die altijd het hoogste woord voert, durft nu niet.
‘Ai mi boi, we hebben niet gemeten dat je zo'n bangerik bent.
Kom mee man, er gebeurt heus niets. Maar als je niet tuil, blijf dan maar hier,’ zegt Glenn. En met deze moorden neemt hij de leiding op zich. Moedig duwt hij de struiken opzij en volgt het blotevoetenspoor. Voorzichtig sluipen ze door het bos. Elk geluid maakt ze aan het schrikken. Het vallen van een dorre tak, het opvliegen van een vogel.
Tenslotte komen ze bij een open plek waar een pinahut is gebouwd. De voorkant is afgesloten met een gerafelde rijstzak. De jongens hurken in de struiken en turen naar de hut. Het is doodstil, niets beweegt en merkwaardig, zelfs de vogels zwijgen.
Voor het kamp smeult een vuurtje. Zou er iemand in de hut zijn? Nee, het is haast onmogelijk, want anders zouden ze zeker iets zien bewegen.
‘Zullen we gaan kijken?’ vraagt Sonny.
‘Jongens laten we toch teruggaan, we hebben al genoeg gezien, smeekt Edje.
‘Ach man wees niet zo kinderachtig. Niemand doet je wat. Blijf jij maar hier op wacht staan en fluit heel hard als er iemand aankomt.’
Glenn en Sonny glijden als slangen door het gras naar het kamp toe. Nog steeds is er geen beweging te bespeuren.
Eigenlijk vinden ze het wel een beetje griezelig. Stel je eens voor dat er inderdaad mensen in de hut zitten. Wat gaat er gebeuren als ze gesnapt worden...
Hoe dichter ze bij de hut komen, hoe langzamer ze zich bewegen.
Glenn wijst zwijgend naar de achterkant van het bouwsel. Die kant moeten ze uit.
Bij de achterwand gaan ze plat op hun buik liggen en voorzichtig duwen ze de bladeren van de wand uiteen.
Het is donker daarbinnen, maar toch kunnen onze dappere vrienden zien dat er niemand aanwezig is. Van die kant dreigt er dus geen gevaar. Ze staan op en lopen naar de voorkant, Sonny tilt de rijstzak op en... Verbaasd kijken ze rond. Er staan een heleboel kisten en dozen opgestapeld. In een hoek zien ze een buitenboordmotor, een geweer en twee blikken benzine.
Wat moeten ze doen. Teruggaan en oom Man op de hoogte stellen of proberen zelf de zaak op te lossen?
‘Nee hoor,’ zegt Ed, ‘laten we het aan oom Man vertellen.’
Ze gaan terug, lopen regelrecht naar het kantoor van oom Man en vertellen hem het hele verhaal.
Eerst is die boos omdat ze hem niet meteen hebben ingeschakeld.
Er had iets met hen kunnen gebeuren. Maar enfin. Oom Man belt direkt zijn chef in de vesting op, want hij weet dat hij de zaak alleen niet aan kan.
Die middag gaan ze met zijn allen naar de politiecommandant. De jongens moeten het hele verhaal opnieuw vertellen. De commandant luistert aandachtig en roept nog een paar mannen erbij.
Ze zullen er maar niet direkt op los gaan, maar een valstrik spannen voor de smokkelaars. Op het strand van Scheveningen zullen ze op de loer gaan liggen. Een snelle politieboot moet in de buurt zijn om als het nodig is hulp te verlenen. Natuurlijk moeten onze drie makkers mee om te wijzen waar men de smokkelaars kan opwachten.