Jaarlijks toch, vooral in de maanden Maart en April, is de vraag naar bijenvolken groot.
Sommigen hebben ze nodig voor hun boomgaarden, anderen weer, om de gedurende de winter gestorven volken te vervangen, terwijl er bovendien veel vraag is naar bijenvolken door opkopers, die de volken bij honderden naar Engeland zenden.
Gewoonlijk begeren de opkopers echter liever de gewone strokorfvolken.
Vaak door onbekendheid berokkent zich de beginner reeds bij het kopen van een volk veel schade, al mag de prijs voor een bepaald volk ook billijk genoemd worden. Dat is, indien hij korfvolken koopt, met het oogmerk deze in kasten over te brengen.
Wie volken op ramen koopt, al betaalt hij ook wat meer, bespaart zich veel last en ook vaak veel leed.
Wenst men tóch een korfvolk over te brengen in een kast, dan kan men daarmede het best zeer vroeg in het voorjaar aanvangen.
Vóórdat de bijen haar reinigingsuitvlucht hebben gehouden, plaatst men de korf met gesloten vlieggat op de bodemplank van b.v. een Simplexkast, waaruit men het binnenwerk verwijderd heeft.
Van die bodemplank wordt het vlieggat geopend en onder de voorrand van de korf een latje gelegd, zodat de bijen langs de korfrand, door het vlieggat van de kast, de woning eventueel kunnen verlaten.
Zodra de tijd hiervoor geschikt is (lees hierover van
| |
| |
hoofdstuk VI blz. 155 t/m 162 nog eens na) begint men het volk tot verhoogde broedaanzet te prikkelen, opdat zo spoedig mogelijk de zwerm afvliegt.
Zodra men de zwerm heeft geschept en voorlopig opgedoekt en weggezet, neemt men de korf uit de kast, welke men uitrust met een te voren klaar gemaakte broedkamer, bevattende raampjes met uitgebouwde raten of kunstraten. Men slaat hierop de zwerm, waarbij het niet nodig, noch gewenst is, tot de avond te wachten.
De weggenomen korf plaatst men ergens in de tuin, of men geeft hem een plaatsje op de stand. De vliegbijen van deze korf zullen zich dan bij de zwerm voegen.
Waar gewoonlijk de korfzwermen te klein zijn, om een kast er behoorlijk mede te vullen, komen deze vliegbijen goed van pas, daar zij de zwerm niet onbelangrijk versterken.
De weggenomen korf, welke nu alle vliegbijen mist, zal men gedurende enkele dagen water dienen te geven, om eventueel broedtrekken te voorkomen.
Meent men, dat de korf ook weinig voedsel bevat, dan is enkele dagen (des avonds!) voederen geen overbodige weelde.
Het is niet zeker, dat deze korf nog een nazwerm zal geven; doet hij dat wèl, dan plaatst men op de broedkamer van de kast een separator, op dezelfde wijze zoals beschreven is op blz. 196.
Op die separator plaatst men een honingkamer met kunstraten, of streepjes kunstraat en daarop werpt men de nazwerm, of zoveel nazwermen als de korf nog mocht geven. Wenst men óók de korf nog intact te houden, dan ontneemt men hem niet meer dan één nazwerm.
Wenst men dit niet te doen, dan wacht men totdat alle broed ervan uitgelopen is, dat is dus minstens 21 dagen na het af vliegen van de voorzwerm, jaagt het volk geheel uit de korf, zoekt de moer er uit en voegt de bijen onder de nodige voorzorgsmaatregelen bij de anderen boven de separator.
Intussen zal de moer in de honingkamer wel bevrucht zijn en eieren leggen. Men wacht, totdat het eerste broed ge- | |
| |
dekseld is en is dit in orde, dan vangt men de oude moer onder de separator weg en handelt verder, zoals op blz. 196 bij het separeren van volken is beschreven.
De honingkamer brenge men echter niet naar beneden, doch men drijft de moer naar onder, legt een moerrooster en als er dracht is, plaatst men een tweede honingkamer, liefst met uitgebouwde raten, tussen broedkamer en honingkamer. Het raampje of de raampjes broed laat men zonder bezwaar hangen, waarbij het echter wenselijk is, eventueel aangezette moerdoppen 8 dagen na het wegnemen van de separator weg te breken.
Op deze wijze gewerkt, verkrijgt men op vrij gemakkelijke wijze een prachtig kastvolk, dat de zomer dracht en natuurlijk ook de eventuele najaarsdracht behoorlijk kan benutten, terwijl men tevens een jonge moer in de kast rijk is.
Deze methode is verreweg te verkiezen boven elke andere methode en door den beginner gemakkelijk en zonder enige risico uit te voeren.
Een andere manier is de volgende:
Zo vroeg mogelijk in het voorjaar, dat is wederom voordat de bijen een reinigingsuitvlucht hielden, plaatst men in een kast, waarin men het korfvolk wil brengen, een broedkamer met uitgebouwde raten of desnoods kunstraten.
Van de korf sluit men het vlieggat en snijdt men de raten, totdat men op het broed komt, recht af.
Tevens snijdt men óók dat gedeelte van de korf af, dat nu niets meer herbergt.
Men heeft dus een klein korfje gekregen met broed tot aan de onderkant.
Het is best mogelijk, dat zo vroeg nog geen broed aanwezig is.
Treft men geen broed aan, dan neemt men ongeveer de helft van korf en raten weg.
Tevoren heeft men op de broedkamer een stuk karton, wasdoek of iets dergelijks gelegd, waarin men een cirkelvormige opening gesneden heeft, met een iets kleinere middellijn dan de af gesneden korf heeft.
Op dit bekleedsel plaatst men nu de besnoeide korf en
| |
| |
zorgt er voor, dat de bijen niet kunnen ontwijken tussen korfrand en bekleedsel, door eventuele openingen dicht te stoppen met kalk, leem, e.d.
Voedert men nu het volk van onder, indien de tijd daarvoor geschikt is, dan zal zich het volk gaan ontwikkelen en spoedig de honingkamer in gebruik nemen.
Kan men met enige grond verwachten, dat de moer reeds een broednest je in de broedkamer gevormd heeft, dan neemt men de korf weg, overtuigt zich of de moer zich in de broedkamer bevindt en legt dan een moerrooster, waarop het kleedje met ronde opening komt.
De korf neemt weer zijn oude plaats in en kan men verwijderen indien alle broed is uitgelopen.
Dan stoot men de bijen er af bij de rest van het volk en plaatst men een honingkamer, na natuurlijk het kleedje te hebben weggenomen.
De moerrooster blijft liggen.
Is er dracht geweest, dan zal men in de weggenomen korf honing aantreffen, welke men voor zichzelf kan gebruiken, of ook de bijen geven.
Al is deze manier van werken minder eenvoudig en minder economisch dan de voorgaande, hij is toch wel uit te voeren door hen, die nog niet zo bizonder met het werken met de bijen vertrouwd zijn, al blijf ik aan de voorgaande methode verreweg de voorkeur geven.
Een heel wat minder aan te bevelen, nochthans wel uit te voeren manier, is het zgn. ‘omsnijden’ of overkorven van korfvolken in kasten.
Met enige aarzeling beschrijf ik deze manier, omdat zij feitelijk in dit boek niet thuis hoort.
Dit boek moet zijn een ‘practische’ handleiding en persoonlijk vind ik het ‘omsnijden’ van korven in kasten zo onpractisch mogelijk, daarbij een vrij vies werkje en zeker niet zonder gevaar voor roverij en andere onhebbelijkheden.
Waar echter het ‘omsnijden’ in ons land nog al toepassing vindt en niet ieder in de gelegenheid is, om de eerst beschreven manieren toe te passen, zal óók deze methode hier een plaatsje vinden.
| |
| |
Niet alle korf volken zijn voor het ‘omsnijden’ geschikt. Korven met veel broed en betrekkelijk weinig bijen, zoals men die veel aantreft tegen het einde van April, en ook korven waarin een zwerm van plm. 3 weken oud en dan bovendien korven met veel losse honing of slechte ratenbouw, lenen zich voor het ‘omsnijden’ niet best.
Wil men er dus toe overgaan, dan overtuige men zich wel degelijk of het volk voor ‘omsnijden’ geschikt is of niet. Zo'n volk wordt in de morgenuren eerst afgetrommeld, dus geheel uit de woning gejaagd, waarbij het noodzakelijk is zich te overtuigen, dat de moer werkelijk is meegekomen.
Kiest men een dag uit, dat het wat miezerig weer is, dan kan men de ‘jager’ in een ledige korf gooien en op de plaats zetten van het oorspronkelijke volk, opdat alle eventueel nog ontsnapte en rondvliegende bijen zich bij de jager voegen.
Is het goed vliegweer, dan zet men een ledige korf op de plaats van het af ge jaagde volk, opdat de terugkerende bijen zich niet vervliegen.
Men begeeft zich nu met de afgejaagde korf liefst binnenshuis.
Met een scherp mes snijdt men de korf in het midden, van boven naar beneden, in twee helften, na eerst de spijlen voorzichtig uitgetrokken (een juistere term is ‘uitgedraaid’) te hebben, zorgende dat men de raten niet raakt.
Voorzichtig neemt men de raten nu van elkaar en legt die op een tafel plat neer, naast elkaar.
Men legt vervolgens de geheel ledige raampjes op de stukken raat en snijdt met een scherp, enigszins verwarmd mes de raten op maat, zodanig, dat zij in de raampjes passen. Hierbij draagt men zorg, dat het broed en in het algemeen de raten, dezelfde stand blijven behouden, welke zij in de korf innamen.
Neemt men b.v. een broedraat uit een volk en opent men een broedcel, dan ziet men, dat de nymph op haar rug ligt. In deze stand moeten dus ook de raten in de raampjes komen en niet omgekeerd, bovendien niet, omdat de cellen
| |
| |
ook een iets opwaartse richting moeten blijven behouden.
Men plaatst zoveel mogelijk gelijknamig broed bij elkaar en open broed het meest naar het midden.
Is een stuk raat voor een raampje niet geheel toereikend, dan past men er het ontbrekende stuk bij.
Afwijkende- en slecht gebouwde raten worden niet in de raampjes opgenomen.
De aldus aangeklede raampjes moeten nu verzekerd worden.
In de handel zijn blikken strookjes met krammetjes verkrijgbaar, welke op handige manier de stukken raat bijeenhouden en aan de raampjes bevestigd houden (zgn. ‘Umschneide-Wabenklammer’).
Heeft men hierover de beschikking niet, dan kan men ook katoenen draad, raffiabast, dun-vertind draad, zgn. bloemendraad e.d. gebruiken, indien men maar zorgt, dat de raten goed op zijn plaats en recht in de raampjes gehouden worden.
Reikt een raat niet precies tot het onderlatje van het raampje, dan bindt men vlak onder de raat een hulplatje, dat men later weer kan verwijderen.
Is men hier eindelijk mee klaar gekomen, dan worden de raampjes in de broedkamer gehangen (broed in het midden) en de kast geplaatst, waar eerst het korf volk stond.
Op de broedkamer plaatst men nu een geheel ledige - dus zonder raampjes - broed- of honingkamer en men slaat de jager er in.
Spoedig zullen de bijen het broed weer opzoeken en zich haasten om het zo gestoorde nest weer een behoorlijk aanzien te geven.
De stukken raat worden aan elkaar en aan de raamlatjes vastgebouwd, eventuele openingen in de raat dichtgebouwd en het binddraad, zo dit althans niet van metaal is, doorgeknaagd en uit de woning verwijderd.
Het zal goed zijn, de volgende dag eens te zien, hoever de zaken staan, waarna men misschien een handje kan helpen, om het binddraad weg te nemen.
Men zorge er voor, gedurende enige dagen het vlieggat verkleind te houden en men houde een oogje in het zeil,
| |
| |
omdat roverij niet is uitgesloten.
Ook zullen de bijen enige moeite hebben, om het nu zo geheel anders uitziend vlieggat te vinden.
Men kan de bijen daarbij wat helpen door rechts en links van de kast een schot te plaatsen, zodat zij niet kunnen verdwalen op de naburige woningen.
Vooral is dit gewenst, als die naburige woningen korfvolken zijn.
Ook kan men de kast camoufleren, door b.v. de stukken van de korf er voorlopig tegen aan te plaatsen en licht vast te spijkeren.
Men kan zich voor een groot deel die arbeid besparen, als men enige tijd vóór het ‘omsnijden’ de bijen gewend heeft inplaats vanuit het vlieggat, onder uit de korf te vliegen, waartoe men een wig onder de voorkant; kan plaatsen, of een vlieggat in de onderrand snijden, indien althans in de nieuwe woningen op die hoogte óók het vlieggat is aangebracht.
Binnen enkele dagen zijn de bijen echter reeds gewend aan de nieuwe situatie.
Men ziet, dat deze wijze van overbrengen in een kast wel een vaardige hand eist en niet zonder risico is, doch dat het overbrengen ook zeer spoedig in zijn werk gaat.
De ratenbouw wordt echter nimmer mooi en de raten dienen dan ook, zo spoedig als mogelijk is, te worden vervangen door betere.
De beginner wage zich in geen geval aan deze methode, maar late zich hierin bij staan door een ervaren collega, die zeer zeker wel bereid gevonden zal worden, dit werkje zo goed en zo kwaad als het kan, op te knappen.
|
|