Het bijenboek. Practisch handboek der bijenteelt
(1941)–Joh. A. Joustra– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
Inleiding.
Mij spreekt de blomme een tale
mij is het kruid beleefd,
mij groet het altemale
dat God geschapen heeft!
Guido Gezelle.
Het is een niet te loochenen feit, dat de beroepsimkerij ten onzent allengs tot het verleden gaat behoren, en deze edele en veredelende natuurliefhebberij meer en meer beoefend wordt als een nevenbedrijf of uit liefde tot de levende natuur zelve. Het intensief in cultuur brengen van woeste gronden maakt de bijenweide spaarzaam en de invoer van buitenlandse honing, vooral uit de overzeese landen, met name Amerika, maakt, dat het met veel moeite en zorg verkregen Nederlands product, honing en was, voor weinig lonende prijzen, ja zelfs vaak beneden kostprijs, aan den man moet worden gebracht. Het intensieve land- en tuinbouwbedrijf maakt, dat men niet die zorg aan zijn immen kan besteden als nodig is, om daarvan de hoogst mogelijke productie te verkrijgen, zodat de oorzaken van de verplaatsing van dit bedrijf naar den amateur niet ver te zoeken zijn. Dat neemt niet weg, dat in ons land nog heel wat bijenvolken gehouden worden en het aantal imkers in ons land op het ogenblik gerust geschat kan worden op meer dan 25000. Gedurende de oorlogsjaren, van 1914-1919 telde ons land enkele duizenden imkers meer dan daarvoor, zulks wegens de hogere prijzen van de producten tengevolge van de voedselnood en het niet meer importeren van honing en was, waardoor ons land op eigen productie was aangewezen. De vraag naar honing en was in die jaren was toen zó | |
[pagina 14]
| |
groot, dat de Regering deze producten in distributie bracht en prijzen werden besteed voor honing à f 1.45 per ½ kg. en voor was 12 à 13 gulden per kg. De maximumprijs was voor dit laatste product op f 5. - per kg. gesteld. Volgens den Minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw telde ons land in 1850 niet minder dan 200000 bijenvolken; dit aantal bedroeg in 1900 slechts 100000 en zal momenteel wel ongeveer even groot zijn. Een juiste statistiek is niet te geven, omdat de gegevens zeer onnauwkeurig zijn en op officieuse mededelingen berusten. Schatten wij de opbrengst per volk en per jaar aan honing en was op gemiddeld 6 à 7 gulden, dan bedraagt de directe geldswaarde uit het bijenteeltbedrijf jaarlijks ongeveer ½ millioen gulden, een bedrag, dat verloren zou zijn, indien zich niet velen tot dit interessante bedrijf aangetrokken gevoelden. Want interessant is de bijenteelt in hoge mate en wie zich eenmaal, met deze neventak van het land- en tuinbouwbedrijf heeft ingelaten, zal er niet spoedig toe te bewegen zijn, zijn bijenvolken af te schaffen, niettegenstaande tegenover jaren van winst, óók jaren van verlies te boeken zijn. Zeiden wij hierboven, dat van de beroepsimkerij bijna geen sprake meer is, ook de grote bijenstanden zal men in ons land tevergeefs zoeken en imkers met meer dan 1- à 200 winterbijenvolken behoren tot de zeldzaamheden.Ga naar voetnoot*) Een en ander neemt niet weg, dat de interesse voor dit schone, aantrekkelijke bedrijf gaandeweg toeneemt en vooral beoefend wordt door den intellectuelen burger. De wondervolle levensverhoudingen van het bijenvolk dragen er dan ook in niet geringe mate toe bij, dat het aantal beoefenaren van de bijenteelt meer en meer toeneemt en er in ons land wel geen plaats te vinden zal | |
[pagina 15]
| |
zijn, waar niet enige bijenvolken gehouden worden. Toch zou het aantal bijenvolken danig afnemen, wanneer er niet een andere reden was, om het bijenhouden aan te moedigen, want meer dan het directe nut is het indirecte nut van veel belang.
Een verbouwereerd ‘imker’.
In het hoofdstuk ‘Het nut van het bijenhouden’ zal U blijken, dat een goede en goed verzorgde bijenstand voor ons land van hoge indirecte waarde is, zelfs van zoveel belang, dat de Regering in 1909 zich het lot van de imkers heeft aangetrokken en vrijdom van accijns verleende voor suiker, welke voor het voederen van bijenvolken nodig was, om deze de winter over te houden. De Regering liet het echter niet alleen hierbij, maar leidde het onderwijs in betere banen en steunde het waar mogelijk. | |
[pagina 16]
| |
Door het aanstellen van twee Rijksbijenteeltconsulenten gaf zij te kennen, dat ook zij het nut van de bijenteelt voor ons land inzag en wij kunnen niet dankbaar genoeg zijn, dat dit deel van de imkerij goed verzorgd is. Dat het bijenteeltbedrijf niet nog meer beoefenaren telt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat velen nog onbekend zijn met de genoegens, welke het behandelen van een of meer bijenvolken verschaft en omdat men nog steeds van mening is, dat die bijen zo gevaarlijk zijn. Wanneer op scholen, bij de lessen in natuurlijke historie, wat meer aandacht geschonken werd aan het leven der insecten en in het bizonder aan dat der bijen en men werkelijk ook eens bijenstanden ging bezoeken, dan zou heel wat vooroordeel en vrees worden overwonnen en zou men meer nog dan tot heden dit pikante goedje leren liefhebben en verstaan. Zeer veel verwachten wij hier ook van de film en het mag een verblijdend verschijnsel genoemd worden, dat óók in ons land enige zeer goede films op bijenteeltgebied zijn vervaardigd. Waar de bijenteelt beoefend wordt door zo'n betrekkelijk groot aantal personen, kon het niet uitblijven, dat dezen bij elkaar aansluiting zochten en zo ontstonden in ons land enige verenigingen op bijenteeltgebied, welke niet alleen het bijenhouden aanmoedigen, maar den beginner en ook den meergevorderde van voorlichting dienen door het doen houden van lezingen, het geven van cursussen en het organiseren van tentoonstellingen, honing- en bijenmarkten en Imkersdagen. Zelfs heeft onze Veenendaalse bijenmarkt een Europese vermaardheid en menig beginner kocht daar zijn eerste bijenvolkje, zie foto der markt op blz. 12. Zoals elk bedrijf, moet ook de imkerij geleerd worden en men zou zich vergissen, als men meent, dat het imkeren een vak is voor Jan en alleman. Wie geduld heeft en het ware imkersbloed in zijn aderen heeft vloeien, zal zeer zeker een grote voorsprong hebben op hem, wien het uitsluitend te doen is, zich een nevenverdienste te scheppen, maar geen van beiden zal er komen | |
[pagina 17]
| |
als hij zijn praktijk niet gepaard laat gaan met theorie. Een van de meest vooraanstaande imkers, Freiherr von Berlepsch, heeft eens gezegd: ‘Leert theorie, anders blijft gij Uw gehele leven een practische stumper’. Hij heeft daar niet mee willen zeggen, dat men zich een grote dosis geleerdheid moet eigen maken, maar dat, behalve met de praktijk van het imkeren, men zich ook theoretisch dient te scholen. Eerst dàn is een rendabele bijenteelt mogelijk en zult gij U niet hebben te berouwen, dat gij aan de roep ‘houdt bijen’ gehoor gegeven hebt. |
|