Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd30. H. Colijn aan De Jonge, 8 mei 1936.Ga naar voetnoot85Zoojuist ontvang ik Uw brief van 30 April, die mij niet bepaaldelijk aanleiding geeft tot een antwoord, doch wel tot een ontboezeming. Ik ben het geheel met U eens, dat Pabst een scaremonger is, maar evenals Gij stond ook ik voor het feit, dat als iemand zulk een bericht ontvangt, men het niet eenvoudig naast zich kan neerleggen. Natuurlijk is het gevaar in algemeenen zin aanwezig. Dat was ook het oordeel van Eden toen van SwinderenGa naar voetnoot86 methem gesproken heeft, al meende hij dat het gevaar niet acuut was. Veel hangt natuurlijk af van de ontwikkeling van den toestand in Europa. Ik meen, dat wij er vast op kunnen rekenen, dat Engeland de inbezitneming van den Nederlandsch-Indischen Archipel niet gedoogen zou indien het de kracht heeft om haar te verhinderen. Jarenlange aanrakingen met Engelsche regeeringspersonen, waarbij dit onderwerp wel eens ter sprake is gebracht, en nog laatstelijk besprekingen die ik voerde met de Engelsche landmacht- en luchtmacht-attaché's, hebben mij die overtuiging geschonken. Maar de vraag is juist of het die kracht zal hebben en dat hangt af van den toestand in Europa. Dat zij intusschen wel rekenen op moeilijkheden blijkt uit het feit, dat de voltooiing van de basis te Singapore met 2 jaren vervroegd wordt en dat men aan de Zuidpunt van Afrika voorzieningen treft, die erop wijzen, dat de Kaap-route onder bepaalde omstandigheden wel eens in eere hersteld zou kunnen worden. Het vraagstuk is voor ons buitengewoon moeilijk. Terecht merkt Gij op, dat wij ten aanzien van Nieuw-Guinea niet veel kunnen doen. Het eenige punt wat ik aan Uw oordeel zou willen onderwerpen is of de vliegvelden, die nu voor de luchtkarteering op Nieuw-Guinea worden aangelegd, niet bruikbaar te maken zijn voor het gebruik van militaire | |
[pagina 448]
| |
luchtmacht en of, nu Ambon versterkt wordt met artillerie, misschien ook daar niet de aanleg van een vliegveld overweging verdient. Men zou daar dan enkele van de voorgenomen luchtkruisers permanent kunnen stationneeren. Ik geef het idee voor beter, maar vind het een ellendig gevoel, dat een deel van Nederlandsch-Indië in handen zou kunnen vallen van een andere mogendheid, zonder dat er ook maar een schot gelost was of één enkele bom geworpen. Overigens zal ik gaarne afwachten met welke denkbeelden de defensieautoriteiten voor den dag zullen komen. Dit laatste geeft mij aanleiding tot de opmerking, dat mijn telegram waarbij voor de Marine gerekend mag worden op geen hoogere betaling dan 8½ millioen, niet beteekent, dat men nu op de Indische begrooting vrijuit uitgaven brengen kan, die dan door middel van den bijdrage-post op Hoofdstuk XIII gedekt zouden moeten worden. Ik zie wel in, dat die bijdragepost voor 1937 hooger zal moeten worden dan hij voor 1936 was, maar dit zal toch met mate moeten geschieden, zoodat niet aan iederen wensch van Ferwerda voldaan zal kunnen worden.
P.S. Met De Graeff zal ik eens over Pabst spreken. |
|