Drie zestiende-eeuwse esbatementen. Tielebuijs. De blinde die tgelt begroef. De luijstervinck
(1934)–Marinus de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
V De handschriftenOp de drie handschriften, die van Tielebuijs bekend zijn, heeft reeds Kalff de aandacht gevestigdGa naar voetnoot1). Het Leidse (L)Ga naar voetnoot2) is gebonden in een eenvoudig kartonnen bandje, formaat 8o. Het bestaat uit 12 bladen, met een schutblad voor en achter. Op 't voorste schutblad staat 't bibliotheeknummer en de aantekening, die in de catalogus der Maatschappij v. Ned. Letterk. voorkomt en van het hs., f. 1 r, overgenomen is. De bladen zijn bovenaan met potlood genummerd van 1 tot en met 12; onderaan loopt de nummering met inkt, met dezelfde hand als van het hs., van Al tot en met A6 (f. 2 r tot en met f. 7 r.). Het eerste blad draagt aan de ene zijde, f. 1 r, boven in 't midden het jaartal 1548. Iets lager rechts: goet. en de paraaf J.d. Daaronder: Een esbatement van Tielebuijs die een jaar te vroech gheborenis ende wert herdraghen p[er] Willem elias. Daaronder 't stempel van de Maatschappij, vervolgens: Ronsefael lanck 522, en: Ghespeelt voor den willecome van de Lelienbroeders in Diest / op die incompste vanden Rethorisienen ao 1541 prima augusti / dincompste was sdaeghs te voren ultima Julij. Dan nog een bibliotheeknummer: 224, en onderaan enige pennekrabbels. Aan de andere zijde, f. 1. v. staan de personagien en 't nummer 185 achter Ronsefael. Het watermerk is een gekroond wapenschild met een vierblad er nog bovenop, een Gotiese letter b eronder; in het schild een letter L tussen twee leliesGa naar voetnoot3). Aan het eind noemt de afschrijver zich: Ut vis fac alteri, scripsit J. Dalem, den 19 februarij ao 1548. Zijn duidelik schrift vinden we ook in Ms. no 21657 van de Koninklike Bibliotheek te Brussel, dat met dezelfde naam en zinspreuk ondertekend is. Het Brusselse hs. (B)Ga naar voetnoot4), in hoornen band samengebonden met | |
[pagina 20]
| |
twee andere, formaat D (4o), draagt tot titel: kamerspel van Rensefael, Tielebuijs, een Vroevrou enz. Het behoorlik leesbaar geschreven hs.Ga naar voetnoot1) begint f. 28 r en loopt tot en met f. 40 r (nummering met potlood). Aan het slot, vanaf vs. 508 tot en met vs. 515 is in de lengterichting van de bladzijde een dunne streep getrokken, met een verwijzingsteken in margine boven vs. 515, dat doelt op een aanmaning op rijm om in een loterij in te leggen, met een lelike slordige hand eronder geschrevenGa naar voetnoot2). Het watermerk, het gekroonde wapen van Bazel, zonder monogram, komt waarschijnlik overeen met Briquet 1354Ga naar voetnoot3), aangetroffen op documenten tussen 1589 en 1602. Dezelfde kopiist schreef ook het hs. van De Sotslach, dat dateert uit de jaren 1580-1590Ga naar voetnoot4). Hij tekent zich hier met zijn zinspreuk: Stipendium peccati mors, en zijn initialen S.G. d.i. Sijmon van Dijck Gorissz, in het RegisterGa naar voetnoot5) vermeld onder de Cameristen van T.M.B., die de kamer een nieuwe stoel hadden geschonken ao 1600. Hij vervaardigde ook een ballade op den Intrede van de Oude Camer van Haarlem op het Rederijkersfeest te Leiden in 1596Ga naar voetnoot6). Het Haarlemse hs. (H) bevindt zich in de bekende bundel GGa naar voetnoot7) (ao 1600) van Trou moet Blijcken en is netjes afgeschreven door Goossen ten Berch (Zinspr. Schout List en Erch), in 1606 ‘veijndrich’ en ‘out-vinder’ van T.M.B.Ga naar voetnoot8). Waarschijnlik was hij een emigrant uit het Zuiden: Gossen Evers ten Berch van Antwerpen, wonende ‘opt Sparne’, kwam Maart 1598 met attestatie van | |
[pagina 21]
| |
WeespGa naar voetnoot1), kreeg 23 April 1603 een attestatie op Geertruidenberg en één op Amsterdam voor zichzelf, zijn vrouw Hendrixske en zijn moeder Maria VerbeeckeGa naar voetnoot2), maar moet dan toch in Haarlem teruggekeerd zijn. H. is het handschrift, dat Van Vloten gebruikte voor zijn slordige uitgave van TielebuijsGa naar voetnoot3). Van de drie hss. hebben L. en B. de beste tekst. L, het oudste, is hierachter afgedrukt. Die van H. heeft tal van invoegingen en omzettingen, en regel 138 is zelfs helemaal uitgevallen. H. staat, daar 't, door een Zuidnederl. emigrant afgeschreven, tal van Zuidnederlandse taalvormen, die L. geheel behouden heeft, eveneens overnam, dichter bij L. dan bij B. Het voorbeeld der beide Haarlemse afschrijvers, die, beiden lid van T.M.B. en tijdgenoten, hun afschrift wel naar éénzelfde tekst vervaardigd zullen hebben, zou L. geweest kunnen zijn. Alle drie vermelden de plaatsnaam Dixmuiden, en hoewel deze naam zeer goed in het oorspronkelik kan voorkomen, is 't toch ook niet onmogelik, dat L. een afschrift is van een rederijker uit Dixmuiden, en B. en H. weer copiëen zijn van L. of van een ander afschrift uit die plaatsGa naar voetnoot4). Omtrent de geschiedenis der beide hss. L. en B. is mij weinig bekend geworden. Tielebuijs, samen met de beide andere Brusselse manuscripten, wordt vermeld in de catalogus Van der Marck van 1774Ga naar voetnoot5) onder nr. 110 (koper: Does) en eveneens in de catalogus Koning van 1833Ga naar voetnoot6) onder nr. 213. De verkoopsprijs bedroeg f 7, en vrij zeker is dit nummer aangekocht door de Koninklike Bibliotheek te Brussel: de beschrijving (in hoornen band, formaat 4o) laat weinig twijfel over. |
|