Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd27. H. Colijn aan De Jonge, 29 okt. 1935.Ga naar voetnoot81Met belangstelling heb ik kennis genomen van Uwe mededeelingen over den stand der besprekingen inzake het vraagstuk der olieheffing. Als ik Uw brief goed begrijp, wilt Gij het er op aansturen, dat den Volksraad reeds in de Januari-zitting een uitgewerkt voorstel bereikt met een afdoende garantie, dat geen afwenteling op de bevolking zal plaats hebben. Wat dit laatste betreft, vraag ik mij af, of de garantie, die reeds in zoo stellige bewoordingen door de maatschappijen gegeven is, niet ook voor den Volksraad volkomen aannemelijk zal zijn wanneer de Regeering daarop van haar kant laat volgen de mededeeling, dat b.v. aan het Departement van Economische Zaken een algemeen prijscontroleerend orgaan in het leven wordt geroepen - zoo dit niet reeds bestaat - en dat dit orgaan al dadelijk den noodigen documentatiearbeid zal verrichten ten einde met kennis van zaken een eventueele prijsverhooging van kerosine te kunnen toetsen aan de door de maatschappijen over te leggen bewijsstukken, waaruit zal moeten blijken, dat de verhooging geen verband houdt met de speciale olieheffing. Mij dunkt dat dit bevredigend kan worden geacht en voor beide partijen aantrekkelijker dan prijsafspraken, waarbij men zich bij voorbaat aan een bepaalden prijs vastlegt. Ik ben het overigens met U eens, dat het aanbod van ƒ 5 millioen niet als een geschenk kan worden aangediend, althans niet als zoodanig door de Regeering kan worden beschouwd. Iets anders is, dat men wel kan zeggen: Ik, Regeering, wensch mij nog te beraden over den vorm der extraheffing. In afwachting, dat ik het daarover met mijzelf eens geworden ben, aanvaard ik het aanbod der olieconcerns als een gegarandeerde betaling van het bedrag, dat de extraheffing in 1936 zal moeten opbrengen om het bij de begrooting voor dat jaar gestelde doel te kunnen bereiken. Nu de zaak zoo staat, dat de belanghebbenden feitelijk reeds in een prijscontrole voor kerosine berust hebben en zich verbonden hebben, de extra | |
[pagina 445]
| |
bijdrage aan de schatkist niet op den binnenlandschen kerosine-verbruiker te verhalen, is de weg min of meer vrijgemaakt om ook naar een anderen meer bevredigenden heffingsvorm te zoeken, waarbij de belasting niet speciaal op één product behoeft te worden gelegd. Ik denk hier b.v. weer aan een crisis-aardolieverwerkingsbelasting, een denkbeeld, dat ik reeds eerder onder Uw aandacht mocht brengen. |
|