Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt
(1941)–Joh. A. Joustra– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |||||||||||||
Hoofdstuk VI.
| |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
Duurt de winterzit te lang, worden de bijen verontrust door invloeden van buiten of binnen, ik noem b.v. muizen, moerloosheid, klapperende deuren, schurende takken tegen de bijenstand e.d., dan heeft er meer voedselgebruik plaats en hopen zich derhalve ook meer afvalproducten in het bijenlichaam op, waardoor de bijen ziek kunnen worden. Die ziekte, waarover wij in een ander hoofdstuk zullen lezen, doet zich kennen aan een soort diarrhée, waardoor het voor de bijen onmogelijk wordt op een mooie vliegdag te wachten en derhalve zich binnen in de woning ontlasten, waardoor èn kast- of korfwand èn de ratenbouw bezoedeld worden. Is het voedselgebruik normaal en zijn de voorwaarden voor een goede overwintering gunstig geweest, dan zullen op een mooie dag in Februari of Maart, soms zelfs wel in Januari, de bijen een zgn. Grote Reinigingsvlucht houden. Wij kunnen zo'n uitvlucht verwachten, indien de thermometer 10 à 12 gr. C. in de schaduw aangeeft. Dan heerst er weer leven op de bijenstand, dan wordt de wintertros ontkluwd, dan kunnen de bijtjes zich naar hartelust reinigen en genieten van de mooie voorjaarsdag. Reeds gedurende de laatste weken kon men aan de vlieggaten een ander kenmerk van het weder opleven van het bijenvolk waarnemen, zij het dan ook in geringere mate. Reeds in Januari, soms iets later, begint de koningin weer eieren te leggen en wordt er dus weer een broednestje gevormd. Voor de verzorging van het broed is water nodig, dat, zoals bekend, niet door de bijen in de cellen wordt opgeslagen. Dit water moet van buiten worden binnengebracht en zo zien we, soms reeds in Januari, enkele bijen pijlsnel de woning uitvliegen, om later met een gevulde honingblaas, nu echter gevuld met water, terug te keren. Zo'n reinigingsdag is voor de bijen een dag van vreugde, naar het schijnt. Men hoort een vrolijk gezoem en de dartele vlucht, welke wij waarnemen, vertelt ons, dat de | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
bijtjes het naar hun zin hebben. Doch ook voor den imker is het een dag van vreugde, omdat hij zijn volken weer bezig ziet, na zo'n lange tijd van angstige rust. Wie het kan doen, zorgt er voor op zo'n dag op zijn bijenstand te zijn, want wie zou niet getuige willen zijn van die wederopstanding, van die blijheid en dartele vreugde van zijn bijenvolken? Maar behalve het delen in die vreugde is de aanwezigheid van den imker ook nodig, om te zien, hoe de reinigingsvlucht bij elk volk afzonderlijk verloopt. Hier zal misschien een volk zijn, dat slechts zwakjes aan die vlucht deelneemt; dáár vliegt er een met brede vlucht krachtig uit zijn woning, terwijl uit een andere woning enkele bijen strompelend het vlieggat trachten te verlaten. Al die dingen merkt de imker op, en hij zal zich later een massa werk besparen, indien hij reeds nu met zijn aantekeningen een begin maakt. Welke aantekeningen moet men nu maken? Heeft men zijn volken genummerd, dan kan men achter elk nummer zijn bevindingen zetten, b.v.: Volk no. 1: krachtige brede vlucht; volk no. 2: matige weifelende vlucht, roervlekken, enz. Bij den uitgever van dit boek zijn Almanakken voor Imkers verkrijgbaar, met diverse kolommen, welke het invullen gemakkelijker en eenvoudiger maken (zie hierover verder het hoofdstuk ‘De boekhouding van den Imker’). Soms komt zo'n reinigingsuitvlucht den imker zeer ongelegen. Dat is b.v. als er een laag sneeuw voor de stand ligt, daar dan bij het aanvliegen vele bijtjes op het sneeuwbed terecht komen en verkleumen. Toch dient men een werkelijk grote reinigingsuitvlucht ook dan niet te verhinderen als de bijen sedert geruime tijd niet hebben kunnen uitvliegen, doch tracht men het verkleumen in de sneeuw te voorkomen, door vlak voor de stand de sneeuw te bedekken met stro, rijshout, zakken of iets dergelijks. Ook maakt men het dak van de bijenstand dan sneeuwvrij. Heeft men de vlieggaten gedurende de winter verkleind | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
gehouden, dan is het goed deze gedurende de reinigingsuitvlucht geheel te openen. In ieder geval moet men er zorg voor dragen, dat zo'n dag niet voor de bijen verloren gaat en in geen geval als de winterzit van lange duur geweest is. Er is verschil van mening, of men volken, welke niet aan de algemene reinigingsuitvlucht deelnemen, daartoe moet opwekken. Zit zo'n volk rustig en vertoont het geen abnormale dingen, dan laat men het rustig zitten. Ontwaart men echter wel afwijkende verschijnselen, zoals roervlekken, krassend of huilend geluid, of is het misschien schijndood (waarover straks), dan zal men goed doen het volk te besprenkelen met warm honing- of suikerwater of door het verwarmen der woning, het uitvliegen aan te moedigen. Echter, deze dingen zijn op een goed verzorgde bijenstand niet nodig en goed behandelde volken zullen alle aan de eerste voorjaarsvlucht deelnemen, indien zij daaraan behoefte gevoelen. Heeft de imker vóór de stand zijn ervaring geboekt, dan loont het de moeite, zich ook eens in de stand te begeven. Korven en boogkorven worden even omgekipt en met één oogopslag weet de imker hoe het met deze volken gesteld is. Ik leg steeds bij de inwintering onder de korven een stuk asphaltpapier, ter grootte van de opening van de korf. Hiermede vergemakkelijk en bespoedig ik het werk bij de reinigingsuitvlucht, daar ik eenvoudig dit papier onder de woningen kan uittrekken en waardoor de volken niet meer dan nodig is, gestoord worden. De belangrijkheid van dit kleine hulpmiddel zal in het oog springen, als men weet, dat juist in het vroege voorjaar het werk vlug moet geschieden en toch het overzicht zo volledig mogelijk moet zijn. Nadat alle werk aan de stand is afgelopen, kan men rustig elk stukje asphaltpapier aan een inspectie onderwerpen en zijn bevindingen aantekenen. Bij kasten, welke uitsluitend van boven te behandelen zijn, moeten we zo'n bodemplank-inspectie uitstellen tot later. | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
Kasten welke van achter zijn te openen, kan men ook zo'n asphaltpapier geven en bij de reinigingsuitvlucht weer ontnemen. Waarvoor dient nu feitelijk zo'n stukje asphaltpapier? Onbewust houden de bijen gedurende de winter boek en het resultaat van die boekhouding vindt men op de bodemplank, in ons geval dus op het asphaltpapier. Ten eerste vallen ons in het oog lange streepjes wasmul. Deze streepjes kunnen lopen vanaf de voorkant van de korf tot aan de achterzijde, of kunnen ook kleiner zijn. Zij kunnen plat zijn of meer opgehoogd.
Bij de voorjaarsinspectie.
De imker inspecteert zijn Albevtikasten. De ervaren imker ziet hieraan met één oogopslag, wáár zich de bijentros bevindt en of het voedselverbruik gering of meer royaal is geweest. Onze korf volken zitten als regel in zgn. koude bouw en aan de voorkant tussen het ratenwerk. Gedurende de winter teren zij van het opgelegde voedsel en lopen dit voedsel als het ware na. De wintervoorraad wordt opgeborgen boven en achter het volk. De wintertros beweegt zich dus ook naar achter en naar boven, naar gelang het volk voedsel nodig heeft. Zit het volk tot achter in de woning, dan zullen ook de af geknaagde wasdekseltjes tot achter op de bodemplank reiken en deze wasdekseltjes, wasmul genaamd, zullen hoger zijn opgehoogd, naarmate het volk meer naar boven | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
is gekropen. De wasdekseltjes hebben in dit geval ook een meer witte kleur. Bij het omkippen der woningen trouwens, heeft men zich al een aardig oordeel over de nog aanwezige voedselvoorraad kunnen vormen. Verder zal men op de bodemplank ook dode bijen aantreffen. Het is van belang eens na te gaan, of die dode bijen jong zijn of oud, en ook, of er zich darren tussen bevinden. Door de hoeveelheid van de dode bijen kan men zich ongeveer een denkbeeld vormen van de sterfte gedurende de winter. Men kan aannemen, dat, indien het aantal dode bijen nogal groot is, er iets met het volk niet in orde is. Toch dient men met zijn diagnose te dien opzichte voorzichtig te zijn, daar b.v. bij een slechte najaarsdracht veel oude, nog niet afgeleefde bijen mede worden ingewinterd. Deze oude bijen, welke gedurende de winter een beschuttend huidje om de wintertros vormden, zullen gedurende die tijd sterven en zij vormen dan ook een leeuwenaandeel van de dode bijen op de bodemplank. Hadden de bijen in de winter zeer weinig gelegenheid tot uitvliegen, dan ook zullen er meer dode bijen op de bodemplank liggen, dan dit bij een even grote sterfte, doch bij geregelde uitvluchten, het geval zou zijn. Liggen er tussen de dode bijen ook zulke, met een lichtgrijs haarkleed, dan is dit voor den imker een bewijs, dat de koningin weer aan de leg is en reeds jonge bijen zijn geboren, welke misschien door de funeste werking van de wasmot het leven hebben moeten laten. Maar pas op! Zie eens goed, of die jonge bijen werkelijk werkbijen zijn. Misschien zijn het jonge darren en in dit geval ziet de zaak er minder rooskleurig uit. Vermoedelijk heeft het volk een eierleggende werkbij, of een darrenbroedige koningin. Liggen er oude darren tussen de bijen, dan behoeft dit nog niet te verontrusten, daar ook wel eens darren mede de winter in worden genomen, zelfs een enkele maal bij volken welke in uitstekende staat verkeren. | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
Behalve wasmul en dode bijen treft men ook nog al eens dode nymphen op de bodemplank aan, soms ook vuil geelgekleurde larven van de wasmot. Al deze verschijnselen wijzen op een aanwezigheid der moer niet alleen, doch óók, dat zij haar in het vorig jaar afgebroken taak weer heeft opgevat, en de imker concludeert, het volk is moergoed. Misschien ontdekken we suikerkristallen tussen het afval en die wijzen dan op een gebrek aan water, althans op een gekristalliseerde honingvoorraad, terwijl enkele natte plekjes, of soms ook wel beschimmelde resten op de bodemplank op veel vocht in de woning wijzen.
Bijenstand in ‘vrije’ opstelling.
Riekt de woning min of meer zurig, dan is de honingvoorraad geheel of ten dele in gisting en loopt het volk gevaar, om roerziekte te krijgen. Een enkele maal treft men op de bodemplank ook wel eens een dode koningin aan. Hoewel dit erg verdacht is, kan men ook dàn nog niet met besliste zekerheid zeggen, dat het volk moerloos is. Echter, een groot vraagteken in ons notitieboekje achter dit volk mag niet vergeten worden. | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
Heeft men de bodemplanken of onderlagen bestudeerd, dan make men deze schoon. Bij standen van een behoorlijke grootte, loont het de moeite, het afval in een mulzeef te doen en het wasmul uit te zeven, daar de afgeknaagde dekseltjes uit zuiver was bestaan en was nog al duur is en voor den imker vooral veel waarde heeft. De schoongemaakte onderlagen komen weer onder de korven te liggen. Bij kasten is het minder eenvoudig, een vluchtige inspectie te houden, wil zij ook inderdaad afdoende zijn. Zoals gezegd, mag men alleen de bodemplanken nazien van dié kasten, welke niet uitsluitend van boven zijn te behandelen. Simplexkasten b.v. laat men voorlopig maar met rust. Alleen overtuigt men zich van de voedselvoorraad, door stromat of kleedjes op te lichten, of misschien het spongat in de stromat even open te maken. Ook hierbij kan de ervaren imker zich spoedig oriënteren. Bedient men zich niet van een asphaltonderlaag - deze heeft alleen zin bij korven of bij van achter behandelbare kasten - dan dient men de bodemplank te reinigen met een bodemplankkrabber, welke in de handel verkrijgbaar is. Intussen zal de reinigingsuitvlucht wel afgelopen zijn en is dit het geval, dan moet men nog even de vlieggaten controleren. Veelal worden volken, welke gedurende de winter hun moer verloren hebben, zich dit eerst goed bewust bij de reinigingsuitvlucht. Is deze afgelopen, dan zal men bij zulke volken een zekere onrust aan de vlieggaten waarnemen en blijven verschillende bijen, lang nadat de andere volken tot rust zijn gekomen, nog zoekend rondlopen op de voorkant der woning, rond het vlieggat. Voor den imker is dit een zeker teken, dat het volk moerloos is. | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
Verkeerde toestanden.
| |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
In een verwarmd vertrek tracht men het schijndode volk van voeder te voorzien.
Men brengt zo'n volk in een verwarmd vertrek en zodra de bijen zich bewegen en over de raten lopen, blaast men er met een bloemenspuitje b.v. wat warm honingwater overheen en plaatst men er vervolgens een bakje honing- of suikerwater onder. De bijen, die lange tijd geen voedsel tot zich hebben kunnen nemen, beginnen ijverig te zuigen en in vele gevallen is het volk behouden. Dat we zo'n volk terdege in het oog moeten houden, spreekt vanzelf en ook zal het nodig zijn, het enige liters warm honing- of suikerwater te geven, nadat het weer zijn plaats op de stand heeft ingenomen. Soms zelfs is het nodig het volk in een andere woning over te brengen, welke men te voren verwarmd heeft. | |||||||||||||
Voedselgebrek.Ondanks de goede zorgen aan de volken besteed, komt het voor, dat sommige volken reeds bij de reinigingsuitvlucht gebrek aan voedsel, of aan bereikbaar voedsel hebben. Geldt het een korfvolk, dan kan men dit euvel verhelpen, door het volk over te brengen in een korf, waarin zich nog voldoende voedsel bevindt, een zgn. vel, of honingkapje. Dit is een vrij eenvoudig werkje, maar eist toch nauwkeurigheid. Men neemt daartoe het korfvolk in beide handen, zoals het zich op de stand bevindt en pilaatst het op de omgekeerde toekomstige woning. Nu kan men beide woningen met een paar korfkrammen aan elkaar bevestigen, hoewel | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
dit geen bepaalde vereiste is. Men sluit de vlieggaten. Vervolgens heft men beide korven plm. 20 c.m. omhoog en laat ze op deze wijze enige malen op de grond dansen. Door de korte stoten of schokken laten de bijen van de raten los en vallen in de onderste korf, waar zij spoedig een plaatsje tussen de raten zoeken en zich tot een bol vormen.
VOEDERRAAMPJE.
Oók op deze wijze is het mogelijk een volk dat in 't voorjaar gebrek aan voedsel heeft vloeibaar voedsel te geven. De tekening spreekt voor zichzelf. Zijn de raten erg broos, dan doet men dit werkje liefst op een verende ondergrond, b.v. een bos stro. Deze bewerking noemt men botsen. Heeft men de beschikking over een vel of honingkapje niet, dan moet op andere wijze in voedsel worden voorzien. Heeft de korf in de kop een spongat, dan kan men daar de voederfles op zetten. Men geeft ongeveer een pond of 8 voedsel, n.l. 5 pond suiker, opgelost in 1½ liter water. Het voedsel wordt zo warm mogelijk gegeven en het snel afkoelen wordt voorkomen door de voederfles met wollen doeken of papier te omwikkelen. | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
Slechts zelden treft men echter ronde korven met een spongat aan en daarom zal men zich op andere wijze moeten behelpen. In het vroege voorjaar lopen de bijen niet gaarne tot op de bodemplank en dit zou ook voor het volk noodlottig kunnen worden. Het onderzetten van voedsel heeft in die tijd dan ook weinig of geen zin. Men moet het voedsel daarom vlak bij de wintertros brengen. Daartoe neemt men één of meerdere raten tot aan de tros weg, zodat een vrij brede opening wordt verkregen. Vervolgens neemt men een flink stuk raathoning en brengt dit zo dicht mogelijk bij de bijentros. Daarna steekt men er een paar spijlen onder, opdat het stuk raat bij het omdraaien van de korf niet naar beneden valt. Dit voederen kan men naar behoefte herhalen. Beschikt men ook niet over stukken honing, dan dient men zich op andere wijze te redden. Borstplaat, van suiker gemaakt en even in warm water gedompeld, bewijst ook hier goede diensten, en in uiterste nood kan men een papieren zak met suiker, welke enigszins vochtig gemaakt is, bij de bijentros brengen en ter voorkoming van verlies, de korf verder opstoppen met een stuk karton, papier of iets dergelijks. Een ideaal middel is dit niet, maar in elk geval toch nog beter dan het volk te laten verhongeren. Bij volken in mobielwoningen is gebrek aan voedsel veel gemakkelijker te herstellen. Heeft een kast- of boogkorfvolk wel voedsel, doch is dit niet goed bereikbaar, dan hangt men eenvoudig het voedsel dichter bij de wintertros. Is er geen voedsel meer, dan ontneemt men volken met overvloed één of meer honingramen en wisselt deze om met ledige uit het te voeden volk, tenzij men, wat veel beter is, voor elk volk enige ramen met verzegelde honing achteruit gehouden heeft. In dit geval laat men de andere volken ongemoeid en hangt men de bewaarde raten in. Beschikt men niet over dergelijke raten en kan men die om bepaalde redenen ook de andere volken niet ontnemen, dan kan men enkele ledige raten vullen met suikerwater en | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
deze vlak bij het winternest hangen. Om de ledige raten behoorlijk te vullen giet men het suikerwater van enige hoogte in de platliggende raat. Ook kan men, als bij korven, stukken borstplaat op de ramen leggen of tussen de raten schuiven, of een zgn. voederraampje met borstplaat inhangen, terwijl men ook nog een voederfles met suiker- of honingwater kan opzetten. In het vroege voorjaar geve men echter zo min mogelijk vloeibaar voedsel.
Voederen met de voederfles bij van achter te behandelen woningen.
Hoe men ook wil voeren, men bedenke, dat bij voedselgebrek beter alles geoorloofd is, dan het volk aan zijn lot over te laten. | |||||||||||||
Dorstnood, luchtnood en moerloosheid.Vliegen de bijen op koude dagen pijlsnel de woning uit en hoort men een bruisend geluid, dan heerst dorstnood. Dit euvel is al heel gemakkelijk te verhelpen. Korven keert men even om en men knijpt een met lauw water bevochtigde spons voorzichtig over de bijen uit. Bij kasten kan men een voederfles lauwwarm water geven, of ook wat water over het volk sprenkelen. Luchtnood kan ontstaan bij veel sterfte in woningen met vlieggat aan de bodemplank, waardoor dit verstopt geraakt. Met een L-vormig gebogen ijzerdraad, een zgn. | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
lijkenhaakje, maakt men het vlieggat vrij van dode bijen, waardoor frisse lucht kan binnendringen. Meent men met moerloze volken te doen te hebben, dan wachte men met een grondige inspectie tot later. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat men zich vergist en dan misschien zeer waardevolle volken zou opruimen. Moerloosheid stelle men eerst na een zeer grondig onderzoek vast, waarvoor thans de tijd nog niet gekomen is. Wel kan men met gekromde vinger even tegen de woning tikken. Hoort men een lang aangehouden huilen, dan duidt dit op moerloosheid. Verder laat men zijn volken voorlopig met rust en draagt men alleen zorg, dat die rust niet verstoord wordt. Men bedenke echter, dat het na de reinigingsuitvlucht met de eigenlijke rust van het volk gedaan is en het zich langzamerhand gaat toeleggen op het vergroten van het huisgezin. | |||||||||||||
b. De grote Voorjaarsinspectie.Er zijn van die zaken, welke nimmer nagelaten mogen worden. Eén ervan is de grote voorjaarsinspectie. Als de zon in kracht begint toe te nemen, als de bijen weer regelmatig gaan uitvliegen, dan is het voor den imker tijd, dat hij zijn volken stuk voor stuk aan een grondige inspectie onderwerpt. En het zal goed zijn, als hij dan een onverbiddelijke keurmeester is. Hij zoekt daarvoor een dag uit, dat het hem aan tijd niet ontbreekt, terwijl het bovendien lekker warm weer moet zijn, zo'n echt heerlijk lenteweertje. Misschien zal dit zo ongeveer in de laatste helft van Maart zijn, misschien ook later. Die voorjaarsinspectie dient nauwgezet te geschieden en elke opmerking te worden geboekt. Dit boeken is nodig, omdat onmiddellijk nà, of gedurende de inspectie, tot herstel van enige fouten of ongewenste toestanden zal moeten worden overgegaan. | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
Bij de voorj aarsinspectie dient men te letten op de volgende vier zaken: 1e. Moerechtheid, 2e. Volkssterkte, 3e. Voedsel- en stuifmeelvoorraad en 4e. Toestand der raten. Het spreekt vanzelf, dat de inspectie bij de ronde korf niet zo nauwkeurig kan geschieden als bij woningen met uitneembare raten. Toch zal men zich zoveel mogelijk moeten overtuigen, of het volk moergoed is en of er voldoende voedsel aanwezig is, terwijl men de volkssterkte, beter nog dan bij kasten, met één oogopslag kan taxeren. Teneinde te bepalen of het volk moergoed is, is het feitelijk noodzakelijk, om zowel gesloten broed als eitjes te zien. Men draait daartoe de korfopening naar de zon toe en laat haar goed tot in de kop van de korf schijnen. Bij korven kan men daarom deze inspectie het best houden bij koud zonnig weer; de bijen zijn dan in de kop van de korf teruggetrokken. Kan men niet op zo'n voor de inspectie gunstige dag wachten dan rookt men de bijen zoveel mogelijk naar boven, of, wat nog beter is, men legt even de carbollap op de raten, zodat het volk zich geheel in de kop van de korf terugtrekt. Nu worden de raten iets op zijde gebogen en zal men, indien aanwezig, broed ontwaren.
Ratenspiegel.
Ziet men nog geen broed, dan kan men door middel van een klein spiegeltje aan een dunne spijl gestoken, een zgn. ratenspiegel, zich van de al of niet aanwezigheid van broed of eieren overtuigen. Gelukt het ook dàn niet broed te zien, dan steekt men van de voorzijde der middelste raat een reep met het korfmes af en het aldus afgëstoken stuk wordt op eieren of broed gecontroleerd. Geeft ook dit onderzoek een negatief resultaat, dan tekent men het volk aan als verdacht van moerloosheid. De kans hierop is groter, wanneer het volk zeer verspreid | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
over de raten loopt en onrustig is. Zit het volk bij het omdraaien van de korf rustig midden tussen de raten en bruist het bij het enige malen kloppen tegen de korf even krachtig op, zonder na te huilen als het klagend loeien van de wind, dan is bijna met zekerheid te zeggen, dat het volk moergoed is. Vaak is zo'n inspectie voor den ervaren imker reeds voldoende om moerechtheid vast te stellen, maar de beginner mag zich hiermede niet tevreden stellen, maar inspecteert verder. Bij het terugtrekken der bijen kan men zich tevens overtuigen, of de voedselvoorraad nog voldoende is. Hierbij dient men er rekening mede te houden, dat in de komende dagen heel wat voedsel verbruikt zal worden. Gedurende Maart en April zal ongeveer 5 à 6 kg. voedsel worden verbruikt, ongeacht hetgeen in die maanden wordt binnengesleept. Natuurlijk is er verschil, indien er voorjaarsdracht is van betekenis, zoals b.v. in de fruitstreken. Niet zelden zullen dáár de volken reeds in April aan gewicht toenemen. Twijfelt men of de volken voedsel genoeg hebben, dan weegt men de korfvolken even aan een unster en trekke van het totaal gewicht ongeveer 5 kg. af voor korf, raten en volk. De rest is voedsel. Heeft men goede volken in het najaar opgezet, dan behoeft de ratenbouw feitelijk geen nadere inspectie, immers is dit reeds het vorig najaar geschied. Mogelijk echter dat de raten wat beschimmeld zijn. Is dit in geringe mate het geval, dan schuift men op een mooie dag een kleine wig onder de voorrand van de korf, om zodoende een warme luchtstroom langs de raten te leiden. Zijn de raten erg beschimmeld, dan korte men ze voor zover nodig in, en besnoeie de raten wigvormig. Is het volk zwak, d.w.z. heeft het weinig bijen, dan betekent het langer aanhouden: werk en verlies. Zulke volkjes worden eenvoudig weggenomen en met andere verenigd, waarover later meer. Ook thans worden de bodemplanken terdege gereinigd, | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
Inspecteren van een bijenkast.
zoals bij de reinigingsuitvlucht is beschreven. De inspectie van kastvolken kan grondiger geschieden, en men behoeft na afloop niet meer te twijfelen, of het volk al of niet moerecht is. Immers raat voor raat, of beter raam voor raam, kan uit de woning genomen worden en elk raam aan een grondige inspectie worden onderworpen. Wie echter zó te werk zou gaan, kwam tijd te kort en zou zijn volken bovendien schade doen. In het vroege voorjaar heeft een volk veel warmte nodig en daarom dient men zorg te dragen, dat bij de inspectie zo weinig mogelijk warmte verloren gaat. Heeft men te doen met woningen, welke van boven zijn te behandelen, dan neemt men een zijraat, een zgn. dekraat, weg en plaatst deze voorlopig naast de woning in een expres daartoe vervaardigd kistje, of ergens anders. Nu is er ruimte vrij gekomen om de andere raten op te schuiven, terwijl men telkens de raten welke niet geïnspecteerd worden, af dekt. Het is niet noodzakelijk, zelfs ook niet gewenst, om alle ramen uit de woning te nemen. Schuift men de raten op, dan kan men, in het midden gekomen, een raampje uit de kast nemen, Tien tegen één, dat zich daarop broed bevindt en misschien ook wel de moer loopt. De voedselvoorraad kan men bij kasten moeilijk wegen, maar toch heel gemakkelijk berekenen. Elke vierk. dm. honing weegt ongeveer ½ kg. Het is niet nodig alles met een duimstok precies te gaan | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
afmeten. Vergist men zich een paar kg., dan is dat ook zo erg niet. Men neemt dus zijn volken niet verder uit elkaar dan nodig is, om zich over alles een goed oordeel te kunnen vormen. Echter schrome men niet om dit tóch te doen, als dit naar aanleiding van enkele opmerkingen nodig mocht blijken, of de eerstbeschreven manier onvoldoende blijkt te zijn. Beschimmelde raten worden ook hier weggenomen en door andere vervangen. Feitelijk is het beter, die raten voorlopig maar weg te laten en er plankjes voor in de plaats te brengen, zodat het volk met een kleinere ruimte genoegen moet nemen, wat ten goede zal komen aan de ontwikkeling van het broednest. Volken in kasten met achter-behandeling en in warme bouw, dienen zover nodig uit elkaar genomen te worden en de uitgenomen raten voorlopig te worden opgeborgen in een gesloten kistje, om warmteverlies zoveel mogelijk te voorkomen. Volken in woningen met achter-behandeling in koude bouw, het zgn. bladersysteem, behoeft men niet uit elkaar te nemen, doch alleen de ramen opzij te draaien, zoals men dit doet met de bladen van een boek. Boogkorven draaie men om, zoals korven. Men maakt enkele der middelste boogjes los, d.w.z. men neemt daarvan de oognagels uit en lichte, na de boogjes wat op zij gebogen te hebben, er één uit. Is dit onvoldoende voor een goed overzicht, dan het boogje er naast ook. Mocht de bijentros meer naar één zijde zitten, dan herstelt men dit door het bijennest meer naar het midden te hangen. Voor het gewicht raadpleegt men weer zijn unster. Ervaren imkers wegen met de handen, maar komen dan ook wel eens bedrogen uit. Na de inspectie van een volk wordt de bodemplank flink gereinigd, waartoe men bij kasten met losse bodemplank b.v. Simplexkasten, een reserve-bodemplank kan gebruiken, opdat het volk niet meer gestoord wordt dan hoog nodig is. | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
Bij de inspectie is het niet noodzakelijk, dat men de koningin te zien krijgt. Vindt men gesloten broed en eitjes, dan is dit voldoende. Alléén eitjes is niet voldoende, om tot de aanwezigheid van een moer te besluiten, evenmin uitsluitend gesloten broed. Zgn. open broed behoeft niet aanwezig te zijn, hoewel dit toch meestal wel het geval zal zijn. | |||||||||||||
Verkeerde toestanden. Moerloosheid en ondeugdelijke moer.We hebben nu maar voor een ogenblik aangenomen, dat alles van een leien dakje ging en zich geen bepaalde moeilijkheden voordeden. Het gebeurt soms echter, dat dit juist wel het geval is en dan dient men een juiste diagnose te stellen, om het volk weer ih orde te krijgen, als dit nog mogelijk is. Vindt men b.v. eitjes noch broed, dan is het beslist noodzakelijk, raam: voor raam af te zoeken naar de koningin. Heeft men goed gezocht en zijn ogen goed de kost gegeven, desnoods met behulp van een collega-imker, en vindt men haar niet, dan is het volk moerloos. De vraag rijst dan, of men het volk moet behouden of niet. Is het volk sterk en heeft het nog veel betrekkelijk jonge bijen, dan kan men het een bevruchte moer toevoegen, indien men daarover de beschikking heeft. Heeft men zo'n moer niet en is zij ook niet spoedig te krijgen, dan moet men het volk verenigen met zijn buurman. De kast wordt weggenomen, vóór de stal gebracht en de ramen op een stuk slap carton afgeveegd, na de bijen met wat suiker- of honingwater besprenkeld te hebben. Zij bedelen zich dan wel bij de buurvolken in en de vereniging loopt zonder vechterij vlot van stapel. De oorspronkelijke woning wordt voorlopig een ander plaatsje gegeven en de raten gezwaveld en opgeborgen. Het kan echter ook zijn, dat de moer wèl aanwezig is, doch door de een of andere oorzaak nog niet met het eierleggen | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
begonnen is. In dat geval geeft men enkele avonden voedsel, zo warm mogelijk, liefst stamphoning, in een 1:3 verdunning (1 deel honing en 3 delen water). Blijkt na enige dagen ook dan de moer nog niet met het leggen van eieren begonnen te zijn, dan kan men het nog eens beproeven door er een raampje broed in te hangen (broed in alle stadia), maar de hoop is dan echter zeer gering.
‘Bultbroed’.
Een derde mogelijkheid kan zich voordoen, n.l. de moer wel aanwezig en ook eierleggende, maar de gedekselde cellen hebben een afwijkende afsluiting, n.l. bolvormige deksels. Dit noemt men bultbroed en is een teken, dat de koningin darrenbroedig is, d.w.z, uitsluitend onbevruchte eitjes legt. De moer kan te oud zijn of jong, doch onbevrucht. Aangezien zo'n exemplaar geen waarde heeft, zal de imker zich zo spoedig mogelijk van haar ontdoen, eenvoudig door haar dood te drukken. Met het volk handelt men, zoals bij het moerloze volk beschreven is. | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
Een vierde mogelijkheid is een onregelmatig broednest. Een goede moer legt haar eitjes cel aan cel, zonder er een over te slaan.
Onregelmatige broedstand
(werkbij- en darrenbroed). Vindt men de eitjes hier en daar verspreid in de cellen gelegd - overigens wel normaal - dan heeft de moer zeer waarschijnlijk een gebrek aan poten of klauwtjes en is zij minderwaardig. Beschikt men niet over een beter exemplaar, dan laat men haar voorlopig haar gang gaan, want ònwaardig is zij niet. Als vijfde mogelijkheid kan zich nog een kritiek geval voordoen, n.l. het volk moerloos, doch in het bezit van eierleggende werkbijen. Meestal is zo'n volk reeds lang moerloos en daardoor erg zwak. Sterk of zwak, men neemt het volk weg en veegt het ver vóór de stand af, zoals bij moerloze volken is gezegd en laat het zich inbedelen, waar het wil. Waar eierleggende werkbijen werkzaam zijn, vindt men de | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
eitjes soms 5 à 6 stuks kris-kras over elkaar liggen of tegen de celwanden aan. Ook uit die eitjes ontstaan uitsluitend darren. Bij deze volken kenmerkt het gesloten broed zich ook door bolvormige celdeksels, zodat men zou menen met een darrenraat te doen te hebben.
Begin van een normaal broednest ter vergelijking (de raat zelf is onregelmatig).
Heeft men het volk van de raten afgeveegd, dan kopt men het gesloten broed, hetwelk een lekkernij schijnt te zijn voor het gevogelte; men zwavelt de raten en bergt ze b.v. op de zolder op. Sommige imkers proberen nog wel eens het volk een goede moer te geven, doch het laten invliegen bij andere volken is verkieselijker. | |||||||||||||
Voedselgebrek.Reeds bij de reinigingsuitvlucht hebben we besproken hoe te handelen, wanneer de voedselvoorraad onvoldoende mocht zijn. | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
Men heeft gezien, dat men zeer voorzichtig te werk dient te gaan bij het toedienen van het voedsel, omdat men het volk zo min mogelijk moet verontrusten en niet prikkelen tot een verhoogde broedlust, wat in die tijd voor het volk rampzalige gevolgen zou kunnen hebben. Enigszins anders is het echter ten tijde van de grote voorjaarsschouw, daar deze zeker ongeveer een maand later plaats vindt en meer en meer geregelde uitvluchten worden gemaakt en het weer vaak heel wat milder is. Beschikt men nog over verzegelde honingraten, dan kan men deze weer omwisselen met ledige raten naast de bijentros. Hierbij zorgt men echter geen darrenraat of slecht afgewerkte raat bij de bijentros te hangen, want dra zullen deze raten in het broednest worden opgenomen. Het kan geen kwaad, de naar de bijentros toegekeerde zijde te ontzegelen; men helpt dan het volk vlugger het voedsel tot zich te nemen en het broednest op voorzichtige wijze wat uit te breiden. Goed is het, om aan weerszijden van de bijentros zo'n raat te hangen. Mocht de tros ingesloten zijn door stuifmeelraten, dan kan men de ramen buiten die raten hangen, indien zich althans nog voedsel in de raten bevindt, welke meer in het winternest (dra broednest) hangen. Heeft men geen raampjes met honing meer, dan moet men zijn toevlucht nemen tot de flesvoeding. Men geeft grote porties ineens en diene het voedsel zo warm mogelijk toe. Deze voedering, welke noodvoedering wordt genoemd, in tegenstelling met de te beschrijven drijfvoedering, moet zolang worden voortgezet, totdat men zekerheid heeft, dat het volk de eerste vier weken minstens niet weer behoeft te worden bij gevoerd. Men geeft het voedsel in een verhouding van plm. 2:1, d.w.z, 2 delen suiker of honing, vermengd met 1 deel water (gemeten). Bij korfvolken gaat deze voedering weer wat lastiger, omdat ook thans nog de bijen niet gaarne een voor haar grote reis naar de bodemplank ondernemen. Is het weer | |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
erg mild, dan loopt dit vlotter van stapel, vooral, indien men eerst wat van het voeder over het volk sprenkelt en het voedsel zo warm mogelijk geeft. Halen zij het ook dan nog niet op, dan tracht men het zo dicht mogelijk bij de bijentros te brengen. Wie bevreesd is, dat het volk te spoedig een te groot broednest zal krijgen, kan zich bedienen van een mengsel honing en poedersuiker. Men neemt daartoe 4 delen poedersuiker en 1 deel honing (gemeten). De honing wordt verwarmd tot plm. 40 gr. C. en de poedersuiker er doorheen gekneed, totdat alles innig vermengd is. Er ontstaat dan een taai deeg, waarvan de bijen naar behoefte gebruiken. Men kan een hoeveelheid van dit deeg in een stuk kaasdoek doen en het eenvoudig boven op de raampjes leggen, of bij korfvolken tusschen de raten steken. Geen enkel volk mag, vooral in deze tijd van het jaar, gebrek aan voedsel hebben of krijgen, waarom hier nog eens nadrukkelijk wordt gewezen op de zorg voor een voldoende voedselvoorraad. | |||||||||||||
Slechte ratenbouw; beschimmelde raten.Bij het inwinteren der volken, zal men er voor hebben te waken, dat geen raten, welke te oud, of onregelmatig gebouwd zijn en veel darrencellen bevatten, zich in het winternest bevinden.
Verkleinblok voor broedkamer.
Blijkt bij de voorjaarsinspectie, dat men bij de inwintering te dien opzichte niet al te nauwkeurig geweest is, dan moeten deze raten verwijderd worden, alvorens de koningin ze in gebruik gaat nemen. Zijn ze erg oud, d.w.z. zwart van kleur en keihard, dan neemt men ze weg en ze in de ratenkist ter opsmelting, evenals de zeer onregel- | |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
matig gebouwde raten en die met veel darrencellen. Men hangt voor die uitgenomen raten betere in de plaats. Beschikt men hierover niet, dan kan men ook met minder raten volstaan, doch dan moet men gebruik maken van een verkleiningsplankje. De overgebleven raten worden op de gebruikelijke afstanden bij elkaar- en het verkleiningsplank je daar vlak tegenaan geschoven. Bij kasten met achter-behandeling, schuift men de ramen zover mogelijk naar de voorzijde der kast, schuift het glas- of draadvenster aan, en plaatst daarachter de stromat. Het volk zit nu warmpjes ingesloten en kan zich geleidelijk ontwikkelen. Bij een behoorlijk droge stand en niet hermetische afsluiting van de bovenkant der ramen, zullen beschimmelde raten zelden of nooit voorkomen. Komen zij noch thans wel voor, dan worden zij verwijderd en opgesmolten, tenzij de schimmel van geringe betekenis is. In dit geval stelt men ze aan de zonnewarmte bloot en borstelt ze flink af. Soms gelukt het donkere, niet àl te oude raten weer voor de bijen geschikt te maken. Hiervoor neemt men een teil warm (geen heet!) sodawater en dompelt daar de ramen meermalen in. Nymphhuidjes e.d. laten voor een groot deel los en al krijgen de raten geen ‘nieuw’ aanzien, toch kan men op deze wijze nog menige raat redden. De aldus behandelde raten spoelt men herhaalde malen in vers schoon water af en laat ze in de wind of zon goed drogen, nadat men ze eerst in de honingslinger zoveel mogelijk leeggeslingerd heeft. Van korven welke te oude of beschimmelde raten bezitten, of raten met veel darrencellen bevatten, kort men de raten in, totdat men op gezonde raat komt. De aldus ingekorte raten worden wigvormig bijgesneden, opdat de bijen ze gemakkelijker in gebruik kunnen nemen; men kan echter ook de raten verlengen met mooie stukken werksterraat (fijn werk). | |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
Sommige korf-imkers hebben de gewoonte, om in het voorjaar steeds de raten in te korten, onverschillig of deze oud of nieuw zijn. Indien de raten hoofdzakelijk werkbijcellen bevatten, is deze handeling niet aan te bevelen, omdat de bijen zeer spoedig overgaan tot het bouwen van darrencellen. Is aan de bouw niet zo heel veel gelegen, dan kan men dit zonder bezwaar doen. Hebben de raten in kastwoningen of boogkorven veel door de wasmot geleden, dan zal men goed doen ook deze op te smelten en andere raten in te hangen. Voor de a.s. ontwikkeling van het broednest, is een goede ratenbouw noodzakelijk, zo niet levensvoorwaarde. Soms komt het voor, vooral in deze tijd van het jaar, dat men meer dan één ei in sommige cellen aantreft, ja dat zelfs enkele stuifmeelcellen met eieren zijn belegd. Dit behoeft geen reden tot ongerustheid te geven, daar de koningin soms meer eieren afzet, dan cellen beschikbaar zijn. Vertoont het broednest geen andere afwijkingen overigens, dan beschouwe men dit als overtollige levenskracht der koningin. Voor de behandeling der roerzieke volken, wordt verwezen naar het hoofstuk ‘Bijenziekten’. | |||||||||||||
c. Het door de Lente brengen der volken.Menig imker meent, dat, indien hij zijn volken goed door de winter gekregen heeft, het grootste leed geleden is en zijn volken nu geen gevaar meer lopen om te komen. Deze mening is geheel verkeerd en zij, die reeds lang bijen gehouden hebben, weten, dat juist in deze tijd van het jaar de bijen de trouwe zorg van den imker minder dan ooit kunnen missen. Wie zijn volken dan ook in het voorjaar aan hun lot overlaat, rekenende op mooie dagen en min of meer goede dracht, zal ervaren, dat een dergelijke zorgeloosheid vaak duurt komt te staan. Deze tijd, de tijd der stijgende ontwikkeling van het broednest, is tevens de meest gevaarlijke tijd van het | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
jaar voor de bijenvolken. Immers, het groter wordende broednest eist grote zorg van de verpleegsters daarvan. De behoefte aan water stijgt met de ontwikkeling van het broednest en daar water niet in voorraad wordt gehouden, eist dit menige uitvlucht, vaak in koud, guur en voor de bijen allerminst geschikt weer. Vele waterhaalsters komen daardoor om het leven, vooral wanneer dit gehaald moet worden aan sloot of plas. Van de overwinterde bijen is de sterfte groot en de aanvoer van jonge bijen is te gering, om het volk op peil te houden, zodat in deze tijd van de broednestontwikkeling de volken aanvankelijk aan bijen verliezen. En juist warmte, het levenselement der bijen, is thans meer dan nodig. Men zal dan ook de bijenvolken zo warm mogelijk ingepakt dienen te houden, door desnoods over dunwandige korven een kleed of zak aan te brengen en op de broedkamer der kasten, indien dit mogelijk en nodig is, een extra bedekking te leggen, terwijl gewaakt moet worden voor tocht. Vooral in deze tijd van het jaar laat men het ongemotiveerd inspecteren der volken na, daar men alles dient te vermijden, om warmte aan het broednest te onttrekken. Men verkleint de vlieggaten niet, houde deze integendeel zo wijd mogelijk open, opdat men het de bijen niet moeilijk maakt de bodemplank van onreinheden te zuiveren. De zorgzame bijenvader bespaart zijn bijtjes de vaak zo noodlottige uitvluchten naar sloot of plas en brengt een drinkgelegenheid vóór zijn bijenstand aan, zo mogelijk op een beschut plekje. Men kan deze drinkgelegenheden zeer eenvoudig houden, door b.v. een platte aarden schaal, waarin wat mos, in een op een der zijkanten geplaatst kistje te zetten.Ga naar voetnoot*) Als drank geeft men aanvankelijk een slappe honingop- | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
lossing, welke men later kan vervangen door zuiver water met wat zout.
MODERNE BIJENSTAND.
Ook de ‘bijenkroeg’ is niet vergeten. (Zie ton rechts) Men verplaatse deze ‘bijenkroeg’ niet, doch late haar gedurende de tijd dat zij nodig is, op dezelfde plaats staan. Meermalen ververst men echter water en mos. Volken in kasten en korven met spongat, kan men lauw water door middel van de voederfles toedienen. Vooral de zwakkere volken eisen grote zorg; het is geen overdreven of ziekelijke zachtmoedigheid, als wij deze volkjes zeer warm inpakken. Dergelijke zwakke zorgenkindertjes zullen den imker nog wel meer last veroorzaken en men duldt deze derhalve niet op de stand. Wil men ze tòch behouden, dan dient men aan hen ook de grootst mogelijke zorg te besteden. Men waakt voor roverij en voert dergelijke volkjes liefst niet met honing en vooral niet overdag. In tegenstelling met de sterke volken, houde men de vlieggaten van de zwakke volkjes zo klein mogelijk en men geeft zelf zo min mogelijk aanleiding tot roverij. (Zie hiervoor het hoofdstuk ‘Het roven der bijen’). | |||||||||||||
d. De vergroting van het broednest.
| |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
Zodra de bijen meer geregelde uitvluchten houden, b.v. eind Maart of begin April, zal de imker de ontwikkeling van zijn volken dienen te ondersteunen. Dit kan men doen, door de volken drijfvoeder te geven, voeder dus, dat de volken aanzet tot meerdere kracht en volksontwikkeling. Wie tot de drijfvoedering zijn toevlucht wil nemen, mag dit slechts doen, indien hij over een ruime voorraad honing of suiker beschikt. Immers door het toedienen van drijfvoeder heeft er een krachtiger volksontwikkeling plaats en het spreekt vanzelf, dat het broednest zware eisen gaat stellen aan de voedselvoorraad. Mocht een enigszins behoorlijke dracht uitblijven en de imker ook geen honing of suiker meer bezitten, dan zou het volk spoedig gaan verhongeren. In dit geval was de drijfvoedering dus speculatieve voedering, omdat men speculeerde op een dracht, welke uitbleef. Is de noodvoedering een voedering waarbij men de bijen onderhouden wil, door drijfvoedering wil men een krachtige vergroting van het broednest verkrijgen, om daardoor zeer vroegtijdig goede, sterk ontwikkelde volken te hebben. Als regel begint men met de drijfvoedering eerst, zodra de natuur, behalve wat nectar ook ruimschoots stuifmeel biedt. In onze Noordelijke streken is dit zo ongeveer in de eerste weken van April, soms zelfs nog wat later. Wie echter met deze drijfvoedering wil beginnen, bedenke wel, dat de volken nog voldoende onderhoudsvoedsel dienen te bezitten. Men heeft gezien, dat het doel van drijfvoedering is, het verkrijgen van vroegtijdig sterke volken. Bij de korfteelt zal dit uitlopen op een vroegtijdig zwermen. Indien men de bijen aan haar lot zou overlaten, dan beliep men zeer zeker de kans, dat men geen enkele hoofddracht behoorlijk zou kunnen benutten. Dit voorkomt men, door de volken vroegtijdig aan te zetten, door middel van drijfvoer. Door het toedienen van dit drijfvoer heeft de imker het | |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
in zijn hand, om de zwermen te laten afkomen op een voor zijn bedrijf, in verband met komende drachten, geschikte tijd, terwijl dan bovendien die zwermen en het af gezwermde volk weer op volle kracht zijn tegen de hoofddracht, welke in ons land zo ongeveer in Juli en in Augustus valt. De korfimker dient zich dus in te stellen op linde-, klaveren heidedracht. Te dien einde begint hij de volken in de eerste helft van April, bij minder gunstig weer wat later, aan te zetten door middel van honing, welke met water is verdund. Het is niet hetzelfde, welke honing men daarvoor gebruikt. Wie meent zijn volken eerst recht te trakteren op slingerhoning, zal bedrogen uitkomen. Deze honing is wel een best bijenvoedsel, maar aan drijfvoeder stelt men andere eisen. Daarvoor gebruikt men zgn. stamphoning. Stamphoning is zeer geëigend voor drijfvoer. Hij wordt bij het uitbreken der korven in de herfst in de ton gestampt.Ga naar voetnoot*) Daarvoor gebruikt de imker stukken raathoning, waarin zich tevens veel stuifmeel bevindt. Het ontwikkelende bijenlichaam heeft vet- en eiwitrijk voedsel nodig en de rijkdom aan eiwit en vet is in dergelijke stamphoning groot, Stuifmeel bevat bovendien veel vitaminen. Men voedert steeds tegen de avond, terwijl men 's morgens de al of niet ledige voederbakken onder de korven wegneemt, schoonmaakt en opbergt. Aanvankelijk wordt om de andere dag gevoederd in kleine hoeveelheden. Men geeft het voedsel zo warm mogelijk, onder het volk en liefst zo dicht mogelijk bij het broednest, in een verdunning van 1 op 3, n.l. 1 deel honing en 3 delen water (gemeten). Wil het volk het voedsel niet tot zich nemen, omdat het onder in de woning nog te kil is, dan zal men de korf even | |||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||
op de kop moeten stellen en wat honingwater tegen de binnenrand van de korf, over de raten en het volk moeten sprenkelen, om daardoor het volk ‘uit het winternest te halen’. Tevens smeert men wat dikkere honing aan de onderkant der raten. Nadat de korf weer omgedraaid is, zet men er het drijfvoer onder, hetgeen nu wel spoedig als een dankbare versnapering zal worden ontvangen. De bedoeling van het drijfvoederen is niet het vermeerderen van de voedselvoorraad. Feitelijk dient het aldus gegeven voedsel terstond te worden opgeteerd; de porties moeten dus aanvankelijk klein zijn. Geleidelijk worden ze groter gemaakt, daar allengs heel wat bijen geboren worden en heel wat meer mondjes te vullen zijn. Het is in ons land niet gebruikelijk, om het drijfvoeder met sterk riekende stoffen te vermengen. De Lüneburger heide-imker doet dit in de regel wel en gebruikt daarvoor het volgende mengsel:
Van dit mengsel wordt om de andere dag een theelepel vol, door ½ pond voeder gemengd. Daar dit mengsel, Salvolat genaamd, een zeer sterke geur verspreidt, dient men er zeer voorzichtig mee om te springen, om geen roverij uit te lokken. In geen geval geve men het, als de vlucht der bijen nog niet is beëindigd. Is men eenmaal begonnen met drijfvoederen, dan houde men er niet eerder mee op, dan nadat de voorzwerm afgekomen, of afgenomen is (behoudens indien er een goede natuurlijke dracht is), terwijl bij een drachtpauze of slecht weer zo nu en dan op de avonden, waarop geen | |||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||
drijfvoer gegeven wordt, wat suikerwater in grotere porties wordt toegediend. Honing is ook hier meer aan te bevelen. Sommige imkers geven bij voorkeur het voedsel des daags, bij goed vliegweer, vóór de bijenstand. Zij leggen daartoe honingresten, honingkapjes e.d. enige meters vóór de stand, b.v. in lege korven enz. Bij een stand van enige omvang vergemakkelijkt dit wel de arbeid en ik kan ook niet ontkennen, dat er dan een druk, levendig vliegen is waar te nemen, waaraan ieder volk, groot of klein, deelneemt, en deze vóórvoedering de volken buitengewoon aanzet. Toch zijn er practische bezwaren tegen deze wijze van voedering. Ten eerste, omdat de kans op roverij zeer groot is, ten tweede, omdat de kleinere volken dan zeer weinig voedsel tot zich nemen, en ten derde beloopt men ook de kans, dat men de bijen van zijn buurman voert en daarvoor dient de drijfvoedering toch niet. De drijfvoedering zal zo ongeveer 4 à 5 weken duren. Met minder dan 4 weken zal men niet toe kunnen, terwijl soms langer dan 6 weken de voedering moet worden voortgezet.
Er is bouwlust. De bijen zetten darrenraat aan.
Door de drijfvoedering zal het broednest ongemeen in omvang toenemen en zal men dan ook spoedig kunnen waarnemen, dat de bijen de besnoeide raten beginnen te verlengen. Aanvankelijk zijn deze verlengstukken bruin tot lichtbruin | |||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||
van kleur, later worden de vers gebouwde raten kanariegeel, om vervolgens in sneeuwwit over te gaan. Maak de volken gelijk sterk. Zodra de bijen een enigszins behoorlijk broednest beginnen te krijgen, dient men zijn volken gelijk sterk te maken, opdat niet het ene volk misschien begin Mei en het andere eerst in Juli, of zelfs later, de voorzwerm geeft. Hoewel dit gelijk sterk maken met de nodige omzichtigheid dient te geschieden, mag men het niet nalaten, omdat het voordeel van een gelijktijdig zwermen, d.i. in een tijdvak van plm. een week, niet misgelopen dient te worden.
Wasplaatjes welke men vaak op de bodemplank aantreft.
Volken worden gelijk sterk gemaakt, door de sterkere volken bijen te ontnemen en deze de zwakkere toe te dienen. Deze methode noemt men omvoeren en biedt het minste gevaar voor het te versterken volk. Tegen de middag zet men onder de sterke volken een gewoon etensbord, dat men met honing heeft bestreken en waarop men wat haksel, kort geknipt gras of iets dergelijks strooit. Binnen weinige minuten zal het bord vol zitten met jonge bijen. Voorzichtig neemt men het bord nu weg en schuift het onder het te versterken volk. | |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
Misschien zullen enkele oudere bijen weer terug vliegen, het grootste gedeelte blijft en versterkt het volk belangrijk. Men kan dit zo vaak herhalen, als men nodig oordeelt. De aldus toegevoerde bijen worden zonder vechterij aan genomen, omdat zij met gevulde honingblaasjes komen en dus welkom zijn. Nog een tweede methode kan men toepassen, een methode echter, welke niet zonder gevaar is en soms aan menig bijtje en zelfs menige koningin het leven kan kosten. Men noemt deze methode ‘omzetten’ en dit omzetten mag uitsluitend geschieden bij goede dracht, Midden op de dag, bij een druk in- en uitvliegen, neemt men een volkrijke stok van zijn plaats en zet deze op de plaats van een volk, dat men wil versterken. Dit laatste komt op de plaats van het eerste te staan en de gehele manipulatie is afgelopen. Gemakkelijker en eenvoudiger kan het niet, maar, zoals gezegd, zonder gevaar is het ook niet. Men zal dan ook goed doen een oogje in 't zeil te houden en toezien of vechterij plaats vindt. Is dit het geval, dan zet men direct de volken weer op hun oude plaats terug. Toch ontdekt men later soms, dat één of beide volken moerloos geworden zijn, dus voorzichtig! Om nog een heel andere reden geef ik aan het ‘omvoeren’ de voorkeur. Een broednest kan slechts goed verzorgd worden, indien er veel jonge bijen zijn. Bij het ‘omvoeren’ voegt men jonge, doch bij het ‘omzetten’ oude bijen toe! Heeft men kleine volkjes op zijn stand, dan experimenteert men hiermede niet. Het blijven steeds armoedsvolkjes en men zal zich heel wat schade berokkenen, indien men zijn beste volken bijen gaat aftappen, om daarmede de kleintjes van dienst te zijn. Wil men ze niet opruimen, wat ik zeer sterk zou adviseren, houdt ze dan in 't leven, doch verknoei uw andere volken er niet voor. De aldus behandelde volken zullen in een kort tijdsvak | |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
een eerste zwerm, voorzwerm, geven en hiermede heeft men zijn bedrijf heel wat vereenvoudigd. Het ideaal is eerst bereikt, indien alle voorzwermen zijn afgekomen, vóórdat de eerste nazwerm zich meldt. Zijn dan alle voorzwermen nog niet afgevlogen, dan zal men zijn toevlucht moeten nemen tot het maken van een kunstzwerm, waarvoor naar ‘Het maken van kunstzwermen’ verwezen wordt. Het zal in Mei wel niet vaak voorkomen, dat een volk moerloos wordt en geen gelegenheid meer heeft, om zelf een moer te kweken. Mocht dit het geval zijn, voordat het volk darrenbroed aangezet heeft, dan kan men het omjagen met een volk dat reeds wel zover is. Men jaagt daartoe beide volken uit hun woningen en slaat het moerloze volk in de korf, waaruit het moergoede volk gekomen is en dit laatste werpt men op het werk van het moerloze volk, terwijl men de korven van plaats verwisselt, opdat elk volk zijn eigen vlucht blijft behouden. Dit omjagen past men slechts toe, indien het moerloze volk belangrijk zwakker is dan het andere, anders kan men het beter een nieuwe moer geven. | |||||||||||||
e. Vergroting van het broednest bij kasten en boogkorven.We hebben nu het verloop gezien van de ontwikkeling van het broednest in korven. Feitelijk hebben wij weinig aan dat broednest gedaan, alleen de volken met drijfvoeder aangezet en, waar nodig, hen met bijen versterkt. Bij de losse bouw kan men zich het werk veel vergemakkelijken en ook meer intensief tot de vergroting van het broednest bijdragen. Zowel de kast- als de boogkorfvolken wordt, evenals de ronde korf, drijfvoeder gegeven, geheel op dezelfde wijze als bij ronde korven is beschreven. Men kan echter hier iets méér doen, iets wat feitelijk de | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
drijfvoedering kan vooraf gaan. Zodra men zich voorneemt met de drijfvoedering te beginnen, licht men de raampjes, waarop zich broed bevindt, uit de woning en krabt van de nog verzegelde honing met een etensvork de dekseltjes stuk. In de handel zijn hiervoor zgn. ontzegeleggen en zelfs ontzegelschaven verkrijgbaar. Deze instrumenten zijn echter overbodig. Nu hangt men de raten weer in, de bijen zullen zich op die ontzegelde honing werpen, terwijl de koningin rijkelijker zal gevoed worden en daardoor een verhoogde activiteit aan de dag legt en meer eieren zal afzetten. Breidt het broednest zich later ook over de andere raten uit, dan handelt men weer evenzo, waarna men met het toedienen van drijfvoeder kan beginnen, tenzij men er de voorkeur aan geeft, dit reeds tegelijk met het ontzegelen te doen. Het drijfvoederen dient zo mogelijk steeds van onderen te geschieden. Wordt het broednest wat groter, dan begint men met dit nest centraal te verwijden. Daartoe neemt men een van de buitenste raten - indien die nog goed is - weg en hangt deze, na de honing ontzegeld te hebben, tussen twee raten met hoofdzakelijk uitlopend broed. Meer dan één raat, in het broednest hangen, moet men voorlopig nog nalaten. Ook hangt men in deze tijd van het jaar nog geen kunstraat bij; daarvoor is de bouwdrift nog niet voldoende aanwezig. Door het drijfvoederen en het hangen van ledige ramen tussen die met uitlopend broed, wordt ongemeen bijgedragen tot de uitbreiding van het broednest en men zal terdege acht moeten geven op de honingvoorraad, welke wel zeer spoedig geheel verbruikt zal zijn. In die dagen is er veel stuifmeel nodig en waar de natuur dit niet biedt, zal men moeten helpen. Vroeger maakte men wel gebruik van verschillende meelsoorten, welke men vóór de stand op een darrenraat ter | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
beschikking van de bijen stelde. Hoewel de bijen het meel vlot verzamelen en in de cellen opbergen meent men, dat het voor broedvoedsel ongeschikt is, zoals onderzoekingen aan het licht gebracht hebben. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor zgn. edelsojameel (meel van Sojabonen waaraan de bitterheid is onttrokken). Men kan dit meel met een suiker- of honingstroop bevochtigen en in de cellen van een raat drukken en deze raat tegen het broednest hangen. Men kan het ook op een windstil plaatsje vóór de stand zetten, Volgens Dr. Haijdak (v/d Universiteit van Minosota U.S.A,) kan men ook gebruik maken van meel van katoenzaad. Hier te lande wordt ook wel gebruik gemaakt van verse afgeroomde melk of geklutst ei, welke met suiker of honing vermengd een uitstekend drijfvoeder vormt. Van deze laatste hulpmiddelen mag men slechts per dag en per volk een eetlepel toedienen. Ook mag men slechts voor 1 dag tegelijk van dit mengsel aanmaken. Stuifmeel is echter niet volkomen te vervangen. Een goede stuifmeeldracht komt dus het meest de ontwikkeling van het broed ten goede.
Schematische voorstelling van het broednest in 't voorjaar.
(Tussen 2 raten uitlopend broed is een ledige uitgebouwde raat ingehangen.) Met het vergroten van het broednest gaat men geleidelijk voort, totdat er niets meer te vergroten is. Is het doel bij de korf teelt de volken zo spoedig mogelijk | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
op ‘zwermhoogte’ te brengen, bij de kastvolken moet men zorgen de zwermkoorts verre te houden. Hier brengt men de volken op ‘vlieghoogte’, d.w.z. dat de kastvolken een maximale hoeveelheid veldbijen kunnen uitzenden, zonder in zwermdrift te geraken. Ook de kastvolken mogen geen merkbare verschillen in sterkte aanwijzen en men dient deze dus eveneens gelijk sterk te maken. Hierbij kan men heel wat gemakkelijker en vlugger te werk gaan, dan bij de korfvolken, terwijl de volgende methode absoluut ongevaarlijk is. Men ontneemt daartoe de sterkere volken een of meer raten gesloten broed en hangt deze naast het gesloten broed in de te versterken volken, echter zorg dragende, dat het broed door de bijen nog goed bezet kan worden. Men hoede zich dus voor overdrijving en geve aanvankelijk niet meer dan één raat. Open broed inhangen, zou het paard achter de wagen spannen zijn. Immers, het kleinere volk heeft gebrek aan werksters en hoe spoediger het die krijgt, des te eerder komt het op sterkte. Daarom gaan sommige imkers nog een stapje verder en nemen de raten gesloten broed met de daaraan hangende bijen uit de woning, laten de vliegbijen afvliegen en geven de raat met de bijen die er nog op zitten - alle jonge bijen dus - aan het te versterken volk. Op deze wijze bespoedigt men de versterking niet onbelangrijk. Eind April, soms zelfs iets eerder, kan men tevens kunstraten inhangen. In het algemeen doet men dat niet eerder, dan nadat men bij zijn volken een zekere bouwlust heeft waargenomen, b.v. als de cellen aan de bovenkant door de bijen met nieuw was wat wit worden gemaakt. Kunstraten moeten snel worden uitgebouwd en mogen slechts worden gegeven, indien het weer gunstig en er dracht is, of gevoederd wordt. Blijven kunstraten lang onuitgebouwd in de woning hangen, dan beginnen zij te scheuren of te trekken, zodat | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
men dan geen mooie raten krijgt. De plaats waar men de kunstraten wil inhangen, is niet onverschillig. Kunstraten hangt men (althans in deze tijd van het jaar), niet midden in het broednest tussen twee broedraten, maar wel tussen de stuifmeelraat, welke het broednest afsluit en de daaropvolgende honingraat. Dáár zitten de meeste bouwbijen, n.l. aan peripherie van het broednest, en daar zullen dan ook in April of begin Mei het netst de kunstraten worden uitgebouwd. Zijn de cellen eenmaal opgetrokken, dan kan men die raten zonder bezwaar tussen twee raten uitlopend broed hangen, zoals straks is beschreven; gewoonlijk laat men ze echter op hun plaats hangen.
Schematische voorstelling van het broednest in April/Mei met ingehangen kunstraten.
Is de broedkamer bijna geheel met broed en bijen gevuld, dan komt het er minder op aan, waar men die kunstraten hangt. Echter het liefst tussen twee raten uitlopend broed; nimmer tussen twee in aanbouw zijnde honingraten, of raten open broed. Is er een goede, overvloedige dracht, dan zij men zeer voorzichtig met het inhangen van kunstraat of uitgebouwde raat in het broednest, daar die raten dan vol honing gebracht worden vóórdat de koningin gelegenheid krijgt ze met eieren te beleggen en het broednest dan | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
De ingehangen kunstraat wordt uitgebouwd.
gedeeld wordt, wat onder alle omstandigheden dient te worden voorkomen. Zelfs bij overvloedige stuifmeeldracht overtuige men zich, of misschien het broednest niet door een stuifmeelraat gedeeld wordt. Waar dit het geval mocht zijn, brenge men die stuifmeelraat buiten het broednest. | |||||||||||||
Het zwermen en de zwermbehandeling.
| |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
in een lage bessenstruik, of laagstam appel- of perenboompje, Soms ook in een doornenhaag, of struikgewas.
De zwerm trekt uit.
Is de ontwikkeling van het bijenvolk gunstig verlopen en is het weer ten tijde van het afvliegen zeer mooi, dan zal de voorzwerm ook een aardig gewicht hebben. Kalm vliegt de zwerm aan, enkele bijen vliegen nog wat heen en weer, doch spoedig komt de bijentros tot rust. Hierop heeft de imker gewacht en hij begeeft zich met een zwermkieps naar de plaats van de hangende zwerm, houdt met de linkerhand de kieps dicht onder de zwerm stevig vast en rukt met de rechter aan de tak waaraan de zwerm hangt. Deze stort bijna geheel in de zwermkieps, terwijl de rest onder zwermgezang weer haar dolle vlucht begint. Geen nood! De imker zet het zwermkorfje met de open zijde van de zon af gekeerd onder de boom, struik of heg waaraan de zwerm hing en laat de bijen aanvliegen. Is bij het inslaan in het korfje de moer meegekomen, wat in de regel het geval is, dan zullen heel spoedig alle bijen zich verzamelen om en in het schepkorfje. Is het volkomen rustig (men behoeft niet op de laatste bij | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
De bijentros is tot rust gekomen.
| |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
te wachten), dan wordt het korfje met een bijendoek gesloten en op een schaduwrijk plekje, beter nog in de koude donkere kelder, opgehangen of op zijn kant gezet, zodat voldoende lucht kan binnendringen. Is de moer niet meegekomen, dan vliegt de zwerm weer aan en zal men nogmaals moeten scheppen. Voor beginnende-, nog niet ‘steekvaste’ imkers, verdient het aanbeveling, om bij het scheppen de linkerarm met een doek te beschutten. In de regel overtuigt men zich direct na het scheppen, of de moer in de kieps is. Wie enige tijd met bijen omgegaan heeft, zal hiermede weinig moeite hebben; wie nog geen ervaring heeft, zal moeten, af wachten of de zwerm in de korf blijft. Indien dit het geval is, dan is de moer aanwezig, anders zullen de bijen spoedig zoekend rondlopen en de korf verlaten. Het is verkeerd de zwerm te lang te laten hangen. Voorzwermen blijven wel langer zitten dan nazwermen, maar een geschepte en opgedoekte zwerm kan ons niet meer ontsnappen. Het zo spoedig mogelijk scheppen is ook daarom noodzakelijk, omdat dezelfde dag nog meer zwermen kunnen komen en zich dan gaarne bij een reeds hangende zwerm aansluiten. In de derde plaats is spoedig scheppen nodig, omdat verschillende vliegbijen zich reeds gaan oriënteren en dan voor een groot deel voor de zwerm verloren geacht moeten worden. Niet altijd gaat een zwerm op een gunstige plaats zitten.
Zwermvangbeugel.
Schepkorf op vork.
| |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
HET SCHEPPEN VAN ZWERMEN.
I. Meest voorkomende manier. II. Als de zwerm zich om een boomstam legert. III. Bij waardeloze tak. IV. Na het scheppen vliegen de overige bijen aan. | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
Waar geen laag houtgewas staat, verdwalen zij soms in hoge bomen, ver buiten imker's bereik. Hangt een zwerm aan een tak van een hoge boom, dan kan men trachten hem te bereiken door gebruik te maken van een ladder of trap. Hangt hij ook dan nog te hoog, dan kan men de schepkorf aan een hooivork b.v. bevestigen en op deze wijze gelukt het vaak een hoog hangende zwerm te bemachtigen. Voor dergelijke hoge zitplaatsen zijn in de handel zwermzakken verkrijgbaar. Men kan die het best vergelijken met een grote beugeltas, waaraan een hiel voor de bamboesteel. Op de grond of op een ladder staande, brengt men de geopende zak zo dicht mogelijk bij de zwerm, liefst zó, dat deze geheel in de zak hangt. Een flinke duw met de beugel tegen de tak, of door een helper welke met een haak de tak schudt, en de zwerm laat los en valt in de zak. Door middel van een touw kan men de beugels van de zak dichtknijpen. De aldus gevangen zwerm kan men in een schepkorf overbrengen, welke men b.v. aan een lagere tak ophangt, om de nog rondvliegende bijen op te vangen. Zeer zelden gaat echter een voorzwerm zo hoog zitten. Soms treffen we een zwerm aan om de stam van een boom en is deze voor een groot deel met bijen bedekt. Natuurlijk is het hier niet mogelijk, om de zwerm er af te schudden. Daar de bijen niet in een tros bijeen zitten, is het niet moeilijk de koningin te zoeken. Heeft men die gevonden, dan grijpt men haar met een vlugge beweging en doet haar in een moerhuisje, dat men in de schepkorf steekt. Een kluitje bijen wordt er met een bijenborstel of vleugel bijgeveegd en het korfje op zijn kant tegen de stam van de boom gezet. Na enige tijd zullen de overige bijen zich bij die in het kiepsje voegen. Kan men de moer niet vinden, dan tracht men door vegen, beter nog door het scheppen met een houten lepel, de bijen | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
in het schepkorfje te doen.
De zwerm heeft zich in een knooppunt van takken vastgehecht.
Door het vegen worden de en lastig voor den imker, zodat men het vegen zo mogelijk moet vermijden, vooral als de zwerm aan de openbare weg hangt met het oog op publiek en verkeer. Een geliefdkoosde plaats is vaak een verbindingspunt van verschillende takken of twijgen en dit is voor het scheppen wel een van de lastigste plaatsen. Ook hier kan het lepeltje goede diensten bewijzen. Het spreekt echter vanzelf, dat men vlug moet werken, anders zijn de bijen uit het schepkorfje reeds weer opgevlogen, als een volgende lepel wordt bijgevoegd. Gelukt het niet op deze wijze de zwerm te bemachtigen, dan drijft men hem door middel van de carbollap naar een gemakkelijker plaats en tracht hem dan te scheppen. Meestal gelukt het scheppen wel, als men gebruik maakt van een bebladerde tak, welke men in de bijentros steekt. Na enkele ogenblikken hebben zich aan die tak hele trossen bijen gehecht en soms gelukt het ook de koningin op deze manier te pakken te krijgen, waarna de rest vanzelf het korfje binnenvliegt. Ook doornhagen zijn minder prettige schepplaatsen. Door wat takken met een snoeischaar weg te knippen, gelukt het dan bij de tros te komen en deze te scheppen. Zit de tros dicht tegen de bovenkant der haag aan, dan | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
kan men de schepkorf, voorzien van een stukje open broed, met de open zijde boven de bijentros plaatsen. Voorzichtig drijft men de bijen met de carbollap of wat rook naar boven, todat er heel wat bijen in de schepkorf zitten. Na verloop van tijd komt de rest der bijen in het kiepsje en kan men dit met een bijendoek afsluiten.
Zwermkieps, gewoonlijk echter zonder vlieggat.
Soms ligt een zwerm op de grond, misschien omdat de moer vleugellam is. Ook in dit geval zet men er het korfje omgekeerd op en laat de bijen oplopen. Men zorgt er echter voor, dat er enige ruimte blijft tussen korfrand en grond, anders zouden de bijen kunnen stikken, bovendien moet de rand van de schepkorf in contact met de bijen staan. Hangt een zwerm aan een dunne tak of twijg van een waardeloze boom of struik, dan knipt men met een snoeischaar de tak of twijg af. Met de linkerhand houdt men dan het takje vast, dicht bij de bijentros. Nazwermen zijn vaak lastiger te scheppen. Ze zijn veel onrustiger dan voorzwermen en gaan soms in kleine trosjes verspreid hangen; elk met een jonge moer. Vliegt zo'n nazwerm aan, dan wacht men niet te lang met scheppen. Wanneer men denkt, dat er voldoende bijen voor een zwerm zijn aangevlogen, schept men het volkje, doekt het onmiddellijk op en brengt het zover mogelijk van de aanvliegplaats, liefst weer in de donkere koele kelder, waar de bijen tot rust komen. De nog rondvliegende bijen zoeken spoedig de oude woning weer op. Wanneer een nazwerm een hoge zitplaats wil innemen en men heeft toevallig op een gemakkelijker te bereiken plaats een nazwerm hangen, dan schept men deze onmiddellijk. Hierdoor ontstaat weer die eigenaardige zwermzang, die voor de hoogvlieger vaak aanleiding is om van richting te | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
veranderen en zich te voegen op de plaats van de geschepte zwerm, welke men nu spoedig wegneemt, of naar wens kan laten staan. Ook door middel van een zwermspuit, spiegel of het werpen met zand, gelukt het wel eens de zwerm tot het zoeken van een lager gelegen zitplaats te bewegen. Beter is het echter te zorgen, dat er voldoende gelegenheid bestaat, om gemakkelijker te bereiken punten in te nemen, waartoe vaak zgn. zwermlokkers worden gebezigd. Deze bestaan uit een plankje, waarop een stuk ruw boomof kurkschors is bevestigd. Het slaan met deksels, pannen enz., zoals vroeger veel gebeurde, heeft weinig of geen zin. Hebben de bijen eenmaal een voorliefde voor een bepaalde plaats en is deze plaats voor den imker moeilijk te bereiken, of voor het scheppen van de zwerm minder verkieselijk, dan verontreinige men die plaats, door er teer, varkensmest, of andere kwalijk riekende stoffen op te smeren. | |||||||||||||
b. Scheiden van op elkaar gevlogen zwermen.Bij standen van enige betekenis komen vaak meerdere zwermen òf gelijktijdig, òf kort na elkander af, vóór dat de imker gelegenheid gehad heeft de eerste zwerm te scheppen. Is het weer lange tijd koud en guur geweest, of heeft het enige dagen na elkaar geregend, dan komen op een mooie dag vaak heel wat zwermen tegelijk, of kort na elkaar, los. Bij de voorjaarsbehandeling hebben we gezien, dat vóór de eerste nazwerm valt, alle voorzwermen gekorfd dienen te zijn. Het kan dan niet voorkomen, dat vóór- en nazwermen op elkaar vliegen, wat voor beiden steeds slecht afloopt.
Moerkooitje.
Vallen twee voorzwermen samen, dan stort men, na de dubbele zwerm geschept te hebben, de bijenmassa op een plank of laken, zoekt vlug de moeren | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
uit, sluit deze elk afzonderlijk in een moerhuisje op en steekt elk in een schepkorfje vast. Deze schepkorfjes zet men vlak bij de bijenmassa. Elke zwerm zoekt zijn eigen moer op en de zwermen zijn gescheiden. Ook kan men beide zwermen, nadat zij geschept zijn, op een wit laken storten, nadat men twee schepkorfjes schuin op het laken heeft opgesteld. Met een veer veegt men de bijen uit elkaar en ziet men een moer, dan drijft men deze naar een der korfjes toe, of men vangt haar en steekt haar in een koninginnekooitje in het kiepsje. De andere moer drijft men naar het andere korfje en ook op deze wijze scheidt men vrij gemakkelijk de saamgevlogen voorzwermen. Vliegen er meer dan twee voorzwermen samen, dan mag men blij zijn, er twee heelhuids in de schepkorfjes te krijgen. Vliegen nazwermen samen, dan is het scheiden al heel gemakkelijk, daar zich vaak heel wat koninginnen in elke zwerm bevinden. Zowel bijen van verschillende voorzwermen als bijen van verschillende nazwermen verdragen zich onderling meestal goed. Bijen van nà- en van voorzwermen dulden elkaar niet, doch vechten, dat het een aard heeft. Heeft men te doen met saamgevlogen nazwermen, dan schudt men een deel er van in een schepkorfje, hetwelk men op een verder afgelegen plaats in de schaduw neerzet; de rand zet men op een steen of iets dergelijks. De rest schept men kunnen in een ander korfje en laat dit op de plaats staan. Spoedig zal men kunnen zien, of zich in elk der kiepsjes één of meerdere moeren bevinden, daar dan elk volkje tot rust komt. Toch zal het goed zijn zich van de aanwezigheid van een moer te overtuigen. Is men hier zeker van, dan doekt men de korfjes op en hangt ze op een schaduwrijke plaats aan een boomtak, ver uit elkaar, na zo nodig de bijen gelijk over de korfjes verdeeld te hebben. | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Beter dan scheiden, is het op elkaar vliegen van zwermen te voorkomen, vooral als vóór- en nazwermen gelijktijdig of kort na elkaar kunnen afkomen, of men prijs stelt op het behouden van moeren van een bepaald volk. Vliegt een zwerm aan en maakt een ander volk aanstalten tot zwermen, dan hangt men over het aanvliegende volk zo mogelijk een natte zak, terwijl men de pas afkomende zwerm naar een andere plaats tracht te dwingen, door middel van een spiegel, waarin men de zonnestralen opvangt en deze op de vliegende bijen kaatst. Of men bespuit de zwerm met de zwermspuit, of werpt fijn zand door de vliegende bijen, waarop deze spoediger gaan zitten en van de reeds zittende zwerm worden afgeleid. Op grote korfstanden maakt men wel gebruik van een of meerdere zwermfuiken. Reeds vroegtijdig worden deze tulen zakken aan een stok bevestigd en vóór de korf, waarvan men een zwerm verwacht, geplaatst. Zodra het volk aanstalten maakt tot zwermen, wordt vlug het andere gedeelte van de zwermfuik met oognagels aan de korf bevestigd en de zwerm krijgt geen gelegenheid weg te vliegen. Hij stort zich dan in de fuik en is gevangen. Op standen waar geregeld mensen aanwezig zijn, zijn deze zwermfuiken wel aan te bevelen. Toch worden zij in ons land weinig gebruikt. Dergelijke fuiken worden soms ook wel voor kastvolken gebezigd; ze zijn dan anders geconstrueerd. | |||||||||||||
c. Samenvoegen en teruggeven van zwermen.Het gebeurt wel eens, dat men zwermen wil samenvoegen omdat de zwerm te klein is uitgevallen, of ook wel omdat men geen woningen meer beschikbaar heeft, of zijn stand niet wenst uit te breiden. Zoals hiervoor reeds is gezegd, kan men geen voorzwermen ongestraft bij nazwermen voegen; alleen gelijknamige zwermen lenen zich daartoe. Wenst men twee voorzwermen bij elkaar te voegen, dan zoekt men uit één de moer en stort de bijen op de andere | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
zwerm, na beide met wat honing- of suikerwater, of één of ander sterk riekende vloeistof (kruidnagelwater), te hebben besprenkeld, Een goed middel is ook het sap van fijn geknepen darrenbroed. Het verenigen heeft dan zonder vechten plaats, maar men zal goed doen het verenigde volk gedurende een nacht in de koele kelder tot rust te laten komen; men kan de moer desnoods in een moerkooitje opsluiten. Onnodig te zeggen, dat men de slechtste moer doodt. Met nazwermen heeft men minder moeite. Zonder enige, voorzorg kan men zoveel nazwermen bij elkaar voegen als men wenst, ja zelfs nazwermen welke op verschillende dagen gevallen zijn, laten zich gemakkelijk verenigen, indien nog geen der moeren bevrucht is. Wil men secuur te werk gaan, dan bestrooie men beide zwermen met wat meel, maar nodig is dit niet. Een nacht huisarrest is echter geen overbodige luxe. Heeft men voldoende volken opgezet en wenst men niet meer te vermeerderen, dan behoeft men met eventueel nog komende zwermen niet verlegen te zijn. Komt een late voorzwerm af, dan kan men de moer uitvangen, deze doden en de zwerm laten terugvliegen. Betreft het een nazwerm, dan kan men evenzo te werk gaan, maar aangezien het vinden van moeren uit een nazwerm wat lastiger is dan uit een voorzwerm, laat men dit in de regel na. 's Avonds geeft men dan de zwerm weer terug, na van het afgezwermde volk alle moerdoppen te hebben uitgesneden. De volgende dag zal men de overtollige moeren dood op de bodemplank vinden; het volk zwermt dan niet weer. Op deze wijze kan men zwakkere volkjes heel goed met bijen versterken, hetgeen de imker ‘lappen’ noemt. Verschillende imkers, die gedurende de zwermtijd niet op hun stand aanwezig kunnen zijn en toch geen zwermen willen verliezen, knippen van de moer reeds in het voorjaar één of beide vleugels gedeeltelijk af. Vliegt de zwerm nu af, dan loopt de moer mede, doch valt vóór de kast op de grond, waar zij meestal gezelschap krijgt van een | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
handjevol bijen. De rest van de zwerm vliegt nu op de kast terug. Acht dagen daarna moeten dergelijke volken grondig op moerdoppen gecontroleerd worden en alle op een na worden uitgesneden. Nog beter kan men wachten tot de moer fluit en dan alle moerdoppen grondig ververwijderen. Men laat het volk één moer behouden. Trekt tijdens het zwermen bij buiïg weer een wolk voor de zon, dan keert de zwerm eveneens terug.
Alley's Trap.
Hetzelfde bereikt men, indien tijdig een Alley's Trap is voorgeplaatst. Sommige imkers maken van die wetenschap gebruik, door tijdens het zwermen de koningin, zodra zij zich aan het vlieggat vertoont, weg te vangen en in een moerkooitje te doen. Vlug nemen zij nu de korf weg en zetten er een ledige voor in de plaats, nadat zij het kooitje met moer er in bevestigd hebben. De zwerm komt nu terug en vliegt aan op de ledige korf. Zodra de zwerm in de korf getrokken is, wordt het vlieggat gesloten, de korf toegebonden en de moederstok weer op de oude plaats gezet. | |||||||||||||
d. Zwermen opzetten.Het in een nieuwe woning brengen van een zwerm noemt men gewoonlijk een zwerm opzetten. Reeds vroegtijdig heeft men gezorgd de woningen, waarin zwermen gehuisvest zullen worden, voor het opnemen van die zwermen geschikt te maken. De ronde korf wordt voorzien van een voorbouw, welke bedoeld is als een grondslag voor de te bouwen raten. Hiertoe neemt de imker de omgekeerde korf, met het vlieggat naar zich toe gekeerd, voor zich. Een plm. 1 c.m. dikke aangepunte spijl, liefst van vuilbomenhout, (Rhammus Frangula), wordt even uit het midden door de | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
De meest juiste wijze van spijlen.
korfwand gestoken, beginnende aan de vlieggatzijde en eindigende in de achterwand van de korf. De ruimte tussen de spijl en de kop van de korf moet ongeveer 3 à 4 c.m. bedragen. Tevoren heeft men reeds enige malen bebroede raat, die echter niet te oud mag zijn, gereed gemaakt in stukken van plm. een hand grootte. Zo'n stuk wordt tegen de spijl aan geplaatst, rakende de kop van de korf. Zo nodig snijdt men het stuk op maat. Nu steekt men vlak langs het stuk raat wederom een soortgelijke spijl, zodat de raat tussen de twee spijlen opgesloten zit. Aan de andere zijde van de eerst ingestoken spijl, plaatst men nu ook zo'n stuk raat, hetwelk eveneens door een spijl wordt opgesloten. Biedt de kop meer ruimte, dan kan men hiermede voortgaan, er zorg voor dragende, dat de raten precies van voor naar achter lopen en evenwijdig naast elkaar gelegen zijn, Nu draait men de korf een kwartslag om, zodat het vlieggat naar rechts gekeerd is. Vlak onder de raten wordt nu door de strowand (niet tussen de wrongen) een spijl gestoken, zodat de aangebrachte raten verankerd zijn en bij het omdraaien van de korf niet kunnen uitvallen. Er zullen nu nog meer spijlen moeten worden aangebracht. Deze spijlen dienen om de raten te steunen en zullen dus niet evenwijdig met deze mogen lopen. Men spijlt zó, dat de achterzijde van de korf zoveel mogelijk vrij blijft, met het oog op het winnen van raathoning. Reist men met de bijen, dan zullen enkele spijlen méér goede diensten bewijzen. Overigens geve men niet te veel spijlen. | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
De korf is nu klaar voor het ontvangen van de zwerm. Nog niet-gebruikte korven worden vóór het spijlen met een bosje stro eerst even uitgebrand en met fris gras wat schoon gewreven; dit verdient echter ook aanbeveling bij korven welke reeds eerder in gebruik waren. De voorzwerm wordt de avond van de dag waarop de zwerm gevallen is, na het ophouden der vlucht, in de korf geslagen. Hiertoe plaatst men de korf op zijn kop, maakt voorzichtig de bijendoek van het schepkorf je los, keert dit korfje boven de gespijlde korf om en slaat met enige forse slagen de zwerm in zijn nieuwe woning. Even laat men de bijen zich vasthechten, waarna de korf op zijn plaats in de stand wordt gezet. Wil men nazwermen opzetten, dan laat men die liever eerst nog een nacht opgedoekt in de kelder staan. De eventuele meerdere moeren worden door de bijen gedood en het volk komt dan gedurende de nacht tot rust en voelt zich één. 's Morgens vroeg, of beter nog tegen de avond, wordt de nazwerm op precies gelijke wijze als de voorzwerm in de woning geslagen. Kan men het doen, dan plaatst men de nazwermen liefst zo dicht mogelijk bij de grond; nodig is dit echter niet. Moet de zwerm gehuisvest worden in een kast of boogkorf, dan kan men deze uitrusten met kunstraat of uitgebouwde raat. Voorzwermen geeft men steeds volle bladen kunstraat of geheel uitgebouwde raampjes. Nazwermen kan men zonder bezwaar aanvangsstrepen kunstraat geven.
Raampje met een streepje voorbouw.
Deze hebben zelfs wat voor bij gehele bladen kunstraat, daar zwermen gaarne bouwen en nazwermen de bouw keurig uitvoeren. Men bedenke echter, dat bij het geven van volle bladen kunstraat de kast spoediger | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
gevuld is en men zeker is van een goede ratenbouw, vooral wanneer de ramen van draad voorzien zijn. Voorzwermen hebben de gewoonte vrij spoedig, na plm. 10 dagen grof werk te maken. Door flink te voeren, helpt men ze vaak over die onhebbelijkheid heen. Het inbrengen van een zwerm in een bijenkast welke van boven behandelbaar is, b.v. de Simplex- of dergelijke kasten, levert weinig moeilijkheden op. Op de broedkamer wordt een andere broedkamer of een honingkamer zonder raampjes geplaatst en de zwerm hierin gestort. Inplaats van een 2e broedbak op te zetten, kan men voorlopig óók een paar raampjes uit het midden weg nemen. Men behoeft niet beangst te zijn, dat de opvliegende bijen verloren gaan. Spoedig vinden zij het geopende (!) vlieggat, of keren in het ergste geval naar de oude woning terug, waar zij met grote vreugde worden ontvangen. Mochten bijen tegen de kant van de bovenste bak oplopen, dan worden zij voorzichtig met een nat gemaakte bijenborstel of vleugel naar beneden geveegd en een bijendoekje luchtig op de raampjes gelegd. De kast wordt verder met het dak gesloten. Er zijn imkers, die er een behagen in scheppen de zwerm in de kast te laten lopen. Nadat de kast in gereedheid is gebracht, brengt men daartoe voor het geopende vlieggat een plank aan, waarop een witte doek is vastgemaakt. Men stort de zwerm uit de kieps op de doek en schuift met een houtje of lepel een aantal bijen vlak voor het vlieggat. Spoedig zullen ook de andere bijen naar binnen lopen en zodra de moer naar binnen gaat, wordt het tempo versneld. Op grotere bijenstanden, waar vaak verschillende zwermen moeten worden gehuisvest, houdt deze methode echter te lang op. Levert het bevolken van een van boven behandelbare kast weinig moeilijkheden op, het bevolken van een kast, welke van achter behandeld moet worden, is een waar genot. De deur wordt geopend en een passend blik, met opstaande wanden, enige c.m. in de woning geschoven. Een | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
Bevolken van Bijenkasten.
stuk buigzaam karton is ook goed. Men slaat nu de zwerm op dat blik of stuk karton en zodra de rakkers grond onder de voeten voelen, lopen zij de kast binnen. Weifelen ze wat, dan is het voldoende met een vleugel of bijenborstel een kluitje bijen naar binnen te vegen, de rest volgt vanzelf en het is een lieve lust de diertjes in drommen de woning te zien binnentrekken. Boogkorven bevolkt men als ronde korven. Men zet de boogkorf op de kop, slaat de zwerm er in, laat de bijen tussen de raten lopen, desnoods een klein wolkje rook nageven en de boogkorf is bevolkt. Heeft men de kasten met het dak gesloten, dan bedwingt men zijn nieuwsgierigheid tot de volgende middag. De bijen zijn intussen begonnen haar nieuwe woning in orde te maken, strootjes, onreinheden e.d. worden door | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
hen verwijderd en men ziet zelfs bijen met stuifmeel, aanvankelijk nog in geringe hoeveelheden, de woning binnenkomen. Nu moet men echter even inspecteren of het volk in het midden der woning zit. Is dit niet het geval, dan brengt men het in het midden, wat heel gemakkelijk gaat. Zit b.v. het volk in het rechtergedeelte der kast op b.v. 5 raampjes, dan neemt men 2 raampjes weg, schuift de overige raampjes geheel naar links en hangt de uitgenomen raampjes in het vrijkomende gedeelte. Tegelijkertijd even nazien of misschien kunstraat is losgelaten, wat wel eens kan voorkomen. Is dit het geval, dan die raat uitnemen en verwisselen met een nieuwe raat. Korven mag men de eerste drie dagen niet omdraaien. De pas aangezette jonge bouw is zeer broos en breekt gemakkelijk af. Wil men ook de korven inspecteren, dan beurt men die met beide handen rechtstandig omhoog, tot boven het
Spoedig na het huisvesten van de zwerm wordt reeds stuifmeel gehaald.
| |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
hoofd, zodat men er van onder in kan kijken. Er zal weinig meer te zien zijn dan een grote hoeveelheid bouwende bijen. Men wachte liever enige dagen en keert dan de korf voorzichtig om. Wie meent zijn jonge zwermen te kunnen dienen door ze direct voedsel te geven, komt meestal bedrogen uit. De bijen hebben heel wat voedsel op reis medegenomen en nog geen voldoende hoeveelheid cellen gebouwd om het voedsel op te bergen. Ze zijn er mee verlegen en heel dikwijls gebeurt het, dat de bijen, indien men ze te vroeg voert, de woning weer verlaten en elders fortuin zoeken. Met het voederen van zwermen wachte men dus tot na de derde dag; dan is het gevaar voor wegvliegen geweken. | |||||||||||||
e. Zwermverzorging.Men moet niet menen, dat, als alle zwermen behoorlijk gehuisvest zijn, de imker op zijn lauweren kan gaan rusten. Integendeel, de zwermtijd en de tijd daarna behoren tot de drukste van het imkersleven. Zwermverzorging is de grondslag van een rendabele bijenteelt en wie zijn zwermen aan hun lot overlaat, berokkent zich veel schade. Men ondersteunt derhalve de zwermen met voedsel, indien de dracht te wensen overlaat. De korven dienen zo spoedig mogelijk geheel volgebouwd te worden, opdat de dracht in Augustus volkomen benut kan worden.
Dra zijn alle raten gevuld met broed in alle stadia.
| |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
Men geeft acht, of de bouw der raten wel naar wens gaat. Waar dit niet het geval mocht zijn, wordt deze geleid, later is er niets meer aan te veranderen. Men vermijdt echter het werken op de bijenstand in de middaguren. De jonge koninginnen houden dan haar bruidsvlucht en zouden zich licht kunnen vervliegen. Aan het uiterlijk van de woningen, waarin nazwermen gehuisvest zijn, verandert men om dezelfde reden dan ook niets, vóórdat men de overtuiging heeft, dat de jonge moer bevrucht en aan het eieren leggen is. Moet men voederen, dan doet men dit liefst 's avonds. Met de nodige voorzorgsmaatregelen kan het echter ook overdag geschieden, echter niet met sterk geurende honing. Evenals in het voorjaar, zorge men ook nu voor gelijk sterke volken. Nazwermen, welke wat achter blijven, lappe men op met een nakomertje. Voorzwermen zullen spoedig op sterkte zijn, daar deze een bevruchte moer bezitten, welke reeds kort na de huisvesting haar tijdelijk opgeschorte taak hervat. Ook bij de zwermbehandeling springt het voordeel van de losse bouw direct in het oog. Door het geven van kunstraat, is men zeker, dat de ratenbouw keurig wordt uitgevoerd, vooral als men niet te veel raten ineens in gebruik geeft. Ondersteund met voedsel, kan binnen 14 dagen een woning welke 10 ramen bevat, door een behoorlijke zwerm, van plm. 3 pond, geheel worden volgebouwd niet alleen, doch nagenoeg alle ramen tevens met eieren en broed belegd zijn. Zwermen welke achterblijven, kunnen versterkt worden met uitlopend broed uit andere volken, zodat men hier de ontwikkeling geheel in zijn hand heeft. Eventuele afwijkingen kunnen hier ook spoediger geconstateerd worden dan bij korfvolken en fouten beter en gemakkelijker worden hersteld. Mocht op de bruidsvlucht een moer verloren zijn geraakt en het volk dus moerloos geworden zijn, hetgeen men kan zien aan het onrustig lopen der bijen door en over de | |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
woning en aan het aanzetten van darrenraat en moerdoppen, dan geve men spoedig een bevruchte moer, of anders slaat men er een klein nazwerpje op. | |||||||||||||
f. Behandeling van de af gezwermde stok.Wij hebben het af gezwermde volk verlaten, toen het de voorzwerm had afgestoten. Gewoonlijk vliegt deze af, als de oudste moerdoppen verzegeld zijn, soms ook wel wat eerder. Is de voorzwerm af gevlogen, dan staakt men het drijfvoederen, daar dit nu geen zin meer heeft. Men kan nu met een scherp buigzaam mes de nog niet uitgelopen darren koppen, d.w.z, dat men de bolvormige deksels van de darrencellen en de koppen der nymphen afsnijdt. Deed men dit vóórdat de voorzwerm afgevlogen is, dan zóu de koningin deze vrijgekomen cellen spoedig weer met eitjes beleggen, waardoor men tevens het zwermen wat zou ophouden. De vraag doet zich voor, of dit darrenkoppen, overigens een minder aangenaam werk, wel goed is. Heeft men te doen met een volk van goede afstamming, van ijverige honinghaalsters dus, dan doet men beter dit volk zijn darrenbroed maar te laten behouden. Heeft het volk echter een minder goede naam op dit gebied, dan beperkt men de darrenaanwas zoveel mogelijk en is het darrenkoppen op zijn plaats. Een dag of acht nadat de voorzwerm af gevlogen is, kan men de eerste nazwerm verwachten. De avond tevoren hoort men de jonge moeren fluiten, zoals de imker het noemt. Dit tuten en kwaken, dit fluiten, is voor den imker een teken, dat de volgende dag of zeker de daaropvolgende, de eerste nazwerm zal afvliegen. Het is vooruit moeilijk te zeggen, hoeveel nazwermen men van een volk wenst te nemen. Was de voorzwerm en ook de eerste nazwerm nogal groot, dan zal men het hierbij moeten laten. | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
Zijn tengevolge b.v. van het minder goede weer voor- en nazwerm, of een van beiden, klein gebleven, dan zou men een derde zwerm, welke als regel ongeveer 2 dagen na de eerste nazwerm afkomt, kunnen aannemen. Sommige imkers gaan zelfs nog verder en laten de volken als het ware kaal vliegen. Wenst men de kansen op een goed honinggewin zo groot mogelijk te maken, dan moet hiervoor echter ten sterkste gewaarschuwd worden en raad ik aan, niet verder te gaan dan hoogstens 1 nazwerm in het korfbedrijf; gewoonlijk is de vermeerdering 1:2½. Zodra men meent, dat het zwermen dient op te houden, neemt men de moederstok onderhanden. Hoort men des avonds weer fluiten, dan keert men de korf en snijdt men alle moercellen uit. Een veel betere methode is de volgende. Nadat de vlucht is geëindigd, sluit men het vlieggat en sluit de korf met een bijendoek. Men laat nu enige malen de korf met de kop op de grond dansen. Daarna jaagt men het volk tegen de doek (zie onder kunstzwermen) en laat nu de korf gedurende de nacht omgekeerd in de stal staan. De volgende morgen vroeg zet men hem weer op zijn oude plaats in de stand en maakt men het vlieggat open. Door het kloppen tegen de korf zijn alle rijpe moeren uitgelopen en hebben des nachts uitgemaakt wie van haar zal blijven. De onrijpe moeren, welke dus nog niet uit eigen beweging de cel konden verlaten, zijn door het omdraaien van de korf in een voor haar noodlottige positie gekomen. Immers, zij komen te rusten op het zachte achterlijf, dat tegen een dergelijke stand niet is opgewassen. Daar komt nog bij, dat de imker de korf in omgekeerde stand op de grond gestoten heeft, waardoor de achterlichamen dier koninginnen in elkaar zakken en deze moeren dus om het leven komen. Een aldus behandeld volk zwermt als regel niet weer. Nog een derde methode is geschikt, om het overtollig zwermen tegen te gaan, waarbij men tevens de voorzwerm niet onbelangrijk versterkt. | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
Zodra de voorzwerm een plaats in de stal zal krijgen, neemt men het moedervolk van zijn plaats en zet het op een verwijderde plaats in de stand. De vrijgekomen plaats wordt ingenomen door de voorzwerm. Zodra de volgende dag de bijen beginnen te vliegen, zullen de veldbijen van de moederstok, van de vlucht terugkerende, de oude plaats weer opzoeken en zich bij de zwerm voegen. De moederstok vliegt zich dan aardig kaal en daar hij alle vliegbijen mist, zal men goed doen enkele avonden te voeren, of althans water te geven. Na eenige dagen zendt het moedervolk weer vliegbijen uit. Het volk is echter zó verzwakt, dat het in de regel niet weer zwermt. Toch is de kans op zwermen niet geheel uitgesloten en deze methode niet geheel betrouwbaar. Wil men zeker gaan, dan past men die methode eerst toe, wanneer de eerste nazwerm is afgekomen. Deze nazwerm wordt dus versterkt met de vliegbijen van de stok, welke nu reeds 2 zwermen gegeven heeft. Men dient er echter voor te zorgen, dat de moederstok niet te kaal vliegt, daar deze dan een moeilijke strijd om het bestaan heeft en de kans beloopt moerloos te blijven. In dat geval kan men hem dan echter later versterken met een nazwerm. Zodra de moederstok broedschoon is, dat zal dus ongeveer 3 weken na het afkomen van de voorzwerm zijn, kort men het werk een flink stuk in. Vooral moet men dit doen, als de raten niet te fris meer zijn en oud beginnen te worden. Dit inkorten is van groot belang voor een goede ratenbouw, welke door volken met jonge moer - en die heeft een afgezwermd volk immers - steeds keurig wordt uitgevoerd. Behalve een goede ratenbouw, is dit ook van invloed op een spoedige bevruchting van de jonge moer, daar de praktijk geleerd heeft, dat bij bouwende zwermen de bevruchting spoediger plaats heeft, dan b.v. bij volken | |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
welke op oude bouw zitten. Bij het inkorten maakt men tevens de binnenkant van de korf - voor zover dit mogelijk is - goed schoon. Hoewel men als regel van de kasten geen zwermen zal nemen, doen sommige imkers dit toch wel, 't zij, omdat zij hun stand willen vergroten, 't zij, omdat hun bedrijfswijze dit meebrengt. In geen geval neemt men van kasten echter meer dan de voorzwerm. Is de voorzwerm afgevlogen, dan wacht men totdat men 's avonds een moer hoort fluiten, plm. acht dagen daarna dus. Elk raam wordt uit de kast genomen, afgestoten of afgeveegd en alle moerdoppen verwijderd. Men zorge ervoor geen enkele over het hoofd te zien en men dient deze manipulatie met bizondere voorzichtigheid en zorg te verrichten, opdat de uitgelopen moer niet verloren gaat. Lopen er gedurende deze bewerking een of meer moeren uit, dan make men zich niet ongerust, dat het volk toch zal zwermen. De moeren maken het onderling wel uit, waarom dan ook aanbevolen wordt dit werk in de avonduren te verrichten, opdat het volk gedurende de nacht tot rust zal komen. Ziet men tegen dit werkje op, omdat de kast nog zoveel bijen bevat, dan wachte men totdat de nazwerm is af gevlogen, welke men voorlopig op vangt en op een koele plaats tot rust laat komen. Nu begeeft men zich naar het af gezwermde volk, snijdt alle moerdoppen af, zodat de kast dus moerloos is. Des avonds stort men de zwerm weer op de kast en het volk zwermt niet weer. Evenals bij korven bedwinge men zijn nieuwsgierigheid tot plm. 3 weken na het afkomen van de voorzwerm. Aan volken, welke nog geen bevruchte moer bezitten, werkt men zo min mogelijk en late hen met rust. Blijkt na een week of 3 na het afkomen van de zwerm, dat de moer nog niet aan het leggen is (gewoonlijk begint de jonge moer niet eerder te leggen, dan nadat alle broed | |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
is uitgelopen), dan voere men het volk 's avonds met wat verwarmde honing, gedurende een 3-tal dagen. Zijn ook dàn nog geen eieren te vinden, dan zal zeer waarschijnlijk de moer gedurende de bruidsvlucht zijn omgekomen. Men kan voor alle zekerheid echter nog eens een raam met open broed inhangen, waarvan de larven niet ouder zijn dan 3 dagen. Zo'n raat werkt vaak het spoediger leggen van de moer in de hand, terwijl bovendien bij eventuele moerloosheid, de bijen op verschillende cellen moerdoppen aanzetten, en de imker daardoor dus zeker weet, dat het volk moerloos is. Heeft men bij korven de raten ingekort, dan wijst de ratenbouw wel uit, of het volk moergoed is. Is dit niet het geval, dan wordt al spoedig darrenraat aangezet, niet gebouwd, of men vindt aan de ingekorte raten overal moerdopjes aangeblazen. Is de ratenbouw goed, dan make men zich niet ongerust; het volk is in orde. Het geoefende imkersoog merkt echter spoedig aan het eigenaardige nestvormen (d.i, het dicht bezetten der middelste raten), of de moer al of niet bevrucht is. | |||||||||||||
Zwermverhindering.We hebben gezien, dat men door aanzettend voedsel, zgn. drijf voer, de volken kan prikkelen tot 't vroegtijdig zwermen. Men kan dit nog verhaasten, door de woningen zo klein mogelijk te houden, of de volken te voeden met in melk opgeloste suiker, of door eivoedering. Wenst men dit te doen, dan neme men inplaats van water een zelfde hoeveelheid afgeroomde, verse melk en geeft elk volk daarvan dagelijks niet meer dan een goede eetlepel vol. Inplaats van melk kan men ook een geklopt ei nemen. In geen geval echter mogen de bijen dit voedsel in de cellen opleggen, waarom men dan ook per volk niet verder mag gaan, dan één eetlepel van dat mengsel daags. | |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
Men giet dit eenvoudig op de bijen, welke elkaar wel zullen aflikken. Waar voldoende stuifmeeldracht is, is de melk- en eivoedering echter overbodig. Het kan echter zijn nut hebben, het zwermen tegen te gaan. In de praktijk zal dit bij de korf teelt echter zelden of nooit voorkomen. Dit is trouwens ook niet gewenst, omdat de korfimker jaarlijks dient te vermeerderen. Bij kasten is het een andere zaak en heel wat methoden zijn al bedacht om het zwermen te verhinderen. Wij kunnen de vraag laten rusten, of het laten zwermen der volken in 't algemeen voor de levenskracht van een volk beter is. Pe praktijk leert ons, dat volken welke niet zwermen, de meeste honing binnenslepen, zodat de imkers dan ook zeggen: ‘zwermen en honingen gaat niet samen’. Nu is het tegengaan van het zwermen een moeilijk werk en slechts weinigen gelukt het, dit geheel te onderdrukken. In het hoofdstuk over Rasverbetering zal men zien, dat men door het voorttelen van zwermtrage stammen, het zwermen tot een minimum kan beperken. Toch zal men meestal zijn toevlucht moeten nemen tot dwangmiddelen. Ik weet wel, dat zwermverhindering tegennatuurlijk is, maar ik zou de vraag willen stellen, of onze gehele bijenteelt niet tegennatuurlijk is. Doch is dit zelfs niet gelukkig, èn voor het bijenvolk zelf, èn voor den imker? Immers, laat men een zwerm aan zijn lot over, zodat hij hier of daar een plaatsje moet zoeken in een holle boom, onder een dakpan of iets dergelijks, dan duurt het niet lang, of het volk gaat te gronde. Ware dit niet het geval, wij zouden heel wat meer ‘natuurlijke’ bijenvolken vinden, daar menig zwermpje er jaarlijks van door gaat. Bij korven gaat men dus het zwermen niet tegen, doch bevordert men dit zoveel mogelijk. Bij kastimkerij verhindert men het zwermen zoveel als men kan. | |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
Gezien het feit, dat volken, in kleine woningen gehuisvest, meestal zich spoediger op zwermen toeleggen, trachten de meeste imkers het zwermen te verhinderen, door gedurende de voorjaars-ontwikkeling, de volken telkens meer ruimte te geven. De meeste moderne bijenwoningen zijn er dan ook op gebouwd, dat het meer ruimte geven mogelijk is, terwijl andere weer zó geconstrueerd zijn, dat men aan het eieren leggen van de moer paal en perk kan stellen. | |||||||||||||
In Simplex- of soortgelijke woningen.Onverschillig, of men zwermen wenst of niet, of men imkert in streken met vroeg- dan wel met najaarsdracht, of beide, de behandeling der volken is aanvankelijk precies gelijk, d.w.z. de imker zorgt er voor, zo spoedig mogelijk zijn volken op volle sterkte te krijgen. Brengt een korfimker zijn volken op zwermhoogte, de kastimker laat het zover in de regel niet komen; hij brengt zijn volken op vlieghoogte. Hier lopen dus de wegen van vaste- en lossebouw-imker uiteen en de laatste zorgt er voor, bijtijds zijn volken ruimte te geven. In de regel wordt de honingkamer opgezet, zodra het volk op vlieghoogte gekomen is, dus de gehele broedkamer opgepropt is met bijen. Waar geen hoofddracht te wachten is, heeft een dergelijke ruimtegeverij weinig zin, daar ondanks honingkamer, het volk toch zwermt. Wordt een hoofddracht verwacht, of bestaat er kans, dat minstens een deel van de honingkamer gevuld zal kunnen worden, dan gelukt het soms wel het zwermen tijdelijk op te houden, indien althans de bijen de honingkamer spoedig in gebruik nemen. Wordt niet direct een hoofddracht verwacht, dan past men andere middelen toe, welke hieronder beschreven zullen worden. Is het volk goed ontwikkeld, dan plaatst men onder de broedkamer een tweede, 't zij met uitgebouwde raat, 't zij | |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
met kunstraat. Zodra het volk meer ruimte nodig heeft, zullen de bijen de onderste broedkamer in gebruik nemen, cellen schoonmaken of raat uitbouwen, terwijl de moer al spoedig volgt en het broednest naar onderen verlegt. Is er onder een broednest je gevormd, dan kan men, na zich overtuigd te hebben, dat de moer werkelijk nog beneden zit, tussen de beide broedbakken een moerrooster leggen, terwijl men naar behoefte een homngkamer kan tussenvoegen.
Onderzet- of afzakmethode
Omhangen
(tussen broed- en honingruimze komt een moerrooster)
Separeren
Broedsplitsing.
Deze methode wordt de onderzet- of afzakmethode genoemd en zij verhindert dikwijls het zwermen. Men geve liever uitgebouwde raat dan kunstraat, daar de kans bestaat, dat de kunstraat gaat scheuren of trekken, omdat het nog wel even kan duren vóórdat de bijen de onderste broedkamer in gebruik nemen. Een andere methode vindt men in de omhangmethode. Het omhangen, aanvankelijk uit Duitsland afkomstig, heeft op onze woningen toepassing gevonden. Het volk mag, als men deze methode wil toepassen, nog in geen geval zwermneigingen hebben. Men maakt een broedkamer gereed, met 8 ramen met uitgebouwde raat, welke zó geplaatst worden, dat in het midden een open ruimte ontstaat voor 2 ramen. Uit het om te hangen volk neemt men een raat, waarop | |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
zich de koningin bevindt, benevens nog 1 raam uitlopend broed en veel honing en hange deze in de nieuwe broedbak, in de opengelaten ruimte. Deze broedbak komt nu op de plaats der oude te staan, hierop komt een moerrooster en tenslotte de oorspronkelijke broedkamer, welke dra honingkamer zal worden. Van deze broedkamer schuift men de ramen in de richting van het midden naar elkaar toe en vult de lege plaatsen met uitgebouwde ramen. De moer heeft beneden ruimte om haar eieren te deponeren, er wordt een nieuw broednest gemaakt en de boven de rooster vrij gekomen cellen kunnen met honing worden volgedragen. Het kan geen kwaad, na 8 dagen even de bovenkamer te controleren op moerdoppen en zo deze zijn aangezet, (het volk boven de rooster gaat zich n.l. wel eens moerloos gevoelen), worden zij uitgebroken.
Separators.
| |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
Doordat op deze wijze heel wat van de moer gevergd wordt (soms herhaalt men het omhangen), is zij spoedig afgeleefd en zal dan door een jongere vervangen dienen te worden. Hiertoe maakt men van de separatiemethode gebruik. Wordt met de omhangmethode begonnen alvorens het volk zwermneigingen vertoont, de separatiemethode wordt eerst uitgevoerd, zodra belegde moercellen aanwezig zijn. Men gaat aanvankelijk te werk, als bij de omhangmethode omschreven, men let echter op, dat in de onderste broedruimte geen raam komt, waarop moercellen zijn aangezet, terwijl men niet meer dan 1 à 2 ramen uit het oorspronkelijke volk inhangt, echter veel uitlopend broed en honing bevattende. Inplaats van de moerrooster, wordt de separator geplaatst; (een scheidingsplank met rand en vlieggat). Teneinde de volken zo goed mogelijk te separeren, legt men onder de separator, dus op het onderste volk, eerst nog een passend stukje wasdoek, kleedje of iets dergelijks. Het losse plankje, dat zich bij elke separator bevindt, wordt op de gazen opening gelegd. De vliegbijen, welke zich nu op de bovenverdieping bevinden, zullen na thuiskomst zich bij het onderste volk voegen, zodat het volk boven de separator aardig kaal vliegt en zeker de eerste dagen water behoeft. Beter is het, dit volk een voederfles honing- of suikerwater te geven. Na verloop van een tiental dagen ongeveer, zal boven een jonge moer uitlopen. Hoewel de kans op zwermen wel zo goed als uitgesloten is, heeft men, om geen mislukking behoeven te boeken, alle moerdoppen op één of twee na weggebroken. Men breekt de oudste doppen weg. Zodra de moer boven bevrucht is en eieren legt - men wacht liefst tot het eerste broed gedekseld is - neemt men de moer onder de separator weg, terwijl het plankje uit de separator wordt verwijderd en natuurlijk ook het eventueel opgelegde kleedje. Beide volken staan dus met elkaar in verbinding door het | |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
gazen tussenschot en verkrijgen spoedig eenzelfde nestreuk. De volgende dag kan men zonder bezwaar de separator wegnemen en de beide broedkamers op elkaar plaatsen. Wel zullen de thuiskomende bijen aanvankelijk aanvliegen op de plaats waar eerst de separator aangebracht was, doch spoedig gewennen zij zich aan het voor hen nieuwe vlieggat. Nu laat men de bijen een dag aan hun lot over en daarna wordt de bovenste broedbak beneden en de onderste boven gebracht, gescheiden door een moerrooster. De moer moet natuurlijk beneden de rooster komen.
Moerrooster.
Op deze wijze heeft men een jonge moer gekweekt, zonder dat het broeden onderbroken werd, ja zelfs was gedurende enige tijd het volk twee eierleggende moeren rijk. In ons land met zijn telkens wisselend weer, mislukt deze methode wel eens, zodat men zich wel rekenschap dient te geven of de kans schoon is, haar toe te passen. Zo kan het voorkomen, dat men na het separeren gedurende lange tijd slecht weer treft. Hoewel men gezorgd heeft, dat het onderste volk honing meekreeg, is deze toch vrij geringe voorraad bij gebrek aan dracht spoedig uitgeput. Bij goed weer en enige dracht loopt het onderste volk geen gevaar, Immers, het kreeg alle vliegbijen mede, welke voor de nodige proviand zorgen. Een tweede, niet minder groot gevaar is, dat na het separeren een overvloedige dracht intreedt. Het grote aantal vliegbijen beneden de separator, haast zich de ingezamelde nectar op te bergen en de moer krijgt geen gelegenheid eieren te leggen. | |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
Het eerste geval komt in ons land meer voor, dan het laatste, doch beide mogelijkheden zijn niet uitgesloten. Zal men in het eerste geval het onderste volk dienen te voeren (of misschien wel weer dienen te verenigen met het bovenste, na eerst alle moerdoppen te hebben weggebroken), als een zeer rijke dracht het inleggen van eieren onmogelijk dreigt te maken, moet tussen separator en onderste broedkamer een honingkamer of sectiebak worden gevoegd, na op de onderste broedkamer eerst een moerrooster te hebben gelegd. Hoewel niet zozeer tot de zwermverhindering behorende, is de separatiemethode ook nog op andere manieren uit te voeren. Men laat daartoe eerst de voorzwerm afvliegen en slaat deze in een broedkamer, met ramen met kunstraat uitgerust, en zet deze op de plaats van het oorspronkelijke volk. Op dit volk plaatst men de separator en daarop komt weer het afgezwermde volk. De beneden zittende zwerm wordt nu versterkt met de vliegbijen van de moederstok, welke, uit het veld terugkerende, zich bij de zwerm zullen voegen. Deze wordt dus ongemeen sterk en zal bij enige dracht spoedig de 10 ramen beneden hebben uitgebouwd. Het kan nodig zijn, om nog een honingkamer of sectiebak tussen te plaatsen. De moederstok, welke boven de separator gekomen is, is zó verzwakt, dat wellicht geen nazwerm meer afgestoten wordt. Uit voorzorg kan men echter, zodra men de moer hoort fluiten, alle niet uitgelopen moerdoppen uitbreken, terwijl dit volk, na het naar boven brengen enige tijd gedrenkt moet worden. Is de moer boven de separator bevrucht en heeft zij al een broednest je gemaakt, dan worden de volken weer verenigd, zoals reeds is beschreven. Zo kan men deze methode toepassen naar believen. Wil men de jonge moer liever beneden houden, omdat men wellicht bevreesd is, dat zij zich op de bruidsvlucht op het onderste volk vervliegen zal, of omdat men de voorzwerm liever een tijdje in het oog wil houden, dan | |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
stort men de voorzwerm in de broedkamer boven de separator, nadat men van het moedervolk, dat dus op de oude plaats is blijven staan, alle moerdoppen op één na verwijderd heeft. Waar de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat toch nog moerdoppen over het hoofd zijn gezien, of na het uitsnijden nog aangezet zijn, is een 8 dagen latere contrôle noodzakelijk. Wie niet wil of kan omhangen of separeren, staan nog andere zwermverhinderingsmethoden ten dienste. Wijlen Dr. Gerstung heeft ons geleerd, dat het zwermen een gevolg is van een stuwing in het voedersap, een voedersapspanning dus, welke veroorzaakt wordt door een teveel aan jonge bijen, welke met haar voedersap geen weg meer weten en tengevolge daarvan de ontknoping plaats heeft en de zwerm afgestoten wordt. Dit is een theorie, misschien juist, misschien onjuist. Een feit is het, dat men door het aftappen van jonge bijen het zwermen kan tegengaan, zo niet geheel verhinderen. Dit wetende, kan men zonder veel moeite zijn volken van het zwermen verre houden. Heeft men een volk, dat zich op zwermen toelegt, dan ontneemt men het één of meerdere ramen uitlopend broed en wisselt deze met ramen open broed - liefst zo jong mogelijk - van een volk, dat wat achtergebleven is. Dit volk krijgt dan spoediger jonge bijen, welke het nodig heeft en het zwermlustige volk krijgt vele mondjes te vullen. De voedersapspanning vindt dus afleiding en het zwermen wordt uitgesteld. Kan men het volk op deze wijze ‘aan de praat’ houden, totdat een goede dracht invalt, dan heeft men voor zwermen niet veel meer te vrezen, daar het volk zich dan op het honinghalen toelegt. Mocht, niettegenstaande een dergelijke ingrijpende handeling, het volk toch aanstalten maken om te zwermen, dan ontneemt men het alle ramen met broed en zet het op kunstraat; men plaatst tevens een honingkamer, gescheiden door een moerrooster. De uitgenomen raten kan men tijdelijk, aan andere volken | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
geven, of men maakt er een kunstzwerm van. (Zie hierover onder punt g, ‘Het maken van kunstzwermen’). Zoals reeds gezegd, men kan het zwermen verhinderen of tegenhouden door het volk meer ruimte te geven. De volgende methode, het broedsplitsen, kan men ook toepassen. Hiervoor moet het volk beschikken over 6 of 7 raten broed. Men sorteert dit broed n.l. 3 of 4 raten met zoveel mogelijk open broed en 3 raten hoofzakelijk gesloten broed. In een nieuwe broedkamer plaatst men in het midden het open broed en men hange rechts en links daarvan uitgebouwde raten of kunstraten. Deze broedkamer komt op de gewone plaats, dus op de bodemplank, te staan. Nu neemt men de andere broedbak en schuift de ramen met broed naar het midden. Ook hier wordt rechts en links de ruimte aangevuld met uitgebouwde raten of kunstraten. Deze broedbak wordt op de eerste gezet, zodat men onder 3 (of 4) broedraten en er vlak boven 3 broedraten krijgt. Deze methode mag men echter alleen dán toepassen indien het volk veel bijen bevat en dus het in de lengte uitgerekte broednest flink warm kan houden. Onnodig te zeggen, dat, indien er geen dracht is, het volk gevoerd moet worden. Een andere methode is de zgh. Alexandermethode. Alexander was een Amerikaans imker, die meer dan 1000 kastvolken bezat. Hij was van oordeel, dat het maken van kunstzwermen meestal gepaard ging met verlies van eieren, larven en soms ook gesloten broed; dit nu wilde hij voorkomen. Zodra een volk moerdoppen heeft aangezet en men een kunstzwerm wil maken, zet men bij deze methode een kast met uitgebouwde raten, kunstraten of ramen met stukjes voorbouw op de plaats van het moedervolk, doch men laat in het midden een ruimte vrij voor een raat broed. Men kan dat raam uit ieder willekeurig volk nemen, dus ook uit de moederstok. Vervolgens zoekt men uit het moedervolk de koningin en men veegt van enige ramen de bijen in de nieuwe kast. | |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
Men laat nu de moer op de raat met broed lopen en hangt deze op de vrijgehouden plaats. Op deze broedkamer legt men een moerrooster en daarop komt het moedervolk. Het uit de nieuwe broedbak genomen raam komt nu aan een van de zijkanten van het moervolk te hangen, nadat men natuurlijk de broedraten naar elkaar heeft toegeschoven. Nadat men de kast gesloten heeft, laat men haar een dag of tien met rust. Na die tien dagen neemt men de broedbak weg en geeft haar een nieuwe plaats in de stand. Aangezien deze bovenste broedbak weinig vliegbijen, doch veel jonge bijen bevat, zullen er maar zeer weinig naar de oude plaats terugvliegen. 24 uur later geeft men dit volk een bevruchte moer; het zal deze gaarne aannemen, Bij gebrek aan een bevruchte moer kan men ook een onbevruchte of desnoods een gesloten moerdop geven. Het volk, dat op de oude plaats is gebleven, zal gedurende die tijd de ramen hebben uitgebouwd en is, daar het broed in alle stadia en de oude koningin heeft, in goede conditie. Men heeft dus nu twee goede volken; het volk heeft niet natuurlijk gezwermd en er ging geen broed verloren. Is er een dracht te wachten, dan kan men het volk, dat op de oude plaats bleef staan en alle vliegbijen behield, een honingkamer met uitgebouwde raten geven. Aangezien de broedbak van dit volk nagenoeg uitsluitend broed bevat en de bijen reeds gewend waren de honing naar boven te brengen, zullen zij dit nú in de opgeplaatste honingkamer doen. Natuurlijk moet een koninginnerooster worden tussengelegd. Hoewel men, zoals hiervoren reeds gezegd, het zwermen bij korven niet moet tegen gaan, kan het toch voorkomen, dat dit nodig is. Indien het weer voor de ontwikkeling der zwermen gunstig geweest is, zullen de voorzwermen en soms ook wel vroege nazwermen zich in Juli of Augustus wéér op zwermen gaan toeleggen. Dit zwermen moet in ieder geval worden voorkomen, omdat men anders de honingoogst verspeelt. Ervaren imkers weten dit en daarom zetten zij in de | |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
zwermtijd enkele kleine nazwermpjes op in een gewone ronde korf. Deze zwermpjes worden met voeder ondersteund, opdat zij niet zullen omkomen. Ten tijde van de klaver- of heidedracht zijn het nóg maar kleine volkjes, echter met een bevruchte moer. De raten zijn kort, misschien niet meer dan een hand lang. Deze volkjes kunnen uitmuntend dienst doen om het weer zwermen van de voorzwermen te beletten. Hiertoe wordt het zwermlustige volk uit de woning gejaagd en ook het kleine volkje ondergaat hetzelfde lot. Nu doet men het zwermlustige volk op het werk van het kleinste en dit laatste komt in de korf van het zwermlustige volk, terwijl men elk volk zijn eigen plaats in de rij geeft, dus de korven van de standplaats verwisselt. Het zwermlustige volk heeft nu ruimte gekregen om te bouwen - bouwende bijen zwermen nietl - en het kleine volkje zal zeer spoedig tot een flink volk aangroeien, daar dagelijks duizenden jonge bijen uitlopen. Beide volken zullen goede honingvolken worden en men zal van den zwermer mooie raathoning kunnen oogsten. Men kan het zwermlustige volk ook ‘omjagen’ met een afgezwermde stok, mits de moer hiervan bevrucht is. Een minder aan te bevelen methode, is het ‘uit de rij zetten’. Indien n.l. op de heide een volk wil gaan zwermen, zetten sommige imkers zo'n volk enige meters vóóruit. De veldbijen van dat volk zullen zich bij haar vroegere
Uit de rij zetten op de heide.
| |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
buurtjes inbedelen en het zwermlustige volk wordt dus danig verzwakt. Behalve, dat het volk gedurende een aantal dagen niet aan de dracht deelneemt, bestaat de kans nog, dat de moeren van de vroegere buurtvolken worden gedood. Men moet al geen ander middel meer te baat kunnen nemen, als men deze methode wil riskeren. Als derde manier om een volk, dat op de heide zwermen wil, dit te beletten, kan men deze lastpost uit zijn woning jagen en deze jager in een ledige ongespijlde korf, op de plaats zetten waar het oude volk stond. Dit laatste wordt opgedoekt, die dag en de daaropvolgende nacht met gesloten vlieggat in een warme schuur of iets dergelijks bewaard, na zo nodig de bereikbare moerdoppen te hebben uitgesneden. De volgende morgen plaat men het volk weer op het wat afgekoelde werk en gewoonlijk zwermt het dan niet weer. Ook kastvolken leggen zich soms in die dagen op zwermen toe. Daartoe wordt soms plotseling de honingkamer verlaten of zelfs niet eens in gebruik genomen, Dan is het steeds oppassen en dient men een grondige inspectie te houden. Het uitsnijden van moerdoppen heeft weinig zin, daar spoedig weer andere worden aangezet en in het gunstigste geval het zwermen enige dagen wordt uitgesteld. Om dit zwermen af doende te beletten, vangt men de moer, welke in de meeste gevallen overjarig is, uit, doodt haar, of indien zij als fokmoer nog waarde heeft, maakt men een kleine aflegger.Ga naar voetnoot*) Alle moerdoppen op één na worden uitgebroken en het volk 8 dagen later nog eens op moerdoppen gecontroleerd; de overtollige doppen worden dan uitgesneden. Daar het volk nog slechts gedurende een goede week broed te verzorgen heeft, zal het zich uitstekend op honinghalen | |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
kunnen toeleggen en zich vóór het einde der heidedracht weer volkomen hersteld hebben. Het is hier de plaats om te wijzen op een instrument, welke het wegvliegen van zwermen voorkomt. Het is de zgn. verbeterde Alley's-Trap. Het geheel bestaat uit een houten kistje, dat aan de achterzijde een opening heeft, welke tegen het vlieggat wordt geplaatst en de bijen doortocht geeft. Aan de voorkant, beneden in dat kistje, is een gedeelte van de voorwand weggenomen en voorzien van een schuin geplaatst stuk Herzog koninginnerooster. Deze rooster rust op de bodem en is bovendien bevestigd aan een zgn. tweede bodem, een horizontaal aangebrachte scheidingsplank. In die scheidingsplank bevinden zich 3 ronde gaten. Het middelste gat is met een blikken schuifje gesloten, hetwelk men eventueel gemakkelijk kan verwijderen. De beide andere gaten zijn voorzien van een gazen fuik, met de kleine opening naar boven gekeerd. Boven de schuin staande Herzog-rooster is aan de voorkant van het kistje een streep Engelse moerrooster bevestigd, plm. 10 c.m. breed, en de voorkant verder dichtgetimmerd met een houten plankje. Boven op het kistje komt een afneembaar dekseltje en in het kistje, plm. 1 c.m. beneden het deksel, zijn aan de smalle zijden dunne lijstjes van hout getimmerd, welke lijstjes dienst zullen doen als steun voor de raampjes. De werking van dit apparaat is aldus: Vliegt de zwerm af, dan kan de koningin niet mee naar buiten, doch blijft in het onderste gedeelte zoekend heen en weer lopen. Daarbij geraakt zij in een der fuiken, waar ze een uitweg meent te vinden, Deze uitweg wordt haar noodlottig, want de fuiken geven haar wel gelegenheid in de bovenste afdeling binnen te gaan, doch zij is dan absoluut van het oorspronkelijke volk afgesneden. De uitgevlogen zwerm bemerkt al spoedig, dat de moer is achtergebleven en komt dra op het oude volk terug, | |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
waar hij de moer vindt en zich bij haar voegt en optrekt in de raampjes, welke men te voren in het kistje gehangen heeft, en voorzien zijn van een stukje voorbouw. De verbeterde Alley's-Trap heeft dit voor, dat de zwerm inderdaad in het kistje kan trekken, terwijl bij de oorspronkelijke de bijen wel terugkwamen, maar slechts enkele der bijen zich bij de moer voegden en van een zwermvangapparaat dus geen sprake was. Intussen falen beide wel eens, vooral als de oude moer wat erg slank is, terwijl men de Alley's-Trap nimmer moet gebruiken voor nazwermen. Van veel belang is het tijdstip, waarop de A.T. geplaatst wordt. Doet men dit te vroeg, dan gaat veel stuifmeel verloren, daar de bijen moeite hebben om door de rooster te komen. Ook mag men de A.T. niet op het allerlaatste ogenblik plaatsen, daar de bijen zich dan ‘vreemd’ gevoelen en in plaats van naar binnen te gaan, lang op en tegen de kast blijven rondlopen. Men plaatst de Alley's-Trap steeds, zodra men bemerkt, dat een volk zwermrijp is. Echter neemt men voorlopig de onderste, schuin staande Herzogrooster weg en went de bijen aldus in en uit te gaan. Zij worden dan niet gehinderd door de in ieder geval lastige rooster. Kan men de zwerm elk ogenblik verwachten, dan plaatst men de rooster weer. Men zij hier echter niet te laat mede, daar anders de zwerm toch ontsnapt. Is zo'n Alley's-Trap nu beslist nodig? Wie de gehele dag van huis is, of in de zwermtijd misschien voor enkele dagen op reis gaat, heeft van zo'n A.T. veel gemak, als men tenminste de voorzwerm als zwerm wil behouden. Wil men dit niet, dan kan men veel beter vóór het op reis gaan de moer één of beide vleugels knippen. Men raakt dan bij eventueel zwermen de oude moer kwijt, doch de bijen blijven behouden en na plm. 8 dagen komt een grotere zwerm met jonge moer (en) af, zo men wéét een zingende voorzwerm. De Alley's-Trap doet tevens dienst als darrenval. Wil men de darren echter behouden, dan schuift men, zodra de | |||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||
bovenruimte na een voorspel met darren gevuld is, het blikken schuifje voor de opening weg en de darren kunnen zich weer bij het volk voegen. Een ander middel om het wegvliegen van een zwerm te voorkomen is een electrische zwermmelder, vinding van dhr. G. Vermeulen te Renswoude. Als de zwerm de woning verlaat, wordt deze plotseling vrij belangrijk lichter. Deze wetenschap bracht dhr. Vermeulen op de idee, om een apparaat samen te stellen, dat bij het afvliegen van de zwerm een electrische bel inschakelt, zodat men reeds gedurende het afvliegen gewaarschuwd wordt en men kan controleren van welke woning hij afkomt en waar hij gaat hangen. Het is een handig en onfeilbaar apparaat. | |||||||||||||
g. Het maken en de aanwending van Kunstzwermen.(1. De Jager.)Het kan in vele gevallen zijn nut hebben, om niet te wachten totdat het volk uit eigen beweging zwermt, maar dat het voordeliger is de zwerm op kunstmatige wijze van het volk af te nemen. Dit heeft b.v. zin, indien bij een korfbijenstand een groot
Het ‘jagen’.
| |||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||
deel van de volken reeds gezwermd heeft en de eerste nazwermen spoedig te wachten zijn. Hiervóór heeft men gezien, dat men zoveel mogelijk moet voorkomen dat voor- en nazwermen op dezelfde dag afkomen. Wil men het natuurlijk zwermen zoveel mogelijk kans geven, dan wachte men uiterlijk totdat men een volk, dat een voorzwerm gaf hoort roepen, ten teken, dat de eerste nazwerm zeer spoedig zal afkomen. De volgende morgen maakt men van alle nog niet gezwermd hebbende volken een jager. Is de stand groot en zijn er nog vele kunstzwermen te maken, dan laat men zich in dit werk, dat liefst vóór de middag moet zijn afgelopen, bij staan door een of meer helpers. Het te jagen volk wordt, na het vlieggat gesloten te hebben, van de stand genomen en voorlopig op die plaats een ledige korf gezet, waarin de eventueel thuiskomende bijen tijdelijk een onderkomen vinden. Een jaagvat, d.i. een slap gevlochten wijde korf, wordt, opening op opening, op het af te jagen volk gekramd en gezorgd, dat geen bijtje ontsnappen kan. Beschikt men niet over een jaagvat, dan kan ook een gewone ronde korf, waarvan men het vlieggat gesloten heeft, dienst doen, mits beide korven goed op elkaar passen. Voor het bevestigen gebruikt men zgn. korf krammen, d.z. aan beide zijden rechthoekig omgebogen stukken staafijzer, waarvan de einden aangescherpt zijn. Mochten de beide korven niet bijendicht op elkaar geplaatst kunnen worden, dan belet men de bijen de woning te verlaten, door om beide korven een bijendoek te binden, welke de scheiding afsluit. De te jagen korf wordt met de kop op de grond geplaatst, zó, dat het jaagvat of de ledige korf boven komt. Men begint vlak bij de grond met beide handen te kloppen en zet dit kloppen langzaaam naar boven voort. Om het breken der raten te voorkomen, plaatst men de korf zó, dat men de vlakke zijden van de raten naar zich | |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
toegekeerd heeft. Wellicht zal men 10 tot 15 minuten moeten kloppen, waartussen kleine rustpauzen geoorloofd zijn. Men kan zich van het lopen der bijen overtuigen, door zo nu en dan het oor eens tegen het jaag vat te luisteren te leggen. Spoedig hoort men een tevreden zoemen in de kop van het jaagvat en kan men desnoods ter contrôle even het vlieggat van het gejaagde volk openen, of de achterste krammen even losmaken en het jaagvat wat naar voren laten scharnieren. Is het volk af gejaagd (het is niet noodzakelijk alle bijen uit de woning te verdrijven), dan maakt men doek en krammen los en neemt het jaagvat voorzichtig af. Aan de binnenrand van de korf zullen zich in de regel nog trosjes bijen bevinden, welke men door enige slagen met de vlakke hand tegen de korfrand in het jaagvat slaat, waarna men naar de moer gaat zoeken. Vindt men haar niet spoedig genoeg, wat gewoonlijk wel het geval is, dan wordt het omgekeerde jaagvat op een donkere doek geplaatst. Na enige minuten wordt het jaagvat weggenomen en de doek geïnspecteerd. Is de moer aanwezig, dan zal men op de doek eitjes vinden, welke de moer liet vallen. Men neemt de jager zo groot als nodig is in verband met de wijze waarop men hem benutten wil. De rest van de bijen wordt weer in het moedervolk geslagen, nadat men desgewenst de darren gekopt heeft. De korf komt nu weer op zijn plaats in de stand te staan en het vlieggat wordt geopend. Na een goede week kan men hiervan de eerste nazwerm verwachten. De aldus gemaakte jagers worden minstens een half uur gaans van de oorspronkelijke stand in een nieuwe korf met voorbouw, of een vel of honingkapje, of misschien in een kast gedaan en zo nu en dan gecontroleerd en als gewone zwermen behandeld. Niet steeds is het mogelijk de jagers weg te brengen, men plaatst ze dan op eigen stand. | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
A = Zwermrijp. B = Sterk volk.
C = Jager of Zwerm van A. D = Zwerm van A 2e rij. O = oude moer. × = jonge moer. Moet men dit doen, dan wordt de jager kleiner genomen en komt deze op de plaats te staan van het moedervolk. Dit volk komt op een verwijderde plaats op de stand. Alle vliegbijen van dit volk zullen zich later bij de jager inbedelen en deze wordt verbazend sterk. Het afgejaagde volk, de moederstok dus, vliegt aardig kaal, maar er lopen dagelijks duizenden jonge bijen uit en hij is dus spoedig hersteld. Men geeft dit volk de eerste dagen wat honing- of suikerwater, daar het alle vliegbijen mist. De jager mag men eerst na drie dagen voeder geven, tenzij deze op een vel is gekomen. Het omzetten kan men naar willekeur uitbreiden. Men kan b.v. de moederstok op de plaats zetten van een ander sterk volk en dit op een verwijderde plaats op de stand. Na een dag of elf kan men dan van de moederstok een zeer sterke nazwerm verwachten, terwijl de kans groot is, dat hij bij toepassing der eerste methode niet meer zwermt. Het volk, dat van zijn plaats is gezet, verliest alle vliegbijen ten gunste van de af ge jaagde korf en verzwakt dus enorm. Evenals alle volken waarvan men de vliegbijen heeft af getapt, moet men ook dit volk gedurende enige dagen drenken, daar het gevaar anders niet denkbeeldig is, dat het broed gaat trekken. Het zal wel geruime tijd duren, alvorens deze korf een | |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
zwerm geeft. Het is op een grote stand natuurlijk mogelijk, deze wijze van werken uit te breiden, waardoor tevens het vele zwermen wordt voorkomen. Daartoe wordt ongeveer elf dagen nadat de omzetting heeft plaats gehad, de korf, welke een verwijderd plaatsje op de stand gekregen heeft, gejaagd, terwijl deze jager de standplaats inneemt van het volk waar hij is afgekomen. De moederstok neemt zijn vóór-vorige plaats weer in, nadat het volk, dat daar stond, een apart plaatsje op de stand gekregen heeft. Vertonen een of meer volken nu nog zwermneigingen, dan kan door het reeds beschreven ‘Omjagen’ hieraan paal en perk worden gesteld. Hoewel door sommige imkers wel volken gejaagd worden, welke nog niet zwermrijp zijn, moet toch in het algemeen hiertegen gewaarschuwd worden. Heeft men voldoende ervaring opgedaan, dan kan men beoordelen, of ‘onrijp’ jagen voordelen kan opleveren. | |||||||||||||
(2. De Vlieger.)Het maken van kunstzwermen bij kasten of boogkorven gaat heel wat eenvoudiger in zijn werk, dan dit bij korven het geval is. Om een vlieger te maken, zoekt men uit het volk waarvan men een kunstzwerm wil maken, het raampje waarop de moer zit en hangt dit in een ledige broedkamer, of zo men met andere dan Simplex- of soortgelijke kasten imkert, voorlopig op een zgn. ratenbok. Maakt men de vlieger van een boogkorf, dan hangt men het uitgenomen boogje met de moer in een ledige boogkorf. Nu zoekt men uit het standvolk een raampje of boogje met uitlopend broed en hangt dit naast het reeds eerder uitgenomen raampje. Op een verwijderde plaats op de stand krijgt nu de rest van het volk een plaatsje, na de raampjes of boogjes op | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
normale afstand naast elkaar te hebben geplaatst en de vrijgekomen ruimte door raampjes of boogjes met uitgebouwde raat te hebben gevuld. Op de plaats van het weggenomen volk komen nu in de nieuwe woning de beide raampjes met broed en koningin en worden er zoveel raampjes of boogjes met uitgebouwde raat of kunstraat naast geplaatst, als de woning nog kan bevatten. Het verplaatste volk herbergt nog heel wat vliegbijen en deze zullen met de bijen die in het veld op dracht uit zijn, zich spoedig bij de gemaakte vlieger voegen, zodat deze flink sterk wordt. Men noemt deze kunstzwerm een vlieger, omdat de bijen van het moedervolk naar de moer toevliegen, ook wel afvlieger, aangezien de bijen van het moedervolk afvliegen. Een vlieger wordt liefst midden op de dag gemaakt. Het af gevlogen volk dient de eerste tijd van water te worden voorzien. Aangezien men tot het maken van kunstzwermen eerst overgaat, als de volken zwermrijp zijn, zal het volk waarvan men de vlieger genomen heeft, spoedig een jonge moer rijk zijn. Het kan zijn nut hebben 8 dagen na het maken van de vlieger het oorspronkelijke volk op moerdoppen te controleren. Men breekt dan alle moerdoppen op een of twee na uit, (de mooiste laten staan) waardoor het af komen van een nazwerm wordt voorkomen. Het raampje waarop de moerdoppen voorkomen, merkt men, zodat men precies weet op welk raampje de doppen zitten. Het eenvoudigste doet men dit, door op het bovenlatje een punaise te drukken, welke later gemakkelijk weer verwijderd kan worden. Neemt men van een volk, dat nog niet zwermrijp is, een kunstzwerm, dan handelt men evenzo. Dit laatste is echter slechts aan ervaren imkers toevertrouwd, die zelf kunnen beoordelen of zo'n zwerm afgenomen kan worden of niet. De beginner houde zich aan de regels. Wie de beschikking heeft over jonge bevruchte moeren | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
behoeft natuurlijk het geboren worden van een jonge bevruchte moer niet af te wachten. Hij kan reeds dadelijk, onder de nodige voorzorgsmaatregelen, de jonge moer toevoegen. (Vergelijk deze methode met het separeren). | |||||||||||||
(3. De Veger.)We kunnen ook nog op andere wijze een kunstzwerm maken, n.l. door het volk af te vegen en welke kunstzwerm men dan ook ‘veger’ noemt. Deze wijze van kunstzwermen maken wordt veelal toegepast op handelsbijenstanden, welke op bestelling zwermen moeten leveren. Het maken van een veger is al een even eenvoudig werk, als het maken van een vlieger. Moet men een zwerm voor de verkoop gereed maken, dan begeeft men zich naar het volk, dat de zwerm zal leveren en neemt men een zwermkistje of korfje mee.
Het afvegen van de bijen.
(Let op de stand van de borstel.) Men neemt raam voor raam uit de kast, welke geveegd moet worden en men stoot of veegt alle bijen van de raampjes in het kistje of korfje.
Bijenveger.
Men lette goed op, of men de moer ook ziet, doet die in een moerkooitje en bevestigt dit in het | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
kistje of korfje. Is de zwerm groot genoeg, dan laat men de eventueel nog niet geveegde ramen hangen, sluit de woning, na de afgeveegde ramen weer op hun plaats te hebben gehangen en wordt het korfje of kistje, dat met een doek of plankje voorlopig gesloten was om het afvliegen van bijen te voorkomen, voor het verzenden gereed gemaakt. Wil men de veger op eigen stand aanwenden, dan moeten alle bijen worden afgeveegd, zodat het afgeveegde volk geheel bijenschoon is. De moer behoeft niet in een kluisje te worden gesloten, hoewel dit in vele gevallen wel gemakkelijker is. De aldus gemaakte veger wordt in de woning geslagen, welke zo ver mogelijk van het afgeveegde volk een plaatsje op de stand krijgt. De vliegbijen, welke zich bij de veger bevinden, zullen spoedig haar oude woning opzoeken. Deze veger bestaat dus uitsluitend uit jonge bijen plus de koningin, wat een onpleizierige toestand is. Immers, het volk zal de eerste dagen niet, en dan nog een poosje zeer slecht, uitvliegen.
Het afstoten van de bijen (beter dan af vegen).
Voederen is dus gewenst, doch men wacht daarmede totdat men zeker is, dat alle vliegbijen teruggekeerd zijn. Men kan deze veger ook neerzetten op de plaats van een ander sterk volk, waarvan men geen zwerm wil en zette dit laatste op een verwijderde plaats op de stand. Nu verliest dit volk al zijn vliegbijen en de veger wordt buitengewoon sterk. | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
(Vergelijk deze methode met het jagen van korven.) Doordat door het maken van vegers en vliegers in die volden de oude moer blijft en deze spoedig afgeleefd zal zijn, is het raadzaam de moer na enige weken te vervangen door een pas bevruchte. Om dit op eenvoudige wijze te doen, plaatst men op het volk een separator, waarop de honingkamer komt. In die honingkamer slaat men een nazwermpje en zodra de moer daarvan bevrucht is, wordt de oude moer uitgevangen en daarna de beide volken verenigd, zoals bij het separeren gezegd is. Men heeft dan tevens keurig uitgebouwde honingkamerraampjes; misschien zelfs reeds geheel of gedeeltelijk met honing gevuld. | |||||||||||||
(4. Afleggers).Een andere veel gebezigde methode is het maken van afleggers. Dit kan op verschillende manieren geschieden. 1e. Men ontneemt een sterk volk 3 à 4 raten met zoveel mogelijk gesloten broed + de daaraan hangende bijen; deze ramen worden in een nieuwe kast gehangen, waarvan men het vlieggat gesloten houdt. Van enkele andere broedraampjes veegt men er nog wat bijen bij en daarna hangt men tussen het broed een liefst bevruchte moer in een kooitje toe. De woning laat men nu, nadat zij geheel gesloten is, ongeveer 2 × 24 uur zo staan. Mocht zich op de broedraampjes geen voedsel bevinden, dan kan men tegen het broed aan een uitgebouwde raat hangen, welke men tevoren met suikerstroop heeft volgegoten. (Indien men de platliggende raat vanaf een hoogte van b.v. ½ m. volgiet, gaat dat heel gemakkelijk.) Na die 2 dagen kan men het vlieggat openen, nadat de moer op de bekende manier is vrijgelaten. Beschikt men niet over een bevruchte moer, dan kan men een onbevruchte geven, ja zelfs een rijpe moerdop. Deze wordt op het middelste raampje bevestigd en nabij de bovenlat. | |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
2e. Men kan een dergelijke aflegger ook maken, door van verschillende volken een raampje gesloten broed te ontnemen eveneens met de daaraan hangende bijen. De raampjes worden naast elkaar in de nieuwe kast gehangen, zonodig nog wat jonge bijen bijgeveegd en verder gehandeld zoals hiervoor reeds is gezegd. Een dergelijk aflegger noemt men een bedelzwerm. Na het openen van het vlieggat zullen de bijen nog niet druk uitvliegen, doch dat wordt spoedig beter. Houdt echter het vlieggat voorlopig klein met het oog op rovers. Hoewel men nog pp velerlei andere manieren kunstzwermen kan maken, zullen we deze niet beschrijven, daar de hiervoren genoemde het meest in de praktijk toepassing vinden en ook voldoende zijn. | |||||||||||||
De waarde van Kunstzwermen.Over de waarde van kunstzwermen wordt verschillend geoordeeld. Kunstgrepen in de natuur betekent voor menigeen kwakzalverij. Dit is een eng standpunt en ook niet vol te houden, omdat men zonder kunstgrepen in de bijenteelt er evenmin komt, als de landbouwer of tuinder in zijn vak. Kunstzwermen hebben vaak zelfs veel voor, boven natuurzwermen. Het zijn niet altijd de beste volken van de stand, welke het eerst, of het meest zwermen. Volken, welke ware zwermduivels zijn, zijn bij den imker niet geliefd, terwijl de zwermen soms komen, als men ze het minst kan hebben. Kunstzwermen maakt men, wanneer men de tijd er voor geschikt acht en men met zijn werkzaamheden overeen kan brengen, terwijl men er steeds enige weken mee vóór is. Ook de ontwikkeling van kunstzwermen behoeft niet achter te staan bij die der natuurlijke zwermen. Men maakt echter liefst de kunstzwermen als het volk zwermrijp is, dus moerdoppen heeft aangezet en belegd. | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
De meeste mijner volken zijn ontstaan uit kunstzwermen en ik kan niet zien, dat zij achterstaan bij die welke uit natuurlijke aandrift zijn gekomen. Integendeel, meestal hebben zij hun nieuwe woning spoediger gevuld, omdat ik een zwerm zo sterk maak, als ik voor een bepaalde woning, in verband met de tijd van het jaar, nodig oordeel. Er is toch nog een nadeel te noemen, als men zijn volken niet natuurlijk laat zwermen en dat is het gemis aan genot, welke zo'n door het luchtruim tuimelende zwerm ons telkens biedt en elk jaar ons hart weer sneller doet kloppen. Het gaat hiermede als met het plukken van fruit. Vroeger werden appelen en peren met een lange haak van de bomen geschud en wij jongens en zeker ook ouderen, genoten bij het neervallen van die honderden tuimelende, soms uit elkaar spattende appels en peren. Thans begeeft men zich, staande, op een lange ladder, tussen de takken der bomen, vaak voor, den toeschouwer onzichtbaar weggescholen, en plukt met geoefende hand het fruit, dat voorzichtig in mandjes wordt neergevleid. We missen ontegenzeggelijk de emotie van de neervallende vruchten, maar mag men dit niet opofferen voor het veel mooiere product, dat verkregen wordt? En wat het maken van kunstzwermen betreft, de bijenteelt geeft ons zoveel heerlijks en moois op andere wijze te genieten, dat wij, indien nodig, het genot van het zien uitvliegen van een zwerm wel willen missen. De kunstzwermen genieten overigens dezelfde behandeling als de natuurlijk afgekomen zwerm, terwijl ook de volken, waarvan kunstzwermen genomen zijn, worden behandeld als natuurlijk afgezwermde volken. | |||||||||||||
h. De zomerbehandeling der bijenvolken en het oogsten.Het gehele voorjaar en een deel van de voorzomer werd besteed aan de ontwikkeling der bijenvolken. De koningin, die aanvankelijk slechts weinig eitjes legt, wordt door de jongste bijen, welke allengs in grotere | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
hoeveelheden in de woning voorkomen, overvloediger gevoed, waardoor de eitjes, die per dag door haar gelegd worden, fabelachtige hoeveelheden gaan aannemen. Men schat de hoeveelheid eitjes, welke zij op het hoogtepunt van haar legkracht afzet, op 2 à 3000 in een etmaal, dat is ruim 2 keer haar eigen gewicht aan eitjes per 24 uur. Vandaar ook, dat in zo'n betrekkelijk korte tijd een bijenvolk tot zo'n grote ontwikkeling kan komen. Wel sterven dagelijks honderden bijen, welke, afgeleefd van het drukke zwoegen, vooral in deze tijd van het jaar, nauwelijks 6 weken oud kunnen worden. Er wordt dan ook heel wat van die werksters gevergd. Nauwelijks zijn ze geboren, of de arbeid roept haar en in een koortsachtig tempo worden de verschillende werkzaamheden verricht. De zwerm, pas de woning bezet hebbende, begint deze al te reinigen van strootjes en eventuele andere onreinheden, terwijl de wasbouwsters druk bezig zijn de voorraadcellen te bouwen. De veldbijen, zo karakteristiek door den imker ‘haalbijen’ genoemd, vliegen druk af en aan, om de vergaarde nectar en het stuifmeel in de pas gebouwde cellen te bergen.
* * *
Prof. Ritter von Frisch (Aus dem Leben der Bienen von K. von Frisch, verlag Julius Springer, Berlin) is er achter gekomen hoe de bijen elkaar in kennis stellen met een nieuwe drachtbron. Hij plaatste in de tuin een schoteltje met suikerstroop, waarna al heel spoedig een bij op bezoek kwam. De bij werd met een verfstip gemerkt. Kort daarna kwamen meer bijen het schoteltje bezoeken en elke bij kreeg een verfstip. Telkens kwamen de gemerkte bijen weer terug en ook voegden zich ongemerkten bij het gezelschap; het scheen dus, dat de drachtbron door de vindsters was medegedeeld, doch op welke wijze? Een observatiekast gaf uitsluitsel. | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
Zodra een gemerkte bij van de drachtbron in de kast was teruggekeerd gaf zij haar voedsel over aan de jonge bijen en maakte daarna een eigenaardige rondedans. Met wat uitgespreide vleugels draaide zij eerst rechtsom en dan weer linksom in de vorm van een 8 en herhaalde dit verscheidene malen. De in haar nabijheid vertoevende bijen liepen om haar heen en betastten haar met hun voelsprieten. Blijkbaar namen zij de geur van de drachtbron op deze wijze in zich op. Kwam een bij met stuifmeel thuis, dan draaide zij wat heen en weer en maakte met haar achterlijf een schuddende beweging van links naar rechts. Doch Prof. v. Frisch ontdekte nog meer. Hij merkte op, dat de bijen alleen een rondedans maakten indien zij de honingbron belangrijk genoeg achtten; in het tegenovergestelde geval bleef de rondedans achterwege. Zo werd b.v. een 20 procentige suikeroplossing met graagte tot zich genomen, evenals een 10 procentige. Een 5 procentige schijnt echter beneden hun waardigheid te liggen. Prof. v. Frisch onderzocht tevens of de bijen kleurenblind waren, of kleuren misschien van invloed waren op het bloemenbezoek. Hem bleek, dat de bijen de kleuren wit, geel, blauw en ultraviolet (voor mensen onzichtbaar) kunnen onderscheiden, doch rood b.v. als zwart zien. De imker kan hiermede bij het schilderen van zijn kasten - met het oog op vervliegen - rekening houden.
* * *
Prachtige hagelwitte raat wordt gebouwd en al lijkt het ratenwerk broos, het kan heel wat gewicht dragen. De bijen schijnen te bouwen naar een vast plan. Gewoonlijk wordt met een 3-tal raten begonnen en deze worden op behoorlijke lengte gebracht. Daarna volgt een vierde en een vijfde raat, zodat de gehele korf gevuld wordt met raten, elk plm. 2.3 c.m. dik en tussen de raten zoveel ruimte, dat 2 bijen elkaar ongehinderd kunnen passeren (ongeveer 1 c.m.). Vol bewondering slaan we die arbeid gade en we voelen ons nietig klein bij het aanschouwen van het prachtig | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
cellenpaleis, dat daar door die kleine insecten met zö'n regelmaat en op zo'n vernuftige wijze wordt gewrocht. Iedere cel wordt zeshoekig opgetrokken en heeft een pyramidevormige basis. Elk der drie bodemvlakjes heeft een deel met een aan de andere zijde der middenwand gelegen cel gemeen, zodat iedere cel door de gemeenschappelijke middenwand verbonden is met 3 andere cellen, waardoor een hecht gebouw verkregen wordt.
De cellen hebben een iets opwaartse stand, waardoor wegvloeien van de nog losse honing wordt voorkomen.
Men kan zich het hoofd breken, hoe de bijen aan deze vernuftige wijze van bouwen gekomen zijn, een feit is het, dat op geen andere wijze ruimte kan worden uitgewonnen, zonder de hechtheid van het gebouw te schaden. Er wordt gebouwd volgens een bepaald systeem en ook honing en stuifmeel worden niet maar luk-raak in de cellen opgeborgen. Nemen wij zo'n pas gebouwd nest uit elkaar, dan zien we, dat de honing is opgeborgen in de bovenste cellen, daarna komt de stuifmeelgordel, terwijl de bijen, hoe overvloedig de nectar ook wordt binnen gedragen, in het binnenste van het nest cellen vrij houden voor het beleggen met eieren door de koningin. Zelfs bij nazwermen, welke, zo men weet, een onbevruchte koningin hebben, wordt een gedeelte der cellen door de bijen voor de eieren gereserveerd en het is een zeker teken, dat de stok ‘moergoed’ is. Mocht op de bruidsvlucht de moer verloren zijn gegaan en de stok dus moer- | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
loos zijn, dan schijnen de bijen ‘carte blanche’ te hebben gekregen en is van het regelmatig vrijhouden der cellen voor eieren niets meer te bespeuren. Zij schijnen er de brui aan te geven en vullen de cellen, waar zij die vinden. In de laatste helft van Juni tot ongeveer eind Juli, komt er in vele streken een hoofddracht. Hier geurt de linde, daar staat een veld witte klaver te bloeien, terwijl in sommige streken korenbloem, dopheide en herik, en niet te vergeten de vuilboom, gelegenheid bieden om de pas gebouwde cellen, of het oude ratenwerk, te vullen met de heerlijke zomerhoning. Iedere hoofddracht dient benut te worden en weken van te voren heeft de imker zijn volken reeds voor deze dracht klaar gemaakt. Ongeveer zes weken voor het begin van een hoofddracht moeten de eitjes, welke gedurende deze dracht de vliegof haalbijen moeten leveren, worden ingelegd. Begint de linde eind Juli te bloeien, dan moet reeds ongeveer half Mei voor de haalsters worden gezorgd. Daarom is de derde week van Mei de meest geschikte tijd om de volken om te hangen of te separeren, althans, indien de omstandigheden daartoe gunstig zijn. Het spreekt wel vanzelf, dat het zwermen tijdens een hoofddracht absoluut moet zijn afgelopen. De zorg, welke men voor zijn volken in het voorjaar en de voorzomer gehad heeft, moet zich thans betaald maken en als moeder natuur verder medewerkt, dan kàn die zorg ook betaald gemaakt worden, want het is vaak verbazingwekkend, welke enorme hoeveelheden nectar bij goede dracht de woning kunnen worden binnengebracht. Gedurende de zomerdracht mogen de volken niet worden geplaagd door zwermplannen. Is de dracht overvloedig, dan wordt de beginnende zwermgedachte als het ware automatisch, wel de kop ingedrukt en vervangt een haaldrift de opkomende zwermdrift. Doch zijn de zwermplannen reeds in een vèrgevorderd stadium gekomen, dan komt er toch een zwerm af en de zomerdracht gaat voor dit volk voor een groot deel | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
verloren. Ten tijde van een hoofddracht moeten zwermplannen dus verre zijn en moet het zwermen òf zijn afgelopen, òf de kans daarop niet meer bestaan. Het veiligste is natuurlijk, indien het zwermen is afgelopen. Dan heeft men niet zo spoedig meer voor opkomende zwermgedachten te vrezen. Maar men heeft dan ook niet de beschikking over ongedeelde volken, m.a.w. de volken zijn niet zo sterk als wanneer het zwermen onderdrukt was, tenzij men op de reeds beschreven wijzen de zwermen teruggeeft. Mochten zich sommige volken op zwermen, of wéér op zwermen gaan toeleggen, dan moet dit onmiddellijk de kop worden ingedrukt. Heeft men op tijd de honingkamer gegeven, en hebben de bijen die spoedig in gebruik genomen, dan behoeft men voor onverwachts zwermen weinig bevreesd te zijn. De honingkamer moet goed gesloten worden gehouden, opdat geen warmte ontwijken kan. Tòch moet men zo nu en dan eens zien, of de bijen werkelijk in de honingkamer blijven voortbouwen, vooral, indien het weer gedurende de hoofddracht niet onafgebroken gunstig is.
Sectiebak met 21 secties.
Uitgenomen sectie.
| |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Dan ontstaat wel eens neiging, zich in de broedruimte terug te trekken en in dat geval moet men op zijn hoede zijn, want er worden weer zwermplannen gesmeed. Is het weer echter onafgebroken gunstig voor het gewin, dan loont het vaak de moeite, onder de reeds geplaatste honing- of sectiebak nog zo'n bak te plaatsen. Dit doet men echter niet eerder, dan nadat de bijen de honing in de eerst geplaatste bak beginnen te verzegelen. Het tusschenschuiven van een tweede honingkamer mag alleen dàn geschieden, als nog voldoende gewin te verwachten is. De bijen gaan dan met het verzegelen voort, terwijl de tussengeplaatste honingkamer gelegenheid biedt nieuwe raten te vullen. In Amerika plaatst men zelfs meerdere van die bakken op elkaar, als de dracht overvloedig is en in sommige streken in ons land (Wieringermeer) moest dit ook wel eens worden toegepast. De honingkamers worden uitsluitend uitgerust met uitgebouwde raten, of bij gebrek daaraan, met kunstraat. Nimmer geve men - als men slingerhoning wil winnen - raampjes met kleine streepjes voorbouw, zoals zuinige imkers wel eens willen doen. Het grote voordeel van de losse bouw is o.a. gelegen in het feit, dat men tegen een hoofddracht de bijen uitgebouwde raat kan geven, welke zij spoedig kunnen vullen; daarom noemt men een voorraad uitgebouwde raten wel eens het kapitaal van den imker. Zomer-raathoning is als handelsproduct minder gewild dan heide-raathoning. Men legge zich dan ook gedurende de zomerdracht uitsluitend toe op het winnen van slingerhoning. Daarvoor heeft men flinke stevige raten nodig,en die kan men uitsluitend verkrijgen door het geven van raten, welke van kunstraat zijn vervaardigd, òf men zou reeds meermalen bebroede ‘natuurlijke’ raat dienen te nemen, welke aan alle zijden aan de raamlatjes volledig zijn vastgebouwd. Wil men geen risico lopen, dan neemt men deze laatste niet. | |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
Loopt de dracht ten einde, dan wordt geen tweede kamer meer gegeven, daar dan vele raten onverzegeld zouden blijven. Hier spreekt duidelijk het voordeel van warme bouw. Onderstaande tekening spreekt voor zichzelf. Bij warme bouw krijgt men n.l. meer geheel gevulde raten, dan bij koude bouw, hetgeen vooral bij heideraathoning een niet onbelangrijk voordeel is. Mochten zich bij een volk zwermplannen voordoen, dan staan verschillende middelen ten dienste. Waar het van belang is, dat de dracht geheel wordt uitgebuit, mag het volk dus geen bijen door zwermen verliezen. Daarom knippen sommige imkers van de bevruchte (!) moer één of beide vleugels af.
Het knippen van een moer.
Mocht het volk dan toch nog een zwerm afstoten, dan is alleen de koningin verloren, doch blijven de bijen voor het volk behouden. Weliswaar komt dan een | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
acht dagen later wéér een zwerm, nu met jonge koningin, maar de bijen hebben dan acht dagen langer van het gewin kunnen profiteren, waardoor in vele gevallen de gehele dracht benut is. Een andere wijze om het zwermen tijdens de hoofddracht met geweld te keren, is het telkens weer ontnemen van gesloten broed en dit te vervangen door open broed uit andere volken. De in ons land meest gebruikte Simplexkast, maakt ons dit echter niet gemakkelijk, omdat men, om in de broedruimte te komen, eerst de honingkamer moet afnemen, waardoor de bijtjes ernstig in haar werk gestoord worden. Niettemin, men zal, wil men geen zwerm verliezen, tòch dienen in te grijpen. Een andere methode is de volgende: Krijgt het volk zwermplannen, dan ontneemt men het al zijn raten en zet het op kunstraat. Op de onderste bak komt een moerrooster en daarboven de honingkamer. Nu kan men verder twee wegen bewandelen. De van moerdoppen vrijgemaakte broedramen komen voorlopig op een ander volk ‘en pension’, of men plaatst deze broedramen boven de honfcigkamer van het eigen volk. Acht dagen later deze raampjes op moerdoppen controleren! Dit volk, dat nu wel van zijn zwermneigingen genezen zal zijn, blijft dus sterk, al lijdt de honingoogst wel wat onder het meerdere werk, dat het uitbouwen en met broed en honing vullen van de nieuwe broedkamer met zich medebrengt. Heeft men de ramen met broed voorlopig een ander volk in gebruik gegeven, dan plaatst men deze enige dagen later weer op de honingkamer van het oorspronkelijke volk. Zo kan men verschillende meer of minder ingrijpende middelen toepassen. Beter is het echter, gedurende die tijd geen zwermlustige volken te hebben, zodat het òf tevoren laten zwermen, desnoods met teruggave van de zwerm, òf door het volk | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
op tijd ‘om te hangen’ of te separeren, òf het tijdig vervangen van de oude koningin door een jonge, gewoonlijk de beste resultaten geeft. In sommige woningsystemen hebben de bijen tegenzin om door de opgelegde koninginnerooster te gaan, zodat de honingkamer lang, te lang, onbezet blijft. Doet zich dit geval voor, dan neemt men de moerrooster voorlopig weg en werkt het volk in de honingkamer, dan legt men dit rooster weer op zijn plaats. Doet zich dit euvel herhaaldelijk voor, dan maakt men er een systeem van, eerst de moerrooster te leggen zodra de bijen in de honingkamer werkzaam zijn. Mocht de moer reeds naar boven zijn getrokken, dan wordt zij weer in de broedruimte teruggebracht. Ook kan men tot een ander middel zijn toevlucht nemen. Daartoe wordt een raampje open broed in de honingkamer gehangen, dat, zoals bekend is, door de bijen niet in de steek gelaten wordt. De bijen hebben de eigenschap broedraten te dekken, d.w.z. vóór en achter, of bij koude bouw rechts en links van die broedraat haasten zij zich raten te bouwen, welke het broed moeten dekken. Hangt men dan ook zo'n broedraat in de honingkamer, dan beijveren de bijen zich de naastgelegen raten spoedig in gebruik te nemen en het doel van den imker is bereikt. De broedraat kan men dan later naar verkiezing wegnemen, of laten hangen. Toch in dat geval na 8 dagen even op moerdoppen controleren en deze uitsnijden. Volgt er een rijke dracht, dan bestaat er weinig kans, dat de moer in de honingkamer trekt. Is echter de dracht slechts matig of onregelmatig, dan is die kans veel groter. In dit geval zal men het broedraam, na het van de aangezette raat aan het onderlat je te hebben ontdaan, weer op zijn plaats in de broedbak moeten terughangen en de moerrooster tussen broed- en honingkamer leggen. Men kan het best en het meest van een dracht profiteren, indien een volk geen, of weinig broed meer te verzorgen heeft. | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
Dit is echter niet steeds mogelijk, want na een hoofddracht volgt vaak een tweede, of zelfs een derde en ook dan moet men de beschikking hebben over een sterk leger vliegbijen. Mocht een dracht te wachten zijn in de laatste helft van Juli, op witte, klaver b.v. dan kan men plm. 12 Juli de moer uitvangen en deze in een moerkooitje op het volk leggen. De bijen zetten dan soms moerdoppen aan, doch deze kunnen vlak voor het uitlopen worden verwijderd. Het volk zwermt natuurlijk niet eerder, dan nadat een moer is uitgelopen. Waar we nu geen zwermen meer kunnen gebruiken, voorkomt men dit. Is de dracht bijna afgelopen, dan kan men de moer weer vrijlaten (± 14 dagen na het opsluiten). In sommige systemen woningen heeft men deze kwestie opgelost, door de moer in een kleine ruimte op te sluiten, op een zgn. ‘Absperrwabe’ (door koninginnerooster afgesloten raam).
Zodra de dracht is afgelopen, meestal half of eind Juli, begint de lossebouw-imker te oogsten. Bij het moderne bedrijf behoort een honingslinger; wie er geen heeft, of er geen kan lenen, mist een van de grote voordelen van de losse bouw. Het slingeren dient te geschieden in een lokaal dat bijendicht kan worden afgesloten. Is men in de gelegenheid zo'n lokaal vlak bij de bijenstand in te richten, dan verzuime men dit niet, het vergemakkelijkt het werken enorm en de kans op roverij wordt verminderd. Sommige imkers klagen over steeklustigheid der bijen bij het ontnemen van de honing. Dat euvel heeft zelfs verschillende kastfabrikanten er toe gebracht, hun woningen zó te construeren, dat het mogelijk werd de honing te ontnemen, zonder met de bijen in aanraking te komen. Hoe wonderlijk dit ook lijkt, de vinding is even eenvoudig als practisch. | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
Tussen broed- en honingkamer, bij volken met bovenbehandeling althans, wordt een zgn. ‘bijenuitlaat’ ingebracht en de volgende dag is de honingkamer zo goed als van bijen bevrijd.
Bijenuitlaat.
Bijenuitlaat voor Simplexkast.
Bij andere kast-systemen is dit weer op enigszins andere manier gevonden, doch het berust op hetzelfde principe. Wie zijn bijen echter rustig behandelt, niet slechts bij de honingoogst, maar het gehele jaar door, wie door selectie komt tot een zaghtgeaarde bijenstam, die zal óók bij het honing oogsten weinig of geen last van die diertjes ondervinden. Toch kan ik de bijenuitlaat zeer warm aanbevelen, omdat deze de werkzaamheden buitengemeen vergemakkelijkt, de onrust, welke bij het honing oogsten in de volken gaat heersen, zo goed als voorkomen wordt en de kans op roverij tot een minimum beperkt blijft.
Ontzegelvork.
Ontzegelvork met uitneembare tanden.
Ontzegelmes.
Welk een groot gemak, als men de raampjes niet behoeft af te stoten of af te vegen en welk een grote besparing aan arbeid, gezwegen nog van het feit, dat bij het afstoten of | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
afvegen der raten, vaak nog menig bijtje omkomt.
Ontzegeleg.
Bij het oogsten van zomerhoning zal men goed doen, eerst van alle volken, welke de honingkamers gevuld hebben, deze af te nemen in het slingerlokaal te brengen en de raten achtereenvolgens uit te slingeren. Doet men dit volk voor volk, dan houdt dit niet alleen veel te lang op, maar door de honinggeur worden de bijen tot roverij gelokt en begint er een zekere onrust op de stand te heersen. De raten worden nu ontzegeld met een ontzegelvork of mes. Ook gebruikt men wel andere instrumenten, zoals ontzegelschaaf of ontzegeleg. Een ontzegelmes heeft mij nimmer kunnen bekoren; mij gaat het werk veel vlugger en netter af met een ontzegelvork. De kunst is, de dekseltjes zo droog mogelijk af te wippen, wat door oefening geleerd wordt. Men werkt het gemakkelijkst met 2 vorken, welke in goed
Ontzegelschaaf.
Het ontzegelen der ramen.
| |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Het ontzegelen der raten met een ontzegelmes.
warm water geplaatst zijn. Een zgn. ‘ontzegeltablet’, dat is een blikken bak, waarop een gaasraam, plaatst men vóór zich op de tafel. Op dit gazen raam legt men het te ontzegelen raampje, hetwelk eerst aan beide zijden ontzegeld en vervolgens in de slinger geplaatst wordt, zó, dat één van de ontzegelde zijden naar buiten gekeerd is. Is de slinger gevuld, dan begint men aanvankelijk langzaam te draaien, totdat ongeveer de helft van de ene zijde uitgeslingerd is. Zomerhoning is meestal zó vloeibaar, dat slechts enige malen gedraaid behoeft te worden, om het zó ver te brengen. Tevoren heeft men onder de aftapkraan, welke bij sommige slingers gesloten kan worden, een zgn. snijkraan, een geëmailleerde emmer, waarop een zeef met fijne mazen, geplaatst. Een uitstekende zeef maakt men van kaasdoek, welke men niet te strak, doch zeer stevig over de emmer spant. De andere zijde van de raat, welke eveneens ontzegeld is, wordt nu geheel uitgeslingerd, waarna de eerstbehandelde | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
Honingzeef.
Puntzeef.
zijde eveneens geheel wordt uitgeslingerd. Heeft men te doen met raampjes, waaraan afneembare afstandblikjes zitten, welke bij het plaatsen der ramen hinderlijk zouden zijn (de raat moet vlak tegen de slingerkorf aan rusten, anders ontstaat breuk) dan worden deze eerst afgenomen. Vooral nieuwe raat behandele men voorzichtig, want de
‘Freischwung’-honingslinger ‘Bus’ met bolzeef aan de snijkraan.
Honingslinger.
(Drijfwerk v. onderen.) | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
kans op breuk is niet gering; men draaie zo'n raat meermalen om en slingere zeer voorzichtig. Oudere, dat zijn meermalen bebroede ramen, kunnen er beter tegen; toch slingere men niet te hard. Teneinde de kans op breuk zo gering mogelijk te doen zijn, vuile men de slinger slechts met ongeveer gelijk zware ramen. Doet men dit niet, dan is de druk gedurende het slingeren zeer ongelijkmatig, de slinger zelf begint te schudden en de raten scheuren vaak stuk. Heeft men alle raten behandeld, dan kan men deze ter verdere behandeling aan de bijen teruggeven. Is men nog een latere dracht te wachten, dan zet men de honingkamer met de uitgeslingerde ramen weer op. Dit echter nà het ophouden der vlucht, dus 's avonds. Wil men de ramen opbergen tot het volgend jaar, dan kan men ze, vèr vóór de stand, laten uitlikken door de bijen. Dit heeft echter vele bezwaren. Is er geen dracht meer, dan wordt op deze wijze roverij uitgelokt. Bovendien worden de raten door de bijen vaak op schandelijke wijze mishandeld en gehele middenwanden doorgeknaagd. Beschikt men over een ratenkast, of kan men de raten in
Honingslinger met riemaandrijving, voorzien van onderstel.
Honingslinger met wormwiel.
| |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
honingkamers in een droog vertrek opbergen, dan is dit nog de beste manier. Dergelijke uitgeslingerde raten, het volgend jaar weer aan de bijen gegeven, doen ze spoediger de honingkamer bezetten. (Zie overigens verder onder ‘Maandelijkse werkzaamheden’.) Er is heel wat te doen geweest over de kwestie, of ramen uit het broednest óók geslingerd dienen te worden. Vaak speelden hier gevoelsoverwegingen parten, zeer tot schade van het bijenvolk en den imker. Ramen met open broed of eitjes slingere men nooit! Behalve verlies aan de zo nodige jonge bijen, bederft men zijn honing, ook al wordt hij nog zo goed gezeefd. Iets anders is het met het gesloten broed.
Wormwieldrijfwerk.
Honingslinger met wormwielaandrijving; de gazen kooi is zichtbaar.
Heeft men ramen met gesloten broed en een flinke brede honinggordel, dan kan men deze gerust slingeren, zij het dan ook met de nodige voorzichtigheid. Zulke ramen worden echter weer zo spoedig mogelijk in de woning gehangen, waarbij het niet beslist nodig is, dat zij in de eigen woning terug komen. Is het slingeren afgelopen, dan late men zo min mogelijk matresten e.d. op de stand slingeren, ter voorkoming van roverij en van de wasmotplaag. In de meeste leerboeken over bijenteelt wordt aangegeven dat slechts raten geslingerd mogen worden, welke minstens voor twee-derde gedeelte verzegeld | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
dienen te zijn. Dit is overdreven. De ervaring heeft mij geleerd, dat men gerust raten kan slingeren, waar het verzegelen nog niet zo ver gevorderd is, mits de honing bij het scheefhouden niet uit de cellen loopt, dus behoorlijk is ingedikt.
‘Drijfwerk’.
Het zuur woren of het gisten van honing, is vaak meer het gevolg van het onoordeelkundig bewaren, of het minder zindelijk behandelen, dan het slingeren van nog niet voldoende verzegelde raten. Geeft het slingeren van zomerhoning geen moeite, het slingeren van heidehoning is niet zo eenvoudig omdat de honing een grotere viscositeit heeft; hij is n.l. erg taai. Deze taaiheid moet worden opgeheven vóór men gaat slingeren en daarvoor gebruikt men verschillende instrumenten. Zo heeft men b.v. Het ‘Triumph’-toestel (Kolb) en de ‘kleine Triumph’ (handkolb) en ook de ‘Erica’ draadborstel met welke instrumenten men na het ontzegelen der raten eerst de honing bewerkt totdat hij vloeibaar geworden is. | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
Bijgaande afbeeldingen geven een duidelijk beeld van de instrumenten en van de behandeling der raten vóórdat zij in de honingslinger komen.
Bewerken der raten met de Erica-borstel.
Kleine ‘Triumph’ (handkolbtoestel.)
De beweeglijke pennetjes van de Erica-borstel maken de Honing in de cellen losser.
| |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
Men zij ook wat voorzichtig met het gebruik van water bij de ontzegel- en ‘Kolb’-instrumenten. Nog nimmer is bij mij ook maar één flacon honing gaan gisten, terwijl de zuurgraad nimmer boven normaal steeg. Het kan soms zijn nut hebben, om reeds gedurende de dracht enkele volken van hun honing te ontlasten, n.l. dan, wanneer zij zwermneigingen vertonen.
‘Triumph’ (Kolb) toestel.
‘Erica-borstel.
Weliswaar zal bij een volk gedurende een goede dracht niet zo spoedig de zwermneiging boven komen, ja, de verzameldrift onderdrukt menigmaal de opkomende zwermdrift, doch niet altijd is dit het geval. Waar zich zwermneigingen mochten voordoen, slingert men zoveel mogelijk alle honing uit. Deze beroving schijnt op het volk ontnuchterend te werken en het zwermen wordt nagelaten. Volken, welke gedurende de hoofddracht nog niet voldoende ontwikkeld mochten zijn om de honingkamer vrij te geven, kan men als eerste en laatste raam een kunstraat, of beter nog een uitgebouwde raat in de broedbak geven. | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
Nimmer hange men zo'n raat midden in het broednest, daar de bijen deze dan vol honing dragen, alvorens de moer gelegenheid heeft haar met eieren te beleggen en waardoor dus het broednest gedeeld zou worden. Men leze hiervoor pagina 166 nog eens na. Na de zomerdracht, vroeger kon men spreken van nà de boekweitdracht, oogst óók de korfimker de zomerhoning. Dit is echter een onaangenaam, tijdrovend en kleverig werkje. Om echter mooie heideraathoning te kunnen winnen, is dit drijven, zoals de korfimker het noemt, noodzakelijk. 's Morgens vroeg wordt er mede begonnen.
‘Drijven’.
Het volk wordt op de manier zoals bij het Jagen is omschreven, uit de woning gedreven. Is de ratenbouw nog nieuw, zodat men gevaar loopt deze stuk te kloppen, dan kan men een minder ruwe manier toepassen. In het te jagen volk strooit men een handvol, ter lengte van ongeveer 1 c.m. kort geknipt nat gras, tussen de raten en langs de korfwanden. Het jaagvat wordt er op geplaatst en enige malen flink tegen de korf geklopt. De bijen hebben een hekel aan dit natte gras, dat door het naar boven lopen der bijen allengs dieper zakt. Spoedig is het jaagvat geheel met bijen gevuld en de korf ‘schoon’. Deze methode, naar ik meen voor 't eerst door den heer S. Frankenhuis † in ons land bekend gemaakt, heeft het grote voordeel, dat men volken met zwakke raten kan | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
jagen en zelfs meerdere volken tegelijk deze bewerking kan laten ondergaan. Het af gejaagde volk dan, blijft voorlopig in het met een bijendoek toegebonden jaagvat. Nu worden voorzichtig uit de korf, waarvan het volk gejaagd is, broed- en honingraten gebroken en gesorteerd. Vooral schenkt men zijn aandacht aan het broed, dat onmiddellijk in een nieuwe korf gespijld wordt. Zodra het broed is ingespijld, wordt de ‘Dreveling’ op dit broed geslagen en neemt de korf weer zijn oude plaats op de stand in. Om flinke volken op de heide te hebben doet men 2 drevelingen in één korf. Zo werkt men verder, totdat alle volken, die er voor in aanmerking komen, gedreven zijn. Het spreekt vanzelf, dat dit uitsluitend het geval is bij volken met nogal voorraad. Treft men volken aan, welke niet zwaar genoeg zijn om te drijven, doch een oude of minder ogelijke ratenbouw bezitten, dan worden dergelijke korven terdege opgesnoeid, voor zover de broedraten dit toelaten. Het drijven moet plaats vinden, ongeveer één of twee weken vóórdat de volken naar de heide gaan, opdat een en ander door de bijen weer volkomen in orde gemaakt kan worden. Breekt nà het drijven een drachtloze tijd aan, of is het guur en regenachtig weer, zodat de bijen niet kunnen uitvliegen, dan wordt regelmatig met verdunde honing gevoerd. De honing, welke door het ‘drijven’ verkregen is, ondergaat nog een bewerking, waardoor hij als consumptiehoning beter geschikt wordt. Hiervoor wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Behandeling en gebruik van honing en zijn samenstelling’. | |||||||||||||
i. Najaarsinspectie en Inwintering.De inspectie.Waar geen najaarsdracht is, zal het in de herfst met de | |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
ontwikkeling der volken snel bergafwaarts gaan. Het broednest wordt gaandeweg kleiner en van bouwen is slechts dan sprake, als soms hier of daar een toevallige drachtbron gevonden wordt. Alles wijst er op, dat de bijen zich voor de winter beginnen gereed te maken! Reeds in Juli worden raampjes, stromatten, dekkleedjes e.d. rijkelijk met Propolis vastgekleefd en de darren worden eind Juli of in Augustus afgedreven. Men merkt dit al aan de kleine schermutselingen, welke aan de vlieggaten plaats vinden. De arme kerels, anders gewillig toegelaten, worden nu lastig gevallen. Opent men de woning, dan ziet men, dat de darren op een honingraat buiten het eigenlijke broednest gedreven zijn, waar zij op een hoopje bijeen zitten. Zijn dat nu die stevige flinke brommers, welke gedurende de zomer met zoveel élan het vlieggat verlieten, luide hun zware stem vermengend met die der af- en aanvliegende werkbijen? Hun uiterlijk is dof, hun bewegingen zijn traag, de arme stumpers vertonen alle tekenen van ondervoeding. Inderdaad worden zij niet meer zoals voorheen door de bijen van eiwitrijk voedsel voorzien, zonder hetwelk zij niet kunnen leven. Waagt zich soms nog een dar in de nabijheid van het broednest, dan wordt hij meedogenloos verwijderd, soms door 2 of 3 bijen tegelijk op de ergste wijze mishandeld, en buiten het vlieggat gedreven. Soms vindt men op een ochtend bij het omkippen van een korf, de gehele bodemplank centimeters dik met darrenlijken bezaaid, welke men goed zal doen, zodra mogelijk te verwijderen. Bij kasten met laag vlieggat kunnen deze darrenlijkjes zelfs de vlieggaten verstoppen en luchtnood veroorzaken. (Vlieggaten vrij maken!) De Augustusmaand in streken zonder najaarsdracht, en de Septembermaand in de heidestreken, is de maand van de grote herfstinspectie. | |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
Doordat de imker gedurende het gehele jaar nauwkeurig aantekeningen gemaakt heeft en de grote en kleine zonden zijner volken heeft geboekt, is zijn keuze, welke volken zullen overwinteren, reeds bepaald. Deze volken zullen echter, vóórdat zij wintervaardig gemaakt worden, eerst aan een strenge inspectie onderworpen moeten worden. Men let op de kwaliteit der koningin. Deze moet liefst niet overjarig zijn, tenzij het een moer is van hoge waarde. Het broednest moet aaneengesloten zijn. De imkers zeggen, dat het broed ‘als een plank’ moet verzegeld zijn, waarmede zij bedoelen, dat tussen het gesloten broed géén open cellen of cellen met stuifmeel mogen voorkomen. De te overwinteren volken moeten zeer sterk aan jonge bijen zijn. Het wintervoedsel moet voldoende en van goede kwaliteit zijn, terwijl de ratenbouw onberispelijk dient te wezen. Vertonen zich enkele kleine afwijkingen, dan kunnen deze vaak nog in deze tijd van het jaar door den imker hersteld worden. Zwakke volken worden verenigd met sterkere. Uit minderwaardige volken wordt de moer gevangen en gedood en de bijen bij andere volken gevoegd. (Zie hierover ‘Het Verenigen van Wintervolken’.) Voldoet de woning niet meer aan de redelijke eisen, dan worden de bijen ‘omgekorfd’, d.w.z, in een betere woning overgebracht, alvorens de laatste hand aan de inwintering wordt gelegd. Men moet aan de inwintering de grootst mogelijke zorg besteden, daarbij het oog gericht houdende op de toekomst. Men zij bij de herfstinspectie een strenge keurmeester. Wat niet voldoet, schakele men uit. Men dient te bedenken, dat, wat men nù opzet, het volgend jaar de basis vormt van ons bedrijf. | |||||||||||||
Het Verenigen van Wintervolken.Bij de naj aarsinspectie treft men soms volken aan, welke | |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
niet sterk genoeg zijn, om met kans op een goede uitwintering te worden ingewinterd. Zij worden met sterkere volken verenigd. Is het een korf volk, dan wordt het zwakke volk af gejaagd en de moer, als zij oud is of ondeugdelijk, gedood. Het volk wordt rijkelijk met honing- of suikerwater, of een aftreksel van een sterk riekende stof, b.v. kruidnagel, besprenkeld en, nadat het te versterken volk eveneens hiermede besprenkeld is, de volken verenigd. Hiertoe maakt men gebruik van een onderzetrand, welke men op de plaats zet van het volk, dat de bijen moet krijgen. In die opzetrand werpt men nu de bijen en plaatst daarop het te versterken volk. Gewoonlijk heeft de vereniging in deze tijd van het jaar zonder vechterij plaats. Kastvolken kan men op eenvoudige wijze verenigen. De moer van het zwakke volk wordt uitgevangen en gedood en de raten met broed in het te versterken volk gehangen. Vervolgens wordt op dit volk een reisraam gelegd en daarop een honingkamer geplaatst. In deze honingkamer wordt het moerloos gemaakte volk geslagen en de woning met een kleedje en het dak dichtgedekt. Zonder bezwaar kan men de volgende dag het reisraam wegnemen, waarop het verenigen plaats heeft. Moerloze volken hebben voor het verenigen weinig waarde. Bezitten zij nog veel jonge bijen, dan veegt men zo'n volk enige meters vóór de stand af, besprenkelt het rijkelijk met honing- of suikerwater, waarna de bijen zich wel bij een of ander volk, gewoonlijk de buurvolken, zullen inbedelen. Is een moerloos volk echter zwak, of heeft het slechts afgeleefde bijen, dan dode men het met zwaveldamp. Dergelijke afgeleefde bijen hebben voor een bijenkolonie, noch voor den imker weinig waarde. Men bedenke, dat slechts jonge bijen voor een in te winteren volk waarde bezitten. De afgeleefde bijen vormen weliswaar een beschuttende buitenlaag om de wintertros, doch is dit aantal groot, dan zal ook de sterfte niet onbelangrijk zijn, hetgeen bij volken | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
met een laag vlieggat luchtnood kan veroorzaken en noodlottige gevolgen voor het ganse volk kan hebben. Daarom voege men geen oude bijen bij een wintervolk. Soms is het in het late najaar moeilijk, om de bijen uit een korf te drijven. Vroeger groef men een kuil in de grond, stak daar een houtje met een brandende zwavellont in, zette het korfvolk met gesloten vlieggat op de kuil, aardde deze aan en verstikte zo het volk. Behalve een misschien waardevolle moer en veel jonge bijen, ging op deze wijze ook een grote hoeveelheid waardevol broed verloren. Meer en meer neemt men tegenwoordig zijn toevlucht tot het afsalpeteren. Men graaft daartoe een kuil in de grond, plm. 30 c.m. diep, in enigszins schuine richting. Aan een stokje wordt een salpeterdoek bevestigd, deze aangestoken en de met een ijle bijendoek gesloten korf op de kuil geplaatst. Het vlieggat wordt gesloten. De salpeterdamp bedwelmt de bijen, welke van de raten loslaten en in een dikke laag op de bijendoek terecht komen. Voordat men de korf wegneemt, overtuigt men zich door zijn oor tegen de korfwand te luisteren te leggen, of de bijen bedwelmd zijn. Hoort men niets meer, dan kan men de korf voorzichtig wegnemen, de doekpennen losmaken en kloppende tegen de onderrand van de korf, de daaraan hangende bijen bij die op de doek werpen. De bewusteloze op de doek liggende bijen komen spoedig weer bij, vooral, als men hen even aan de frisse lucht blootstelt. De aldus afgesalpeterde bijen kan men zonder voorzorgsmaatregelen bij het volk dat men versterken wil, voegen. Vechterij heeft niet plaats. Zo mogelijk echter doodt men vóór het verenigen de eventueel bedwelmde moer. Lijden de bijen ogenschijnlijk door het bedwelmen niet - zij schijnen alleen het herinneringsvermogen verloren te hebben - een afgesalpeterde moer overwintere men liever niet. | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
Het gebeurt soms, in het bizonder bij zeer sterke volken, dat bij éénmaal salpeteren slechts een gering aantal bijen bedwelmd wordt. Men zal dit dan nog eens moeten herhalen. Men kan met éénmaal salpeteren volstaan, als men op de volgende wijze handelt. Men neemt een stuk buigzaam karton en plaatst hier het te salpeteren volk op, na zo nodig de raten wat ingekort te hebben. Nu stopt men in een Dathepijp of andere beroker een salpeterlap, steekt deze aan en blaast salpeterdamp in het vlieggat. Men kan ook tabak gebruiken, welke sterk met salpeter vermengd is. Spoedig hoort men de bijen op het karton vallen en kan men verder handelen als hierboven beschreven is. Wil men het gesloten broed elders gebruiken, dan snij de men dit uit en spijle het in een ledige korf, of passe het in een raampje. Op deze wijze kan men zich in het najaar van nieuwe volken voorzien en deze met honing- of suikerwater opvoeren. De bijen maken nog een broednest en als het mooi najaarsweer is, bouwen zij nog aardige stukken raat. In de herfst wordt vaak handel gedreven in deze ‘naakte’ volken. | |||||||||||||
Het opvoederen.Is de oogst afgelopen en heeft men zijn opzetters uitgezocht, dan wordt zo spoedig mogelijk met het opvoeren begonnen. Daartoe wordt suiker opgelost in een ongeveer gelijke hoeveelheid water. Men kookt b.v. een liter of 10 water en gooit er daarna, al roerende, een even grote hoeveelheid suiker in. Aanvankelijk geve men slechts kleine porties voer, opdat de bijen eerst nog een flink broednest maken. Heeft men ruim een week dit langzaam voeren voortgezet, | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
dan geve men flinke porties, b.v. 2 à 3 liter, ineens. In de handel zijn zgn. snelvoedertoestellen verkrijgbaar, waarbij men de gehele wintervoorraad ineens of nagenoeg ineens kan geven. Ik kan niet genoeg tegen een dergelijke opvoedering waarschuwen. Men bootse bij het opvoederen zoveel mogelijk de natuur na en hoede zich voor overdrijving. Het geleidelijk opvoederen voor de winter heeft nog andere voordelen. De imker, wonende in een streek zonder najaarsdracht, begint in Augustus reeds met het zgn. drijfvoederen, Hij kweekt daardoor nog een leger van jonge bijen, die met
Thüringer Voederglas (ballon) met bordje.
Bordje voor Thüringer Voederglas.
Kelting's Perfect Voederglas.
Drinkhuis je om op een fles te bevestigen.
| |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
een flinke dosis levenskracht de moeilijke wintertijd kunnen doorstaan en, wat bizonder van belang is, het volk beschikt in 't voorjaar over een flinke hoeveelheid broedbijen, hetgeen in dat jaargetijde voor een snelle en goede volksontwikkeling van zeer groot belang moet worden geacht. De imker met najaarsdracht (heide), krijgt gedurende die periode in zijn volken gewoonlijk nog wel een aardig broednest, doch de heide vraagt zoveel slachtoffers, dat een aanvulling in Septembeir eveneens noodzakelijk is. Voedert men snel, dus in grote hoeveelheden dan krijgt de koningin weinig gelegenheid haar eieren af te zetten, daar bijna alle cellen met suikerwater worden gevuld. Daardoor zitten de bijen bovendien koud, omdat zij geen
Een zeer handig voederbakje van hout of metaal voor kasten met bovenbehandeling.
Doorsnede voederbakje.
| |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
behoorlijke hoeveelheid ledige cellen in het winternest hebben.
Snelvoederstoestal.
Voedert men langzaam, dan wordt nog een flink broednest gevormd en het wintervoedsel om dit nest opgeborgen. Heeft men gedurende een dag of tien aldus gevoederd, dan is tevens de plaats van het winternest bepaald. Loopt het broed uit, dan blijven die cellen leeg, wat een goede overwintering in de hand werkt. Na die tien dagen (het komt op een dag meer of minder niet aan), kan men wat sneller voederen, maar nogmaals wordt gewaarschuwd, de snelheid niet te hoog op te voeren. Meer dan een liter of 3 daags moet vermeden worden. Een korfvolk moet met zijn woning, ratenbouw en voorraad plm. 15 kg. wegen. Waar vroege dracht is, kan men met ongeveer 12½ kg., ja zelfs met minder, volstaan. Wij dienen echter rekening te houden met eventueel lange winters en het is beter wat te veel, dan te weinig voedsel mee te geven. Korven, belangrijk zwaarder dan 15 kg. wegende, zet men niet op, daar de te grote hoeveelheid voedsel in het voorjaar vaak een beletsel is, om een flink broednest te maken, vooral wanneer een vroege dracht te wachten is. Boogkorven kunnen zwaarder opgezet worden. Nodig is dit echter niet, indien men enige reserveraampjes met voedsel achterhoudt en deze in 't voorjaar, zo nodig, naast het broednest hangt. Hetzelfde geldt voor kasten. | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
Men kan de voedselvoorraad bij boogkorven en kasten gemakkelijk berekenen. Een vierkante d.m. verzegelde honing weegt plm. ½ kg., zodat voor een boogkorf of kast de verzegelde oppervlakte plm. 20 vierkante d.m. moet beslaan. Is men bevreesd, dat de hoeveelheid opgezameld voedsel niet toereikend zal zijn en is het te laat om het restant nog in te voeren, dan legt men op de raampjes, b.v. van volken met bovenbehandeling, een borstplaat. Deze borstplaat maakt men van suiker. Ook gedenatureerde suiker kan hiertoe dienen. Men neemt hiervoor een hoeveelheid suiker, welke men in een pan doet, met een kleine hoeveelheid water; ± 8:1. Op het vuur wordt deze suiker tot koken gebracht. De suikerpap is voor het maken van borstplaten gereed, indien het mengsel zo taai is, dat men zgn. draden kan trekken. Men late de massa niet te dik worden, daar het dan niet mogelijk is borstplaten te gieten. Daar suiker evenals melk bij het koken in de hoogte komt, vuile men de pan slechts tot op de helft. Is de suikerpap gereed, dan kan men deze in met wat boter bestreken bordjes of schoteltjes gieten, waarna de borstplaten langzamerhand stijf worden. Men kan ook stevige stukken papier, zgn. pakpapier, zodanig aan de raampjes bevestigen, dat zij hiermede een bakje vormen, ter grootte van het raampje. Voor meerdere stevigheid kan men in het raampje wat dunne katoenen draden spannen. Hierin giet men de suikerpap, laat de borstplaat koud worden en nu kan men hem in de kast hangen, na hem eerst even in lauw water te hebben gedompeld. Wil men de op bordjes of schoteltjes gegoten borstplaten gebruiken, dan dompelt men deze eveneens eerst in lauw water. Ook in het vroege voorjaar kan men dergelijke borstplaten geven, als het b.v. nog te vroeg is om vloeibaar voedsel toe te dienen, ja, deze borstplaten zijn zelfs zeer geschikt, | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
om de volken bij slechte heidedracht, of op het fruit of koolzaad, in het algemeen dus indien men zijn bijen niet dagelijks onder het oog heeft, voor de hongerdood te bewaren. Mochten de volken in het najaar voldoende honing hebben, dan zal het toch goed zijn enkele liters suikerwater te geven, waarop de bijen beter overwinteren dan op heidehoning. Het kan soms nodig zijn de raten van korfvolken vóór het opvoederen te besnoeien. Dit doet men op dezelfde wijze als bij de voorjaarsbehandeling. Korven met te korte raten overwintere men niet. | |||||||||||||
Verdere winterverzorging.Als nu het opvoederen is afgelopen, make men de voederbordjes, glazen e.d. schoon met heet sodawater en berge ze op. De stallen worden eens nagezien en van alle onreinheden gezuiverd. Ledige woningen worden op zolder geborgen, of voor muizen e.d. ontoegankelijk gemaakt. Mocht de stand wat oud en vervallen zijn, dan stut men hem met enige schoren.
Winterdek.
Vlieggatschuif voor het verkleinen vlieggaten.
Feitelijk is de beste tijd om een stand op te knappen, die, wanneer de bijen naar de heide zijn. Mocht de dakbedekking niet al te solide meer zijn, dan kan men die nu nog herstellen. Misschien is het mogelijk, de bijenwoningen wat meer naar achter te schuiven, opdat zij minder der van sneeuw, regen e.d. te lijden hebben. | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
Heeft men misschien tijdens het opvoederen der bijen de vlieggaten verkleind, dan worden deze thans weer geheel geopend, tenzij roverij optreedt. Men kan voorlopig de zomerdekking nog laten liggen. Eerst als het recht koud begint te worden, brengt men de winterverpakking aan. Men pakke de bijen warm in, overdrijve echter niet. Er is geen broed meer te verzorgen en er zijn geen raten meer te bouwen, zodat de bijen wel wat warmte kunnen ontberen. Zitten zij te koud, dan wordt te veel voedsel gebruikt, zitten ze te warm, dan komen ze te laat tot rust. Ook hier ligt de waarheid in het midden. De beste winterbedekking is ongetwijfeld een goed sluitende stromat. Trek of tocht dient vermeden te worden; kleedjes, b.v. stukken van een oüd vloerkleed, kunnen ook goede diensten bewijzen, dóch kan men uit de aard der zaak alleen gebruiken bij van boven te behandelen woningen. Bij boogkorven, waarvan de bijen niet op alle boogjes overwinteren, schuive men vlak naast het laatste boogje een stromat in.
Winterdek.
Het kleiner maken der vlieggaten is niet gewenst, vooral niet, als de vlieggaten laag zijn aangebracht. Echter bescherme men de vlieggaten voor muizen, door b.v. een oognagel of spijker voor het vlieggat te steken, zodat geen muis kan binnendringen. Om de bijen zo rustig mogelijk te laten overwinteren, brenge men vóór de vlieggaten der korven en boogkorven een stukje asphaltpapier aan, zodanig, dat er nog voldoende lucht kan toetreden en verbruikte gassen kunnen | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
ontwijken. Met een spijker of oognagel prikt men die stukjes asphalt in de korfwand. Wil men in het voorjaar de bijen zo min mogelijk storen en bij zijn inspecties vlug klaar zijn, dan legge men onder elke korf of boogkorf een passend stuk asphaltpapier. Zo'n papier kan men ook bij van achter behandelbare kasten op de bodemplank inschuiven. Proeven zijn genomen met het inkuilen van volken gedurende de winter. Waar zij zijn genomen waren de uitkomsten bevredigend.
Bijen op de heide.
Dit inkuilen is in ons land echter onnodig, in lage streken zelfs gevaarlijk. Heeft men zijn volken behoorlijk ingewinterd, dan wake men er voor, dat zij niet verontrust worden. Rust is voor een goede overwintering een voorname factor, terwijl nogal grote temperatuursverschillen een rustige winterzit tegenwerken. Kan men tegen die temperatuursverschillen waken, dan verzuime men dit niet. (Zie hierover verder het hoofdstuk | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
‘De Bijenwoningen’.) In de stal plaatse men een of meer goed werkende muizenvallen en inspectere die minstens een- of tweemaal per week, of men strooit muizentarwe. Woont men in een streek, waar mezen druk ageren, dan loont het de moeite de vlieggaten te beschermen door fijnmazig gaas. Men leide de mezen af door in de tuin spekzwoerd, pinda's en dergelijke op te hangen. Muizen en mezen kunnen gedurende de gehele winter de bijenstand verontrusten, waardoor een rustige overwintering tegengewerkt wordt.
Bijenstand met Albertikasten.
|
|